Sparen of lenen?
Introductie
Veel ouderen overwegen al voor de pensioenleeftijd te stoppen met werken. Of dat mogelijk is hangt natuurlijk af van de inkomenspositie van die ouderen. Hoeveel is er gespaard? Zijn er naast AOW en pensioen nog andere inkomsten? Etc.
Over deze vraag gaat deze examenopgave.
Eindtermen
Deze opdracht behoort tot concept E: Ruilen over tijd .
Na het maken van de opdracht kun je:
-
de het begrip levensloop omschrijven.
-
aangeven welke financiële aspecten een rol spelen tijdens de verschillende fasen van de levensloop.
-
het verschil uitleggen tussen het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel.
-
uitleggen wat wordt bedoeld met een waardevast en met een welvaartsvast pensioen.
-
uitleggen wat het verschil is tussen stroomgrootheden en voorraadgrootheden.
Kernbegrippen:
-
levensloop
-
pensioen
-
omslagstelsel en kapitaaldekkingsstelsel
-
waardevast en welvaartsvast pensioen
-
stroomgrootheden en voorraadgrootheden.
Activiteiten
Levensloop
|
Oriëntatie
|
Inhoud
|
Kennisbank
|
|
Ruilen over tijd - Lenen + toets
|
|
|
Ruilen over tijd - Sparen + toets
|
|
|
Ruilen over tijd - Levensloop en pensioen + toets
|
Examen
|
Inhoud
|
Vragen
|
|
Hoeveel geld heb je nodig om eerder dan op je pensioensleeftijd te stoppen met werken?
|
Correctiemodel
|
|
Hoeveel punten zijn je antwoorden waard?
|
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 1,5 uur nodig.
- 1 uur voor het bestuderen van de onderwerpen in de Kennisbank en het maken van toetsen.
- 0,5 uur voor het maken en nakijken van de examenvragen.
Oriëntatie
Kennisbank: Lenen
Bestudeer het volgende onderdeel uit de Kennisbank.
Kennisbank: Sparen
Bestudeer het volgende onderdeel uit de Kennisbank.
Kennisbank: Levensloop en pensioen
Bestudeer het volgende onderwerp uit de Kennisbank.
In de Kennisbank ben je de begrippen inkomen en vermogen tegengekomen.
- Inkomen is een stroomgrootheid: het is een gegeven dat je gedurende een bepaalde periode meet.
- Vermogen is een voorraadgrootheid: het is een gegeven waarvan je de omvang op een bepaald moment vaststelt.
Maak het toetsvragen.
Examenvragen
Sparen of lenen?
Sander van Herk is 60 jaar en stopt met werken. Hij overweegt of hij in de jaren tot hij 66 wordt zal gaan sparen om daarna meer te kunnen consumeren of dat hij juist geld zal lenen om extra consumptieve uitgaven vóór zijn 66e jaar mogelijk te maken. Hij heeft tot zijn 66e jaar een beschikbaar budget van 300.000 euro. Vanaf zijn 66e verjaardag krijgt Sander een gegarandeerde pensioenuitkering van 550.000 euro. Dat is voor hem in de daarop volgende jaren ook zijn beschikbare budget. Eventuele uitkeringen zoals AOW laat Sander gemakshalve buiten beschouwing.
Sander praat hierover met een econome, Nina de Visser. Nina schetst een simpel model met twee perioden: een prepensioenperiode met een beschikbaar budget van 300.000 euro en een pensioenperiode met een beschikbaar budget van 550.000 euro. Elk van beide periodes wordt als één geheel gezien, waarbinnen geen sprake is van tijdvoorkeur. Nina houdt ook geen rekening met overige inkomstenbronnen. Nina stelt dat Sander bij zijn afweging moet kijken naar het totale budget dat hij beschikbaar heeft over de twee periodes samen. Ze omschrijft de afweging waar hij voor staat als volgt:
1 Extra consumptie in de prepensioenperiode waarvoor hij leent en rente en aflossing betaalt in de pensioenperiode, wat ten koste zal gaan van consumptie in de pensioenperiode.
2 Extra consumptie in de pensioenperiode waarvoor hij spaart in de prepensioenperiode, wat ten koste zal gaan van consumptie in de prepensioenperiode.
|
Zij tekent een intertemporele budgetlijn (zie figuur 1) om inzicht te geven in de afweging waar Sander voor staat. Nina veronderstelt gemakshalve dat de rente die Sander op spaargeld kan krijgen gelijk is aan de rente die hij zou moeten betalen op een lening.
Beantwoord de vragen.
- Geef voor zowel punt a als punt b op de lijn aan of Sander in deze gevallen zal lenen of sparen. Vermeld de bedragen voor zover van toepassing.
- Bereken het rentepercentage waar Nina van uitgaat in haar model.
Sander vindt de gehanteerde rente aan de hoge kant. Nina maakt voor hem daarop een berekening van het maximale consumptieniveau dat in de prepensioenfase mogelijk is op basis van een krediet met 5% rente.
- Maak zelf deze berekening.
“Ik kan helaas niet voor u beslissen” sluit Nina af. “Een lagere rente kan aanleiding zijn om minder te gaan sparen, maar in uw positie is het ook goed voorstelbaar dat u daardoor juist meer zou willen sparen.”
- Beargumenteer de beide mogelijkheden die Nina suggereert.
Nina hoort op het nieuws dat de overheid extra overheidsinvesteringen gaat doen om de economie van het land te stimuleren. Zij denkt dat dit weinig succes zal hebben, en adviseert Sander met het oog op de toekomst om meer te gaan sparen. Sander heeft daarentegen wel vertrouwen in dit beleid van de overheid. Het nieuws is voor hem juist aanleiding om meer consumptieve uitgaven te gaan doen.
- Beargumenteer het advies van Nina. Richt je in je antwoord op ‘ruilen over de tijd’.
- Beargumenteer de mening van Sander. Richt ook hier je antwoord op ‘ruilen over de tijd’.
Correctiemodel
- punt a: Sander zal 100.000 euro sparen
punt b: Sander zal niet lenen of sparen
- Nina gaat uit van een rente van 10%. Voorbeelden van een juiste berekening zijn:
- (880/800) × 100% = 110% of
- (880.000- 550.000)/300.000 × 100% = 110 %.
- Een voorbeeld van een juiste berekening is:
- 550.000 / 1,05 = 523.809,52
- 523.809,52 + 300.000 = 823.809,52
- Een voorbeeld van een juist antwoord is:
- Een lagere rente betekent dat sparen minder aantrekkelijk wordt ten opzichte van lenen, waardoor mensen geneigd zijn om minder te gaan sparen
- Aan de andere kant betekent een lagere rente dat mensen een minder hoog consumptieniveau kunnen bereiken in de pensioenperiode, zodat ze juist geneigd kunnen zijn om meer te gaan sparen om toch het gewenste consumptieniveau te kunnen blijven halen.
- Een voorbeeld van een juist argument is:
Nina gaat ervan uit dat de consumenten vooraf al rekening houden met hogere belastingen in de toekomst, ter financiering van rente en aflossing van de overheidsschuld. Daarom raadt zij Sander aan om extra te sparen om die extra belastingbetalingen later op te kunnen vangen.
- Een voorbeeld van een juist argument is:
Sander verwacht dat extra overheidsinvesteringen een zichzelf versterkend effect zullen hebben en daarmee tot meer groei van het bbp zullen leiden. Hierdoor zal naar zijn idee de overheidsbegroting in de toekomst meer ruimte krijgen, waardoor belastingverhogingen achterwege kunnen blijven. (Dit is voor hem aanleiding om nu extra consumptieve uitgaven te doen.)