punt a: Sander zal 100.000 euro sparen
punt b: Sander zal niet lenen of sparen
Nina gaat uit van een rente van 10%. Voorbeelden van een juiste berekening zijn:
- (880/800) × 100% = 110% of
- (880.000- 550.000)/300.000 × 100% = 110 %.
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
- 550.000 / 1,05 = 523.809,52
- 523.809,52 + 300.000 = 823.809,52
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
- Een lagere rente betekent dat sparen minder aantrekkelijk wordt ten opzichte van lenen, waardoor mensen geneigd zijn om minder te gaan sparen
- Aan de andere kant betekent een lagere rente dat mensen een minder hoog consumptieniveau kunnen bereiken in de pensioenperiode, zodat ze juist geneigd kunnen zijn om meer te gaan sparen om toch het gewenste consumptieniveau te kunnen blijven halen.
Een voorbeeld van een juist argument is:
Nina gaat ervan uit dat de consumenten vooraf al rekening houden met hogere belastingen in de toekomst, ter financiering van rente en aflossing van de overheidsschuld. Daarom raadt zij Sander aan om extra te sparen om die extra belastingbetalingen later op te kunnen vangen.
Een voorbeeld van een juist argument is:
Sander verwacht dat extra overheidsinvesteringen een zichzelf versterkend effect zullen hebben en daarmee tot meer groei van het bbp zullen leiden. Hierdoor zal naar zijn idee de overheidsbegroting in de toekomst meer ruimte krijgen, waardoor belastingverhogingen achterwege kunnen blijven. (Dit is voor hem aanleiding om nu extra consumptieve uitgaven te doen.)