Sander van Herk is 60 jaar en stopt met werken. Hij overweegt of hij in de jaren tot hij 66 wordt zal gaan sparen om daarna meer te kunnen consumeren of dat hij juist geld zal lenen om extra consumptieve uitgaven vóór zijn 66e jaar mogelijk te maken. Hij heeft tot zijn 66e jaar een beschikbaar budget van 300.000 euro. Vanaf zijn 66e verjaardag krijgt Sander een gegarandeerde pensioenuitkering van 550.000 euro. Dat is voor hem in de daarop volgende jaren ook zijn beschikbare budget. Eventuele uitkeringen zoals AOW laat Sander gemakshalve buiten beschouwing.
Sander praat hierover met een econome, Nina de Visser. Nina schetst een simpel model met twee perioden: een prepensioenperiode met een beschikbaar budget van 300.000 euro en een pensioenperiode met een beschikbaar budget van 550.000 euro. Elk van beide periodes wordt als één geheel gezien, waarbinnen geen sprake is van tijdvoorkeur. Nina houdt ook geen rekening met overige inkomstenbronnen. Nina stelt dat Sander bij zijn afweging moet kijken naar het totale budget dat hij beschikbaar heeft over de twee periodes samen. Ze omschrijft de afweging waar hij voor staat als volgt:
1 Extra consumptie in de prepensioenperiode waarvoor hij leent en rente en aflossing betaalt in de pensioenperiode, wat ten koste zal gaan van consumptie in de pensioenperiode. |
Zij tekent een intertemporele budgetlijn (zie figuur 1) om inzicht te geven in de afweging waar Sander voor staat. Nina veronderstelt gemakshalve dat de rente die Sander op spaargeld kan krijgen gelijk is aan de rente die hij zou moeten betalen op een lening.
Beantwoord de vragen.