Project: Je Lichaam
Dit is een project in de reeks projecten ontworpen en vormgegeven door de docenten van de Ronerborg.
In dit project ga je leren over verschillende organen in je lichaam en hoe ze samenwerken. Je leert over je lichaam door een stuk theorie te bestuderen en door informatie op te zoeken.
Ook gaan we een aantal lichaamsfunties testen.
Eigenlijk is je lichaam een wonder der natuur, hoe het werkt leer je in dit project.
Lees wat je moet doen en maak gebruik van internet en de hulpbronnen
Leerdoelen:
- 01. Je kent de belangrijkste orgaanstelsels in je lichaam en kan hun functie omschrijven.
- 02. Je weet welke organen er in elk orgaanstelsel horen.
- 03. Je kent de belangrijkste organen van je lichaam, weet waar ze zich bevinden.
- 04. Je kent de functie van de belangrijkste organen in je lichaam.
- 05. Je kan de samenwerking tussen organen en orgaanstelsels in je lichaam beschrijven.
- 06. Je kan beschrijven hoe je lichaam is opgebouwd. Van cel tot organisme.
- 07. Je kan je verschillende lichaamsfuncties meten en bepalen of het rond het gemiddelde ligt of niet.
Het project wordt afgesloten met een drempeltoets die toetst wat je allemaal geleerd hebt van dit project.
Succes en veel plezier!
1. Je lichaam.
Je lichaam is opgebouwd uit cellen. Ongelofelijk veel hele kleine dingetjes die samen een heel lichaam vormen. Elke cel heeft een functie.
Een groep cellen samen, die allemaal dezelfde functie hebben, noemen we een weefsel. Je hebt bijvoorbeeld weefsels die een netvlies vormen en zo lichtstralen kunnen opvangen in je oog. Je hebt een heel aantal cellen die leverweefsel vormen en zo het lichaam kunnen zuiveren. Elke groep cellen die dezelfde functie hebben noemen we een weefsel.
Er zijn weefsels die weer samenwerken en zo een orgaan vormen. In je oog zit bijvoorbeeld een groep cellen die het netvlies vormt, er zit een groep cellen die de oogbal vormt, er zit een groep cellen die de lens vormt en nog veel meer weefsels die samen het orgaan oog vormen. Elk orgaan is opgebouwd uit meerdere soorten weefsels.
Als een orgaan samen werkt met andere organen om een bepaalde taak in het lichaam voor elkaar te krijgen, dan hebben we het over een orgaanstelsel. Als je bijvoorbeeld kijkt naar ons bloedvatenstelsel, dan werkt het hart samen met de aderen, slagaderen en haarvaten om ons bloed door het lichaam te laten stromen en het lichaam van zuurstof en voedingsstoffen te voorzien. Als die orgaanstelsels samen vormen een organisme. Jouw lichaam is een goed voorbeeld van een organisme. Maar ook bijvoorbeeld een kat, een vogel, een kamerplant of een boom zijn voorbeelden van organismen.
een cel
Een cel is een heel klein dingetje waaruit jouw lichaam is opgebouwd. Elke cel heeft zijn eigen doel. Zo kunnen er cellen zijn die je hersenen vormen, cellen die je huid vormen, cellen die je tong vormen enzovoort. Elk deel van je lichaam is opgebouwd uit cellen. Die losse cellen heb je niets aan als mens zijnde. Alleen als je een amoebe of een pantoffeldiertje bent is het handig om maar 1 cel te hebben.
Heb je een groep cellen bij elkaar die allemaal dezelfde functie hebben, dan heb je een weefsel.
Je hebt heel veel verschillende soorten weefsels in je lichaam.
Weefsels en cellen
Al die cellen die tot een weefsel geworden zijn kunnen samen iets. Dat noemen we een orgaan. Een orgaan kan uit verschillende weefsels bestaan.
Zo heb je het orgaan 'oog' die bestaat uit harde oogvliesweefsel, lensweefsel, glasachtiglichaamweefsel, netvliesweefsel, vaatvliesweefsel en zo nog meer.
Een lever bestaat vooral uit leverweefsel, een hart bestaat voornamelijk uit hartweefsel en een spier bestaat vooral uit spierweefsel.
Organen kunnen hele verschillende functies hebben.
Organen
Organen kunnen ook samenwerken om bepaalde taken gedaan te krijgen. Dit noemen we dan een orgaanstelsel. Denk bijvoorbeeld aan het spijsverteringsstelsel. De mond, slokdarm, maag, darmen, alvleesklier enz. hebben als gezamelijke taak het verteren van voedsel.
Orgaanstelsels
Samen vormen al die orgaanstelsels een organisme.
Zoogdieren en andere gewervelden.
Alle zoogdieren die we tegenwoordig kennen zijn ooit ontstaan uit dezelfde voorouders. Als we de anatomie van die dieren gaan bekijken zien we in veel gevallen dezelfde soorten organen en orgaanstelsels.
spijsverteringsstelsel kat, hond en mens
beenderstelsel mens & paard
Opdracht 1. Je lichaam
Schrijf de antwoorden in je schrift.
Opdracht 1.
a. Schrijf 10 verschillende soorten weefsels in je lichaam op. Als je er nog meer weet, schrijf die dan ook op.
b. Schrijf 15 organen van je lichaam op. Weet je er meer, schrijf die dan ook op.
c. Schrijf 6 orgaanstelsels in je lichaam op. Weet je er meer, schrijf die dan ook op.
d. Bekijk de foto's van preparaten onder de microscoop. Welk weefsel zie je?
Kies uit: botweefsel, kraakbeenweefsel of spierweefsel.
Microscoop 1:

Microscoop 2:

Microscoop 3:

e. Wat zijn de overeenkomsten tussen het lichaam van een mens en het lichaam van een dier.
Schrijf op wat ze samen hebben en wat er verschillend is.
Vergelijk een mens met:
- Een hond.
- Een koe.
- Een kip.
- Een dolfijn.
2. Orgaanstelsels
Een orgaanstelsel is een groep organen in het menselijk lichaam die met elkaar samenwerken om een bepaalde taak te vervullen.
Ons lichaam bestaat uit veel verschillende orgaanstelsels.
Klik het orgaanstelsel aan om meer te leren over dat orgaanstelsel.
Klik op de plaatjes hieronder om meer te leren van het stelsel.
Ademhalingstelsel
Bloedvatenstelsel
Beenderstelsel
Spierstelsel
Zenuwstelsel
Verteringstelsel
Uitscheidingstelsel
Hormoonstelsel
Zintuigstelsel
Voortplantingstelsel vrouw
Voortplantingstelsel man
Opdracht 2. Orgaanstelsels
a. Klik op de link om orgaanstelsels te oefenen:
Orgaanstelsels oefenen
b. Zoek van elk orgaanstelsel op wat de functie is. Beschrijf die zo uitgebreid mogelijk in je schrift.
3. Organen in de orgaanstelsels.
Elk orgaanstelsel heeft verschillende organen nodig om goed te kunnen functioneren. Zo heeft het urinestelsel de nieren nodig om de afvalstoffen uit het bloed te halen, de urine leiders om de urine te vervoeren, de blaas om de urine tijdelijk op te slaan en een kringspier om de urine te kunnen lozen wanneer je dat wilt.
In opdracht 3 gaan we uitzoeken welke organen in welk stelsel zitten.
Orgaanstelsels
Opdracht 3. Organen in de orgaanstelsels.
- Schrijf in je schrift van de volgende orgaanstelsels zo veel mogelijk organen op die in dat orgaanstelsel meewerken.
•het Beenderstelsel/skelet
•het Spierstelsel
•het Ademhalingsstelsel
•het Bloedvatenstelsel
•het Zenuwstelsel
•het Spijsverteringstelsel/verteringsstelsel
4. Organen en hun functie.
Elk orgaan heeft één of meerdere functies. Alle organen zijn belangrijk voor je lichaam om goed te kunnen functioneren.
Zo zorgt de lever ervoor dat de schadelijke stoffen die in ons bloed komen eruit gefilterd worden en afgebroken zodat ze geen gevaar meer vormen voor het lichaam. Hiermee helpt de lever dus het bloed gezond te houden en hij helpt het spijsverteringsstelsel om ervoor te zorgen dat er alleen goed bruikbare stoffen in het lichaam terecht komen. Ook produceert de lever gal, wat weer helpt bij de vertering van vetten in je spijsverteringsstelsel.

In opdracht 4 gaan we op zoek naar de functie van verschillende organen.
Opdracht 4. De functie van organen.
4a. Maak de volgende opdracht in je schrift. Gebruik internet om de functie van de organen te vinden.
Sorteer de volgende organen in het juiste orgaanstelsel. Schrijf erachter welke functie het orgaan heeft.
- Hart
- Long
- Hersenen
- Dikke darm
- Maag
- Zenuw
- Endeldarm
- Biceps
- Opperarmbeen
- Dunne darm
- Holle ader
- Luchtpijp
- Slokdarm
- Triceps
- Ruggenmerg
- Bronchie
- Aorta
- Ribbenkast
- Twaalfvingerige darm
- Alvleesklier
spijsverteringstelsel
|
Orgaan:
|
functie:
|
|
|
ademhalingsstelsel
|
Orgaan:
|
functie:
|
|
|
spierstelsel
|
Orgaan:
|
functie:
|
|
|
zenuwstelsel
|
Orgaan:
|
functie:
|
|
|
bloedvatenstelsel
|
Orgaan:
|
functie:
|
|
|
Weet je nog meer organen? Schrijf ze in het juiste stelsel erbij en zoek hun werking op.
5. De ligging van organen.
Elk orgaan ligt bij elk organisme op ongeveer dezelfde plaats in het lichaam. Bij de mens ligt het hart bijvoorbeeld altijd aan de linker kant van het lichaam, net boven het middenrif.
We delen de romp van een mens in twee vakken in. De borstholte en de buikholte. Deze holten worden gescheiden door het middenrif. Een elastisch vlies tussen deze holten in.

In de borstholte liggen organen die beschermd worden door de ribben. Dit worden ook wel vitale organen genoemd. We kunnen niet zonder deze organen leven en gaan direct dood als ze stuk gaan.
Het middenrif is een elastisch vlies wat de borst- en de buikholte van elkaar gescheiden houd. Het middenrif zit aan de zijkant met spiertjes vast. Hierdoor kan het middenrif helpen bij de ademhaling. Soms raken die spiertjes ontregeld en heb je de hik.
Er is één orgaan die door het middenrif heen gaat. Verder blijven alle organen netjes aan hun eigen kant.
In de buikholte liggen veel organen van de spijsvertering. Het is ongelofelijk hoe veel meter aan darm daar netjes opgeborgen ligt en niet in de knoop raakt!
Opdracht 5. De ligging van organen.
Je krijgt een afbeelding van de omtrek van de romp van een mens.
- Teken in een romp de organen van het spijsverteringsstelsel op de goede plaats in de goede volgorde. Geef elk orgaan een andere kleur. Schrijf naast je torso de namen van de organen die je getekend hebt. Verbind de namen met een rechte streep met het orgaan.
- Teken in een romp de organen van het ademhalingsstelsel op de goede plaats.Teken hierbij ook het hart en het middenrif. Geef elk orgaan een andere kleur. Schrijf naast de torso de namen van de organen die je getekend hebt. Verbind de namen met een rechte streep met een orgaan.
6. Lichaamswaarden meten.
Bij een mens zijn bepaalde lichaamswaarden te meten. Denk hierbij aan slagfrequentie van het hart, de bloeddruk, ademhalingsfrequentie en het longvolume. Bij ieder mens zijn de lichaamswaarden verschillend. Dit heeft onder andere te maken met het geslacht, lengte, gewicht en conditie.
Om te bepalen of iemand gezond is zijn er bepaalde gemiddelde waarden vastgesteld. Bij het consultatiebureau wordt bijvoorbeeld gekeken naar de groei van baby's. Aan de hand van de gemiddelden die gemeten zijn bij alle baby's wordt gekeken of de groei normaal verloopt of te snel of te langzaam gaat.
Wat is er allemaal te meten of te constateren aan een lichaam:
De lengte. Die wordt gemeten door zonder schoenen aan, rechtop tegen een muur te gaan staan. Bij een dokterspost of gezondheidsinstelling hebben ze vaak een hiervoor gemaakt systeem aan de muur hangen. De lengte wordt meestal in centimeters weer gegeven.

Gewicht. Dit wordt gemeten met een personenweegschaal. Het ideale gewicht hangt af van onder andere je lengte, je lichaamsbouw, je geslacht en je conditie. Gewicht wordt meestal weergegeven in kilogram.

Ademhalingsfrequentie. Die wordt gemeten door goed te kijken naar een persoon en de keren dat de persoon inademd per minuut te tellen. Dit is lastig te meten, want mensen zijn geneigd om hun ademhaling te beïnvloedden als ze bekeken worden. De ademhalingsfrequentie is heel verschillend per situatie. Als je rustig op een stoel zit en niet veel hoeft te doen is er weinig zuurstof nodig en is de ademhalingsfrequentie laag. Ga je je inspannen met sporten dan ga je meer en vaker ademhalen. Maar ook als je een spannende film kijkt, gaat je ademhalingsfrequentie omhoog. Mensen met een ziekte van het ademhalingsstelsel halen anders adem dan iemand met een gezonde conditie.

Longcapaciteit. Die wordt gemeten met een spirometer. Een apparaatje waar je doorheen uitblaast en die de lucht die langs komt kan meten. Zo kunnen we zien hoe veel liter lucht je maximaal kan uitblazen. Dit zegt iets over de inhoud van de longen. Hoe groter de inhoud is, hoe meer zuurstof er in de longen opgenomen kan worden. De longcapaciteit wordt meestal weergegeven in Liter.

Bloeddruk. Die wordt gemeten met een bloeddrukmeter. Dit kan een manchet zijn die opgepompt wordt door de arts, waarbij die tegelijk luistert naar de hartslag in de elleboog. Is de hartslag niet meer hoorbaar, dan is de waarde die op het meetapparaatje staat de bovendruk. De manchet wordt wat losser gemaakt, tot er weer een hartslag hoorbaar is. Dit is dan de onderdruk. Deze manier van meten vraagt veel oefening. Daarom hebben ze voor thuisgebruik een digitale polsmeter gemaakt. Deze is vaak minder nauwkeurig, omdat niet iedereen het goed gebruikt. De bloeddruk zegt iets over je bloedvatenstelsel en de pompfunctie van je hart. Is je bloeddruk te hoog, dan heb je meer risico op hart- en vaatziekten. Is je bloeddruk te laag, dan kan je sneller flauwvallen. Bloeddruk wordt weergegeven in bovendruk (systolische) gemeten wanneer het hart samentrekt en onderdruk (diastolische) gemeten wanneer het hart ontspant.


Hartfrequentie. Deze kan je meten door je vingers op een slagader te leggen. Vaak gebruiken we de slagader in de pols. We meten met de vingers, want in de duim zit een voelbare slagader en dat kan voor verwarring zorgen. Als je rustig op een stoel zit, spreken we van hartslag in rust. Ga je inspanning leveren zoals bijvoorbeeld sporten, dan stijgt je hartslag. Hoe hoog je hartslag wordt bij inspanning en hoe snel je hartslag dan weer terug is bij de normaalwaarde in rust zegt iets over je conditie. De hartslag wordt vaak weergegeven in aantal keer per minuut.

Bloedwaardes. In het bloed kunnen laboranten van alles vinden. Ze kunnen meten hoe veel rode bloedcellen je hebt. Heb je er te weinig, dan noemen we dat bloedarmoede en wordt je sneller moe. Ze kunnen ook meten of er ontstekingen in je lichaam zitten. Ze kunnen mineralen en vitamines meten, ze kunnen ziekten of infecties zien. Ook kunnen ze de glucosewaarde in je bloed zien. Is die afwijkend, dan kan je diabetes hebben. Bloed zegt heel veel over de gezondheid van een lichaam. Daarom wordt vaak bloed afgenomen als er iets niet goed is.


Urineonderzoek. Ook in de urine kunnen ze veel dingen vinden. Dit wordt vaak getest met een dipstick. De strookje die verkleurd om aan te geven hoe veel van een bepaalde stof er in de urine zit. Ze kunnen bijvoorbeeld hormonen meten die pas in de urine komen als een vrouw zwanger is.
Opdracht 6. Meten = weten.
Schrijf de antwoorden in je schrift.
Practicum meten.
In teams staat een document. Dit heet 'Meten is weten' met je klas erachter.
Kies een vrij nummer uit en vul daar je waarden in. Let op dat jij zelf goed onthoud welk nummer jij bent! Doordat je zelf je nummer kiest weet niemand dat dit jouw gegevens zijn.
Vul alleen getallen in. De eenheden hoeven er niet achter.
Je gaat een aantal dingen meten. Vraag daarbij eventueel hulp van een klasgenoot. Als je alles gemeten hebt en in je schrift geschreven, ga je naar teams en vul je daar bij een gekozen nummer de waarden in.
1. Je lengte.
Pak een centimeterband of een rolmaat en een liniaal. Ga op je sokken, met je hakken naast elkaar, rechtop tegen de muur staan. Iemand anders legt de liniaal recht op het hoofd, hou de liniaal goed tegen de muur. Stap eronder weg en meet het aantal centimeter van de grond tot aan de liniaal. Schrijf je lengte op in centimeters.
Lengte = ……………………….
2. Gewicht.
Haal alle spullen uit je zakken (Ja, óók je telefoon). Ga op je sokken op een weegschaal staan. Noteer de gemeten waarde met de juiste grootheid en de juiste eenheid.
(tip: kijk goed in welke eenheid de weegschaal de waarde weergeeft)
Gewicht = ……………………….
3. Ademhalingsfrequentie.
Ga tegenover elkaar zitten, zo dat je borst en buik van de andere persoon kan zien.
Bekijk hoe de persoon adem haalt. Gaat de borst op en neer? Gaat de buik naar voren?
Als je gezien hebt hoe de persoon adem haalt, zet je je stopwacht aan en telt een minuut lang de ademhalingen die de persoon tegenover je doet. Elke inademing telt voor 1x.
Schrijf het getal wat je van de ander krijgt over jouw ademhaling op. (je wilt immers jouw eigen gegevens verzamelen)
Ademfrequentie =………………………
4. Hartfrequentie.
De hartfrequentie kan je zelf voelen. Daarvoor leg je de vingers van de ene hand op de slagader in de pols van de andere hand.
Ga rustig op een kruk zitten. Zoek je hartslag op in je pols. Laat iemand anders de stopwatch aan zetten en 30 seconden opnemen. Jij telt ondertussen het aantal hartslagen.
Na 30 seconden stop je met tellen. De uitkomst doe je x2 en dan heb je het aantal slagen per minuut.
Hartfrequentie in rust = …………………………….
Nu doe je de volgende oefeningen:
1 minuut hardlopen op de plaats
30 x knieheffen
10 squats
Meet direct daarna weer de hartfrequentie 30 seconden.
Doe de uitkomst x2
Hartfrequentie na inspanning = …………………………….
Wacht een minuut rustig op een stoel.
Meet daarna weer de hartfrequentie 30 seconden.
Doe de uitkomst x2
Hartfrequentie 1 minuut na inspanning = …………………………….
Wacht weer minuut rustig op een stoel.
Meet daarna weer de hartfrequentie 30 seconden.
Doe de uitkomst x2
Hartfrequentie 2 minuten na inspanning = …………………………….
5. Bloeddruk
Ga rustig zitten en doe de bloeddrukmeter om je linker pols.
Zet hem aan en wacht rustig af.
Niet praten of bewegen!
Als de bloeddrukmeter klaar is lees je de bovendruk en onderdruk af.
Bovendruk = ....................
Onderdruk = ....................
Opdracht:
Zoek op internet de gemiddelde waarden op voor iemand van jouw leeftijd.
Vul de volgende zinnen in en streep eventueel door wat niet op jou van toepassing is:
1. De gemiddelde lengte van meisjes / jongens van ….. jaar is: ………… cm
Ik ben langer / korter dan gemiddeld.
2. Het gemiddelde gewicht van een meisje / jongen van …… jaar is ……. kg.
Ik ben zwaarder / lichter dan gemiddeld.
3. De gemiddelde ademhaling van een persoon in rust is …….. x per minuut.
Ik haal sneller / langzamer adem dan gemiddeld.
4. De normale bloeddruk van een jongen / meisje van ……. jaar is ……… / …………
5. De gemiddelde hartslag van een persoon in rust is …….. tot ……… x per minuut.
Mijn hartslag in rust is hoger / lager dan gemiddeld.
De gemiddelde hartslag van een persoon na inspanning is …….. tot ……… x per minuut.
Mijn hartslag na inspanning is hoger / lager dan gemiddeld.
Antwoorden Project Je lichaam
Opdracht 1. Je lichaam.
- Schrijf zo veel mogelijk soorten weefsels in je lichaam op.
- Huidweefsel
- Oog weefsel
- Botweefsel
- Nagelweefsel
- Spierweefsel
- Peesweefsel
- Leverweefsel
- Bloedvatweefsel
- Hartweefsel
- Longweefsel
- Maagweefsel
- Darmweefsel
- Neusweefsel
- Tongweefsel
- Zenuwweefsel
- Hersenweefsel
- Enz.enz
- Schrijf zo veel mogelijk organen in je lichaam op.
- Hersenen
- Hart
- Longen
- Lever
- Nieren
- Slokdarm
- Maag
- Twaalfvingerige darm
- Dunne darm
- Dikke darm
- Endeldarm
- Elke Spier
- Elk bot
- De huid
- alvleesklier
- eierstokken
- teelballen
- blaas
- enz. enz
- Schrijf zo veel mogelijk orgaanstelsels in je lichaam op.
de Huid
het beenderstelsel/skelet
het Spierstelsel
het Hormoonstelsel
het Imuunstelsel
het Voortplantingstelsel
het Ademhalingstelsel
het Bloedvatenstelsel
het Zenuwstelsel
het Lymfestelsel
het Spijsverteringstelsel/verteringsstelsel
het Uitscheidingsstelsel /Urinestelsel
d. Microscoop 1: spierweefsel
Microscoop 2: kraakbeenweefsel
Microscoop 3: botweefsel
Opdracht 2. Orgaanstelsels
- Zoek van elk orgaanstelsel op wat de functie is. Beschrijf die zo uitgebreid mogelijk.
de Huid – beschermen van het lichaam, reguleren van vocht en warmte.
het beenderstelsel/skelet – stevigheid bieden ,bescherming, beweging mogelijk maken, aanhechtingsplaats voor pezen/spieren.
het Spierstelsel - bewegen van de botten mogelijk maken.
het Hormoonstelsel- aanmaak van hormonen zodat er verschillende processen in het lichaam geregeld kunnen worden
het Imuunstelsel - Het organiseren en regelen van de afweer van het lichaam zodat ziekten, bacteriën en virussen geen kans krijgen.
het Voortplantingstelsel - Zorgen voor de mogelijkheid om voort te planten.
het Ademhalingstelsel - Zorgen voor de inname en opname van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide.
het Bloedvatenstelsel - Zorgen voor transport van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen.
het Zenuwstelsel - Zorgen voor afgeven en het transporteren van prikkels.
het Lymfestelsel - Zorgen voor het opruimen en afbreken van stoffen die buiten het bloedvatenstelsel gekomen zijn.
het Spijsverteringstelsel- Zorgen voor de afbraak van voedingsmiddelen en de opname van voedingsstoffen in het bloed.
Het Urinestelsel - Zorgen voor het filteren van afvalstoffen uit het bloed en de afvoer van urine uit het lichaam.
Opdracht 3. Organen in de orgaanstelsels.
- Schrijf van de volgende orgaanstelsels alle organen op die in dat orgaanstelsel meewerken.
het beenderstelsel/skelet
- Schedel
- Ribbenkast
- Wervelkolom
- Opperarmbeen
- Spaakbeen
- Ellepijp
- Handwortelbeentjes
- Middenhandsbeentjes
- Vingerkootjes
- Bekkengordel
- Dijbeen
- Scheenbeen
- Kuitbeen
- Middenvoetsbeentjes
- Voetwortelbeentjes
- Teenkootjes
- Knieschijf
- Borstbeen
- Sleutelbeen
- Schouderblad
- Rugspier
- Buikspier
- Halsspier
- Bilspier
- Biceps
- Triceps
- Onderarmspier
- Dijbeenspier
- Hamstring
- Kuitspier
- Ademhalingsspier
- Middenrif
- Psoas
het Ademhalingsstelsel
- Luchtpijp
- Strottenhoofd
- Bronchiën
- Longen
- Middenrif
het Bloedvatenstelsel
- Hart
- Slagaderen
- Aderen
- Haarvaten
het Zenuwstelsel
- Hersenen
- Ruggenmerg
- Zenuwen
het Spijsverteringstelsel/verteringsstelsel
- Tong
- Slokdarm
- Maag
- Twaalfvingerige darm
- Dunne darm
- Dikke darm
- Endeldarm
- Anus
- Lever
- Alvleesklier
- Speekselklier
- Tanden en kiezen
- Mond
Opdracht 4. De functie van organen.
Opdracht 5. De ligging van organen.
Tekeningen Torso laten controleren door de docent.
Oefensites en leuke links
https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/orgaanstelsels.htm
orgaanstelsels
https://www.zygotebody.com/
3D body animatie
https://biologiepagina.nl/Flashfiles/Ispring/celweefselorgaan.htm
cel, weefsel, orgaan, enz
https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Torsoonderbouw/organentorso.htm
Torso oefenen
https://www.bioplek.org/animaties/spijsvertering/spijsvertering2.html
spijsvertering
Drempeltoets Je Lichaam
Ben je er klaar voor?
Weet je alles over je lichaam?
Maak dan de drempeltoets te vinden in Its Learning bij de taak Mens&Natuur.
Je mag de toets zo vaak doen als nodig tot je geslaagd bent!
Succes en veel plezier.
Hier vind je allemaal links die filmpjes, uitleg of oefensites bevatten om het lichaam beter te leren kennen.
Vind je zelf nog een leuke, mail het naar de docent, dan zet die het erbij.
Extra opdracht
Ben je klaar en heb je de drempeltoets behaald, dan is het tijd om anderen iets te leren over hun lichaam.
Je gaat iemand anders (een huisgenoot) leren hoe je lichaam in elkaar zit. Hoe je dat doet mag je zelf weten.
Om te testen of je het goed uitgelegd hebt ga je ze toetsen. Deze toets ga je zelf maken.
Maak in word/pages een proefwerk met juist/onjuist vragen, meerkeuzevragen en een aantal andere soort vragen die je degene die je alles uitgelegd hebt gaat afnemen.
Maak er ook een antwoordenblad bij.
Heb je dat gedaan, schrijf dan kort aan je docent hoe je de ander alles uitgelegd hebt en hoe ze het proefwerk gemaakt hebben.
Succes!