Opdracht 2. Orgaanstelsels

  1. Zoek van elk orgaanstelsel op wat de functie is. Beschrijf die zo uitgebreid mogelijk.

 

de Huid –                                beschermen van het lichaam, reguleren van vocht en warmte.

 

het beenderstelsel/skelet –   stevigheid bieden ,bescherming, beweging mogelijk maken, aanhechtingsplaats voor pezen/spieren.

 

het Spierstelsel -                    bewegen van de botten mogelijk maken.

 

het Hormoonstelsel-              aanmaak van hormonen zodat er verschillende processen in het lichaam geregeld kunnen worden

 

het Imuunstelsel -                  Het organiseren en regelen van de afweer van het lichaam zodat ziekten, bacteriën en virussen geen kans krijgen.

 

het Voortplantingstelsel -      Zorgen voor de mogelijkheid om voort te planten.

 

het Ademhalingstelsel -         Zorgen voor de inname en opname van zuurstof en het uitscheiden van koolstofdioxide.

 

het Bloedvatenstelsel -          Zorgen voor transport van zuurstof, koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen.

 

het Zenuwstelsel -                  Zorgen voor afgeven en het transporteren van prikkels.

 

het Lymfestelsel -                   Zorgen voor het opruimen en afbreken van stoffen die buiten het bloedvatenstelsel gekomen zijn.

 

het Spijsverteringstelsel-       Zorgen voor de afbraak van voedingsmiddelen en de opname van voedingsstoffen in het bloed.

 

Het Urinestelsel -                   Zorgen voor het filteren van afvalstoffen uit het bloed en de afvoer van urine uit het lichaam.