Normale kraambed / zuigeling baby

Normale kraambed / zuigeling baby

Normale kraambed / pasgeborene

Leerdoelen

  1. De student weet welke verpleegkundige zorg geboden wordt direct na de bevalling aan de kraamvrouw en pasgeborene
  2. De student kan verklaren waarom het belangrijk is om de hechting tussen moeder en kind zo snel mogelijk op gang te krijgen. Je kunt benoemen op welke wijze jij een positieve bijdrage kan leveren aan het hechtingsproces tussen moeder en kind en welke acties jij hiervoor inzet.
  3. De student kan de begrippen APGAR en POVIAS uitleggen en waarom en hoe dit uitgevoerd wordt
  4. De student benoemt welke controles worden uitgevoerd bij de kraamvrouw en pasgeborene in het kraambed
  5. De voordelen, nadelen en aandachtspunten bij het geven van borstvoeding
  6. De voordelen, nadelen en aandachtspunten bij het geven van flesvoeding
  7. Welke observaties en zorg uitgevoerd worden bij een pasgeborene gedurende de kraamperiode
  8. Je kunt benoemen waar de ketenzorg uit bestaat bij de zwangere, barende en kraamvrouw.

1. Herstel van de kraamvrouw

Twee uur na de geboorte van de placenta begint voor de vrouw de postnatale periode, of puerperium. Dit is een periode van zes weken waarin het lichaam van de vrouw zich herstelt van de fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap. Dit proces noemen we ook wel ontzwangeren. Ontzwangering is het meest zichtbaar gedurende de eerste zes weken, maar kan in totaal wel drie tot vier maanden duren. Wanneer we het over ‘het kraambed’ hebben, bedoelen we de eerste acht tot tien dagen na de bevalling waarbij de dag van de bevalling de eerste dag is. Op de eerste dag wordt de vrouw geadviseerd ‘regelmatig in bed’ te blijven.

De meeste complicaties ontstaan in het kraambed. Daarom krijgt de vrouw in deze periode ondersteuning en medische begeleiding van de verpleegkundige, de kraamverzorgster en verloskundige, gynaecoloog of huisarts.

Wie de kraambedcontroles uitvoert, hangt in grote lijnen af van wie de bevalling heeft begeleid. Een thuisbevalling wordt in de meeste gevallen begeleid door de eerstelijnsverloskundige. Deze zal dan ook de kraambedcontroles thuis doen. Soms brengt een kraamvrouw en/of haar pasgeborene de kraamtijd in het ziekenhuis door vanwege een medische indicatie. In dat geval komt de nazorg voor rekening van de gynaecoloog of een tweedelijnsverloskundige. Vindt de bevalling poliklinisch plaats, dan doet de eigen eerstelijnsverloskundige de bevalling en dus ook de kraambedcontroles. De nacontrole (zes weken post partum) vindt plaats bij degene die de bevalling heeft geleid.

De eerste acht dagen van de postnatale periode noemen we de kraamperiode. De vrouw en haar baby krijgen kraamzorg, waarbij de verpleegkundige in het ziekenhuis en de kraamverzorgende thuis de moeder ondersteunt bij het oppakken van haar dagelijkse werkzaamheden, maar nu gecombineerd met de zorg voor een kind. Er bestaan verschillende vormen van kraamzorg in de thuissituatie, variërend van alleen hulp bij de bevalling tot een volledige kraamzorg van gemiddeld 49 uur, verdeeld over de acht dagen van de kraamperiode. Alleen op indicatie door de verloskundige of gynaecoloog kan dit worden verlengd tot tien dagen of in zeer uitzonderlijke gevallen tot veertien dagen. Dit is verzekeringsafhankelijk. Het grootste deel van de kraamzorg wordt vergoed vanuit de basiszorgverzekering. Er is een eigen bijdrage, maar vaak wordt deze vergoed uit de aanvullende verzekering.

In de praktijk brengen de kraamvrouw en haar baby de kraamperiode na een normale bevalling niet of niet lang in het ziekenhuis door. Er moet sprake zijn van een medische indicatie voor het kraambed.

2. Observatie en verzorging van de kraamvrouw

Door alle genoemde veranderingen en het verhoogde risico op complicaties heeft een vrouw tijdens het kraambed extra zorg nodig. De verpleegkundige of kraamverzorgende ondersteunt de kraamvrouw in de basiszorg, daar waar zij dat zelf nog niet kan. Daarnaast verricht de verpleegkundige een aantal specifieke observaties en handelingen om het herstel van de kraamvrouw te bevorderen

3. Specifieke observaties en verpleegkundige acties in het kraambed

Hieronder besteden we aandacht aan specifieke observaties en acties die worden uitgevoerd tijdens de kraambedperiode.

Pols en temperatuur

De pols en de temperatuur worden gedurende het gehele kraambed regelmatig gecontroleerd om infecties en een laag ijzergehalte in het bloed op tijd te onderkennen. Bij een infectie is zowel de temperatuur als de pols verhoogd. Bij een laag ijzergehalte is de kraamvrouw erg moe en wordt ze duizelig bij het overeind komen. Daarnaast ziet ze bleek en heeft ze een snelle polsslag. Gedurende de kraamperiode neem je de pols en temperatuur tweemaal per dag op. Je doet dit voordat de vrouw ’s ochtends uit bed komt en ’s middags na het rustuurtje. De normale temperatuurwaarden liggen tussen de 36,5 en 37,5 °C en de normaalwaarde van de pols ligt tussen de vijftig en negentig slagen per minuut. Direct na de bevalling kan de kraamvrouw lichte verhoging hebben, zonder verdere verschijnselen. Soms treedt er verhoging of koorts op als ze stuwing heeft. De temperatuur zakt meestal binnen een dag weer.

Bloeddruk en bloedonderzoek

Na een bevalling kunnen zich na 48 tot 72 uur nog problemen voordoen die te maken hebben met een hoge bloeddruk. Vooral bij vrouwen die tijdens de zwangerschap al hypertensie hadden, moet de bloeddruk extra worden gecontroleerd. Bij een normaal kraambed is één keer per dag voldoende. Meestal daalt een verhoogde bloeddruk na de bevalling snel tot normale waarden.

Na de bevalling wordt bloed afgenomen gecontroleerd op het Hb-gehalte. Wanneer de vrouw een laag Hb-gehalte heeft, wordt er minder zuurstof vervoerd. Hierdoor kunnen verschillende klachten ontstaan, zoals vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn, hartkloppingen, zweten, slap voelen en oorsuizen. In geval van een te laag Hb schrijft de arts vaak een ijzerpreparaat voor. Het ijzergehalte is verlaagd door het bloedverlies tijdens de bevalling. IJzer is nodig bij de aanmaak van erytrocyten die op hun beurt weer nodig zijn om het hemoglobine te kunnen vervoeren. Als het Hb erg laag is en de vrouw daardoor niet goed kan mobiliseren, kan een bloedtransfusie nodig zijn.

De zeven B’s

De zeven B’s zijn de volgende:

  • borsten;

  • buik;

  • baarmoeder;

  • blaas;

  • benen;

  • beleving;

  • binding.

We beschrijven de handelingen die je bij elk onderdeel verricht.

Borsten

Je controleert op rode plekken of harde plekken. Je controleert de tepels op kloven en of de borsten pijnlijk zijn. Geeft een vrouw flesvoeding, dan hoeft dit maar één keer per dag te gebeuren. Geeft de vrouw borstvoeding, dan controleer je na elke voeding. Een harde en rode plek wil zeggen dat er een melkklier verstopt zit. Als je hier niet adequaat op reageert, kan dit een ontsteking of zelfs een abces worden. Als de borsten pijnlijk zijn, is meestal sprake van melkstuwing of bloedstuwing. Vaak is dit op de derde dag het geval en meestal gaat dit binnen een paar dagen vanzelf weer over.

Als de vrouw borstvoeding geeft, zijn de volgende punten van belang:

  • Was altijd je handen en adviseer de kraamvrouw dit ook te doen voor elke voeding.

  • Adviseer de kraamvrouw voor de voeding eerst te gaan plassen. Tijdens het voeden komt er oxytocine vrij waardoor de baarmoeder samentrekt. Met een volle blaas is dit pijnlijker.

  • Let erop dat de vrouw haar baby goed aanlegt vanaf de allereerste keer. Dit kan tepelkloven voorkomen. Goed aanleggen zorgt ook voor een goede toeschietreflex, wat weer zorgt voor het beter stromen van de melk. De borsten worden zo beter leeggedronken.

  • Ga na of de vrouw pijn heeft bij het voeden. Als de baby goed aanligt, mag het voeden geen pijn doen.

  • Controleer of de baby de borsten goed leegdrinkt. Dit is gedurende de eerste dagen na de partus vanwege de stuwing niet te voelen. Na ongeveer zes dagen merk je een groot verschil in soepelheid voor en na het voeden.

  • Zorg voor rooming-in, zodat moeder en kind bij elkaar op de kamer kunnen verblijven waardoor frequent voeden mogelijk is. De moeder kan direct reageren wanneer haar kind aangeeft dat het wil drinken.

  • Zorg ervoor dat er vaak wordt gevoed, zo’n zeven tot acht keer per 24 uur, met beide borsten.

  • Beperk de duur van de voeding niet, maar ga ook niet te hard van stapel. Zorg er in elk geval voor dat het kind altijd goed de tepel en de tepelhof in zijn of haar mondje heeft. Voeden met tepelkloven is zo pijnlijk dat dit een reden is voor veel vrouwen om te stoppen met het geven van borstvoeding.

  • Ga na of de vrouw last heeft van stuwing. Stuwing kan vanaf de derde dag optreden.

Als de vrouw last heeft van stuwing, zijn de volgende punten van belang:

  • Masseer harde plekken in de borst voorzichtig in de richting van de tepel en leer de kraamvrouw dit ook zelf te doen.

  • Geef de vrouw het advies om een strakke, niet-knellende beha aan te trekken en deze aan te houden tijdens de nacht.

  • Wijs de vrouw erop dat een ijsblaas of warme dompelbaden de pijn kunnen verminderen.

  • Dien kort voor de voeding warmte toe. Hierdoor heb je een betere melkstroom en zal de borst beter worden leeggedronken.

  • Geef eventueel paracetamol.

  • Zorg voor een afwisselende houding van het kind bij de voeding. Zo worden alle segmenten van de borst goed leeggedronken.

  • Kolf de borsten eventueel eenmalig leeg, in geval van ernstige stuwing.

  • Bij zeer forse stuwing kan het dragen van een borstverband aangenaam zijn en goede steun geven. Een borstverband wordt gemaakt van hydrofiele luiers en ziet eruit als een ouderwetse, (zeer degelijke) cross-your-heart-beha. In het borstverband kunnen ijskompressen worden gedragen ter verlichting van de stuwing en de pijn.

Buik

Eén keer daags vraag je of de kraamvrouw al ontlasting heeft gehad. De eerste dagen na de partus is er meestal nog geen aandrang tot defecatie (stoelgang). Redenen hiervoor (kunnen) zijn:

  • Tijdens de uitdrijving van de baby heeft de endeldarm zich geleegd.

  • Soms heeft de vrouw in de ontsluitingsperiode een klysma gehad.

  • De darmen hebben weer alle ruimte om zich te vullen.

  • Tijdens de bevalling heeft de vrouw weinig of niets gegeten.

  • De vrouw heeft last van aambeien en durft daardoor niet te persen.

  • Het perineum is gevoelig door een episiotomie of een ruptuur en de vrouw is bang dat de hechtingen loslaten als zij perst op het toilet.

Aspecten van de verpleegkundige zorg hierbij zijn:

  • Als de kraamvrouw op de derde of vierde dag na de bevalling nog geen ontlasting heeft gehad, kun je een klysma of microlax geven. Wacht niet veel langer, omdat de ontlasting anders zo hard wordt dat het nog pijnlijker wordt.

  • Licht laxerende voeding – zoals groene groenten, zemelen en ontbijtkoek – en voldoende drinken helpen de ontlasting zacht te houden.

  • IJzertabletten kunnen obstipatie veroorzaken. Het is daarom aan te raden pas met ijzertabletten te beginnen als de vrouw ontlasting heeft gehad.

  • Houd rekening met het feit dat laxerende voeding en laxeermiddelen effect kunnen hebben op de ontlasting van de baby als de baby borstvoeding krijgt.

  • Huismiddeltjes als een kop koffie, een glas lauw water of een kiwi op nuchtere maag kunnen de defecatie bevorderen.

  • Noteer of de kraamvrouw ontlasting heeft gehad.

Een tepelkloof met een korstje erop

Een tepelkloof met een korstje erop

Baarmoeder

Na de bevalling wordt de uterus weer kleiner en keert deze terug naar de toestand van voor de bevalling. Het is van groot belang om regelmatig te controleren of de uterus involueert. Dit doe je door de baarmoederstand en de hardheid van de baarmoeder te controleren. Op de eerste dag voer je deze controle tijdens elke verzorging uit. Vervolgens controleer je de fundusstand één keer per dag. Je voert de controle uit nadat de vrouw heeft geplast. Je laat haar plat op bed liggen met de benen gestrekt. Vanaf de navel meet je het aantal vingerbreedten naar beneden tot aan waar je de bovenrand van de baarmoeder voelt. Direct na de bevalling staat de uterus twee vingerbreedten onder de navel. Op de derde dag is de stand van de baarmoeder bijvoorbeeld ‘N-4’. Dit betekent dat de baarmoeder vier vingerbreedten onder de navel staat. Fysiologisch zakt de uterus circa één vingerbreedte per dag.

Controle van de hardheid van de baarmoeder is nodig om vast te stellen of er een goede contractie plaatsvindt. Dit proces voltrekt zich onder invloed van naweeën. De kraamvrouw ervaart deze naweeën doorgaans als hinderlijk. Blijft de stand van de uterus hoog, dan kan dit komen door:

  • een volle blaas; een volle blaas drukt de baarmoeder omhoog;

  • een oververmoeide uterus door een langdurige bevalling;

  • een overrekte uterus; dit komt vooral voor bij vrouwen met veel vruchtwater, bij de geboorte van een tweeling of een groot kind, of bij een grande multipara (een vrouw die vijf of meer kinderen heeft gebaard);

  • een infectie;

  • een stolsel of een placentarest;

  • een uterusafwijking, bijvoorbeeld een goedaardig gezwel in de uterus (myoom).

Bij een te hoge stand van de uterus zijn de volgende verpleegkundige interventies van belang:

  • Voordat je de controle van de baarmoederstand uitvoert, laat je de kraamvrouw urineren. Noteer je observaties van de urine.

  • Bij een hoge stand van de baarmoeder, een niet goed samengetrokken baarmoeder waarschuw je altijd de gynaecoloog of verloskundige.

Naast controle van de baarmoeder zelf valt ook de controle van de lochia onder deze ‘B’. Lochia, ook wel kraamzuivering genoemd, is de normale, bloederige afscheiding van wondvocht uit de baarmoeder bij kraamvrouwen. Lochia bestaat uit bloed, bloedstolsels, afgestorven stukjes baarmoederslijmvlies en wondvocht. De eerste dagen is de lochia tamelijk overvloedig en bevat helder rood bloed en bloedstolsels. Daarna neemt de hoeveelheid af en verandert de kleur naar donkerrood tot roodbruin, via bruingeel naar geelwit. Deze afscheiding duurt ongeveer vier weken. Daarna is de binnenkant van de baarmoeder met een nieuw slijmvlies bedekt.

De richtlijn is om elke drie uur het kraamverband te verschonen. Tampons worden afgeraden in verband met het risico van ontstekingen. Maandverband met een plastic laagje kan gaan broeien en daardoor een voedingsbodem voor bacteriën worden en wordt dus ook afgeraden.

De geur van lochia is weeïg zoet. Een erg onaangename geur kan wijzen op een ontsteking van het baarmoederslijmvlies (endometritis), veroorzaakt door een achtergebleven stolsel of vliesrest. Men spreekt dan van een riekende lochia. Andere indicaties hiervoor zijn:

  • De temperatuur van de kraamvrouw is verhoogd.

  • De kraamvrouw heeft hoofdpijn en pijn in de onderbuik.

  • Aanraking van de baarmoeder is pijnlijk.

  • De kraamvrouw heeft een gevoel van algehele malaise.

Bij riekende lochia zijn de volgende verpleegkundige interventies van belang:

  • Controleer dagelijks meerdere keren de kraamzuivering, ook als de vrouw zichzelf verzorgt.

  • Neem de hygiënische regels zorgvuldig in acht, omdat de lochia infectueus is en de kraamvrouw gevoelig is voor infectie.

  • Laat bij twijfel het kraamverband aan de gynaecoloog zien. De behandeling van een eventuele ontsteking bestaat uit antibiotica en ermetrine (remt bloeding van de baarmoeder).

Door de fundusstand te voelen, controleer je de involutie van de baarmoeder

Door de fundusstand te voelen, controleer je de involutie van de baarmoeder

Blaas

De eerste dagen na de partus komen mictieklachten veel voor. De aandrang tot urineren is vaak gering, doordat de urinebuis na de bevalling gezwollen is. Het weefsel van de buikwand, de blaasbodem en de urinebuis zijn slap en oedemateus. De blaas kan hierdoor veel urine bevatten zonder dat de vrouw aandrang heeft tot plassen. Toch urineert de kraamvrouw de eerste dagen na de partus meer dan normaal, omdat het vocht wordt uitgescheiden dat het lichaam tijdens de zwangerschap vasthield. Dit komt doordat de invloed van het placentahormoon wegvalt.

Urineren kan pijnlijk zijn of een branderig gevoel geven. Soms zit er bloed in de urine, doordat kleine, oppervlakkige scheurtjes in het weefsel nog wat nabloeden. Het is van belang dat de kraamvrouw binnen zes uur na de partus urineert. Door een volle blaas bestaat er een kans dat deze overrekt raakt, dit heet een overloopblaas. Wanneer er regelmatig urine in de blaas achterblijft, is er een verhoogde kans op een blaasontsteking (cystitis). De klachten zijn pijn tijdens het plassen of kramp direct erna, de urine is verkleurd en kan sterk ruiken. Vaak heeft de kraamvrouw verhoging.

Als verpleegkundige let je op het volgende:

  • Laat de kraamvrouw de eerste dag om de drie uur even proberen te plassen, of ze nu aandrang heeft of niet.

  • Leg de kraamvrouw uit dat goed uitplassen belangrijk is, en dat het geven van wat extra druk tijdens het plassen kan helpen de blaas goed te legen.

  • Als de kraamvrouw er moeite mee heeft om in bed op een po te urineren, kun je samen met de vrouw beoordelen of zij naar het toilet kan lopen. Lukt dit niet, dan kun je een postoel naast het bed plaatsen. Als de kraamvrouw mobiel is, kan ze onder de douche plassen. De warmte van de douche en het klateren van de stralen helpen om te kunnen urineren.

  • Is het niet verantwoord om de vrouw uit bed te helpen, probeer dan of de vrouw op de po kan zitten met haar benen naast het bed en haar voeten op een stoel. Eventueel kun je de kraan laten lopen: de kans bestaat dat de vrouw spontaan moet plassen als ze stromend water hoort. Blijf bij de kraamvrouw, laat haar niet alleen achter.

Bij een overloopblaas heeft de kraamvrouw veel aandrang en pijn, maar kan niet plassen. Wel loopt er elke keer wat urine spontaan af of plast zij maar kleine beetjes. De aandrang gaat echter niet weg. Ook verhindert een volle blaas een goede contractie van de baarmoeder, waardoor overmatig bloedverlies kan ontstaan. Soms is de enige optie om haar volgens protocol te katheteriseren.

Benen

De benen worden één keer per dag gecontroleerd. Een kraamvrouw heeft een verhoogde kans op trombose door veranderingen in de vaatwand, een langzamere bloedstroom, veranderingen in de hormoonspiegels, de toegenomen stolbaarheid van het bloed, het vaker en langer op bed liggen en eventueel de aanwezigheid van spataderen (varices). Na een kunstverlossing en zeker na een sectio is het risico op trombose vertienvoudigd.

Als een van de benen dik, rood en glanzend is en de kuit pijnlijk, dan kan dat duiden op trombose. Vaak is er één tot twee dagen al een geringe temperatuurverhoging en een snelle polsslag. Wanneer de vrouw op haar rug ligt, is de bloedcirculatie in de kuitvenen verminderd. Door varices wordt deze bloedstroom nog eens extra ongunstig beïnvloed. Het zuurstofgebrek in de vaatwand kan zorgen voor het ontstaan van een stolsel (trombus).

Ter preventie van trombose zijn de volgende verpleegkundige interventies van belang:

  • Motiveer de kraamvrouw regelmatig om te mobiliseren.

  • Controleer de benen van de kraamvrouw op roodheid, glanzen, pijn, zwelling en knobbeltjes.

  • Waarschuw de arts wanneer je een vermoeden hebt van trombose.

  • Dien, eventueel na overleg met de arts, medicijnen toe.

Binding

Een goede binding tussen de ouders en het kind is van zeer groot belang voor de ontwikkeling van het kind tot een emotioneel gezonde volwassene. Deze binding zorgt ervoor dat het kind zijn ouders zoekt om met hen te communiceren. Door te communiceren wordt het emotionele centrum opgebouwd. Dit begint al direct na de geboorte en waarschijnlijk al tijdens de zwangerschap. Een kind is selectief en zal alleen met bepaalde mensen een binding aangaan. Het kind hecht zich niet aan degene die hem eten en drinken geeft, maar aan degene die het sociale contact met hem heeft. Mede daarom is het zo belangrijk lichamelijk contact (huid op huid) te maken. Een veilige binding ontstaat wanneer de ouders gaan ontdekken waar hun kind op dat moment behoefte aan heeft en daar ook adequaat op te reageren. Onveilige bindingen ontstaan als de ouders geen rekening houden met die behoeften. Bijvoorbeeld: wordt de baby net wakker, dan zal een van de ouders rustig en met zachte stem moeten spreken net zolang tot hun kind echt wakker is geworden en het klaar is om te spelen. De ouder die dat niet ziet en dus niet respecteert en direct druk met het kind gaat doen, zal het kind overweldigen en van streek maken. Als verpleegkundige moet je de omgeving creëren die een goede binding mogelijk maakt. Rust is dus heel belangrijk. Geef de ouders tijd om alleen met hun kind te zijn. Zorg dat het kind vaak in de nabijheid van zijn ouders is zodat de ouders de signalen van hun kind snel opvangen, zoals lachen, huilen, het volgen met de ogen, reiken met de handjes en brabbelen. Dit heet het bindingsgedrag van het kind. De ouder kan hierop reageren door bijvoorbeeld op hoge toon te praten, gelijktijdig mee te bewegen, grote ogen op te zetten, veelvuldig geluidjes te maken in plaats van praten en spiegelen: ‘Ach, ik hoor je huilen’, ‘Je hebt vast een vieze luier’, ‘Stil maar’ en ‘We gaan even drinken’. Zowel ouder als kind speelt dus een actieve rol in het bindingsproces.

Beleving

Beleving heeft betrekking op de psychosociale aspecten van het kraambed. We onderscheiden twee fasen die iedere vrouw in meer of mindere mate doorloopt.

In de eerste fase, tijdens de eerste 24 tot 48 uur na de bevalling, richt de kraamvrouw haar aandacht voornamelijk op zichzelf. Ze laat initiatieven aan anderen over en je bemerkt een zekere passiviteit. Daarna bemerk je bij sommige vrouwen weinig initiatief om de baby te willen zien, bij zich te willen hebben, aan te raken of te vertroetelen. Het lijkt of ze niet geïnteresseerd zijn. De vrouw laat zich verwennen en verzorgen en stelt zich daarbij vaak afhankelijk op. Deze houding kunnen we onder meer toeschrijven aan:

  • uitputting na de bevalling;

  • lichamelijk ongemak, bijvoorbeeld door naweeën en hechtingen;

  • gevoelens van onzekerheid ten aanzien van de baby;

  • familieleden en verpleegkundigen die haar allerlei dingen uit handen nemen.

Een kraamvrouw heeft vaak een sterke behoefte om over de bevalling te praten. Aan elke bezoeker en ook aan de verpleegkundigen vertelt zij steeds weer het verhaal van de bevalling, van begin tot eind. Ze kan praten over gevoelens van trots, vreugde, moed, doorzettingsvermogen maar ook van onmacht, angst, uitputting en pijn die ze heeft ervaren als de bevalling toch anders is gelopen dan ze zich had voorgesteld. Elke belangstellende vraag geeft haar steeds weer de ruimte om over de bevalling te praten. Dit ondersteunt de verwerking van haar ervaringen.

Aspecten van de verpleegkundige zorg hierbij zijn:

  • Tijdens deze eerste uren heeft de vrouw veel zorg en aandacht nodig. Merk je dat de kraamvrouw behoefte heeft om over haar ervaringen te praten, maak dan even tijd om te luisteren naar haar verhaal. Door belangstellende vragen te stellen krijg je al snel inzicht in wat de kraamvrouw werkelijk bezighoudt en of ze zich zorgen maakt.

  • Doordat de vrouw lichamelijk en emotioneel vaak moe is, kunnen er snel spanningen en stress ontstaan. Door begrip en aandacht te tonen en de vrouw een beetje te verwennen herstelt de innerlijke balans van de vrouw sneller.

  • Rust geeft de kraamvrouw de kans om verwarde gedachten en gevoelens te ordenen en lichamelijk weer op krachten te komen. Schep hiervoor de mogelijkheden: laat de kraamvrouw dagelijks een dutje doen en zorg dat familie en vrienden haar rust ook accepteren.

  • Niet ieder mens reageert hetzelfde. Dat is ook zo bij kraamvrouwen. Sommigen voelen zich de eerste dagen helemaal niet moe. Ze hebben eerder een euforisch gevoel en kunnen de hele wereld aan. De vermoeidheid, die er wel degelijk is, bemerken ze pas in een later stadium. Probeer deze vrouwen te overtuigen dat er nu tijd is om te rusten en dat ze hiervan moeten profiteren. Even niets doen, met het kind lekker naast je, is ‘quality time’.

In de tweede fase wordt de vrouw geleidelijk actiever. Ze richt haar aandacht meer naar buiten: naar de baby, haar man, de kamergenoten en het bezoek. De belangstelling voor de baby groeit. Ze wil hem graag zien, bij zich hebben, verzorgen en vertroetelen. Daarbij neemt ze steeds meer initiatieven. Ze wil uit bed, naar huis en ze wil haar leven weer in eigen hand nemen. Dat betekent ook dat ze nu meer oog heeft voor haar eigen lichaam. Blijft de ontlasting niet te lang uit, hoe zullen de hechtingen genezen of komt de borstvoeding wel snel genoeg op gang?

Je betrekt de vrouw steeds meer bij de zorg voor de baby. Langzamerhand draag je de verantwoordelijkheid aan haar over. Laat ook de partner hierin een rol spelen, omdat:

  • dit de betrokkenheid bij het kind vergroot en de onderlinge band versterkt;

  • de aanpassing aan de nieuwe situatie dan sneller verloopt;

  • de partner de moeder taken uit handen kan nemen en gedurende de eerste vermoeiende weken de zorg voor de baby met haar kan delen;

  • daarmee het rollenpatroon wordt doorbroken en de zorg een gezamenlijke verantwoordelijkheid wordt.

Als verpleegkundige geef je beide ouders de kans om geleidelijk ervaring op te doen en hen vertrouwd te maken met de verzorging van een baby. Leg uit wat je doet en laat hen het vervolgens zelf doen terwijl je een oogje in het zeil houdt.

Vragen

4. Invloed van hormonen na de bevalling

De hormonale verandering is ook na de bevalling groot. De invloed van de placentaire hormonen is weggevallen. Hierdoor wordt de hypofyseachterkwab geactiveerd tot het afgeven van oxytocine en krijgt bovendien een stimulans tot het produceren van prolactine. Deze twee hormonen spelen onder meer een belangrijke rol bij het op gang komen en onderhouden van de borstvoeding.

De hoge prolactinespiegel zorgt ervoor dat er geen eitjes rijpen in de eierstokken (ovaria) en er dus geen ovulatie plaatsvindt. Dit zorgt er weer voor dat het slijmvlies van de baarmoeder zich niet gaat opbouwen. Er is dan ook geen menstruatie.

Nu is het niet altijd duidelijk wanneer de prolactinespiegels gaan dalen en kan er dus ongemerkt een eitje rijpen en vrijkomen. Borstvoeding is dus geen betrouwbaar anticonceptiemiddel. Als de vrouw middelen krijgt voorgeschreven om de melkproductie te remmen omdat ze geen borstvoeding gaat geven, kan de ovulatie weer snel na de bevalling optreden doordat dit de prolactinespiegels in één keer laat dalen. Licht de vrouw hierover goed voor en geef het belang aan van eventuele anticonceptie.

De invloed van hormonen na de bevalling kan bij de kraamvrouw emotionele gevolgen hebben. In het kraambed wisselen positieve en negatieve gevoelens elkaar af. Dit kan zich als volgt uiten:

  • plotselinge huilbuien: de kraamvrouw is emotioneel, sommige vrouwen herkennen dat overigens niet bij zichzelf;

  • snel geïrriteerd over kleine dingen;

  • verminderd concentratievermogen en vergeetachtigheid;

  • het gevoel (vooral de eerste dagen) de hele wereld aan te kunnen, waarna pas na enige dagen vermoeidheidsverschijnselen optreden.

Deze verschijnselen zijn normaal en verdwijnen na enige tijd vanzelf. Als je er als verpleegkundige rekening mee houdt dat kraamvrouwen snel uit hun evenwicht kunnen raken, kun je hun soms heftige reactie op kleinigheden beter begrijpen. Voor de kraamvrouw zelf en zeker voor haar partner kan dit erg verwarrend zijn.

De reactie op hormonale veranderingen is bij iedere vrouw verschillend. De een heeft er erg veel last van, terwijl een ander pas na enige weken een emotionele terugslag krijgt. Er zijn ook vrouwen die er in veel mindere mate mee te maken krijgen. Uit gesprekken met jonge ouders blijkt dat de kraambedperiode en de daaropvolgende postnatale periode vaak worden onderschat. Zwangerschaps- en oudercursussen die in het hele land worden gegeven, kunnen aanstaande ouders hier beter op voorbereiden.

Emotionele uitingen

Bij kraamvrouwen kunnen verschillende psychische reacties optreden, zoals emotionele overgevoeligheid, egocentrisme en teleurstelling.

Emotionele overgevoeligheid

Uitingen van emotionele overgevoeligheid kunnen zijn:

  • hulpeloosheid;

  • onzekerheid;

  • huilbuien;

  • overgevoeligheid voor licht en geluid.

De oorzaak van emotionele overgevoeligheid zijn de grote en snel optredende lichamelijke, geestelijke en hormonale veranderingen. De vrouw heeft maandenlang toegeleefd naar het moment van bevallen. Opeens is het gebeurd en blijft er een leegte achter. Misschien heb je dit zelf ook weleens meegemaakt, bijvoorbeeld na een inspannende examenperiode. Er valt ineens een druk van je af en in plaats van te ontspannen en te genieten van je vrije tijd, weet je je eigenlijk geen raad met jezelf. Het vraagt dan enige tijd om die leegte weer zinvol op te vullen. Dat kan ook gelden voor de kraamvrouw.

Egocentrisme

Een kraamvrouw kan erg op zichzelf en haar baby gericht zijn. Ze ervaart zichzelf als ‘het middelpunt van de wereld’. Ze krijgt uiteraard ook erg veel aandacht en cadeaus. Dat maakt dat een kraamvrouw soms wat minder begrip kan opbrengen als zij even op haar beurt moet wachten, of als de aandacht naar een andere kraamvrouw uitgaat.

Teleurstelling

Tijdens de zwangerschap creëren de aanstaande ouders een beeld van hun baby. Zal de baby gezond zijn en hoe zal hij of zij eruitzien? De aanstaande ouders hebben een verwachtingspatroon. Ze hebben een beeld voor ogen van een mooie, gezonde baby. Soms blijkt de baby, eenmaal geboren, niet aan die verwachtingen te voldoen. De baby ziet er bijvoorbeeld rood en rimpelig uit of heeft een punthoofd, de wens om een jongen of een meisje te krijgen is niet uitgekomen, of het kind is gehandicapt. De teleurstelling en ontgoocheling kunnen groot zijn. Daardoor kan de relatie tussen ouders en kind moeizaam tot stand komen. Ook kan dit effect hebben op de relatie tussen de ouders onderling.

De verpleegkundige zorg in deze situatie is als volgt:

  • Stel de ouders gerust als het kind er rood en rimpelig uitziet en niet aan de verwachtingen lijkt te voldoen. Leg uit hoe dat is ontstaan en dat dit binnen 24 uur helemaal bijtrekt.

  • Help de ouders door hen te stimuleren om hun gevoelens uit te spreken als het geslacht van de baby een teleurstelling is. Zo kun je mogelijk een bijdrage leveren aan de acceptatie.

De confrontatie met een kind met een handicap is het moeilijkst voor de ouders. Veel mensen schamen zich hiervoor. De verwachtingen die ze hadden, zijn in één klap de bodem ingeslagen. In zo’n situatie hebben de ouders intensieve begeleiding nodig. Borstvoeding kan bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van de moeder-kindrelatie.

Leg alle geobserveerde gegevens over de lichamelijke en psychosociale aspecten van de kraamvrouw vast in het verpleegrapport. Het is namelijk noodzakelijk dat alle zorgverleners op de hoogte zijn en er geen pijnlijke situaties ontstaan.

5. Wassen en baden baby

5.1 Wassen en baden

Voor de baby is een badje heerlijk ontspannen.Toch kunnen de eerste keren dat de baby in bad gaat best spannend zijn. De kraamzorg doet voor hoe je de baby in bad doet.

Zie hieronder het filmpje en bekijk hoe jij een baby moet wassen.

 

5.2 De baby in bad doen in 9 stappen

Hieronder volgen de belangrijkste stappen. Wij zullen uitleggen waar je op moet letten tijdens het badderen.

 

Stappenplan baby in bad - Hoe kun je dit zo veilig mogelijk doen?

 

 

 

1. Breng de kamer op temperatuur

Om ervoor te zorgen dat je baby niet te veel warmte verliest rond het badderen, is het belangrijk dat de kamer waarin je het badje neerzet lekker warm is. Een temperatuur van 24 graden is ideaal. Sluit ook de ramen en deuren.

2. Leg alle spullen klaar

Je baby in bad doen gaat een stuk makkelijker als je alle benodigde spullen bij de hand hebt. Leg de volgende spullen klaar:

  • Kruik
  • Kleertjes
  • 2 hydrofiele luiers
  • Badje
  • Badthermometer
  • Aankleedkussen
  • Badcape
  • Zeepvrije wasgel of babybadolie
  • Schone luier
  • Billendoekjes

3. Verwarm de kleertjes voor

Maak de kruik klaar en wikkel de kleertjes en hydrofiele luiers hieromheen. Zo zijn deze lekker warm als je baby uit het badje komt. Dit hoeft alleen bij een pasgeboren baby.

4. Maak het badje klaar

Zorg dat het badje goed schoon is en vul deze met water. De ideale temperatuur van het water is 37 graden. Houd in de gaten dat de temperatuur in ieder geval tussen de 36 en 38 graden blijft. Dit kan je het best meten met een badthermometer. Heb je deze niet, controleer de temperatuur dan met je elleboog. Je elleboog is namelijk gevoeliger dan je hand, hierdoor kan je de temperatuur van het water beter inschatten.

5. Je baby uitkleden

Leg je baby op het aankleedkussen en kleed hem uit. Veeg met een billendoekje zijn billetjes goed schoon als dat nodig is. Een pasgeboren baby kan je het best op het aankleedkussen met je handen en een beetje zeepvrije wasgel wassen. Een iets oudere baby kan je in het babybadje zelf wassen.

6. Je baby in bad

Het is eindelijk tijd voor je baby om in bad te gaan! Zorg ervoor dat je zijn nekje de hele tijd ondersteunt. Let altijd goed op. Een baby kan zelfs in een klein laagje verdrinken. Laat hem daarom nooit alleen als hij in bad zit!

7. Je baby wassen

Geef bij het wassen wat extra aandacht aan de knieholtes, billen, schaamstreek, navel, oksels, achter de oren en tussen de vingers en teentjes. Gebruik bij het wassen alleen badproducten die geschikt zijn voor baby’s!

8. Je baby afdrogen

Hiervoor gebruik je de voorverwarmde hydrofiele luiers. Leg een hydrofiele luier op het aankleedkussen en leg je baby hierop. Met de andere hydrofiele doek kan je je baby afdrogen. Een hydrofiele luier is dunner en minder ruw dan een normale handdoek. Ideaal voor het afdrogen tussen al die plooitjes.

Begin met het afdrogen van je baby’s hoofdje. Daar verliest hij namelijk het meeste warmte. Let bij het afdrogen op dezelfde plekken als bij het wassen. Juist tussen de plooitjes heb je niet door dat het nog vochtig kan zijn, terwijl dit wel huiduitslag als gevolg kan hebben. Draai je baby tot slot op zijn buik om de rug af te drogen. Verwijder de hydrofiele luier waar hij op lag zodat je baby weer op een droge ondergrond ligt.

9. Je baby aankleden

Doe je baby een schone luier om en trek de voorverwarmde kleertjes aan. Let goed op of ijzeren drukknoopjes niet te warm zijn geworden door de kruik.

5.3 Haren wassen van de baby

Zelfs als je baby is geboren met een volle haardos, is het de eerste tijd niet noodzakelijk om zijn haartjes te wassen. Als je dit wel doet, gebruik dan speciale babyshampoo. Je hoeft de shampoo niet in te masseren. Laat het gewoon even inwerken en spoel het vervolgens uit.

Doe het haren wassen pas aan het eind van het badje. Je baby krijgt dan geen koud hoofdje en zit bovendien niet (lang) in een badje met shampoo.

 

Peuter zit vrolijk in bad bij het haar wassen

6. Verschonen van de luier

6.1 Verschonen van de luier

Een pasgeboren baby gebruikt ongeveer 8 luiers per dag en moet dus ook 8 keer per dag verschoond worden. Hier vind je een 6-stappenplan voor het verschonen van een luier.

Bekijk hier het filmpje en zie hoe je een luier van een baby moet verschonen

 

 

6.3 Stappenplan (6) van het verschonen van de luier

Stap 1: voorbereiden van luier verschonen

 

 

 

Een goed begin is het halve werk, ook als je jouw baby van een schone luier voorziet. Als voorbereiding op het verschonen van je baby is het handig om de volgende spullen binnen handbereik klaar te leggen:

  • Aankleedkussen. Hier ligt je baby lekker zacht op, en als er een ongelukje gebeurt, gooi je de aankleedkussenhoes gewoon in de was.
  • Schone luier(s). Meestal is 1 luier voldoende, maar zeker de eerste keren is het geen gek idee om meerdere luiers paraat te houden. Het kan namelijk weleens misgaan.
  • Billendoekjes. Deze natte doekjes vegen de billetjes van je kleine eenvoudig schoon en laten een lekkere babygeur achter op zijn huidje.
  • Babyzalf. Dit verzorgt, verzacht en beschermt het tere huidje van de babybilletjes.
  • Schone babykleertjes. Nogmaals: er gebeurt weleens een ongelukje, dus je kan maar beter overal op voorbereid zijn!

Stap 2: de schade bekijken

Ligt alles klaar? Dan kan je aan de slag met het echte werk. Leg je baby op zijn rug op het aankleedkussen en trek zijn broekje uit. Spiek even aan de onderkant bij de romper om de schade te bekijken. Ziet alles er goed uit? Maak het rompertje dan aan de onderkant los en schuif het omhoog, zodat je baby hier niet met zijn billen op ligt. Zo voorkom je dat er per ongeluk poep op de romper belandt.

Het is handig om de sokjes van je baby uit te trekken. Mocht je kleine een feestje in zijn broek hebben, dan komen de sokjes niet in de vieze luier terecht. Zeker wanneer je baby straks meer gaat bewegen en zijn eigen voetjes ontdekt, wil je deze stap niet te vergeten!

Ontdek je tijdens het spieken een explosieluier? Trek het rompertje dan over de schouders van je kleine naar beneden. Veel rompers hebben een envelop-vormige neklijn, waardoor het hoofdgat over het hele lijfje van je baby past. Hiermee voorkom je dat de poep langs zijn hoofd moet en dat je baby helemaal onder komt te zitten. Bekijk hier een speciaal stappenplan voor een explosieluier >

Stap 3: afvegen

Nu je zeker weet of je te maken hebt met een plas- of poepluier, kan je beginnen met het schoonmaken van je baby’s onderkantje.

Plasluier verschonen

Maak de luier los en vouw hem dubbel onder de billen van je baby. Zorg er hierbij voor dat je kindje op de schone buitenkant van de luier ligt. Je kan voor de zekerheid al een schone luier onder de billetjes van je baby schuiven. Mocht er een ongelukje gebeuren, dan is het in de schone luier. Neem vervolgens een billendoekje en maak de voorkant schoon. Bij een plasluier heb je aan één billendoekje meestal genoeg.

Poepluier verschonen

Maak de luier los en probeer met de binnenkant van de luier al zoveel mogelijk poep af te vegen. Vouw hem vervolgens dubbel onder de billen van je baby, waarbij je baby op de schone buitenkant van je luier ligt. Pak de billendoekjes erbij en gebruik er zoveel je nodig hebt om alles goed schoon te maken. Bij meisjes moet je ook tussen de schaamlipjes schoonmaken en bij jongetjes ook het piemeltje en onder het balzakje. Controleer ook de liezen, want hier blijft ook weleens wat viezigheid achter.

Extra tips voor afvegen

 

  • Veeg altijd van voor naar achteren af. Zo voorkom je dat er ontlasting of poepbacteriën bij de vagina of piemel terechtkomt.
  • Gebruik voor elke veeg een schoon (stukje van het) billendoekje.
  • Leg bij jongetjes een doekje over de piemel. Zo word je niet verrast door een plasfontein.

 

Pseudo-menstruatie en uraten

Bij meisjes kan er, zeker de eerste 3 dagen na de geboorte, wat bloed in de luier zitten. Dit wordt ook wel pseudo-menstruatie genoemd en is heel normaal. In je baarmoeder heeft je kindje zwangerschapshormonen binnengekregen, waardoor hij een soort nep-menstruatie kan hebben.

Bij zowel jongens als meisjes kunnen er de eerste dagen na de geboorte ook wat roze/rode korrels in de luier zitten, ook wel uraten genoemd. Dit komt doordat je kindje in het begin nog niet voldoende drinkt om al zijn afvalstoffen kwijt te raken. Zodra je kleine genoeg drinkt, verdwijnen de uraten vanzelf.

Stap 4: babyzalf of billenzalf

Nadat de billetjes van je baby helemaal schoon en droog zijn, kan je er wat babyzalf of billenzalf op smeren. De eerste dagen na de geboorte is de ontlasting (meconium) van je baby nog erg plakkerig en taai. De crème heeft een beschermende en herstellende werking voor de billetjes en zorgt er dus voor dat het tere huidje van je baby minder snel irriteert. Ook wanneer je baby rode billetjes of luieruitslag heeft, zorgt een laagje billenzalf voor een snellere genezing van zijn babyhuidje.

Stap 5: de schone luier

Als de billetjes ingesmeerd en wel zijn, mag de schone luier aan. Vouw de luier goed uit en leg hem op zo’n manier onder de billen van je baby dat de luier aan de achterkant net iets hoger zit dan de navel. Breng de luier vervolgens tussen de benen door aan de voorkant omhoog en maak hem vast met de plakstrips.

Controleer of het gegolfde randje van de luier dat langs de benen loopt goed aan de buitenkant zit. Dan sluit de luier namelijk beter aan en heb je minder kans op lekkage. Controleer ook of de luier niet te strak zit door een vinger tussen de tailleband en het buikje van je baby te steken. Zie je bij een volgende keer rode lijnen op de beentjes van je baby, doe de luiers dan wat losser.

Stap 6: aankleden

Nadat alles op zijn plek zit, kan het rompertje weer omlaag. Maak de drukkers vast en trek je baby zijn broek en sokjes weer aan. De vieze luier en gebruikte doekjes kan je in een speciaal luierzakje of direct in de luieremmer doen.

 

 

6.4 Verschonen bij een jongens en meisjes

 

luier verschonen

 

De penis van een jongetje mag je alleen aan de buitenzijde schoonmaken. Laat de voorhuid van de penis met rust, deze kan nog vastzitten. Het loslaten gebeurt in de volgende maanden of pas na jaren. Als deze na een tijdje los komt kun je dit gebied wel wassen. Jongetjes hebben de neiging te plassen als de luier los komt, om dit te voorkomen kun je er een luier of washandje op leggen!

 

Bij meisjes is het zaak om de eerste weken niet tussen de schaamlippen schoon te maken. Daarna kun je de schaamstreek met een wattenbolletje met water van boven naar beneden schoonvegen. Het kan zijn dat kort na de geboorte een beetje bloed of afscheiding uit de vagina van je dochtertje komt. Dit heeft te maken met hormonale veranderingen en is volstrekt normaal.

 

Tool opdracht

7. Oppakken en dragen baby

7.1 Hoe pak je een baby op

Hoe houd jij een baby veilig vast? Tijdens het filmpje van hieronder wordt verteld hoe je dat het beste kan doen. 

 

 

7.2 Het vasthouden van een baby in een paar stappen

Het is essentieel dat je leert hoe je een zuigeling goed vasthoudt. Er is een keur aan geschikte manieren om je baby vast te houden; tegen je borst aan, met de gezichten bij elkaar, afhankelijk van wat voor interactie je wilt met je baby. Houd gewoon altijd in gedachten dat het belangrijk is om rustig en vol vertrouwen te zijn voordat je de baby oppakt, want dan is hij ontspannen voordat je contact met hem maakt

Onderstaand vindt je de beste twee methodes om een baby op te pakken.

 

De baby tegen je borst aanhouden

  1. Titel afbeelding Hold a Baby Step 1

    1

    Wees rustig en vol vertrouwen voordat je de baby oppakt. Baby's voelen het vaak aan als je je niet goed voelt of verdrietig bent. Probeer te ontspannen. Hoewel het belangrijk is om zo voorzichtig mogelijk met een baby om te gaan, zijn baby's toch niet zo kwetsbaar als je geneigd bent om te denken.

  2. Titel afbeelding Hold a Baby Step 2

    2

    Ondersteun de baby met een arm en ondersteun de billen van de baby met je andere arm. Het hoofd van een pasgeboren baby is veruit het zwaarste deel van het lichaam, en het hoofd en de nek van een baby moeten dan ook altijd voorzichtig ondersteund worden. Meestal zal je het hoofdje voorzichtig met een hand vasthouden. Gebruik je rechterarm om de billen van de baby te scheppen. Doe dit terwijl je het hoofd met je andere hand ondersteunt.

  3. Titel afbeelding Hold a Baby Step 3

    3

    De baby tegen je borst aanhouden. Houdt de baby dichtbij je borst, zodat hij zijn hoofd tegen je borst aan kan laten leunen. Baby's voelen zich gerustgesteld als zij je hartslag kunnen horen. Je rechterhand en -arm ondersteunen het leeuwendeel van het gewicht van de baby, terwijl je linkerhand het hoofdje en nek ondersteunt en beschermt.
    • Let erop dat het hoofdje van de baby naar een kant wijst zodat hij goed kan ademen.
  4. Titel afbeelding Hold a Baby Step 4

    4

    Geniet van het intieme samenzijn met de baby. Een baby vasthouden kan enorm rustgevend zijn, voor zowel de baby als jezelf. Het is een perfect moment om te zingen voor je baby, om de baby voor te lezen, en om de baby te vermaken totdat het tijd is voor de volgende voeding, een nieuwe luier of een slaapje. Het is daarbij wel nodig om af en toe je handen even anders te houden en af te wisselen. Vergeet daarbij niet om altijd een hand te gebruiken voor het ondersteunen van het hoofdje van de baby.

 

 

 

Andere technieken voor het vasthouden van de baby

  1. Titel afbeelding Hold a Baby Step 5

    1

    Probeer de wieghouding eens uit. Dit is waarschijnlijk de meest gebruikte houding om je baby vast te houden en tegelijkertijd ook nog in de ogen van je pasgeboren baby te kijken; het is ook de meest natuurlijke en makkelijke houding waarin je je baby vast kan houden. Deze houding is het makkelijkst als je baby ingebakerd is. Dit is wat ervoor nodig is:
    • Om je baby te wiegen, leg je je baby eerst neer. Dan til je de baby op door ene hand onder het hoofdje en nek van de baby te laten glijden, en de andere hand onder de billen en het heupje.
    • Spreid je vingers zo ver mogelijk uit terwijl je hem naar je borst brengt zodat je de baby zo veel mogelijk ondersteunt.
    • Laat de hand die het hoofdje en de nek ondersteunt voorzichtig naar zijn rug glijden, zodat het hoofdje en nek langs je onderarm glijden, totdat ze in de kom van je arm en elleboog liggen.
    • Houd je andere hand waar hij was, als een kom om de billen en heupje van je baby heen.
    • Houd de baby dicht tegen je lichaam aan en wieg hem indien gewenst heen en weer.
  2. Titel afbeelding Hold a Baby Step 6

    2

    Houd de baby bij je gezicht. Dit is een prachtige houding om interactie met je kind te ervaren. Dit is wat je moet doen om deze houding goed uit te voeren:
    • Leg een hand onder het hoofdje en nek van je baby.
    • Leg je andere hand onder de billen.
    • Houd de baby voor je, net onder je borst.
    • Maak plezier door te lachen en gekke gezichten te trekken naar je schattige baby.
  3. Titel afbeelding Hold a Baby Step 7

    3

    Op de buik op je arm vasthouden. Dit is een ideale houding als je baby onrustig is. Dit is wat je kunt doen om deze houding goed uit te voeren:
    • Leg het hoofd en de borst van je baby op je onderarm.
    • Zorg ervoor dat het hoofd van de baby naar buiten gericht is, en bij de holte in de arm rust.
    • Klop of wrijf zachtjes met je andere hand over de rug van je baby.
    • Controleer steeds of het hoofdje en nek ten alle tijden ondersteund zijn.
  4. Titel afbeelding Hold a Baby Step 8

    4

    Houd je baby schuin tegen je aan bij je borst of buik. Dit is een geweldige houding voor het geven van borstvoeding aan je baby. De houding is ook geschikt als je staat of zit. Dit is hoe je deze houding kan uitvoeren:
    • Leg een hand onder het hoofdje en nek van je baby. Laat de rug van de baby rusten op binnenkant van dezelfde onderarm van de hand die je gebruikt om het hoofdje te ondersteunen. Je kan de andere hand gebruiken om het hoofdje op zijn plaats te houden terwijl je de andere arm in de juiste positie brengt, zolang je er maar voor zorgt dat het hoofdje en nek ten alle tijden ondersteund zijn.
    • Laat de baby zich krommen rondom je lichaam, met zijn beentjes uitgestrekt achter je uit.
    • Houd de baby dicht bij je borst of je middel.
    • Gebruik je vrije hand om de baby te voeden of om het hoofdje extra te ondersteunen.
  5. Titel afbeelding Hold a Baby Step 9

    5

    Laat je baby met zijn rug tegen je buik aan rusten. Dit is een fijne houding als je een nieuwsgierige baby hebt en je hem wilt laten zien wat er allemaal gaande is om hem heen. Dit is alles wat je hoeft te doen:
    • Laat de rug van je baby tegen je borst aan rusten zodat zijn hoofd ondersteund wordt.
    • Houdt een arm onder zijn billen.
    • Leg de andere arm over zijn borst heen.
    • Zorg ervoor dat het hoofdje tegen je borst aan blijft leunen.
    • Als je zit, kan je de baby op je schoot zetten en hoef je geen hand onder zijn billen te houden.
  6. Titel afbeelding Hold a Baby Step 10

    6

    Houd je baby op je heup als het al zelf zijn hoofdje kan ondersteunen. Als je baby eenmaal een beetje ouder is geworden, ergens tussen 4 en 6 maanden in, kan hij als het goed is al zelf zijn hoofdje goed ondersteunen. Als je baby dit eenmaal kan, is dit hoe je hem op je heup draagt:
    • Laat de zij van de baby tegen je heup aan rusten. Laat bijvoorbeeld de rechterzij van je baby tegen je linkerheup aan rusten, zodat de baby goed om zich heen kan kijken.
    • Gebruik de arm aan de kant van je andere heup om de baby's rug en billen te ondersteunen.
    • Gebruik de andere hand voor extra steun onder de beentjes van de baby, om de baby te voeden of om andere taken uit te voeren.

 

7.3 Hoe draag je een baby

baby in draagdoek

 

Hier zijn verschillende manieren om de baby te dragen. Het meest geliefde is om een draagdoek te gebruiken. Hieronder leggen wij in een stappenplan uit hoe je dat het beste kan doen.

Ergonomische houding

Niet alleen voor jou als moeder is het prettig, ook voor je kindje. Dankzij de flexibiliteit in de draagdoek zit je baby altijd stevig en in een ergonomische houding. De heupjes en beentjes worden goed ondersteund en de rug kan op een natuurlijke manier bollen. En jij hebt je handen vrij om bijvoorbeeld een boodschap te doen of met het openbaar vervoer te reizen.

Ondersteuning

Met een draagdoek heb je eindeloos veel mogelijkheden. Er zijn verschillende houdingen waarop je je baby kan dragen, hoewel wordt afgeraden je baby met het zichtveld van jou af te dragen. Op deze manier kan het ruggetje namelijk niet natuurlijk bollen en is de ondersteuning niet optimaal.

Rekbare draagdoek

De ene doek is de andere niet. Het belangrijkste verschil is of de draagdoek rekbaar of geweven is. Een rekbare doek is vaak gemakkelijker te knopen omdat je hem al omdoet voordat je je baby erin plaatst. Ideaal dus voor de beginnende drager. Vaak wordt deze doek gebruikt bij pasgeboren baby’s omdat de stof zacht is en een optimale hoofd- en nekondersteuning biedt.

Geweven draagdoek

De meest ergonomische manier van je baby dragen – voor zowel jou als je kindje – is met de geweven doek. Ook in deze doek kan je je baby al dragen vanaf de geboorte, maar deze is dankzij de stevigheid ook gemakkelijk tot in de peutertijd te gebruiken. Je kan met de geweven doek je kindje zowel op je buik, rug als heup dragen.

Draagdoek knopen

Maar hoe knoop je nou zo’n doek? Belangrijk is dat je kindje goed ondersteund wordt en de doek niet los zakt. Oefen daarom eerst een paar keer zonder baby.

 

 

Methode2

Andere technieken voor het vasthouden van de baby

  1. Titel afbeelding Hold a Baby Step 5

    1

    Probeer de wieghouding eens uit. Dit is waarschijnlijk de meest gebruikte houding om je baby vast te houden en tegelijkertijd ook nog in de ogen van je pasgeboren baby te kijken; het is ook de meest natuurlijke en makkelijke houding waarin je je baby vast kan houden. Deze houding is het makkelijkst als je baby ingebakerd is. Dit is wat ervoor nodig is:
    • Om je baby te wiegen, leg je je baby eerst neer. Dan til je de baby op door ene hand onder het hoofdje en nek van de baby te laten glijden, en de andere hand onder de billen en het heupje.
    • Spreid je vingers zo ver mogelijk uit terwijl je hem naar je borst brengt zodat je de baby zo veel mogelijk ondersteunt.
    • Laat de hand die het hoofdje en de nek ondersteunt voorzichtig naar zijn rug glijden, zodat het hoofdje en nek langs je onderarm glijden, totdat ze in de kom van je arm en elleboog liggen.
    • Houd je andere hand waar hij was, als een kom om de billen en heupje van je baby heen.
    • Houd de baby dicht tegen je lichaam aan en wieg hem indien gewenst heen en weer.

     

  2. Titel afbeelding Hold a Baby Step 6

    2

    Houd de baby bij je gezicht. Dit is een prachtige houding om interactie met je kind te ervaren. Dit is wat je moet doen om deze houding goed uit te voeren:
    • Leg een hand onder het hoofdje en nek van je baby.
    • Leg je andere hand onder de billen.
    • Houd de baby voor je, net onder je borst.
    • Maak plezier door te lachen en gekke gezichten te trekken naar je schattige baby.

     

  3. Titel afbeelding Hold a Baby Step 7

    3

    Op de buik op je arm vasthouden. Dit is een ideale houding als je baby onrustig is. Dit is wat je kunt doen om deze houding goed uit te voeren:
    • Leg het hoofd en de borst van je baby op je onderarm.
    • Zorg ervoor dat het hoofd van de baby naar buiten gericht is, en bij de holte in de arm rust.
    • Klop of wrijf zachtjes met je andere hand over de rug van je baby.
    • Controleer steeds of het hoofdje en nek ten alle tijden ondersteund zijn.

     

  4. Titel afbeelding Hold a Baby Step 8

    4

    Houd je baby schuin tegen je aan bij je borst of buik. Dit is een geweldige houding voor het geven van borstvoeding aan je baby. De houding is ook geschikt als je staat of zit. Dit is hoe je deze houding kan uitvoeren:
    • Leg een hand onder het hoofdje en nek van je baby. Laat de rug van de baby rusten op binnenkant van dezelfde onderarm van de hand die je gebruikt om het hoofdje te ondersteunen. Je kan de andere hand gebruiken om het hoofdje op zijn plaats te houden terwijl je de andere arm in de juiste positie brengt, zolang je er maar voor zorgt dat het hoofdje en nek ten alle tijden ondersteund zijn.
    • Laat de baby zich krommen rondom je lichaam, met zijn beentjes uitgestrekt achter je uit.
    • Houd de baby dicht bij je borst of je middel.
    • Gebruik je vrije hand om de baby te voeden of om het hoofdje extra te ondersteunen.
  5. Titel afbeelding Hold a Baby Step 9

    5

    Laat je baby met zijn rug tegen je buik aan rusten. Dit is een fijne houding als je een nieuwsgierige baby hebt en je hem wilt laten zien wat er allemaal gaande is om hem heen. Dit is alles wat je hoeft te doen:
    • Laat de rug van je baby tegen je borst aan rusten zodat zijn hoofd ondersteund wordt.
    • Houdt een arm onder zijn billen.
    • Leg de andere arm over zijn borst heen.
    • Zorg ervoor dat het hoofdje tegen je borst aan blijft leunen.
    • Als je zit, kan je de baby op je schoot zetten en hoef je geen hand onder zijn billen te houden.
  6. Titel afbeelding Hold a Baby Step 10

    6

    Houd je baby op je heup als het al zelf zijn hoofdje kan ondersteunen. Als je baby eenmaal een beetje ouder is geworden, ergens tussen 4 en 6 maanden in, kan hij als het goed is al zelf zijn hoofdje goed ondersteunen. Als je baby dit eenmaal kan, is dit hoe je hem op je heup draagt:
    • Laat de zij van de baby tegen je heup aan rusten. Laat bijvoorbeeld de rechterzij van je baby tegen je linkerheup aan rusten, zodat de baby goed om zich heen kan kijken.
    • Gebruik de arm aan de kant van je andere heup om de baby's rug en billen te ondersteunen.
    • Gebruik de andere hand voor extra steun onder de beentjes van de baby, om de baby te voeden of om andere taken uit te voeren.

 

Tips

  • Als je de baby voor de eerste keer vast houdt kun je het beste gaan zitten. Het is de makkelijkste manier om het te leren.
  • Speel en zorg voor interactie voordat je hem oppakt en vasthoudt. Hierdoor kan de baby eerst bekend raken met je stem, geur en uiterlijk.
  • Als je op het hoofdje let, voorzichtig bent en zacht voor de baby, zal het zeker goed gaan.
  • Kijk eerst een aantal keer naar iemand met veel ervaring in het vasthouden van zuigelingen voordat je het zelf doet.
  • Baby's vinden het heerlijk om vastgehouden te worden, en je zal misschien merken dat je het erg vaak doet. Babydraagzakken en -doeken helpen je om je handen vrij te houden, om de baby tot rust te brengen en om huishoudelijke taken makkelijker uit te voeren.
  • Een andere manier om je baby vast te houden bestaat uit het vasthouden van het hoofdje van de baby met de zijkant van je elleboog waarbij je de linkerhand gebruikt om het lijfje van de baby te ondersteunen.

8. Bereiden van flesvoeding en fruithapje

8.1 Hoe maak ik de fles klaar

 

Flesvoeding klaarmaken voor je baby is niet moeilijk. Wel is het belangrijk dat je alle stappen goed volgt en het flesje goed schoonmaakt. En als je van tevoren een fles klaarmaakt: bewaar hem dan gekoeld en niet langer dan 8 uur. Zo weet je zeker dat de flesvoeding veilig is om te geven aan je baby.

In deze video laat een kraamverzorgster een jonge moeder zien hoe je op een hygiënische manier flesvoeding bereidt voor je baby, volgens de richtlijnen van het Voedingscentrum.

 

 

8.2 Kunstvoeding klaarmaken

Kunstvoeding klaarmaken

-Was je handen.

-Zorg dat de fles en de speen goed schoon zijn.

-Kijk op de verpakking van de kunstvoeding voor de juiste hoeveelheid water en voeding.

-Vul het flesje met koud kraanwater.  Je hoeft het water niet eerst te koken. Doe er nog geen poeder in. Let op: Gebruik geen kraanwater als je loden leidingen hebt in huis. En volg het doorspoeladvies bij nieuwe leidingen of kranen.

-Verwarm de fles. Maak de fles niet warmer dan 30 tot 35°C. Er zijn 3 manieren om de fles te verwarmen. Kies een manier die jij het makkelijkste vindt:

3 manieren om een fles te verwarmen: met de flessenwarmer, in een pan en in de magnetron.

Manier 1: Flessenwarmer. Volg de gebruiksaanwijzing van de flessenwarmer.

Manier 2: In een pannetje warm water. Plaats het flesje in een pannetje met warm, maar niet kokend, water. Schud de fles na het verwarmen zachtjes om de warmte goed te verdelen.

Manier 3: In de magnetron. Verwarm het flesje op maximaal 600 Watt. Schud de fles tussendoor een keer en na het verwarmen zachtjes om de warmte goed te verdelen.

Fles 100 milliliter: 30 seconden

Fles 150 milliliter: 45 seconden

Fles 200 milliliter: 60 seconden

 

-Voeg het poeder toe. Gebruik het schepje dat bij de verpakking zit voor de juiste hoeveelheid. Doe geen extra schepje of een schepje met een ‘kop’ erop in de fles. Dat is schadelijk voor je baby.  Doe geen extra schepje melkpoeder of een schepje met een ‘kop’ erop in de fles.

-Schud de fles rustig tot het poeder helemaal is opgelost.

-Controleer altijd de temperatuur van de melk met een druppeltje op de binnenkant van je pols. Wanneer het ongeveer even warm is als je huid, dan is de temperatuur goed. Als het te heet is, laat het dan even afkoelen.

-Laat je kind niet langer dan een half uur drinken. Melk die over is, gooi je weg.

Waarom is het belangrijk om dit stappenplan goed te volgen?

Baby’s hebben een zwakke weerstand. Ze worden sneller ziek van schadelijke bacteriën dan volwassenen. Ook kunnen de gevolgen ernstiger zijn. Dat geldt vooral voor pasgeboren baby’s, zij zijn het meest kwetsbaar.

Water koken is niet nodig

Op de verpakking van kunstvoeding kunnen andere adviezen staan dan hierboven aangegeven. Er staat bijvoorbeeld vaak dat je het water moet koken. Maar in Nederland is dat niet nodig. Ook ongekookt is kraanwater veilig voor je kindje. Gebruik geen warm water uit de kraan.

Flesjes van tevoren klaarmaken

-Maak maximaal 2 flessen van tevoren klaar volgens de stappen hierboven. Sla stap 5 over (het verwarmen van de fles).

-Zet de flessen meteen na het klaarmaken achterin de koelkast. Daar blijft de melk het best gekoeld.

-Let op dat de temperatuur in de koelkast op 4°C staat.

-Bewaar de klaargemaakte flesvoeding niet langer dan 8 uur in de koelkast. Gooi restjes altijd weg.

Onderweg

Benodigdheden om je baby onderweg flesvoeding te geven.

Neem geen klaargemaakte fles mee op reis. Je moet flesvoeding namelijk altijd in de koelkast bewaren. Neem de juiste hoeveelheid melkpoeder mee, bijvoorbeeld in een speciaal melkpoeder-doseerdoosje. Daarin kun je in verschillende vakjes per voeding de juiste hoeveelheid meenemen. Warm water voor de flesvoeding kan mee in een thermosfles. Doe gekookt water in de thermosfles. Dat koelt binnen enkele uren af tot warm water. Neem een flesje koud water mee om met het hete water te mengen als het nog te heet is.

Flesje schoonmaken

-Spoel direct na het voeden de fles, de ring en de speen om met koud water.

-Was ze daarna in de vaatwasser op minimaal 55°C of in heet sop met een speciale flessenborstel. Spoel de fles en speen na met warm water, om zeepresten te verwijderen.

-Laat de fles, de ring en de speen ondersteboven drogen op een droge, schone doek.

-Als je de fles hebt schoongemaakt, laat dan de fles, de ring en de speen ondersteboven drogen op een droge, schone doek.

Wanneer kun je geen kraanwater gebruiken?

Niet altijd is het kraanwater geschikt om flesvoeding mee te maken.

In oude huizen in het buitenland en in Nederland kunnen nog loden waterleidingen zitten. Als je deze hebt, laat ze dan vervangen. Gebruik tot die tijd mineraalwater om flesvoeding te maken.

De eerste 3 maanden dat je woning nieuwe leidingen of kranen heeft, bijvoorbeeld in een nieuwbouwhuis. Laat dan de kraan eerst zo'n 2 minuten stromen voor het eerste gebruik. Daarna kun je het water weer gewoon gebruiken voor het maken van flesvoeding. Mineraalwater uit de winkel gebruiken is dan dus niet nodig

Gebruik geen water uit privébronnen voor het maken van flesvoeding. Daarin kan te veel nitraat zitten. Dat kan schadelijk zijn voor je baby.

In bepaalde landen binnen en buiten Europa kun je beter geen kraanwater gebruiken om flesvoeding te maken. Geldt het advies om geen water uit de kraan te drinken in dat land, kook het water dan of gebruik mineraalwater. Op de verpakking staat vermeld als het geschikt is voor de bereiding van babyvoeding.

Tip: Als je lange tijd van huis bent geweest en je komt thuis, laat dan de kraan eerst even doorstromen.

Geschikt mineraalwater

Niet al het mineraalwater is even geschikt om flesvoeding van te maken. Op de verpakking van mineraalwater staat over het algemeen of het geschikt is voor het maken van flesvoeding. Dat betekent dat er lage hoeveelheden nitraat, nitriet, natrium en fluor in zitten.

8.3 Hoe maak ik fruithapjes voor mijn baby

Een gezond fruithapje voor je baby kun je heel makkelijk zelf maken door het fruit te prakken of raspen. Hiervoor zijn alle soorten fruit geschikt. Bekijk hieronder extra tips en recepten om zelf een in een handomdraai een lekker fruithapje te maken.

Je kunt het beste beginnen met de eerste hapjes als je baby tussen de 4 en 6 maanden oud is. Omdat de hapjes dan nog niet in de plaats komen van melkvoeding, noemen we het oefenhapjes.

Wat voor fruit kun je je baby geven?

Eigenlijk is al het fruit geschikt voor baby’s. Wel houden ze vaak van zachte, zoete smaken zoals banaan, peer, appel, meloen, avocado en mango. Later kun je ook wat zuurder fruit proberen zoals kiwi’s, pruimen, nectarines, aardbeien, bosbessen, mandarijn, sinaasappel en ontpitte en ontvelde druiven.

Soms wordt beweerd dat je bepaalde soorten fruit beter niet kunt geven tot je kind bijvoorbeeld 1 jaar is, vanwege de spijsvertering of voedselallergieën. Bijvoorbeeld aardbeien of bessen. Maar alle soorten zijn geschikt. Je kunt dus lekker variëren.

Het is goed om te beginnen met 1 losse smaak. Na een tijdje kun je smaken combineren. Bijvoorbeeld aardbei met banaan of kiwi met peer.

Begin met een paar lepeltjes per keer en bouw het langzaam op.

Fruithapjes maken

Zo ga je te werk:

1.    Was het fruit goed onder stromend water of schil het. Appels, peren en kiwi’s (en uiteraard mandarijnen en sinaasappels) kun je beter schillen.

2.    Prak het fijn met een vork of rasp het. Hard fruit zoals appels kun je beter eerst koken als je het wil prakken

 

Meerdere fruithapjes tegelijk maken

Een baby die net gaat eten, eet maar een paar lepeltjes per keer. Het scheelt tijd om meerdere porties tegelijk te maken.

Dat doe je zo:

·       Maak de hapjes klaar.

·       Verdeel het gepureerde fruit in gelijke porties. Zet 1 portie apart voor je kind.

·       Bewaar 1 portie afgedekt in de koelkast voor de volgende dag.

·       Verpak de overige hapjes in diepvrieszakjes of doosjes en sluit ze goed af. Je kunt ze ook in een bakje voor ijsblokjes doen. Sluit de ijsblokjeshouder wel goed af, door ze in een diepvrieszakje of een diepvriesdoosje te doen. Er zijn ook ijsblokjeshouder met deksel te koop.

·       Schrijf de datum erop en wat erin zit. Je kunt ook speciale etiketten gebruiken.

·       Stop ze in de vriezer. De hapjes zijn 3 maanden houdbaar.

          

Fruithapjes ontdooien

Laat voor het gebruik het hapje goed ontdooien. Dat kan in de magnetron of afgedekt in de koelkast. Het opwarmen van het hapje kan ook in een schaaltje in een pannetje met heet water (au bain Marie) of in de flessenwarmer.

1 portie van een paar babylepeltjes bevroren gepureerd fruit of groente (ongeveer 1 ijsblokje) doe je 20-30 seconden in de magnetron op ongeveer 750 Watt. Roer na de helft van de tijd het hapje goed door.

Niet te heet

Heb je een fruithapje ontdooid in de magnetron? Dan kan het warm zijn geworden. Laat het afkoelen tot lauwwarm. Proef een klein beetje of het niet te heet is voordat je het aan je kind geeft.

Groentehapjes

Fruithapjes zijn goed om mee te beginnen als oefenhapje. Je hoeft niet perse te beginnen met fruit, je kunt ook groentehapjes geven. Recepten voor groentehapjes.

Andere hapjes

Zodra je baby het eten van de fruit- en groentehapjes onder de knie heeft kun je andere dingen gaan geven zoals een stukje brood zonder korst (eventueel gedoopt in wat melkvoeding), of een lepeltje geprakte aardappel, pasta, rijst en fijngemalen vlees of vis.

De oefenhapjes (4 tot 6 maanden)

In de periode van 4 tot 6 maanden kun je beginnen met het geven van een paar kleine eerste hapjes: de oefenhapjes. Deze hapjes komen nog niet in de plaats van borstvoeding of flesvoeding. Je kunt haast alle gezonde producten geven, zoals groente, fruit, aardappelen, vis en pap.

Begin 1 of 2 keer per dag met 3 tot 4 lepeltjes. Met het geven van oefenhapjes ga je door tot je kindje 8 maanden is. Daarna vervangt vaste voeding geleidelijk steeds meer de borstvoeding of flesvoeding (ook wel kunstvoeding genoemd).

Video's over eerste hapjes

In de 4-delige serie 'Eerste hapjes voor je baby', te zien op ons YouTubekanaal, vertelt Astrid Postma-Smeets, expert Kindervoeding bij het Voedingscentrum waar je op kunt letten als je baby voor het eerst hapjes gaat eten. Bekijk de video's:

Wanneer begin je met het geven van oefenhapjes?

Begin met eerste hapjes tussen de 4 en de 6 maanden: niet eerder en niet later. Iedere baby is op zijn eigen tijd klaar voor zijn allereerste hapjes. Maakt je baby steeds smakkende geluidjes? Kijkt hij het eten uit je mond? Dan kan het tijd zijn om hiermee te beginnen. Het is belangrijk dat je kind rechtop zit en goed kan slikken. Vanaf 6 maanden heeft je kindje ook echt oefenhapjes nodig naast de borst- of flesvoeding.

Wat geef je als oefenhapje?

Je kunt haast alle gezonde producten geven die je zelf ook eet. Geef bijvoorbeeld een lepeltje geprakte groente of geprakt fruit. Of wat pap, een beetje geprakte aardappel of rijst. Ook een lepeltje fijngemalen gaar gebakken vlees of gaar gebakken vis is mogelijk. Geef in het begin het liefst eten met een zachte smaak, dan is het verschil met de zoete smaak van borst- of flesvoeding niet zo groot.

Wat voor fruit en groente kun je geven?

Geschikt fruit om mee te beginnen voor je baby is banaan, perzik, peer en meloen. Populaire groenten zijn bloemkool, doperwtjes, boontjes, broccoli, worteltjes of pompoen. Gaat het goed? Maak dan ook fruithapjes en groentehapjes met andere soorten.

Hieronder zie je een hapje van gekookte, fijngemaakte bloemkool. Meer suggesties voor hapjes en recepten voor ontbijt, lunch en avondeten vind je in ons kleurrijke kookboek Lust ik wel! Speciaal bedoeld voor ouders met kinderen van 0 tot 4 jaar.

8.4 Wanneer mag mijn baby brood eten

 

 

 

Tussen 4 en 6 maanden kun je je baby een stukje brood geven zonder korst. Maar geef je baby pas brood zonder korst als hij gewend is aan oefenhapjes en ook wat grovere hapjes kan eten. Doop de boterham eventueel in moedermelk of flesvoeding om het wat zachter te maken.

Na 6 maanden

Bruin brood of tarwebrood zonder pitten en zaden is goed om mee te beginnen. Om te leren kauwen geef je vanaf 7 maanden brood met korst. Ook als je kind nog geen tanden en kiezen heeft, bijt en sabbelt hij met z’n kaken. Dat is goed voor zijn mondspieren.

Beleggen kan, maar hoeft niet. Welk beleg is geschikt voor je baby en wat kun je beter niet geven?

Mag mijn baby ook pasta en rijst eten?

Je baby kan als hapje pasta of rijst proberen. Maal het wel goed fijn of prak het goed fijn met een vork. Geef in het begin witte pasta, witte rijst en pap van rijstebloem. De darmen van je kind wennen zo rustig aan vezels in de voeding. Gaat dat goed, stap dan geleidelijk over op volkorenpasta, zilvervliesrijst, volkorenbrood of pap van volkorenmeel.

Wanneer kun je smaken combineren?

Laat je kind eerst wennen aan losse smaken en geef in het begin meerdere dagen achter elkaar dezelfde smaak. Zo leert hij die beter herkennen en waarderen. Als je kind gewend is aan de losse smaken kun je voor de afwisseling smaken gaan combineren. Lekker is dan bijvoorbeeld appel met perzik, aardbei met banaan, kiwi met peer, wortel met pompoen, ontvelde tomaat met courgette en bloemkool met broccoli.

Wat geef je niet als oefenhapje?

Op deze leeftijd is het niet nodig om zoetigheid te geven, zoals een koekje vermengd door het hapje. Baby's kunnen dan een voorkeur krijgen voor zoet en wennen niet eerst aan losse smaken. Daarnaast is er een aantal producten die je beter niet kunt geven. Bekijk welke.

Hoe maak je oefenhapjes klaar? Van fijn tot grof

De oefenhapjes kun je prakken met een vork. Een blender of staafmixer is niet nodig. In het begin prak je het hapje heel fijn. Wanneer je het te droog vindt, kun je er wat water of een klontje margarine bijdoen. Als je kind dit allemaal makkelijk eet, prak je het iets minder fijn. Wanneer ook dit vlot naar binnen gaat is het voldoende om het eten alleen in kleine stukjes te snijden. Op de lepeltjes zie je een grof en een fijn oefenhapje.

 

Wanneer je kindje alleen nog maar een paar lepeltjes krijgt, is het makkelijk om iets fijn te prakken wat op je eigen bord ligt. Zorg er dan voor dat er geen zout door je eten zit. Of prak wat van het stuk fruit dat je tussendoor eet.

Wil je apart hapjes klaarmaken? Bekijk voorbeeldrecepten.

De Rapley-methode: wel of niet?

Met de Rapley-methode geef je je kind stukjes die hij zelf in zijn mond kan stoppen, in plaats van gepureerd eten. Maar het is veiliger om te beginnen met geprakte hapjes en die steeds minder fijn te maken. Meer over de Rapley-methode

8.5 Van oefenhapjes naar echte maaltijden

 

Hoe ga je van oefenhapjes naar echte maaltijden?

Hoe ga je van oefenhapjes naar mee-eten met de pot? Hieronder zie je een voorbeeld van een opbouwschema voor je baby. Het geeft een idee hoe het kan gaan, maar niet ieder kind is hetzelfde. Sommige kinderen zullen al eerder wat meer op kunnen. Bij andere kinderen zal het wat langzamer gaan. Bij kinderen die wat later beginnen met oefenhapjes kan het schema wat opschuiven. Ook het aantal melkvoedingen is een voorbeeld.

 

Hoeveel eten geef je?

De oefenhapjes geef je naast de melkvoeding. Daarom is het beter niet te veel te geven, je wilt namelijk niet de trek in borst- of flesvoeding van je baby verminderen. Een goed uitgangspunt is om te starten met 1 of 2 keer per dag 3 tot 4 lepeltjes. Je kunt het langzaam opbouwen, totdat je vanaf 8 maanden echt maaltijden gaat vervangen. Elk kind heeft andere behoeftes, dus harde richtlijnen voor de hoeveelheid zijn niet te geven. Geef een hoeveelheid die jouw kindje prettig vindt. Dring geen eten op.

Wat is een goed tijdstip om een hapje te geven?

Geef de hapjes direct na een borst- of flesvoeding. Of geef de hapjes tussen 2 voedingen door. Je kind is dan ontspannen en heeft geen enorme trek meer. Dat is een goed moment om iets nieuws te proeven.

Wat als je baby het steeds uitspuugt?

Spuugt je kind het hapje uit? Dat is helemaal niet gek. Want het is nogal wennen: een nieuwe smaak, een gekke structuur en het dan ook nog moeten doorslikken. Probeer het over een tijdje nog een keer, want het is een kwestie van oefenen.

Lees meer over leren proeven.

Waarom geef je oefenhapjes?

Met oefenhapjes went je kind aan andere smaken dan die van warme melk. Verder leert je kindje happen van de lepel en oefent zo de mondspieren. Als je tussen de 4 en 6 maanden begint met oefenhapjes kun je de kans op een voedselovergevoeligheid kleiner maken. Eerst werd er gedacht dat de kans op een voedselovergevoeligheid toeneemt als je voor de 6 maanden je baby oefenhapjes geeft. Maar het is nu duidelijk dat de kans juist afneemt als je tussen de 4 en de 6 maanden met oefenhapjes begint.

Kun je voedselallergieën bij baby’s voorkomen?

Ons advies om de kans op voedselallergieën bij je baby te verkleinen is: begin zo vroeg mogelijk met het aanbieden van verschillende soorten voedsel, waaronder pindakaas en ei. Vanaf 4 maanden kun je beginnen met de eerste oefenhapjes groente en fruit. Zodra je kind hieraan gewend is kun je pindakaas of ei aan deze hapjes toevoegen. Het advies is om te beginnen met het geven van pindakaas en ei vóór je kind 8 maanden is.

Heeft je baby ernstig eczeem of een voedselallergie? Dan is het extra belangrijk om vroeg te starten met verschillende soorten voeding, zoals ei en pindakaas. Start hiermee vóór de leeftijd van 6 maanden. Overleg wel eerst met de behandelend arts of de diëtist van je kind.

Je kunt beginnen met een halve theelepel pindakaas zonder stukjes of een theelepel fijngemaakt gebakken of hardgekookt ei. De twee dagen daarna geef je elke dag steeds een beetje meer. Als dat goed gaat kun je elke week ongeveer een eetlepel pindakaas of ei geven aan je kind. Dit kan in één keer of verdeeld over enkele dagen per week. Hier kun je gewoon mee doorgaan. Bekijk de folder Introduceren van pinda en ei bij baby's (pdf).

100% pindakaas zonder stukjes, zonder toegevoegd zout en suiker, is het beste voor je kind. Ei en pindakaas kun je mengen met wat fijngemaakt fruit of gekookte groente.

Meer over voedselallergieën bij baby’s.

De eerste hapjes

Vaste voeding gaat steeds meer de melkvoeding vervangen. Totdat je kindje 1 jaar is en echt mee-eet met de volwassenen.

Lees meer over de eerste hapjes vanaf 6 maanden.

9.Verschonen babybed

9.1 Wieg of ledikant opmaken/verschonen luier

 

Wieg of ledikant opmaken

Als je ervoor kiest om een wiegje te gebruiken, doe dit dan alleen in de eerste drie maanden. Daarna is de kans groter dat je kindje op de zij kan rollen en ademhalingsproblemen krijgt als hij of zij tegen de wand van het wiegje aan ligt.

Een veilige wieg is minimaal 30 cm diep, 45 cm breed en 80 cm lang, met spijlen (met een spijlafstand van tussen de 4.5 en 6.5 centimeter) of een zijkant met een open structuur, zoals een open geweven stof.

 

Volgorde van een wieg of ledikant opmaken

Het wiegje of ledikantje maak je in de volgende volgorde op:

o   Matras;

o   Molton onderlegger;

o   (Hoes)onder lakentje;

o   Zeiltje;

o   Molton onderlegger of flanellen luier;

o   Hydrofiel luier;

o   Lakentje;

o   Twee dekentjes.

Molton onderlegger over het matras

Leg een molton onderlegger over het gehele matras. Trek een (hoes)onderlakentje glad over de molton. Bescherm het matras en onderlakentje met een smal zeiltje, dat je ter hoogte van de billen van de baby legt. Ter hoogte van het gezichtje moet de onderlaag goed luchtdoorlatend zijn, zodat de baby kan blijven ademen, ook als het per ongeluk toch op de buik komt te liggen. Een zeil dat het gehele matras bedekt, raden we ten zeerste af.

Hydrofiel luier ter hoogte van het hoofdje

Het zeiltje bedek je met een molton onderlegger of een flanellen luier. Ter hoogte van het hoofdje leg je een hydrofiel luier. Dit is praktisch als de baby heeft gespuugd. Leg twee dekentjes 20 centimeter onder de bovenkant van het lakentje en sla het lakentje terug. Vouw het beddengoed dat te groot is onder het matras door.

Wieg of ledikant verkort opmaken

Maak het bedje zo op dat je kindje met zijn voetjes vrij dicht bij het voeteneinde ligt en het beddengoed tot zijn schouder reikt. Deze manier van opmaken noemen we verkort opmaken. Op deze manier kan je baby nooit helemaal onder het beddengoed komen en blijft zijn hoofdje vrij.

 

Geen dekbed in de eerste twee jaar

We adviseren de eerst twee jaar geen dekbed of deken in een dekbedhoes te gebruiken. Dit kan veel te warm zijn en je kindje kan zich gemakkelijk onder of in het beddengoed wurmen. Dit kan de ademhaling belemmeren. Het verkort opmaken met een deken en lakentje is veiliger.

Wat is inbakeren?                       

Inbakeren is het ‘van schouders tot voetjes inwikkelen’ van een baby. Ter hoogte van de armen strak, ter hoogte van de benen losjes. Het stevig inpakken van zijn armpjes helpt de baby om in slaap te vallen, wat dieper en daardoor langer te slapen.

Inbakeren helpt baby’s die:

  • moeite hebben om in slaap te vallen
  • alleen maar korte slaapjes doen
  • snel overprikkeld zijn
  • veel huilen of jengelen van moeheid


 

 

 

9.2 Inbakeren

 

Hoe inbakeren?

Veilig inbakeren houdt in dat de inbakerdoek niet losraakt, dat je baby er niet uit kan wurmen, dat baby’s heupontwikkeling niet belemmerd wordt en dat een ingebakerde baby niet op zijn buik kan rollen. Om dat laatste te voorkomen stop je met inbakeren als jouw baby 6 maanden is of ga je voor die tijd het inbakeren stapje voor stapje afbouwen.

 

 

 

 

Slaapsignalen herkennen

Het is belangrijk dat je de slaapsignalen van de baby leert herkennen. Deze signalen kunnen zijn:

  • gapen;
  • bleek worden;
  • rode wangen en/of oren;
  • friemelen aan de oren;
  • in de ogen wrijven;
  • wegkijken of afwenden (van u of van speelgoed);
  • jengelen;
  • druk doen.

Bronnen

Veranderingen in het lichaam door de bevalling

–Uterus involueert

–Baarmoedermond en baarmoederhals (na 10-12 dagen weer gesloten)

–Vagina (na 6 weken volledig hersteld)

–Bekkenbodem (oefeningen)

–Buikwand (oefeningen)

–Striae ( worden wit)

–Pigmentatie ( verdwijnt langzaam)

Bloed ( tot 10e dag verhoogde kans op trombose

•Oxytocine en prolactine

•Tijdens borstvoeding geen ovulatie, maar niet 100% betrouwbaar.  Wel anticonceptie!

•Wisselende positieve en negatieve gedachten

–Plotselinge huilbuien

–Snel geïrriteerd, emotionele overgevoeligheid

–Verminderd concentratie vermogen

–egocentrisme

–In begin de hele wereld aankunnen, later vermoeid

–teleurstelling

•Ondersteuning in de dagelijkse verzorging

–Algemene vezorging

•Hygiëne! (blz. 145)

–Mobiliseren

•Voordelen en nadelen

–Pols en temp controle

•Direct na bevalling lichte verhoging

•Verhoging bij stuwing

–Bloeddruk en bloedonderzoek

•RR bij hypertensie

•Controle Hb

http://https://edition.thiememeulenhoff.nl/secure/d/stream/trjct_venv_e2_4_kkj1/theory/0b96fe0a-a09e-4694-bdcd-b4a996014a3e/721606ff-8914-4b08-9b79-cf16d213c206/ddd1402a-5337-4c70-8e0b-f3c5769daf79

  • Het arrangement Normale kraambed / zuigeling baby is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Hanneke van leeuwen Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2020-12-17 12:08:37
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Thema normale kraambed zuigeling/ baby (o tot 3 jaar) Bereiden van flesvoeding en fruithapje Verschonen babybed/ naar bed brengen baby Wassen en baden baby/ verschonen luier Oppakken en dragen baby
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    http://https://edition.thiememeulenhoff.nl/secure/d/stream/trjct_venv_e2_4_kkj1/theory/0b96fe0a-a09e-4694-bdcd-b4a996014a3e/721606ff-8914-4b08-9b79-cf16d213c206/ddd1402a-5337-4c70-8e0b-f3c5769daf79
    http://https://edition.thiememeulenhoff.nl/secure/d/stream/trjct_venv_e2_4_kkj1/theory/0b96fe0a-a09e-4694-bdcd-b4a996014a3e/721606ff-8914-4b08-9b79-cf16d213c206/ddd1402a-5337-4c70-8e0b-f3c5769daf79
    Link

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    van de Pol, Yannick. (2020).

    Zuigeling baby

    https://maken.wikiwijs.nl/170030/Zuigeling_baby

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.