Thema 5

Thema 5

Vitale functies

De bouw, werking en functie van het hart

Het hart (cor) ligt in de borstholte achter het borstbeen, tussen beide longen in. De onderzijde van het hart is iets naar onderen gericht. Het hart is een holle spier, waarin zich bloed bevindt. Het hart bestaat uit vier verschillende lagen:

  • hartvlies (endocard), een dun, glad vlies dat in direct contact staat met het bloed;
  • hartspier (myocard);
  • hartzakje (pericard),  bestaat uit het binnenste vlies (epicard) en het buitenste vlies (het eigenlijke pericard). Tussen deze twee vliezen bevindt zich een laagje vocht waardoor tijdens pompbewegingen de vliezen gemakkelijker over elkaar schuiven.

Het hart bestaat uit vier holle ruimtes:

  • linkerboezem: hier stroomt zuurstofrijk bloed uit de longen binnen
  • linkerkamer: pompt het zuurstofrijke bloed het hele lichaam rond
  • rechterboezem: hier stroomt zuurstofarm bloed uit het lichaam binnen
  • rechterkamer: pompt het zuurstofarme bloed naar de longen

Het hart heeft vier kleppen:

  • aortaklep: tussen linkerkamer en grote lichaamsslagader
  • mitralisklep: tussen linkerboezem en linkerkamer
  • pulmonalisklep: tussen rechterkamer en longslagader
  • tricuspidalisklep: tussen rechterboezem en rechterkamer

Functioneren van het hart

In het menselijk bloedvatenstelsel circuleert ongeveer vijf liter bloed door een ingewikkeld systeem van buizen en buisjes. In dit systeem neemt het hart de centrale plaats in. Het hart is een pomp die ervoor zorgt dat het bloed door het lichaam stroomt. Elke hartslag begint met het samentrekken van boezems. De kleppen naar de kamers gaan open en de kamerwandspieren verslappen. Dan stroomt het bloed uit de boezems naar de kamers. Hierna trekken de spieren van de kamerwand zich samen, de spieren van de boezems verslappen en de kleppen tussen de boezems en de kamers sluiten zich. De rechterkamer pompt zuurstofarm bloed naar  de longslagader, die zich aftakt naar de twee longen. De linkerkamer pompt zuurstofrijk bloed in de aorta (lichaamsslagader).

Bij een volwassen mens trekt het hart zich gemiddeld 72 keer  per minuut samen. Per uur wordt zo’n driehonderd liter bloed door het hart gepompt. Omdat een volwassen mens vijf liter bloed heeft, moet het vrij snel door het lichaam circuleren. Het hartritme wordt bepaald door het autonome zenuwstelsel en het prikkelgeleidingssysteem van het hart zelf. Het autonome zenuwstelsel regelt de hartslag vanuit de hersenen. Dit onwillekeurige zenuwstelsel bestaat uit het sympathische en parasympatische zenuwstelsel. De hartslag versnelt als het sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd en bij activering van het parasympatische zenuwstelsel wordt de hartslag trager. Het prikkelgeleidingssysteem bestaat van het hart bestaat uit een netwerk van speciale cellen in de Sinusknoop. Hier ontstaan de elektrische prikkels. De prikkels verspreiden zich over de boezems en komen in de AV-knoop terecht. Dit is de atrioventriculaire knoop die op de grens tussen de boezems en kamers ligt. De AV-knoop verstuurt de prikkels naar de kamers. De prikkels verspreiden zich via de bundels van His en de Purkinjevezels over de kamers.

De hartslag wordt beïnvloed door dat deel van ons zenuwstelsel dat automatisch werkt. We kunnen het tempo van onze hartslag dus niet willekeurig veranderen.

 

  1. Sinusknoop
  2. AV-knoop
  3. Bundel van His
  4. Bundeltakken
  5. Purkinje-vezels

Hoe werkt het hart?

Klik hier voor de link.

De samenstelling en functies van het bloed

Bloed is een vloeibaar weefsel en bestaat  45% uit bloedcellen en 55% uit bloedplasma.

 

Bloedcellen

  • witte bloedcellen (leukocyten)
  • rode bloedcellen (erytrocyten)
  • bloedplaatjes (trombocyten)

Bloedplasma

Als je alle cellen en bloedplaatjes van het bloed hebt gescheiden, blijft er bloedplasma over. De bestanddelen van bloedplasma zijn:

  • water (als oplosmiddel);
  • zouten zoals kalium, natrium, chloor, calcium, magnesium en waterstofcarbonaat;
  • plasma-eiwitten zoals albuminen, globulinen en stollingsfactoren;
  • bloedgassen zoals zuurstof, koolstofdioxide en stikstof;
  • tijdelijke aanwezige stoffen zoals glucose, vetzuren en aminozuren.

Bloedstolling

Wanneer een of meerdere bloedvaten kapot gaan, treedt er een bloeding op. Meteen komt er een reeks gebeurtenissen op gang om het bloedverlies zoveel mogelijk te beperken en het beschadigde weefsel te herstellen. Je moet hierbij niet alleen denken aan grotere bloedingen, zoals bij een wond of botbreuk. Kleine inwendige bloedingen komen ook vaak voor. Bij elke verwonding die met een bloeding gepaard gaat treden vier processen op: plaatselijke bloedvernauwing, propvorming, bloedstolling en weefselherstel.

Verschillende bloedgroeppen

Bloedsomloop

De bloedsomloop bestaat uit de grote en kleine bloedsomloop.

 

Grote bloedsomloop

De grote bloedsomloop loopt vanuit het hart naar alle delen van het lichaam. De linkerkamer pompt het zuurstofrijke bloed via de aorta het lichaam in. De aorta vertakt zich tot steeds kleinere vaten en haarvaten. De organen gebruiken voedingsstoffen en zuurstof uit de haarvaten en geven hun afvalstoffen af aan de haarvaten. Het zuurstofarme bloed gaat via de aders weer terug naar het hart.

 

De route van de grote bloedsomloop is dus: linkerkamer – aorta – slagaders – organen en

weefsels – aders – holle aders – rechterboezem.

 

De aansluitende route van de kleine bloedsomloop is:

rechterkamer – longslagaders – longweefsel – longader – linkerboezem.

 

Kleine bloedsomloop

In de kleine bloedsomloop komt zuurstofarm bloed binnen in de rechterboezem van het hart. De klep tussen de rechterboezem en -kamer opent en het bloed stroomt naar de rechterkamer. Het hart pompt het bloed via de rechterkamer en de longslagader naar de longen. In de longen geeft het bloed koolzuur af en neemt het zuurstof op. Dit zuurstofrijke bloed stroomt door de longaderen terug naar het hart.

 

 
 

Bloedsomloop en bloedvaten. Klik hier voor de link.

Slagaders, aders en haarvaten

Slagaders (arteriën)

Slagaders vervoeren zuurstof en voedingsstoffen van het hart naar de rest van het lichaam. De longslagaders zijn de enige uitzondering, zij vervoeren zuurstofarm bloed naar de longen. Slagaders hebben een dikke, elastische wand, waarmee ze de druk die op de vaatwand staat goed op kunnen vangen.

De aorta of grote lichaamsslagader is het grootste bloedvat van het lichaam. De aorta vertakt zich tot steeds kleinere bloedvaten en uiteindelijk tot haarvaten. Het hart krijgt zuurstof en voedingsstoffen via de kransslagaders. Deze slagaders liggen als een krans rond het hart.

 

Aders (venen)

Aders vervoeren bloed naar het hart. Dit bloed bevat vooral koolzuurgas en afvalstoffen en weinig zuurstof. De longaders zijn een uitzondering. Zij vervoeren zuurstofrijk bloed naar het hart. Aders staan minder onder druk dan slagaders en hebben daarom een dunnere wand. De aders bevatten kleppen om het bloed de juiste kant op te laten stromen.

 

Haarvaten (capillairen)

De haarvaten zijn de kleine bloedvaatjes die rondom de organen liggen. Ze geven zuurstof en voedingsstoffen aan de organen en nemen afvalstoffen op en voeren die af. De bouw van deze haarvaten is gericht op het uitwisselen van stoffen tussen het weefselvocht en het bloed.

Hartslag en de observatie ervan

De hartslag geeft, samen met andere lichamelijke observatiegegevens, een indruk van de algemene lichamelijke toestand van een zorgvrager. De observatie van de hartslag kan routinematig gebeuren. In algemene ziekenhuizen wordt de hartslag vaak tweemaal per dag geobserveerd, wanneer de zorgvrager in rusttoestand verkeerd in de ochtend en later in de middag of ’s avond. Er kunnen echter ook speciale redenen zijn voor regelmatige observatie, zoals:

  • hartafwijking;
  • aandoening aan de hersenen;
  • gebruik van bepaalde medicijnen.

 

Observatieplaatsen

Als het hart zich samenknijpt, wordt ineens zeventig tot honderd milliliter bloed in de slagaders gepompt. Deze slagaders zijn elastisch en zetten uit op het moment dat het bloed binnenkomt. Zodra de druk dit toelaat, nemen de slagaders weer hun oorspronkelijke vorm aan. Deze beweging loopt gelijk aan samentrekken en ontspannen van het hart. De bewegingen van de slagaders zijn te voelen aan bijvoorbeeld de pols en de hals. Dat zijn plekken waar de slagaders aan de oppervlakte van het lichaam lopen, over een harde onderlaag (bot). De polsslagader (arteria radialis) is de bekendste slagader die te voelen is. Daarom wordt het tellen van de hartslag vaak ‘het tellen van de pols’ genoemd, zelfs als het in de hals wordt gemeten. De hartslag kan gemeten worden in de volgende aders:

  • slaapslagader (arteria temporalis);
  • halsslagader (arteria carotis);
  • polsslagader (arteria radialis);
  • liesslagader (arteria femolaris).

Wat moet je observeren?

 

Frequentie

De frequentie is het aantal hartslagen per minuut. Observeer bij de zorgvrager de frequentie als hij in rust is; lichamelijke inspanningen geven namelijk een hogere hartfrequentie. De normale hartfrequentie hangt af van verschillende factoren, zoals lichamelijke conditie, de leeftijd en het geslacht. Toch zijn er gemiddelden aangegeven. Deze is voor pasgeborenen 120 tot 140 slagen per minuut, bij volwassenen 60 tot 90 slagen per minuut en bij kinderen ligt deze hoger. Het kan zijn dat deze verhoogd is door emotie, koorts, bloedingen, hartafwijkingen of bepaald medicijngebruik. Een verlaagde hartfrequentie kan voorkomen bij conditieverbetering, tijdens de slaap, bij braken, hersenaandoeningen, hartafwijkingen, bepaald medicijngebruik en in een later stadium van shock.

 

Ritme

Bij gezonde mensen is het ritme meestal regelmatig. Dat wil zeggen, de hartslagen volgen elkaar met gelijke tussenpozen. Bij een onregelmatige hartslag volgen de hartslagen elkaar met ongelijke tussenpozen op. Dit kan wijzen op een stoornis in de werking van het hart. Een onregelmatige hartslag komt nogal eens voor bij kinderen en jonge mensen. Bij deze groepen versnelt de hartfrequentie bij inademing; tijdens de uitademing wordt de frequentie langzamer. Dit is ongevaarlijk.

 

Gelijkmatigheid

Er is sprake van gelijkmatigheid als alle hartslagen even krachtig voelbaar zijn. Onder normale omstandigheden zijn de slagen gelijkmatig. Bij hartafwijkingen kunnen de slagen ongelijkmatig zijn, niet elke slag is even krachtig.

 

 

Spanning en volume

Deze twee begrippen hangen nauw met elkaar samen. De spanning is afhankelijk van de elasticiteit van de slagaders. Als deze normaal functioneren, is de spanning ook normaal. Bij een verminderde elasticiteit van de slagaders wordt de spanning groter. Het bloed bevindt zich dan als het ware in een kleinere ruimte en drukt hard tegen de wanden. Het volume is de hoeveelheid bloed die bij elke hartslag in de slagaders wordt gepompt.

Bloeddruk (tensie)

Het bloed wordt door het hart in de verschillende slagaders gepompt. Zo zorgt het hart ervoor dat het bloed door het bloedvatenstelsel stroomt. Het stromende bloed oefent druk uit op de bloedvaten. Deze druk is niet in alle bloedvaten even groot. De druk in de bloedvaten vlak bij het hart (aorta en longslagader) is het grootst; verderop in het bloedvatenstelsel wordt deze druk steeds lager. De bloeddruk is dus de druk die in de slagaders heerst.

 

De bloeddruk wordt gemeten om een beeld te krijgen van de lichamelijke toestand van de zorgvrager. Bij een bloeddrukmeting wordt de druk in de armslagader gemeten. De bloeddruk kent twee waarden:

  • bovendruk (systolische druk): heerst in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt;
  • onderdruk (diastolische druk): heerst in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt.

Ademhalingsstelsel en de observatie ervan

Wat is ademhaling?

Ademhaling is het afwisselend in en uit ademen. Je kunt door je neus en mond ademen, daarbij komt de lucht via de keelholte, het strottenhoofd, de luchtpijp en de luchtpijptakken in de longblaasjes terecht. Daar neemt het bloed zuurstof uit de lucht op. Als je uitademt komt er kooldioxide vrij. Het is voor ons belangrijk om door de neus te ademen, de neus keurt als het ware de ingeademde lucht. Het kleverige slijmvlies en de haartjes in de neus zuiveren de ingeademde lucht.

 

Bouw van de neus

De neus wordt in tweeën gedeeld door een tussenwand (septum nasí), die bestaat voor een deel uit bot en voor een deel uit kraakbeen. Elk deel wordt op zijn beurt weer verdeeld door drie vouwen in de tussenwand, die de vorm hebben van dunne gangen. Dit zijn de zogenaamde neusgangen of neusschelpen (conchae). Deze neusschelpen zijn met een dik, vochtig slijmvlies bedenkt. De lucht die binnenkomt moet zoveel mogelijk in aanraking komen met dat slijmvlies. Het slijmvlies bevat veel bloedvaten  en kliertjes die een dikke, kleverige vloeistof afscheiden. In de neusholte komen ook links en rechts de traanbuizen uit, deze voeren het traanvocht af dat afkomstig is van de traanklieren die in de bovenste oogleden liggen. Door deze verbinding hebben huilen en snotteren veel met elkaar te maken. De neusholte staat met smalle gangen in verbinding met de voorhoofdsholte, de neusbijholtes en de kaakholtes. Ontstekingen in de neus kunnen zich via deze gangen naar die holtes verplaatsen.

Keelholte, strottenhoofd, luchtpijp en luchtpijptakken

Keelholte (pharynx) en strottenhoofd  (larynx)

De keelholte is de gang waar de lucht  naar de longen gaat. Ook het voedsel gaat via de keelholte naar de maag. Aan de bovenkant staat de keelholte namelijk in verbinding met de mond en de neus. Aan de onderkant splitst deze zich. De ene tak heet de slokdarm, en is onderdeel van het spijsverteringskanaal. De andere kant is het strottenhoofd, waar de ingeademde lucht doorheen gaat. Tijdens het eten zorgt de huig ervoor dat de neus wordt afgesloten, terwijl het strottenklepje de luchtpijp afsluit. Tijdens de ademhaling is dat niet het geval en zijn de luchtwegen open.

 

Luchtpijp (trachea) en luchtpijptakken (bronchiën)

De luchtpijp is een elf centimeter lange buis, opgebouwd uit hoefijzervormige kraakbeen ringen. Deze ringen voorkomen dat de luchtpijp dichtslaat of wordt afgekneld. De luchtpijp is bekleed met slijmvlies met veel trilhaartjes. In de borstholte splitst de luchtpijp zich in twee luchtpijptakken (hoofdbronchiën), die elk naar een long gaan. Beide hoofdbronchiën splitsen zich verder in grote bronchiën. Deze gaan naar de longkwabben (rechts drie en links twee). De bronchiën splitsen zich in steeds kleinere takken (bronchioli). Ze verdelen de ingeademde, zuurstofrijke lucht in de longen (en verzamelen de uit te ademen, zuurstofarme lucht uit de longen).  

 

Klik hier voor de link over de werking van de longen.

Werking van de ademhaling

De ademhaling wordt geregeld vanuit het ademhalingscentrum. Dit proces verloopt in het algemeen automatisch, onafhankelijk van de wil. De ademhaling is echter weel te beïnvloeden: bewust sneller of langzamer ademen is mogelijk, ook diep en minder diep ademen en de adem een tijdje inhouden. De normale ademhaling vindt plaats door de neus, is rustig en geruisloos, regelmatig en vraagt een extra inspanning.

 

Klik hier voor de link over de werking van de ademhaling.

 

Borstademhaling en buikademhaling

Bij de ademhaling zijn twee ademhalingstechnieken te onderscheiden:

  • borstademhaling: de borstkas wordt voornamelijk ruimer doordat de tussenribspieren zich aanspannen;
  • buikademhaling: de borstkas wordt voornamelijk ruimer door het gebruik van het middenrif en de buikspieren.

Inademing en uitademing

  • inademing: lucht wordt in de longen gezogen. Inademing is een actieve beweging waarbij door spieractiviteit de borstkast ruimer wordt. De spieren die hierbij actief zijn, zijn de tussenribspieren, het middenrif en de buikspieren;
  • uitademing: lucht wordt uitgestoten.

Observatiegegevens ademhaling

Het is noodzakelijk de ademhaling te observeren als er sprake is van een stoornis (of een te verwachten stoornis) in de ademhaling, bijvoorbeeld bij mensen met een longziekte. Ook bij hersenletsel  kan het noodzakelijk zijn de ademhaling te observeren. Observatiepunten bij de ademhaling zijn:

  • frequentie;
  • diepte en gelijkmatigheid;
  • ritme;
  • geluid.

Afwijkende ademhalingstypen

  • Kussmaul-ademhaling een regelmatige diepe ademhaling. Het komt voor bij bewusteloosheid door een verhoogd bloedsuikergehalte.
  • Cheyne-stokes-ademhaling dit beeld is vaak te zien bij mensen die op sterven liggen. Een onregelmatig en ongelijkmatig, in diepte toenemende ademhaling waarna een kortere of een langere adempauze volgt.          

Bevordering van het slaap-waakritme

Slaap

Slapen is een fysiologische toestand van een verlaagde bewustzijnsgraad en verminderde aanspreekbaarheid. De hersenstam heeft onder andere als functie het slaap-waakritme van de mens in evenwicht te houden. Tijdens het slapen rusten mensen uit. Het geeft geestelijke, emotionele en lichamelijke ontspanning. Door verschillende oorzaken kan bij de zieke zorgvrager het evenwicht tussen slapen en waken verstoord raken.

Slaapritme en slaapcyclus

1e slaap - doezelen

Deze fase duurt bij de meeste mensen 3 of 4 minuten de ogen beginnen langzaam te draaien en de hersenactiviteit is heel lang.

 

2e slaap - lichte slaap

Deze fase duurt ongeveer een half uur, dit is de fase waarvoor men zegt dat het eerste ‘echte’ slaapstadium plaatsvindt voor de slaper. De spieren verslappen nog meer

 

3e slaap - diepe slaap

In deze fase zijn de spieren zijn helemaal ontspannen. Het hartritme (en ook de bloedruk) daalt, de ademhaling is regelmatig en de lichaamstemperatuur daalt. Deze slaap wordt ook wel SWS (slow-wave-slaap) genoemd, omdat de hersengolven heel langzaam worden.

 

4e slaap - diepste slaap

In deze fase vinden eveneens de ‘slow waves’ plaats. In deze fase is het moeilijk om iemand wakker te krijgen. Als de persoon wel wakker gemaakt wordt in deze fase, kan hij verward en gedesoriënteerd zijn. De SWS (de 3e rn 4e fase samen) duurt ongeveer 1 uur.

 

5e slaap - remslaap (dromen)

Rem staat voor Rapid Eye Movements, ofwel snelle oogbeweging. Aan de oogleden is te zien dat iemand zich in de remslaap bevindt. In deze fase vertonen de hersenen het zoveel activiteiten als overdag. Het lijkt wel of er geen slaap plaatsvindt. In de remfase kan iemand gemakkelijk wakker gemaakt worden.

Slaapstoornissen

Slaapstoornissen komen veel voor. Met diverse oefeningen leren men om de gedachten te stoppen. Soms wordt lichttherapie voorgeschreven om de depressie te behandelen, want daardoor kan uiteindelijk een slaapprobleem verholpen worden. De oorzaken van slaapstoornissen zijn zeer divers. Slaapstoornissen zijn te onderscheiden in stoornissen naar de tijd en oorzaak.

Slaapstoornissen naar tijd (primaire slaapstoornissen)

  • Inslaapstoornissen. In de meeste gevallen spelen hierbij emoties als angst, zorgen en verdriet een grote rol. Omgevingslawaai kan ook inslaapstoornissen tot gevolg hebben.
  • Doorslaapstoornissen. Mensen die depressief zijn, hebben hier vaak last van. Ze slapen niet door, maar hebben ‘hazenslaapjes’ (even wegzakken en weer wakker worden) vaak is het gevolg hiervan dat mensen het gevoel hebben moe wakker te worden.
  • Zeer vroeg wakker worden. Ze worden zeer vroeg wakker (4:30-5:00) en kunnen dan de slaap niet meer vatten. Het gevolg is vaak dat ze onvoldoende uitgerust zijn als ze opstaan. Een oorzaak kan zijn dat oudere mensen soms te veel overdag slapen.
  • Slaapapneu. De oorzaak van snurken heeft te maken met de luchtwegen die achter in de keel vernauwen. De lucht passeert met enige moeite langs de vernauwing, wat het snurkende geluiden veroorzaakt. Het kan een probleem worden voor de slaper. Het kan gebeuren dat de vernauwing zo klein wordt, dat er helemaal geen lucht meer in de longen kan komen. Het zuurstofgebrek in de hersenen zorgt ervoor dat de slaper met een schok en vaak een harde snurk wakker schrikt en weer verder kan ademen. Als hier sprake van is, dan heeft deze persoon apneu. Diegene die dit heeft wordt apneulijder genoemd.
  • Narcolepsie. Het belangrijkste symptoom van mensen met narcolepsie is slaperigheid en haast onbedwingbaar slaapaanvallen 0verdag. Ook als mensen voldoende nachtrust hebben gekregen, hebben zij dagelijks last van slaapaanvallen. Mensen met narcolepsie hebben overdag geheugenstoornissen en concentratiestoornissen. Omdat ze niet goed zijn uitgerust. Het is niet te genezen en mensen moeten ermee leren leven.
  • Nachtmerries. De nachtmerries kunnen variëren van een achtervolging, vallen, verdrinken, anderen zien overlijden, herhalen van levende gebeurtenis, tot eigenlijk alles wat een mens angst kan aanjagen.
  • Slaapwandelen. Dit is wandelen tijdens het slapen. De persoon die slaapwandelt, weet er zelf niets van. Erfelijkheid speelt een rol bij slaapwandelen en het komt vaker voor bij kinderen dan bij volwassenen. Mensen die slaapwandelen hebben niet alles in controle over hun handelen. Hierdoor kunnen ze vreemde dingen doen en zichzelf in gevaar brengen.

Slaapstoornissen naar oorzaak (secundaire slaapstoornissen)

  • Psychogene slaapstoornissen. Hieraan lijden mensen die overstappen zijn, in een acute psychische shock raken, of een angststoornis hebben.
  • Organische slaapstoornissen. De oorzaak hiervan is vaak een ziekte of ongeval van de hersenen.
  • Symptomatische stoornissen. Pijn is een symptoom. Mensen die door wat voor oorzaak dan ook (ziekte, operatie, ongeval) pijn hebben, slapen vaak slecht.
  • Toxische slaapstoornissen. Deze worden veroorzaakt door vergiftigen. Bepaalde medicijnen zijn hiervan de oorzaak.
     

Voorwaarden die bijdragen tot een goede slaap

Rekening houden met de slaapgewoonten van de zorgvrager

Respecteer de slaapgewoonten van de zorgvrager. Probeer deze te achterhalen en ondersteun de zorgvrager hierin. Bepaal niet wat een zorgvrager moet doen voordat hij gaat slapen. Als de zorgvrager dat kan aangeven, informeer dan naar zijn wensen.

 

Regelmatig slaap-waakritme

Om goed te kunnen slapen, heeft de mens een regelmatig slaap-waakritme nodig. Een keer daarvan afwijken is geen probleem. Gebeurt dit vaker, dan kan een verstoord slaap-waakritme ontstaan. Deze verstoring heeft het gevolg dat je sneller geïrriteerd en gedesoriënteerd raakt.

 

Vertrouwde omgeving

Een slaapkamer moet geborgenheid bieden en behaaglijk zijn. Als mensen op vakantie zijn, hebben ze vaak de eerste nacht slaapproblemen. Ze moeten wennen aan de nieuwe omgeving, een ander bed en vreemde geluiden. Deze problemen zijn maar van korte duur. Soms kan een zorgvrager, door wat voor reden dan ook, niet meer thuis slapen. Geldt dit voor een langere periode, dan is het raadzaam om een vertrouwde omgeving te creëren.

 

Gezond eet- en drinkgedrag

Hoe en wat mensen eten en drinken is van invloed op een goede slaap:

  • overmatig alcoholgebruik is zeker geen garantie voor een goede nachtrust, er zijn dan geen inslaapproblemen, maar de kwaliteit van de slaap is slecht (onrustig, vroeg wakker worden) en onvoldoende verwikkeld;
  • laat en veel eten gaat gepaard met hinder van een te volle maag bij het inslapen;
  • te veel koffie en thee drinken bemoeilijkt het inslapen, het is beter cafeïnevrije koffie en theinevrije (kruiden)thee te gebruiken.

 

Adviezen aan slechte slapers

Een aantal andere adviezen aan slechtere slapers:

  • beweging en frisse lucht voor het slapengaan bevorderen de slaap;
  • vermijd psychische spanningen, probeer voor het naar bed gaan alvast te ontspannen;
  • lees even wat voor het slapengaan, dat verzet de gedachten en verbetert het inslapen;
  • drink een glas warme melk voor het slapen gaan, want in melk zitten stoffen die het inslapen vergemakkelijken;
  • neem een warm bad voor het slapengaan;
  • zorg voor een koel glas water binnen handbereik, dat is vooral prettig voor zorgvragers die last hebben van hoesten.

Problemen bij slecht of onregelmatig slapen

Het aantal mensen met slaapproblemen wordt geschat op ongeveer 10%. Slapen is zeer belangrijk, het is een lichamelijke en geestelijke noodzaak. Iemand die slecht slaapt kan dus diverse problemen krijgen:

  • Geestelijk: door geestelijke oververmoeidheid en een eventuele verminderde alertheid.
  • Lichamelijke: door lichamelijke oververmoeidheid en een verminderde elasticiteit van een aantal spieren. Door de slaap herstellen spieren zich en krijgen ze hun natuurlijke elasticiteit terug. Ook is het niet uitgesloten dat mensen door slaapstoornissen slechter gaan eten, met als gevolg een verminderde algehele voedingstoestand en vermagering. Mensen die veel in de nacht werken of slecht slapen, hebben meer last van obstipatie.
  • Sociaal: door de verstoring van contacten met familie en vrienden. De omgeving moet er bijvoorbeeld rekening mee houden dat iemand ligt te slapen die ’s nachts heeft gewerkt. Het treft dus niet alleen de nachtwerker, maar ook zijn omgeving.

Slaapmiddelen

De beste oplossing bij slapenloosheid is de oorzaak achterhalen en die weg nemen. Als dat niet lukt, kan een slaapmedicijnen de zorgvrager een behoorlijke nachtrust geven. Er zitten echter ook grote nadelen aan slaapmedicijnen. Belangrijk is dat de zorgvrager zelf probeert de oorzaak van zijn slaapproblemen te vinden. Als dit helder is, dan kun je zoeken naar een oplossing. Een tijdelijke oplossing is medicatie, om weer in het goede dag-en-nachtritme te komen.

 

Welke medicijnen worden gebruikt bij slapenloosheid?

Gebruik slapmiddelen alleen af en toe, en niet lange tijd achter elkaar. Bij langdurig gebruik kan namelijk gewenning en afhankelijkheid ontstaan.

  • Kortwerkende benzodiazepinen, ook wel kortwerkende slaapmiddelen genoemd, werken spierontspannend, rustgevend en maken suf. Ze werken kort en worden daarom vooral gebruikt bij inslaapproblemen. Voorbeelden zijn brotizolam, flunitrazepam, loprazolam, midazolam, temazepam, zolpidem en zopiclon.
  • Langwerkende benzodiazepinen, ook wel slaapmiddelen genoemd, werken spierontspannend, rustgevend en maken suf. Ze werken vrij lang en worden vooral gebruikt om door te slapen. Van deze middelen kan iemand ook overdag nog suf zijn. Voorbeelden zijn diazepam, flurazepam, lorazepam, lormetazepam, mitrazepam, lormetazepam, nitrazepam en oxazepam.
  • Valeriaan, een kruidenmiddel, heeft een licht kalmerende werking en helpt bij inslapen.
  • Melatonine, een hormoon dat in de hersenen wordt gemaakt, heeft iets met het bioritme van de mens te maken. De afgifte komt ’s avonds op gang. Onder invloed van licht wordt de melatonine afgifte weer minder. Melatonine wordt gebruikt bij inslaapstoornissen.
  • Levomepromazine, zorgt voor een kunstmatige slaap. Ernstig zieke mensen of mensen die op sterven liggen , kunnen zeer angstig, onrustig of verward zijn of veel pijn hebben. Een kunstmatige slaap kan deze periode verlichten. Het wordt gebruikt om het effect van het slaapmiddel midazolam te versterken als dit onvoldoende werkt.

Observatie van lichaamstemperatuur

Lichaam produceert warmte door de verbranding van de voedingsstoffen in de cellen. Als het lichaam in beweging is, is deze verbranding bedoelt als energie voor de spieren. Hierbij word ook warmte geproduceerd. Als het lichaam in rust is, is de verbranding bedoelt voor de lichaamstemperatuur op peil te houden. De cellen gebruiken de verbranding van de voedingsstoffen ook voor de opbouw van het lichaam. Het proces van verbranding en opbouw heet celstofwisseling. Deze stofwisseling in de cellen staat onder invloed van hormonen die in de schildklier wordt geproduceerd. De schildklier bevindt zich in de hals. Het lichaam verliest ook warmte via:

  • de huid (bijvoorbeeld zweten);
  • de uitademingslucht;
  • de uitscheiding van urine en ontlasting.

Warmteproductie en warmteafgifte

Lichaamstemperatuur wordt geregeld vanuit 2 temperatuurcentra. Deze bevinden zich in de hersenstam en tussenhersenen.

Afwijkingen van lichaamstemperatuur

Bij gezonde mensen zijn de warmteproductie en warmteafgifte zo op elkaar afgestemd dat de lichaamstemperatuur binnen bepaalde grenzen blijft. Deze grenzen liggen bij 36 en 37,5 graden. In de ochtend is de lichaamstemperatuur meestal lager als in de avond. Dit komt doordat de stofwisseling in de nacht op een lager peil ligt dan overdag: er wordt dan minder warmte geproduceerd. Daarom moet je tweemaal per dag de temperatuur meten, in de ochtend en de avond. Bij zware inspanning kan je lichaamstemperatuur stijgen tot 39 graden. Na zo een inspanning probeert het lichaam weer zo snel mogelijk zijn normale temperatuur te bereiken. Een afwijkende temperatuur is een symptoom dat er iets niet goed is. Koorts zelf is dus geen ziekte. Bij vermoedende afwijking observeer je de temperatuur regelmatig. Observeren gebeurt routinematig, zoals in de kraamzorg. Naar de bevalling hebben moeder en kind een verhoogde kans op infecties. Baby’s hebben hiernaast ook vaker moeite om hun lichaamstemperatuur op peil te houden.

Soorten thermometers

De verschillende soorten thermometers voor het opnemen van de lichaamstemperatuur zijn:
•    De analoge thermometer: staven glazen thermometer gevuld met vloeistof(kwik). Deze thermometer word alleen nog maar thuis gebruikt. Deze zie je dus niet meer in verzorgingstehuizen. Deze is vernieuwd met een andere vloeistof omdat kwik gevaarlijk is voor het menselijk lichaam. Voordeel bij deze thermometer is dat die niet op batterij werkt en dus niet leeg kan gaan wel kan deze breken.
•    De digitale of elektronische thermometer: de tip van de thermometer bevat een sensor. Deze sensor neemt de temperatuur van de omgeving op. Je ziet de temperatuur sneller als bij de analoge thermometer. Wel moet de batterij om de zoveel tijd verwisseld worden.
•    De infrarode digitale thermometer: deze meet de temperatuur van een bepaald punt van je lichaam en brengt it op een display in beeld. De temperatuur word binnen enkele seconden weergegeven. Deze werkt ook op batterij.
 

Lichaamstemperatuur opmeten

De lichaamstemperatuur kun je op verschillende plaatsen  opnemen. De meeste plaatsen zijn goed afsluitbaar en de bloedvaten lopen onder het lichaamsoppervlak:

  • in het rectum (rectale meting)
  • onder de oksels (axillaire meting)
  • in de mond (orale meting)
  • in de lies (femorale meting)
  • in het oor (intra-auraal of tympanisch)
  • En via voorhoofd of slaap

 

Als je de temperatuur met de rectale meting meet moet je hygiënisch te werk gaan. Bij de temperatuur wat hier uitkomt hoef je niks op te tellen, dit is de definitieve temperatuur.

Bij de axillaire meting is de temperatuur altijd 0,5 graden lager dan in het rectum. Sommige thermometers zijn in te stellen op de axillaire meting, er hoeft dan niks bij de opgemeten temperatuur opgeteld te worden. Dit duurt langer dan een rectale meting, vooral bij een analoge thermometer, deze moet 10 minuten onder de oksel blijven. Bij hele dunne mensen en baby’s kan je de lichaamstemperatuur niet axillair opmeten.

 

De axillaire meting

  • Zorg ervoor dat de oksel goed droog is.
  • Plaats de thermometer in het diepste deel van de oksel.
  • Let erop dat de okselholte tijdens de meting goed afgesloten blijft. Leg de arm waaronder de thermometer zich bevindt, schuin over de andere schouder.

 

De orale meting

De orale meting is ook minder betrouwbaar. In de mond is dit 0,3 graden lager dan in het rectum. Sommige thermometers kan je hierop instellen. Orale metingen met een analoge thermometer duurt 7 minuten. Deze methode is niet geschikt voor baby’s, kinderen en verwarde mensen. Bij de orale meting zijn de volgende punten belangrijk:

  • De zorgvrager mag kort voor de meting geen warme of koude dranken drinken. Ook mag hij niet gerookt hebben.
  • De thermometer moet onder de tong gebracht worden.
  • Tijdens de meting moet de mond gesloten blijven.

 

De femorale meting

Bij de femorale meting moet de analoge thermometer ook 10 minuten aangelegd worden. In de lies is de temperatuur 0,5 graden lager dan in het rectum. Sommige elektronische thermometers zijn op femorale meting in te stellen. Deze meting is niet mogelijk bij magere mensen.

  • Zorg dat de lies goed droog is.
  • Leg de thermometer in de liesplooi aan en zorg dat de benen gesloten blijven.

 

 

 

Koorts

Koorts is een benaming voor een verhoogde temperatuur, dit krijg je wanneer je bijvoorbeeld een infectie of ontsteking hebt. Bij koorts observeer je de temperatuur. Ook de polsslag, de voedingstoestand, vochtgehalte, urine en de algemene lichamelijke toestand. Bij koorts is bedrust aan te raden, zorg dat de therapeutische ruimte tussen de 16 en 18 graden is. Zorg er ook voor dat het licht in de kamer niet te fel is. Het lichaam heeft behoefte aan meer energie maar de zorgvrager heeft minder eetlust zorg dus voor krachtige voeding die rijk is aan eiwitten en koolhydraten. De zorgvrager heeft meer vocht nodig door de transpiratie en/of door het braken. Als een zorgvrager met koorts meer transpireert is het nodig om de zorgvrager meerdere keren per dag te wassen.

Als de lichaamstemperatuur lager dan 36 graden is, is er sprake van ondertemperatuur. Dit komt het meest voor bij pasgeborenen. Hiernaast komt het ook regelmatig voor bij verwarde ouderen die verdwalen en dan ergens verkleumd gevonden worden. Om de ondertemperatuur te bestrijden wordt gedoseerd warmte toegevoegd door bijvoorbeeld kruiken, warmte dekens en infraroodlampen.

  • Het arrangement Thema 5 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Linsey Smits
    Laatst gewijzigd
    2020-12-09 12:58:40
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Onderdeel 1: De bloedsomloop Onderdeel 2: Het ademhalingsstelsel Onderdeel 3: Lichaamstemperatuur Onderdeel 4: Slaap-waakritme
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur 0 minuten
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.