De neus wordt in tweeën gedeeld door een tussenwand (septum nasí), die bestaat voor een deel uit bot en voor een deel uit kraakbeen. Elk deel wordt op zijn beurt weer verdeeld door drie vouwen in de tussenwand, die de vorm hebben van dunne gangen. Dit zijn de zogenaamde neusgangen of neusschelpen (conchae). Deze neusschelpen zijn met een dik, vochtig slijmvlies bedenkt. De lucht die binnenkomt moet zoveel mogelijk in aanraking komen met dat slijmvlies. Het slijmvlies bevat veel bloedvaten en kliertjes die een dikke, kleverige vloeistof afscheiden. In de neusholte komen ook links en rechts de traanbuizen uit, deze voeren het traanvocht af dat afkomstig is van de traanklieren die in de bovenste oogleden liggen. Door deze verbinding hebben huilen en snotteren veel met elkaar te maken. De neusholte staat met smalle gangen in verbinding met de voorhoofdsholte, de neusbijholtes en de kaakholtes. Ontstekingen in de neus kunnen zich via deze gangen naar die holtes verplaatsen.