THEMA 5

THEMA 5

Inleiding

Dit is de wikiwijs van Michelle, Yannick, Deanna en Britt

Functie van het hart, bloedsomloop en bloeddruk

Het hart

Het hart (cor) ligt in de borstholte achter het borstbeen, tussen beide longen in. Het hart is een holle spier waarin zich bloed bevind. Het hart bestaat uit verschillende lagen en van binnen naar buiten is het het hartvlies (endocard), de hartspier (myocard) en het hartzakje (pericard) en die bestaat uit een binnenste vlies (epicard) en buitenste vlies (pericard). Het hart heeft vier holtes en die zijn verdeelt tussen twee boezems en twee kamers. De boezems liggen boven de kamers en de linkerboezem (atrium) staat in verbinding met de linkerkamer (ventrikel). Tussen de boezem en de kamer bevind zich een tweeslippige klep (valvula bicuspidalis). Dan zit de rechter boezem in verbinding met de rechter kamer en hiertussen bevind zich de drieslippige klep (valvula tricuspidalis). De hartkleppen worden de atrioventriculaire kleppen genoemd en bestaan uit plooien die ervoor zorgen dat het bloed maar in één richting kan worden gepompt. De linker boezem en kamer zijn gescheiden met de rechterboezem en kamer door een tussenschot (septum) en daardoor kan het bloed niet vermengt worden. Bij de uitgangen van deze kamers bevinden zich slagaders en vanuit de linker kamer komt de aorta en vanuit de rechterkamer de longslagader (truncus pulmonalis) en die splitst zich in twee longslagaders (arteriae pulmonales). Tussen de kamers en slagaders zitten twee kleppen die de halvemaanvormige kleppen (valvulae semilunares) heten en die zorgen ervoor dat het bloed niet weet het hart in stroomt. Bij de aorta heet dat de aortaklep en bij de longslagader de pulmonaalklep. Het bloed wat word rondgepompt en komt dan weer via de boezems in het hart via de aders. Elke spier heeft zuurstof nodig en de hartspier ontvangt de zuurstof via de kransslagader (arteriae coronariae) en die springt uit in de aorta. Via de kransader (vanae coronariae) word het bloed teruggevoerd naar de rechterboezem.

Quizlet over hart

http://quizlet.com/550447354/match?i=3bzy3i&x=1Kqt
Ik heb hier een quizlet gemaakt over de anatomie van het hart. Veel succes!

Hoe werkt het hart?

Door het bloedvatenstelsel pompt ongeveer 5 liter bloed en in dit systeem neemt het hart de centrale plaats en zorgt ervoor dat het bloed door het lichaam heen stroomt. Elke hartslag begint met het samentrekken van de boezems. De kleppen naar de kamers gaan open en de kamerwandspieren verslappen. Daardoor stroomt het bloed van de boezems naar de kamers. Hierna trekken de spieren van de kamerwand zich samen, de spieren van de boezems verslappen en de kleppen tussen de boezems en de kamers sluiten zich. De rechterkamer pompt zuurstofarm bloed naar de longslagader, die zich vertakt naar de twee longen. De linkerkamer pompt zuurstofrijk bloed in de aorta. Bij een volwassen mens trekt het hart zich gemiddeld 72 keer per minuut samen. Het hartritme word bepaald door het autonome zenuwstelsel en het prikkelgeleidingssysteem van het hart zelf. Het autonome zenuwstelsel regelt de hartslag vanuit de hersenen. Dit onwillekeurige zenuwstelsel bestaat uit sympathische en het parasympatische zenuwstelsel. De hartslag versnelt als het sympathische zenuwstelsel wordt geactiveerd en gaat langzamer als het parasympatische zenuwstelsel word geactiveerd. Het prikkelgeleidingssysteem van het hart bestaat uit een netwerk van speciale cellen in de hartspier die elektrische prikkels kunnen voorgeleiden. In het rechteratrium bevindt zich de sinusknoop (zorgt voor het standaard ritme) en hier ontstaan de elektrische prikkels. Die prikkels verspreiden zich over de boezems en komen in de AV-knoop terecht. De AV-knoop verstuurt de prikkels naar de kamers. Die prikkels verspreiden zich via de bundels van His en de Purkinjevezels over de kamers. De hartslag word beïnvloed door dat deel van ons zenuwstelsel dat automatisch werkt dus dat kan niet zomaar verandert worden. Het hart kan echter wel onafhankelijk van de zenuwen kloppen; die veranderen namelijk alleen het tempo van de hartslag. Een hartslag bestaat uit drie fases: de eerste is de samentrekking, de tweede de ontspanning en de derde rustperiode. In deze rustperiode is veel korter dan de andere twee fasen samen. Als iemand regelmatig aan sport doet word het hart sterker. Als zij veel prestaties moeten leveren is hun hart in staat om hun spieren van voldoende brandstof te voorzien.

http://https://youtu.be/fXQTeS8f9wY
Een video over hoe het hart werkt

De prikkelautomaat

De prikkelautomaat bestaat uit de sinusknoop, de boezem-kamerknoop, de bundel van His en de purkinjevezels. De sinusknoop (pacemaker) ligt in de myocard van de rechterboezem, tussen de uitmonding van de onderste en bovenste holle ader. De sinusknoop wekt impulsen op met een gemiddelde frequentie van 100 per minuut en dat noem je het sinusritme. De boezem-kamerknoop (atrioventriculaire knoop) ligt onder de sinusknoop en ontvangt de prikkels van de sinusknoop en geeft ze daarna weer af. De bundel van His zijn een bundel prikkelgeleidende spiercellen die uit een linker en een rechtertak bestaat, die beide naar de hartpunt gaan en daar om buigen. De bundeltakken in het myocard van de kamers over in de purkinjevezels. Die zorgen ervoor dat prikkels vanuit de boezem-kamerknoop naar alle hartspiercellen gaan.

De prikkelgeleiding werkt zo: de sinusknoop wekt prikkels op, die prikkels worden dan doorgegeven van hartspiercel van hartspiercel naar het myocard van de linker en de rechter boezem, de boezems trekken dan samen, die sinusprikkels bereiken dan de boezem-kamer knoop, en dan wekt die knoop nieuwe prikkels op, die prikkels bereiken dan de bundel van His, de prikkels verplaatsen zich dan via de bundeltakken in het harttussenschot in de richting van de hartpunt, via de purkinjevezels bereiken de prikkels alle hartspiercellen in het myocard van de kamers en dan trekken de kamers zich samen

Woorden oefenen met wrts

https://leren.wrts.nl/exercise/128254622/full_word
Hier kun je de latijnse woorden oefenen met wrts

Samenstelling van het bloed

het lichaam van een mens bestaat uit ongeveer 5 liter bloed.  Bloed bestaat uit de volgende onderdelen  :

  1. Bloedplasma (55%) : bestanddelen van bloedplasma zijn : water, zouten, plasma-eiwitten  en bloedgassen.
  2. Rode bloedcellen (erytrocyten): zorgen voor de transport van de zuurstof. Deze cellen zien eruit als platte schijfjes . deze cel zit bijna helemaal vol met hemoglobine (Hb) . dit is een eiwit waarin een ijzeratoom is gebouwd. Dit ijzer geeft de rode kleur. De dode rode bloedcellen worden in de lever afgebroken.
  3. Bloedplaatjes (trombocyten) zijn belangrijk voor de bloedstolling na verwonding (hemostase).
  4. Witte bloedcellen (leukocyten)er zijn 3 soorten witte bloedcellen in het lichaam. Zorg voor de afweer van het lichaam. Ze ruimen de verkeerde stoffen in het lichaam op.
  • Granulocyten: het valt op door de korrels in hun cytoplasma.

         (granula=korrel). Bacteriën produceren afval. Daar komen de granulocyten op af.

  • Monocyten: grote witte bloedcellen. Ze worden in het rode beenmerg gevormd. Ze houden zich bezig met het opruimen van bacteriën.
  • Lymfocyten : ze worden in het rode beenmerg en in de lymfatisch weefsel geproduceerd. Lymfocyten houden zich bezig met de immuniteit van het lichaam.

 

 

Bloeddruk

Het bloed stroomt door het hart door de verschillende slagaders. Dit word gepompt. Het hart zorgt er op deze manier ervoor dat het bloed door het bloedvatenstelsel stroomt. Dit bloed geeft druk op de bloedvaten. dit noem je de bloeddruk (tensie)

Je kan bijvoorbeeld een bloeddruk meten om erachter te komen of iemand een hoge bloeddruk heeft door medicijn gebruik.

 

Bij de bloeddrukmeting word de druk in de armslagader gemeten. De bloeddruk heeft twee waarden hoe je dat kan meten:

Bovendruk (systolische druk) is in de slagaders als het hart bloed in de aorta pompt.

Onderdruk (diastolische druk) is in de slagaders als het hart zich in de ontspanningsfase bevindt

Toets Bloeddruk

Toets: Toets Bloeddruk + samenstelling

Start

Bloedvaten

De bloedvaten vormen samen met het hart de bloedsomloop, ook wel het circulatiestelsel genoemd. De vaten zijn de transportroutes waardoor het bloed elk afgelegen deel van het lichaam bereikt. Zo zorgen bloedvaten voor de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen naar alle weefsels en transporteren afbraakstoffen uit het weefsel.

De menselijke bloedsomloop kent 3 soorten bloedvaten:

- Slagaders

- Aders

- Haarvaten

Deze bloedvaten transporteren zuurstof, voedingsstoffen, hormonen en bloed. Slagaders voeren zuurstofrijk bloed van het hart naar de weefsels. Aders voeren zuurstofarm bloed van de weefsels terug naar het hart. Aders hebben speciale kleppen waarmee ze de opwaartse stroom kunnen realiseren. Deze kleppen zorgen ervoor dat het bloed de goede kant op stroomt. Haarvaten zijn kleine bloedvaten die slagaders verbinden met aderen en voedingsstoffen ,ook laten ze voedingsstoffen in het bloed diffunderen naar de lichaamsweefsels.

Opbouw van de bloedvaten

De wand van elk bloedvat is in beginsel opgebouwd uit drie lagen. Van binnen naar buiten zijn dat: 

-  Tunica intima ( binnenste laag ) 

- Tunica media ( middelste laag ) 

- Tunica adventitia (buitenste laag ) 

 

Tunica intima:

De tunica intima is de binnenste laag die grenst aan de holte (lumen) van het bloedvat. Door de gladheid van de binnenwand kan het bloed er vrijwel wrijvingloos langs stromen. 

Tunica media: 

De tunica media is de middelste laag. Deza bestaat uit twee delen, namelijk elastisch bindweefsel en glad spierweefsel. De gladde spieren zorgen voor de verwijding en vernauwing van het bloedvat. Het elastische bindweefsel maakt de vaatwand rekbaar. 

Tunica adventitia: 

 De tunica adventitia is de buitenste laag. Deze laag is opgebouwd uit losmazig bindweefsel. Door deze laag lopen kleine bloedvaatjes, die de vloedvatwand zelf van voedsel en zuurstof voorzien. 

 

 

Ligging van de bloedvaten

Wijdvertakt systeem van bloedvaten 

Een wijdvertakt systeem van bloedvaten vervoert het bloed door je hele lichaam. Sommige bloedvaten zijn opervlakkig en liggen direct onder de huid, andere bloedvaten liggen dieper in de huid en zijn verwikkeld in verschillende spieren en weefsels. Op zijn weg door het lichaam passeert het bloed verschillende soorten vaten. Alle bloedvaten samen vormen een samenhangend netwerk en zorgen voor een ononderbroken bloedstroom in een richting, van het hart naar alle hoeken van het lichaam en zo weer terug naar het hart. 

Bloedsomloop 

De bloedsomloop is verdeeld in 2 circulaties: 

- De longcirculatie, dit deel van de bloedsomloopt loopt van de longen naar het hart en weer terug loopt. 

- De systemische circulatie, dit deel van de bloedsomloop loopt naar alle andere delen in het lichaam en weer terug. Uitgezonderd de longen. 

 

Grote bloedsomloop

De grote bloedsomloop vertegenwoordigt de lichaamscirculatie. Met uitzondering van de longen, wordt het hele lichaam van bloed voorzien vanuit de grote bloedsomloop. Vanuit het hart wordt bloed naar de andere delen van uw lichaam gepompt. Dit is zuurstofrijk bloed. Nadat het zuurstof aan de lichaamscellen is afgegeven, worden het zuurstofarme bloed en afvalstoffen weer teruggebracht naar het hart.

De grote bloedsomloop legt een relatief lange weg af. Het bloed verlaat het hart via de linker kamer naar de (aorta). De aorta is een grote slagader die zich vertakt tot bloedvaten met een steeds kleinere doorsnede en uiteindelijk de (haarvaten). De organen en lichaamscellen halen het zuurstof en voedingsstoffen uit deze haarvaten en geven afvalstoffen zoals koolzuurgas terug. Vanuit de haarvaten gaat het zuurstofarme bloed naar de aders, waarna het in de holle aders terecht komt. De holle aders komen uiteindelijk uit in het rechter atrium van het hart. Vervolgens start de kleine bloedsomloop.

 

 

Kleine bloedsomloop 

De kleine bloedsomloop vertegenwoordigt de longcirculatie. Met behulp van de kleine bloedsomloop wordt het koolzuurgas uit het lichaam verwijderd en wordt het bloed opnieuw met zuurstof verrijkt in de longen. 

De kleine bloedsomloop vervoert zuurstofarm bloed en koolzuurgas vanuit de rechter kamer van het hart naar de longslagader. In de longen wordt het koolzuurgas afgegeven en zuurstof opgenomen in het bloed. Het bloed is nu "zuurstofrijk". Dit zuurstofrijk bloed wordt via de longaders naar het hart vervoert. Uiteindelijk stroomt het terug in de linkerboezem van het hart. 

Complicaties in de bloedvaten

Grofweg één op de de vijf mensen heeft op enigerwijze problemen met zijn of haar bloedvaten. De belangrijkste bloedvataandoeningen zijn de volgende,

 

Arteriosclerose

Arteriosclerose (slagaderverkalking) treedt op wanneer de bloedvaten (slagaders) die zuurstof en voedingsstoffen van het hart naar de rest van je lichaam vervoeren, dik en stijf worden, als gevolg waarvan de bloedtoevoer naar je organen en weefsels kan worden beperkt. Gezonde slagaders zijn flexibel en elastisch, maar na verloop van tijd kunnen de wanden in de slagaders uitharden, een aandoening die ook wel bekend staat als slagaderziekte.

Spataderen

Wanneer de kleppen in de aderen beschadigd zijn, kan bloed in de verkeerde richting stromen en leiden tot verwijde bloedvaten in de benen., zogeheten spataderen of varices. Dit zijn verwijde, kronkelende aderen, die blauw-paars doorschijnen op de huid. Ze komen meestal voor op de benen. Omstandigheden zoals zwangerschap, overgewicht en genetische aanleg kunnen ze veroorzaken.

Chronische veneuze insufficiëntie

Aderen brengen zuurstofarme bloed terug naar het hart tegen de zwaartekracht in. Als aderen te zwak zijn – een aandoening die veneuze insufficientie wordt genoemd – kan bloed zich in de benen en huid verzamelen, wat zwelling, pijn, verkleuring en wonden veroorzaakt. Chronische veneuze insufficiëntie komt vaker voor bij mensen die zwaarlijvig zijn, zwanger zijn of een familiegeschiedenis van het probleem hebben. Het kan ook worden veroorzaakt door hoge bloeddruk in de beenaders, als gevolg van langdurig zitten of staan; onvoldoende beweging, roken of diepe veneuze trombose (bloedstolsels). Afhankelijk van de ernst kunnen behandelingen variëren van medicatie tot chirurgie.

Toets bloedvaten

Hartslag

Normaal slaat je hart in een regelmatig tempo. Hoe hoog je hartslag is, hangt af van wat je aan het doen bent. Zo is de hartslag in rust lager dan wanneer je je inspant. Over het algemeen is de hartslag bij volwassenen in rust tussen de 60 en 100 slagen per minuut.

 

bron: hartstichting

hoe meet je je eigen bloeddruk

Hoe de hartslag ontstaat

Bij elke hartslag vult het hart zich met bloed. Daarna trekt de hartspier samen om bloed naar je organen en spieren te pompen. Dit lijkt eenvoudig geregeld, maar in werkelijkheid zit hier een ingewikkeld systeem achter.

Tijdens elke hartslag gaan er elektrische prikkels door het hart. Je kan dit vergelijken met een spelletje domino. De cellen in de hartspier vormen samen een reeks dominostenen. Deze geven een elektrische prikkel aan elkaar door.  

 

bron: hartstichting

Hoe je hartslag zich aanpast

De hartslag verschilt per persoon. De hoogte van je hartslag wisselt de hele dag. Het hart past zich voortdurend aan de omstandigheden aan. Als je stil zit of slaapt heb je een lage hartslag. Je organen hebben dan minder zuurstof en voedingsstoffen nodig. Zodra je je inspant gaat de hartslag omhoog.

 

bron: hartstichting

Lage hartslag bij sporters

Mensen die intensief sporten hebben vaker een lagere hartslag in rust. Hun hart is door de intensieve trainingen groter en sterker geworden. Zo'n sterke hartspier werkt efficiënter en pompt per hartslag meer bloed rond dan een minder gespierd hart. We noemen dit ook wel een sportershart. Ook bij mensen die niet intensief sporten kan een lage hartslag in rust normaal zijn.

 

bron: hartstichting

Hoge hartslag tijdens inspanning

Bij inspanning gaat de hartslag omhoog. Tijdens sporten heeft het lichaam meer zuurstof en voedingsstoffen nodig dan in rust. Dan kan de hartslag oplopen naar 160 tot 180 slagen per minuut. Hoe zwaarder de inspanning, hoe hoger de hartslag. De maximale hartslag verschilt per persoon.

 

bron: hartstichting

hartslag op meten

hart slag kun je op bepaalde manieren meten zoals pols slag nek slag bloeddrukmeter en de technologie is zelfs zo ver dat je smart watch je hartslag kan meten 

 

 

hoe doe je pols slag en en nek slag meten:

  • ga ongeveer 10 minuten rustig zitten
  • leg 2 vingers op de binnenkant van je pols of nek 
  • tel 30 seconden je hartslag
  • verdubbel dit getal om je hartslag per minuut te weten              

 

je smart watch doet het vanzelf net zoals de bloeddrukmeter daar moet je echter wel een band om je arm om zo je bloeddruk/ hartslag te meten 

 

je kan ook gwn met een stethoscoop  luisteren naar je hartslag 

 

Observatie van de Lichaamstemperatuur

Lichaamstemperatuur

De lichaamstemperatuur word geregeld vanuit twee temperatuurcentra die in de tussenhersenen en de hersenstam liggen. Het lichaam produceert warmte door de verbranding van voedingsstoffen in cellen. Als je beweegt is die verbranding voor energie, maar als je in rust bent is die verbranding voor je warm te houden. De cellen zetten de voedingsstoffen dus niet alleen om een energie maar ook in opbouw voor het lichaam. Dit proces heet celstofwisseling. Die stofwisseling staat onder invloed van de hormonen die de schildklier maakt die in de hals zit. Het lichaam produceert warmte maar verliest het ook en dat gebeurt via de huid, als je uitademt en bij uitscheiding.

Bij gezonde mensen zijn de warmteproductie en de warmteafgifte op elkaar afgestemd zodat de lichaamstemperatuur steeds tussen de 36 en de 37,5 graden is. ’s Morgens is de lichaamstemperatuur lager en dat komt doordat ’s nachts minder warmte geproduceerd. Daarom moet je je temperatuur in de ochtend en in de avond meten. Kinderen en baby’s kunnen moeilijk hun temperatuur op peil houden

Toetsje lichaamstemperatuur

Toets: Lichaamstemperatuur

Start

Thermometers

Er zijn verschillende soorten thermometers voor het opnemen van je lichaamstemperatuur is de analoge thermometer, de digitale of elektronische thermometer en de infrarode digitale thermometer.

De elektrische thermometer en de infrarode worden het meest gebruikt.

Alle thermometers geven de temperatuur aan in graden Celsius. Een analoge thermometer heeft een temperatuur waarden van 35 tot 42 graden. Bij elektrische hebben ze een waarde van 15,5 tot 43,4 graden. 

Analoge thermometer

De analoge thermometer is een glazen staafthermometer die is gevuld met vloeistof. Die was eerst gevuld met kwik maar omdat dat slecht is voor mens en milieu hebben ze die uit de handel genomen. De werking van deze thermometer is erop gebaseerd dat de vloeistof bij verwarming uitzet. Deze thermometer kan lang mee, heeft geen batterij nodig en is goed schoon te maken maar de thermometer kan breken en de meettijd is minimaal drie minuten.

Elektrische thermometer

De digitale of elektronische thermometer bevat een sensor die de warmte van de omgeving opmeet. De elektronica zorgt ervoor dat het dat op het display komt. De meettijd is ook veel korter dan die van de analogische thermometer. De thermometer is ook niet breekbaar maar de batterijen moeten we tijd tot tijd vervangen worden.

Infrarode thermometer

De infrarode digitale thermometer bevat een infrarood sensor die de temperatuur van een bepaald punt doet meten en brengt dat in beeld op het display. Dat word binnen elke seconden weergegeven maar deze thermometer werkt ook op batterij.

Toetsje thermometer

Toets: Thermometer

Start

lichaamstempratuur opmeten

De lichaamstempratuur kan je op verschillende plekken opmeten. De meeste plekken waar dit gebeurd zijn goed afsluitbaar en lopen er bloedvaten in de buurt.

  • In het rectum (rectaal)
  • Onder de oksel (axillair
  • In de mond (oraal)
  • In de lies (femoraal)
  • In het oor (intra-auraal)
  • Via het voorhoofd of slaap

Soorten metingen

  • Rectale meting : deze meting word uitgevoerd in je endeldarm. Dit is niet mogelijk met iemand die aambeien heeft. Laat hierbij de zorgvrager een geschikte houding aan te nemen (op de zij)
  • Axillaire meting: deze meting word uitgevoerd onder de oksel. Deze meting is minder betrouwbaar dan de meting bij het rectum, omdat de tempratuur van de oksel 0,5 graden lager is dan bij het rectum. Hierbij moet de oksel van de zorgvrager goed droog zijn.
  • Orale meting: deze meting is ook minder nauwkeurig dan de meting in het rectum. Deze tempratuur is 0,3 lager dan het rectum. Voor kinderen word hierbij vaker een speen thermometer geplaatst
  • Fenorale meting :  Deze meting duurt 10 minuten. Ook deze tempratuur is 0,5 lager dan in het rectum. Deze meting is niet mogelijk bij magere mensen. De lies moet droog zijn.
  • Intra-aurale meting: dit komt door behulp van een thermometer

toets lichaamstempratuur opmeten

Toets: toets Lichaamstempratuur opmeten

Start

Rapportage

Rapporteer in instellingen de lichaamstemperatuur van een zorgvrager op de temperatuurlijst. De temperatuurlijst wordt steeds minder op papier ingevuld, het is steeds vaker onderdeel van een digitaal zorgdossiersysteem. Maak een overzichtelijke lijst als er geen temperatuurlijst gebruikt wordt. Op de temperatuurlijst zijn de temperatuurwaarden van verschillende dagen opgenomen. Let er bij de rapportage op dat duidelijk is met welke methode de temperatuur is opgenomen. Soms moet bijvoorbeeld de axillaire meting aangegeven worden (dit is een meting wat onder de oksel wordt uitgevoerd. Hij is minder betrouwbaar ,omdat de temperatuur onder de oksel 0,5 graden lagen is dan bij het rectum). In andere gevallen moet direct 0,5 °C bij de meting opgeteld worden.

Zorg bij afwijkende waarden

De normale lichaamstemperatuur ligt tussen de 36 graden en 37,5 graden bij de bespreking van afwijkende waarden in deze paragraaf, wordt uitgegaan van rectaal gemeten lichaamstemperaturen. Daarvoor is gekozen, omdat de waarden bij de intra-aurale meting enkele tienden graden hoger ligt dan bij de rectale meting. Over de betekenis van de gevonden waarden bij de intra-aurale meting bestaan nog geen gestandaardiseerde afspraken. De verschillen met de rectale meting zijn overigens niet zeer groot. Een lichaamstemperatuur van 37,6 tot 38 graden word verhoging genoemd, een lichaamstemperatuur van 38 graden of hoger word koorts genoemd. Koorts is geen ziekte, maar een symptoom van een bepaalde lichamelijk aandoening of ziekte. Koorts kan bij verschillende lichamelijke aandoeningen optreden, bijvoorbeeld infectie ziekten, ontstekingsprocessen, uitdroging, hersenaandoeningen, wonden, trombose, en verhoogde schildklierwerking. Koorts wijst dus op een ziekte, maar in veel gevallen is koorts nuttig voor het lichaam. Het bekendst is het nut van koorts bij infecties een onstekingsprocessen. Door de verhoogde lichaamstemperatuur word het overlevingsklimaat voor micro-organismen ongunstiger. Bovendien is bij deze hogere temperatuur een grote productie witte bloedcellen mogelijk.

 

 

bron: personlijke basiszorg 2 

Ademhalingsstelsel

Wat is ademhaling?

De ademhaling is het afwisselend inademen en uitademen. Bij de inademing door de neus of mond komt de lucht via de keelholte, het strottenhoofd, de luchtpijp en de luchtpijptakken, in de longblaasjes terecht. Daar neemt het bloed zuurstof uit de lucht op.

Bij de uitademing wordt er kooldioxide (koolzuur, een afvalproduct van de celstofwisseling) aan de omgeving afgestaan. Het bloed in de longblaasjes heeft het kooldioxide aan de lucht afgegeven.

De neus

Het reukorgaan is opgebouwd uit 2 delen en dat is de uitwendige neus en de neusholte (cavum nasi). De uitwendige neus bestaat uit het neusbeen, neuskraakbeen, neusvleugels en het neustussenschot. De huid die op de neus zit bevat talgklieren die talg en huidsmeer produceren. De neusholte bestaat uit 2 ruimten die worden gescheiden door het neustussenschot. De binnenkant van de neusholte is bekleed met slijmvliezen. In deze slijmvliezen zitten de bloedvaten en reukzenuwen. Die is weer verdeelt in het ademhalingsgedeelte en reukgedeelte. Het ademhalingsgedeelte is het grootste deel van de neus. In het slijmvlies zitten lange trilharen die alles vervoeren naar de keelholte. Het reukgedeelte bevind zich in het bovenste gedeelte van de neusholte. In het slijmvlies zitten reukreceptoren en staan in contact met die hersenen. Doordat het neus slijmvlies filtert word er een voorkeur gegeven aan door de neus ademen. De functie van de neusholte is dat de lucht word gezuiverd, verwarmd, bevochtigd en gekeurd. Als je via de mond ademt word t weinig bevochtigd en verwarmd, word er nauwelijks gefilterd en het word niet gekeurd.

Mond

De binnenkant van de mond (os) (de mondholte) ( cavum oris) wordt aan de bovenkant begrensd door het gehemelte, aan de onderkant door de tong en aan weerszijden door de wangen. De mondholte is de plek waar de eerste fase van het voedselverwerkingsproces plaatsvindt. Het eten wordt door de tanden en kiezen in stukjes verdeeld en met behulp van de tong vermengd met speeksel, dat wordt uitgescheiden door de speekselklieren. De tong is bovendien het smaakorgaan. De tong, het gehemelte en de spieren achter in de mond helpen het gekauwde voedsel naar achteren te verplaatsen en het vervolgens door te slikken. Samen met de stembanden spelen de verschillende onderdelen van de mond ook een rol bij het praten. De mondholte is ook betrokken bij het ademhalen, aangezien de luchtwegen met zowel de mond als de neus in verbinding staan.

Toets

Toets: Ademhaling

Start

Luchtpijp

luchtpijp dichtslaat of wordt afgekneld. De luchtpijp in van binnen bekleed met slijmvliezen en trilhaartjes. De trilhaartjes zorgen ervoor dat er geen rotzooi in de longen terecht komen.

Bouw van de luchtpijp

In de borstholte splitst de luchtpijp zich in twee luchtpijptakken (hoofdbronchiën), die elk naar een long gaan. Beide hoofdbronchiën splitsen zich verder in de grote bronchiën. Het uiteinde van de bronchiën splitst zich op in kleinere vertakkingen (bronchioli). Ze verdelen de ingeademde, zuurstofrijke lucht in de longen ,en verzamelen de uit te ademen, zuurstofarme lucht uit de longen

longen

 

de longen (plumoris) liggen in de bortstkast, en worden beschemrd door de ribben. tussen de longen en het borstblad liggen de longvliesjes. dit noem je de pleurabladen. om de pleurabladen zit een gladde vloeistof om de bewegingen van de longen soepel te laten verlopen zonder de longen te beschadigen.

 

Longkwabjes

De longen zijn verdeeld in longkwabben .Een longkwab bestaat weer uit longkwabjes . Op iedere longkwab komt een dunne tak van de bronchiën uit.

werking van de longen

longblaasjes

de allerkleinste vertakkingen in de longen zijn de longblaasjes (alveoli).  Ieder longblaasje is omhuld door een netwerk van uiterst dunne haarvaten. de functie van de longblaasjes is de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide 

werking van de ademhaling

De ademhaling wordt geregeld vanuit het ademhalingscentrum. Dit proces verloopt in het algemeen automatisch, onafhankelijk van de wil. De ademhaling is echter wel beïnvloeden: bewust sneller of langzamer ademen is mogelijk, ook diep en minder diep ademen en de adem een tijdje inhouden. De normale ademhaling vindt plaats door de neus, is rustig en geruisloos, regelmatig en vraagt geen extra inspanning.

 

Inademing en uitademing

Bij de ademhaling zijn twee fasen te onderscheiden:

  • inademing: lucht wordt in de longen gezogen. De inademing is een actieve beweging waarbij door spieractiviteit de borstkas ruimer wordt. De spieren die hierbij actief zijn, zijn de tussenribspieren, het middenrif en de buikspieren.
  • uitademing: lucht wordt uitgestoten.

Borstademhaling en buikademhaling

Bij de ademhaling zijn twee ademhalingstechnieken te onderscheiden:

  • borstademhaling: de borstkas wordt voornamelijk ruimer doordat de tussenribspieren zich aanspannen.
  • buikademhaling: de borstkas wordt voornamelijk ruimer door het gebruik van het middenrif en de buikspieren.

observatiegegevens ademhaling

Als verpleegkundige moet je de ademhaling van de zorgvrager observeren. Dit gebeurt veel minder vaak dan het observeren van de hartslag en de lichaamstemperatuur. Het is noodzakelijk de ademhaling te observeren als er sprake is van een stoornis (of een te verwachten stoornis) in de ademhaling, bijvoorbeeld bij mensen met een longziekte. Ook bij hersenletsel kan het noodzakelijk zijn de ademhaling te observeren.

Observatiepunten bij de ademhaling zijn

  • frequentie
  • diepte en gelijkmatigheid
  • ritme
  • geluid

Frequentie

De frequentie is het aantal ademhalingen per minuut. De normale ademfrequentie is:

  • Bij volwassenen 14 tot 18 maal per minuut
  • Bij kinderen 20 tot 25 maal per minuut
  • Bij baby’s 30 tot 40 maal per minuut

 

Onder normale omstandigheden is de verhouding tussen de hartfrequentie en de ademfrequentie 4:1. De ademfrequentie kan verhoogd en verlaagd zijn. Een hoge ademfrequentie komt voor bij aandoeningen van longen en luchtwegen, hartafwijkingen, koorts, lichamelijke inspanning en emotie. Een lage ademfrequentie komt voor in slaap- en rusttoestand en na het gebruik van slaapmiddelen.

Diepte en gelijkmatigheid

De diepte van de ademhaling zegt iets over de hoeveelheid lucht die per keer wordt ingeademd. De diepte van de ademhaling is te zien aan de bewegingen van de borstkas en de buik. De diepte en de frequentie van de ademhaling beïnvloeden elkaar. Bij een diepe ademhaling is de frequentie lager en bij een oppervlakkige ademhaling hoger. Een oppervlakkige ademhaling komt voor bij aandoeningen van de ademhalingsorganen (bijvoorbeeld longemfyseem) en sommige hart- en vaatziekten. Een diepe ademhaling komt onder andere voor na het gebruik van slaapmiddelen en bij bewusteloosheid ten gevolge van een te hoog bloedsuikergehalte. Bij een gelijkmatige ademhaling is de diepte per ademhaling steeds gelijk. Bij een ongelijkmatige ademhaling is de diepte wisselend.

Ritme

Het ritme heeft betrekking op de pauzes tussen de ademhalingen. Na elke inademing en uitademing is er een pauze. Als de pauzes even lang zijn, is de ademhaling regelmatig. Bij wisselende pauzes is de ademhaling onregelmatig. Onder normale omstandigheden is het ritme regelmatig; de pauzes duren dan enkele seconden. Bij kortademigheid zijn de pauzes soms afwezig.

 

Geluid

Onder normale omstandigheden is de ademhaling vrijwel niet te horen; het snurken in de slaap vormt hierop een uitzondering. Bij zwelling van de slijmvliezen van de ademhalingswegen, kan er een hijgende, snurkende, rochelende of piepende ademhaling optreden. Een piepende uitademing is kenmerkend voor mensen die een astmatische aanval hebben.

 

Afwijkende ademhalingstypen

Bij frequentie, gelijkmatigheid en ritme kunnen de volgende afwijkende ademhalingstypen voorkomen

  • Kussmaul-ademhaling, een regelmatige, diepe ademhaling. Het komt voor bij bewusteloosheid door een verhoogd bloedsuikergehalte;
  • Cheyne-Stokes-ademhaling, een onregelmatig en ongelijkmatig ademhaling. Het is een in diepte toenemende ademhaling, die geleidelijk oppervlakkiger wordt, waarna een kortere of een langere adempauze volgt. Dit beeld is nogal eens te zien bij mensen die op sterven liggen.

Observeren en rapporteren

Observatie van de ademhaling kan problemen opleveren, in het bijzonder bij mensen die bij bewustzijn zijn. Als iemand weet dat zijn ademhaling gecontroleerd wordt, is er grote kans dat hij gaat nadenken bij het ademen. Normaal ademen wordt dan moeilijk. Het is dus belangrijk de ademhaling te observeren als de zorgvrager het niet in de gaten heeft, bijvoorbeeld door de pols te controleren en in werkelijkheid te letten op de bewegingen van de borstkas en/of buik. Bij mensen die bewusteloos zijn of slapen, kun je de ademhaling observeren door de hand op borst en buik te leggen. Controleer de ademhaling een halve of een hele minuut. Rapporteert over de ademhaling in het zorgdossier.

 

1. Wat merk je als je de ademhaling observeert?

  • Is de ademhaling snel, kort, hoog of juist snel, diep en laag?
  • Kan je hem horen? Of is hij juist stil?
  • Is er beweging in het lichaam te voelen, als je in- of uitademt?
  • Laat de adem er gewoon zijn en blijf hem met een kalme mindset observeren?

 

2. Je leert de adem te observeren door te blijven oefenen

Wat er ook gebeurt (je valt bijvoorbeeld in slaap, je verliest je concentratie, je blijft aan andere dingen denken, je richt je op het verkeerde lichaamsdeel), het maakt niet uit. Ga gewoon door met oefenen. Dit zijn jouw ervaringen in het moment, wees je er gewoon van bewust.

 

3. Wees vriendelijk voor jezelf

Dwaalt je geest af, merk dit dan op. En breng deze op een vriendelijke manier terug naar de oefening.

 

4. Neem de tijd om regelmatig en veelvuldig oefenen

Laat begrippen los als ‘succes’, ‘falen’, ‘het echt goed doen’. Dit is geen wedstrijd. Het is geen vaardigheid waarnaar je moet streven. De enige discipline die wordt gevraagd is dat je regelmatig en veelvuldig oefent. Doe het gewoon met een open, nieuwsgierige instelling.

 

5. Oefen in rust en stilte

Laat al je verwachtingen varen. Zorg gewoon voor de juiste omstandigheden – rust en stilte, regelmatig en vaak oefenen. Meer niet. Hoe meer je resultaat probeert te beïnvloeden, des te minder effect zal het hebben.

 

6. Streef nergens naar

Probeer je beleving van elk moment te benaderen met de instelling: “Okay, zo is het nu”. Als je onaangename gedachten, gevoelens of lichamelijke gewaarwordingen probeert af te houden, zullen die je alleen maar afleiden en wordt vergroot.

De truc is: Wees opmerkzaam, streef nergens naar, blijf in het moment, accepteer de dingen zoals ze zijn.

Ligging keelholte

De keelholte ligt direct achter de mondholte en (bij mensen) meteen onder de nasofarynx. Aan de onderzijde gaat de keelholte over in de slokdarm.

Het is de plaats waar de route van het ademhalingsstelsel (richting de luchtpijp en verder naar de longen) en de route van de spijsvertering elkaar kruisen. Tijdens het slikken gaan voedsel en drank via de keel richting de slokdarm en vervolgens verder naar de maag.

De keel is altijd gelegen in het onderste deel van het hoofd of de kop en dient als zodanig te worden onderscheiden van de hals of nek; zo is de keel van een giraffe bijvoorbeeld wat betreft grootte vergelijkbaar met die van een mens.

Sommige dieren die geen longen hebben, zoals geleedpotigen, hebben ook geen keel.

strottenhoofd

Locatie van het strottenhoofd

Het strottenhoofd ligt aan de voorkant van de hals, onder de keelholte. Het strottenhoofd verbindt de keel met de luchtpijp en de longen. In het strottenhoofd zit de splitsing van de ademweg (luchtpijp) en de voedselweg (slokdarm).

Onderdelen van het strottenhoofd

Het bekendste onderdeel van het strottenhoofd zijn de stembanden. Hierboven ligt het strotklepje.

Het strottenhoofd heeft een stevig skelet van kraakbeen. Bij mannen is dit goed zichtbaar in de vorm van de adamsappel.

Het strottenhoofd en andere organen in de hals

 

Het strottenhoofd ligt aan de voorkant van de hals, onder de keelholte. Het strottenhoofd verbindt de keel met de luchtpijp en de longen.
1: strottenhoofd, 2: strotklepje, 3: stembanden, 4: luchtpijp, 5: slokdarm, 6: keelholte, 7: mondholte, 8: neusholte

Functies van het strottenhoofd

Luchtweg openhouden bij ademhaling

Via de neus of mond komt de ingeademde lucht in de keelholte. Vanaf daar gaat de lucht langs het strotklepje en tussen de stembanden door naar de luchtpijp in en naar de longen.

Luchtweg afsluiten bij eten en drinken

Eten en drinken komt ook in de keelholte. Het strotklepje sluit de luchtpijp af tijdens het doorslikken van voedsel. Dat voorkomt dat er geen voeding in de luchtpijn komt. Anders zou je je verslikken.

Geluid maken

De lucht die bij een uitademing door het strottenhoofd gaat, zorgt ervoor dat de stembanden gaan trillen. De trilling zorgt voor geluid.

toets ademhaling

Slaap en waakritme

Slaap

Slapen is een fysiologische toestand van een verlaagde bewustzijnsgraad en verminderde aanspreekbaarheid. Het is een activiteit van de hersenen en de hersenstam om precies te zijn. De hersenstam zorgt ervoor dat het slaap-waakritme in evenwicht blijft.

Slaapbehoefte

Slapen geeft mensen een geestelijke, emotionele en lichamelijke ontspanning. Door verschillende oorzaken kan bij iemand het evenwicht tussen slapen en waken verstoord raken. Ook de ‘biologische klok’ speelt een rol in de behoefte aan slaap en activiteit. De behoefte aan slaap verschilt bij ieder persoon en leeftijd speelt hier ook in mee.

Slaapritme en slaapcyclus

Slaap kent verschillende fasen en bij normale slaap komen deze fasen vijf tot zes keer per nacht voor. Als je eenmaal slaapt is er geen controle meer over de gedachten. De afwisseling van slaapfasen volgt vaak een bepaalde cyclus en zo’n cyclus duurt ongeveer 90 minuten. De cyclus eindigt vaak met de remslaap. De eerste fasen is doezelen en bij de meeste mensen duurt die 3 tot 4 minuten. De ogen beginnen langzaam te draaien en de hersenactiviteit word heel laag. De tweede fasen is de lichte slaap en kan dan nog makkelijk wakker gemaakt worden. Deze fasen duurt ongeveer een half uur.  De derde fasen is de diepe slaap en in deze fasen zijn de spieren helemaal ontspannen. Het hartritme daalt, de ademhaling is regelmatig en de lichaamstemperatuur daalt. Deze slaap wordt ook wel sws (slow-wave-slaap) genoemd, omdat de hersengolven heel langzaam worden en hier rust ook iemand het meeste uit. De vierde fase is de diepste slaap en hier vinden ook sw plaats. In deze fase is het ook moeilijk om iemand wakker te maken maar als het lukt kan diegene verward en gedesoriënteerd zijn. De sws duurt ongeveer een uur. De vijfde fase is de remslaap en dat staat voor rapid eye movements en dan bewegen je ogen heel snel. In deze fasen hebben de hersenen evenveel activiteit als overdag. Het lijkt alsof er geen slaap is maar eigenlijk is hij juist aan t dromen. In de remfase kan iemand wakker worden gemaakt.

Goede slaap

Het slaappatroon is bij ieder mens anders: iedereen heeft zijn eigen slaapgewoonten. Mensen gaan bijvoorbeeld op een bepaalde manier in bed liggen.

 

Voorwaarden die bijdragen tot een goede slaap

  • Rekening houden met de slaapgewoonten van de zorgvrager: Respecteer de slaapgewoonten van de zorgvrager. Probeer deze te achterhalen en ondersteun de zorgvrager hierin. Bepaal niet wat een zorgvrager moet doen voordat hij gaat slapen.
  • Regelmatig slaap-waakritme: Om goed te kunnen slapen, heeft de mens een regelmatig slaap-waakritme nodig. Een keer daarvan afwijken is geen probleem. Gebeurt dit vaker, dan kan een verstoord slaap-waakritme ontstaan. Deze verstoring heeft een aantal gevolgen:

sneller geïrriteerd raken;

desoriëntatie (meestal bij oudere mensen, die ’s nachts gaan dwalen; niet meer weten waar ze zijn).

  • Vertrouwde omgeving : Goed bed voor een goede nachtrust is een vertrouwde omgeving vaak zeer belangrijk. Een slaapkamer moet geborgenheid bieden en behaaglijk zijn.
  • Gezond eet- en drinkgedrag: Hoe en wat mensen eten en drinken is van invloed op een goede slaap: overmatig alcoholgebruik is zeker geen garantie voor een goede nachtrust (hoewel mensen dat vaak denken): er zijn dan geen inslaapproblemen, maar de kwaliteit van de slaap is slecht (onrustig, vroeg wakker worden) en onvoldoende verkwikkend;

laat en veel eten gaat gepaard met hinder van een te volle maag bij het inslapen;

te veel koffie en thee drinken bemoeilijkt het inslapen, het is beter cafeïnevrije koffie en theïnevrije (kruiden)thee te gebruiken.

 

Een aantal andere adviezen aan slechte slapers:

  • beweging en frisse lucht voor het slapengaan bevorderen de slaap;
  • vermijd psychische spanningen, probeer voor het naar bed alvast te ontspannen;
  • lees even wat voor het slapengaan, dat verzet de gedachten en verbetert het inslapen;
  • drink een glas warme melk voor het slapengaan, want in melk zitten stoffen die het inslapen vergemakkelijken;
  • neem een warm bad voor het slapengaan;
  • zorg voor een koel glas water binnen handbereik, dat is vooral prettig voor zorgvragers die last hebben van hoesten.

Een goede nachtrust is van belang!

Een goede slaap is noodzakelijk voor een optimale mentale en fysieke gezondheid van mensen. Iedereen heeft een andere hoeveelheid slaap nodig, gaande van ongeveer vijf tot dertien uur per nacht. Heel wat symptomen van aandoeningen, syndromen of infecties leiden tot slaapproblemen. Maar ook medicatiegebruik, overgewicht, bepaalde voedingspatronen, problemen in of met de slaapkamer en andere omgevingsfactoren veroorzaken soms slaapstoornissen. Ook psychische factoren spelen een rol in het slaapproces, want stress, angst, verdriet en boosheid veroorzaken sneller slaapproblemen. Het vormt een prioriteit om slaapproblemen aan te pakken ,want ze veroorzaken ook andere lichamelijke en geestelijke problemen.

symptomen slaapstoornis

Extreme vermoeidheid en slaapproblemen, zoals slaapzucht, snurken, slaapapneu, slapeloosheid, slaapgebrek en het rusteloze benen syndroom, komen vaak voor. De problemen met het slaapvermogen resulteren in tal van lichamelijke en psychische klachten. Zo is iemand sneller vatbaar voor infecties omdat het immuunsysteem verzwakt is door een slaaptekort. Slaapproblemen verhogen tevens het risico op ongevallen. Haaruitval, huidproblemen, een verlies van spiermassa en een gewichtstoename zijn andere lichamelijke gevolgen. Bovendien komen enkele chronische ziekten sneller tot stand wanneer iemand lijdt aan slaapproblemen. Psychische problemen zoals een verminderd libido, concentratieproblemen, problemen met informatieverwerking, een depressie en angst zijn andere veel voorkomende symptomen van slaapproblemen.

behandelen slaapprobleem

Het vermijden of aanpakken van risicofactoren of oorzaken van slaapproblemen lost vaak reeds de afwijkingen in het slaapgedrag op. Maar niet altijd is dit mogelijk of voldoende, en dan zet de arts na een grondig lichamelijk onderzoek, neurologisch onderzoek en/of slaaponderzoek medicijnen in. Soms is een verwijzing nodig voor psychologische ondersteuning. Ook ontspanningstechnieken, een beademingstoestel, een slaapschema en andere nuttige slaaptips zijn inzetbaar. Wanneer een neurologisch of een ander lichamelijk probleem het slaapprobleem veroorzaakt en dit valt niet te verhelpen met adviezen en medicijnen, is soms een chirurgische ingreep nodig om de oorzaak te verhelpen. Meestal geldt dat een snelle behandeling nodig is om complicaties als gevolg van slaapstoornissen te voorkomen.

Slaapmiddelen

Slaapmiddelen zijn medicijnen die tijdelijk helpen om in te slapen of door te slapen. De meest gebruikte slaapmiddelen zijn benzodiazepinen.

Hoe werken slaapmiddelen?

Slaapmiddelen remmen uw zenuwstelsel af: u wordt sloom en slaperig. Slaapmiddelen werken kalmerend: u wordt rustiger en voelt zich minder angstig. Slaapmiddelen zorgen dat uw spieren verslappen. Sommige slaapmiddelen werken kort en helpen om in slaap te vallen. Voorbeelden zijn temazepam , zolpidem en zopiclon . Andere slaapmiddelen werken langer en helpen om door te slapen. Voorbeelden zijn diazepam , lorazepam en oxazepam . Na verloop van tijd werken slaapmiddelen niet meer. Gebruik daarom slaapmiddelen niet langer dan 2 weken.  Als u ze langer gebruik, kunt u verslaafd raken.

 

In het kort

  • Gebruik alleen een slaapmiddel in overleg met uw huisarts.
  • Een slaapmiddel heeft bijwerkingen, zoals sufheid overdag. Daardoor is de kans groter op ongelukken en vallen.  
  • De oorzaak van de slapeloosheid gaat niet weg door een slaapmiddel.
  • Gebruik een slaapmiddel maar een paar dagen. In elk geval niet langer dan 2 weken.

 

Slaapstoornis

Als iemand bijna elke nacht niet goed slaapt of overdag nog moe is, kan er sprake zijn van een slaapstoornis. Deskundigen zijn het er nog niet over eens waartoe slaap precies dient. De spieren van het lichaam hebben geen slaap nodig en basale functies als hartslag en ademhaling blijven doorgaan. Zelfs het bewustzijn blijft ‘ingeschakeld’.

Algemeen wordt aangenomen dat slaap vooral een herstellende functie heeft voor het lichaam, met name voor de hersenen. Slaap is nodig om te voorkomen dat de concentratie achteruit gaat of het denken langzamer gaat. Bij ernstig slaaptekort kunnen zelfs hallucinaties ontstaan. Vooral ouderen klagen relatief vaak over slechte nachtrust, maar vergeten dan dat ze een ander levenspatroon dan vroeger hebben, waarmee ook het slaappatroon verandert.

 

Verschillende slaapstoornissen

  • Insomnie (slapeloosheid)
  • Slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen (zoals slaap-apneu)
  • Hypersomnie (overmatige slaperigheid overdag)
  • Circadiane ritmeslaapstoornissen (ontregeling biologische klok)
  • Parasomnieën (opvallend gedrag tijdens slaap)
  • Slaapgerelateerde bewegingsstoornissen.

Bronnenlijst

Basiszorgboek 2

Hart stichting