De prijs van een product wordt gevormd door vraag en aanbod. In deze paragraaf gaan we ons focussen op de vraag. Met de vraag bedoelen we alle mensen die het product willen kopen. Dit wordt duidelijk aangegeven in een vraaglijn.
Een vraaglijn ziet er als volgt uit:
In deze vraaglijn kan je zien dat er bij een prijs van €1000,- er ongeveer 2450 (x100.000) mensen het product willen kopen, deze hoeveelheid noemen we ook wel de gevraagde hoeveelheid. De vraaglijn is een dalende lijn omdat er minder mensen het product willen kopen als de prijs stijgt.
Elke vraaglijn heeft een vergelijking. Bij de vraaglijn hierboven geld de vergelijking: -1,45P + 4000 Deze vergelijking laat zien dat er 1.45 minder mensen het product willen kopen als de prijs (P) met 1 euro stijgt. Verder laat het zien dat er 4000 (x 100.000) mensen zijn die het product willen kopen als de prijs €0,- is.
Een verandering langs de vraaglijn
Als er een verandering langs de vraaglijn plaats vind betekent dit dat de prijs van een product veranderd. Als we de vergelijking van het vorige kopje passen: -1,45P + 4000 en de prijs gaat van €25,- naar €20,- kan je uitrekenen wat voor gevolgen dit heeft voor het aantal klanten. Dit doe je door:
-1,45 X 25 + 4000 = 3963,75
-1,45 X 20 + 4000 = 3971
Dit bekent dus dat er 7,25 (X100.000) meer mensen het product willen kopen door de prijs daling. Deze verandering noemen we dus een verandering langs de vraaglijn.
Een verandering van de vraaglijn
Naast een verandering langs de vraaglijn kan het ook gebeuren dat de gehele vraaglijn naar links of naar rechts gaat. Dit noemen we een verandering van de vraaglijn. Dit ziet er als volgt uit:
Hierin is te zien dat eerst 20 (x100.000) mensen €10,- betaalden voor het goed maar die mensen betalen nu €15,-. Een verandering van de vraaglijn naar rechts betekent dus een prijs stijging en een verandering van de vraaglijn naar links betekent een prijs daling.
Een verandering van de vraaglijn kan plaats vinden door de volgende gebeurtenissen:
het inkomen van de consumenten daalt of stijgt
de smaak van de consumenten verandert
het aantal consumenten daalt of stijgt
de prijs van een concurrent daalt of stijgt, bijvoorbeeld de toegangsprijs van de dierentuin
Het inkomen van de consument is een belangrijk puntje omdat als de inkomen van iemand stijgt betekent dit dat hij/zij meer producten kan kopen. We noemen dit ook wel een stijging van zijn/haar koopkracht. Je kan meer goederen of diensten kopen.
Omzet en winst
Het aantal stuks dat een bedrijf verkoopt, is de afzet (q). Dus als de Media markt in totaal 100.000 producten verkoopt is hun afzet 100.000. De omzet bereken je door de prijs (P) te vermedigvuldigen met de afzet. Een ander woord voor omzet is totale obrengst (TO). Dit kan je vervolgens in een formule zetten: Totale opbrengst = afzet X prijs of TO = q x p.
Bijvoorbeeld: De media markt verkoopt 100.000 producten met een gemiddelde prijs van €5,-. Wat is de omzet?
Afzet = 100.000
Prijs = €5,-
Omzet = q x p = 100.000 x €5,- = €500.000
Vervolgens moet je van de omzet/totale opbrengst (TO) de totale kosten (TK) eraf halen om de totale winst (TW) te kunnen berekenen. In een formule ziet dit er als volgt uit:
Totale winst = totale opbrengs - totale kosten
TW = TO - TK
Bijvoorbeeld de media heeft totale kosten van €300.000 bereken hun totale winst.
€500.000 - €300.000 = €200.000
Dus de totale winst van de media markt is €200.000
Vaste en variabele kosten
De totale kosten van een bedrijf zijn te verdelen in vaste kosten en variabele kosten.
Vaste kosten zijn kosten die niet afhangen van het aantal geproduceerde goederen of diensten. De huur van een fabriekshal is een voorbeeld van vaste kosten, omdat de huur ook betaald moet worden als de fabriek geen goederen produceert.
Variabele kosten zijn kosten die wel afhangen van het aantal geproduceerde goederen en diensten. Voor een kledingfabrikant is de ingekochte katien eenn voorbeeld van variabele kosten. Als de fabrikant geen kledingstukken produceert, hoeft hij ook geen katoen in te kopen. Als het aantal geproduceerde kledingstukken stijgt, zullen de uitgaven aan katoen meestijgen.
De totale kosten per product noemen we de kostprijs van het product of de dienst. De kostprijs is afhankelijk van de hoeveelheid producten.
Het aanbod van goederen
Net hebben we het gehad over de vraag naar goederen maar nu gaan we het hebben over de aanbod van goederen. Met aanbod bedoelen we de bedrijven die ons het product aanbieden. Deze bedrijven willen natuurlijk zoveel mogelijk geld verdienen dus geld: hoe hoger de prijs, hoe hoger de aangeboden hoeveelheid. De aanbodlijn is dus een stijgende lijn.
Een aanbodlijn kan net zoals de vraaglijn naar links of rechts verschuiven. Ook dit noemen we verschuiving van de vraaglijn. Hij kan bijvoorbeeld naar links gaan als het inkomen van mensen stijgt omdat bedrijven dan weten dat de koopkracht van mensen stijgt dus willen ze meer winst maken.
In deze afbeelding is de rode lijn en vraaglijn en de blauwe lijn de aanbodlijn.
Van vraagoverschot naar marktevenwicht
In het dagelijks leven hebben we twee soorten markten:
Een tastbare markt => een markt met kraampjes die je kan aanraken met bijv fruit en kaas
De markt van vraag en aanbod => dit kan je niet aanraken maar hier komen vraag en aabod bij elkaar. Ook wel de ''abstracte markt'' genoemd. Voorbeelden hiervan zijn de arbeidsmarkt of de aardappelmarkt.
Vaak loopt de markt van vraag en aanbod mooi in balans tot er opeens iets gebeurt in de economie waardoor de vraag omhoog schiet. Denk maar aan een loonstijging in de zorg of het onderwijs. De vraag stijgt veel sneller dan het aanbod waardoor er een vraagoverschot ontstaat. Een deel van de aanbieders kan niet voldoen aan de enorme vraag waardoor sommige mensen meer moeten gaan betalen voor bepaalde producten. Deze mensen gaan dan ''tegen elkaar opbieden'' om toch dat product te kunnen kopen wat ze graag willen. De prijs van dit product zal blijven stijgen totdat de aanbod weer gelijk is aan de vraag. Wanneer vraag en aanbod weer gelijk aan elkaar zijn noem je de prijs waarvoor het product verkocht word de evenwichtsprijs. Bij deze prijs kruisen de vraaglijn en de aanbodlijn elkaar en is er sprake van een marktevenwicht. De hoeveelheid die bij deze prijs verkocht wordt noemen we ook wel de evenwichtshoeveelheid.
In deze afbeelding is de evenwichtsprijs ongeveer €14,- en de evenwichtshoeveelheid 210 (x100.000)
De evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid kan je ook berekenen. Dit doe je door de Qv en Qa vergelijkingen met elkaar gelijk te stellen. Dit doe je zo:
Qv = -250.000P + 750.000
Qa = 500.000P - 300.000
Qa = Qv
500.000P - 300.000 = -250.000P + 750.000
750.000P = 1.050.000
P = €1,40 => Dit is de evenwichtsprijs
De evenwichtshoeveelheid bereken je vervolgens door de evenwichtsprijs in te vullen in één van de twee vergelijkingen dus:
Qv = -250.000 X 1,40 + 750.000 = 400.000
Qa = 500.000 X 1,40 - 300.000 = 400.000
Dus 400.000 is de evenwichtshoeveelheid
Een aanbodoverschot
Bij een aanbodoverschot zijn er veel meer aanbieders van een product dan mensen die het product willen kopen. Ook hierbij zorgt het marktmechanisme voor een automatisch herstel van de prijs. Bij een vraagoverschot steeg de prijs maar bij een aanbodoverschot daalt de prijs. Dit komt omdat aanbieders zoveel mogelijk hun prijs verlagen totdat vraag en aanbod weer met elkaar gelijk zijn.
Weinig aanbieders op de markt
Als er meerdere aanbieders zijn op de markt is er concurrentie. Dit betekent dat bedrijven met elkaar strijden om jouw als klant zover te krijgen dat je voor hun kiest en niet voor een andere winkel. Zo zijn Albert Heijn en de Jumbo van elkaar concurrenten. Ze willen beide erg graag dat je bij hun boodschappen doet en niet bij de ander.
Als er op de markt maar 1 aanbieder is betekent dit dat er een monopolie is. Deze aanbieder beheerst dan in zijn ééntje de hele markt. Dit bedrijf kan dan bijvoobeeld zelf beslissen wat de prijzen gaan worden van de producten die ze aanbieden. In Nederland hebben we niet veel monopolie's maar de bekendste is de NS. Zij zijn de enigste aanbieders van treinen in Nederland dus heb je als consument geen vervanging.
Als er bij een markt een aantal (3 á 4) aanbieders zijn dan is er sprake van een oligopolie.Bij deze markt houd iedereen elkaar goed in de gaten. Dit doen ze door te kijken naar de prijzen van elkaar en naar te kijken naar de producten van elkaar. Een voorbeeld van een oligopolie is het telefonie industrie. Bedrijven als Apple, Samsung en bijv Huawei houden elkaar erg goed in de gaten en proberen beter te zijn dan de andere.
Als we kijken naar de vorige voorbeeld kan er een prijzenoorlog ontstaan. Dit betekent dat aanbieders reageren met prijsverlagingen op prijsverlagingen van concurrenten waardoor de prijzen sterk dalen. Als Apple bijv de nieuwe iphone 12 maar €300 maakt moet samsung hierop reageren. Zij zijn dan gedwongen om ook hun nieuwe telefoon voor een veel lagere prijs op de markt te brengen. Het is ook mogelijk dat het tegonovergestelde gebeurt: aanbieders spreken af om elkaar niet te concurreren. Op deze manier vormen ze een kartel. Kartelvorming is in de Europese Unie (EU) verboden.
Veel aanbieders op de markt
Iedereen heeft kleding nodig. Gelukkig zijn er onwijs veel winkels waar je die kleding kan kopen. Alle winkels hebben iets speciaals. Zo is de kleding bij de bijenkorf vaak veel duurder dan bijv de primark. In dit voorbeeld is de kleding markt een monopolistische concurrentie. Bij een monopolistische concurrentie zijn er veel aanbieders van een product maar de kwaliteit is bij elke aanbieder anders. Ook is in dit voorbeeld de kleding een heterogeen product. Dit is een product dat per winkel verschilt. Zo bestaat er niet maar 1 soort kleding maar veel meer soorten kleding.
Een ander soort concurrentie is de markt van volkomen concurrentie. Dit is een markt waarbij er veel aanbieders zijn en die ook allemaal hetzelfde product aanbieden. Een perfect voorbeeld hiervan is de tarwe markt. Er zijn veel boeren die tarwe aanbieden in Europa en je hebt niet zoals bij kleding allemaal verschillende soorten tarwe. Tarwe is daarom ook een homogeen product. Dit is een product die op alle vlakken precies hetzelfde oogt.
Het arrangement Hoofdstuk 2 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Boite Kuin
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-03-24 09:19:45
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.