Voortplanting

Voorwoord

Welkom bij het digitale leerarrangement met het onderwerp voortplanting.

Beweeg je voort in deze Wikiwijs door gebruik te maken van de pijltjes links en rechts, onder de stukken tekst. Wanneer een pagina uit een groter stuk tekst bestaat kan het zijn dat je verder naar beneden moet scrollen.

Inleiding

Welkom bij de reis van het vermenigvuldigen van de mens. In deze Wikiwijs wijzen we jullie de weg in de wereld van het voortplantingsstelsel.

Tijdens deze reis nemen wij een tussenstop bij de anatomie en fysiologie van het voorplantingsstelsel, zowel voor de vrouw als voor de man. Bij de volgende stop komt het thema van bevruchting tot bevalling aan bod en we sluiten deze reis af met de pathologie.

Voordat je vertrekt is het belangrijk dat je beschikt over een account op de website: https://wrts.nl/. Als je op een link klikt kom je terug in de Wikiwijs door helemaal linksboven in je scherm op het pijltje terug te klikken.

Hieronder de plattegrond van onze reis. Klik op de afbeelding om deze te vergroten en druk op Esc om terug te komen in de Wikiwijs.

De plattegrond van de reis door het voortplantingsstelsel.
De plattegrond van de reis door het voortplantingsstelsel.

Voortplantingsstelsel van de vrouw

Anatomie

Het uitwendige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen/de vulva bestaat uit 6 onderdelen:

  • De mons pubis/venusheuvel: de vetlaag boven op de symphysis pubis/schaambeenvoeg, een botverbinding die het linker- en rechterschaambeen met elkaar verbindt.
  • De 2 soorten schaamlippen: de buitenste schaamlippen/labia majora omgeven uitwendige geslachtsorganen en de binnenste schaamlippen/labia minora beschermen de openingen van de vagina/schede en de urethra/urinebuis.
  • De clitoris/kittelaar: de kleine verhevenheid van het erectieve weefsel.
  • De urethramond: de opening van de urinebuis.
  • Het perineum: het gebied tussen de anus en urethramond.
  • De vestibulaire klieren/klieren van Bartholin: liggen aan weerszijden van de vaginale opening.

De inwendige geslachtsorganen zijn er 4:

  • De ovaria/eierstokken: twee amandelvormige structuren die aan weerszijden van de baarmoeder liggen.
  • De tubae uterinae/eileiders: zijn ongeveer 10 centimeter lang en komen aan weerskanten uit in de baarmoeder. Aan de vrije uiteinden van de eileiders bevinden zich de franjeachtige uitlopers/de fimbriae.
  • De uterus/baarmoeder: een hol, peervormig orgaan tussen de blaas en de endeldarm. Het corpus uteri/baarmoederlichaam vormt het bovenste en grootste deel van de uterus. Het smalle deel wat uitsteekt in de vagina is de cervix uteri/baarmoederhals. De wand is bekleed met een slijmvlieslaag, het endometrium.
  • De vagina: een buisvormige structuur van ongeveer 8 centimeter. Het loopt van de cervix uteri tot de vulva en ligt tussen de blaas en de endeldarm (Zelman, Dafnis, Raymond, Holdaway, & Mulvihill, 2017). Zie figuur 1 op de volgende pagina voor een afbeelding van het vrouwelijk geslachtsorgaan. 

Afbeelding: Vrouwelijk geslachtsorgaan

Figuur 1. Bouw van het voortplantingsstelsel van de vrouw (zijaanzicht). Overgenomen uit Bouw van de vrouwelijke voortplantingsorganen van 10voorBiologie, 2015 (http://4.bp.blogspot.com/-a-GclRtwv0k/VnlGCmDhCYI/AAAAAAAAABs/6hjiS1Lpy9U/s1600/bio-v.jpg). Copyright 2015, 10voorBiologie.

Klik op de afbeelding om deze te vegroten.

 

Opdracht 1: Oefen de benamingen

Oefen met deze kaarten de Latijnse benamingen, door op de kaartjes te drukken en ga vooruit en terug door middel van de pijltjes: https://quizlet.com/nl/438393570/geslachtsorgaan-van-de-vrouw-flash-cards/

Opdracht 2: Topografie van het geslachtsorgaan

Je hebt net de Latijnse benamingen geoefend, nu ga je deze positioneren in een afbeelding. Druk eerst op het nummer in de afbeelding en dan op de juiste benaming of andersom. Als je het goed hebt, lost het kaartje op. Wanneer je het fout beantwoordt blijft het kaartje met de benaming staan.

Combineer hier de 5 onderdelen met het juiste nummer: https://quizlet.com/431132610/match

Fysiologie

De anatomie van het vrouwelijk geslachtsorgaan is behandeld. Maar wat is de functie van deze geslachtsorganen? We behandelen ze één voor één.

- De buitenste schaamlippen: beschermen uitwendige geslachtsdelen.

- De binnenste schaamlippen: beschermen de openingen van de vagina en urinebuis.

- De vagina: vormt de doorgang voor het kind tijdens een bevalling en is de ingang voor de penis tijdens seksuele gemeenschap.

- De kittelaar: speelt een rol bij seksuele opwinding en seksueel genot.

- De urethramond: hier wordt urine vanuit de blaas geloosd.

- Het perineum: houdt de openingen van de urinebuis, vagina en endeldarm bij elkaar en ondersteunt de bekkenorganen.

- De vestibulaire klieren: scheiden tijdens seksuele prikkeling een slijmachtige vloeistof af (Zelman et al., 2017).

- De eierstokken: volgens Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (2019) produceert de voorkwab van de hypofyse onder leiding van de hypothalamus het follikelstimulerend hormoon (FSH), wat de rijping van de eicellen in de eierstokken stimuleert. Tevens vindt hier de aanmaak en afgifte van de hormonen oestrogeen en progesteron plaats doordat de eierstokken hierdoor worden aangezet door middel van het luteïneserend hormoon (LH), ook afkomstig uit de hypofyse voorkwab.

- De eileiders: leiden de eicellen vanuit de eierstokken naar de baarmoeder. Hier vindt tevens de bevruchting van de eicellen plaats, die tot ongeveer 24 uur blijven leven na de ovulatie.

- De fimbriae: vangen de vrijgekomen eicellen uit de eierstokken op.

- Het endometrium: het baarmoederslijmvlies dat zich onder invloed van oestrogenen en progesteron verdikt. Hier kan een bevruchte eicel zich in nestelen. Als een eicel niet wordt bevrucht, wordt het endometrium afgestoten (menstruatie) (Zelman et al., 2017).

 

Diagnostische toets

Test:Diagnostische toets van het voortplantingsstelsel van de vrouw

Voortplantingsstelsel van de man

Anatomie

Het mannelijk geslachtsorgaan bestaat uitwendig uit de penis/piemel en het scrotum/balzak (de zakvormige huidplooi achter de penis). De glans penis/eikel is het iets dikkere uiteinde van de penis. Deze wordt bedekt door de voorhuid/preputium penis. Er bevinden zich drie zwellichamen/corpus cavernosum penis in de penis. Deze zwellichamen kunnen zich vullen met bloed. In het scrotum liggen de testikels/zaadballen/teelballen. Ze bevinden zich buiten het lichaam, voor de zaadproductie is namelijk een lagere temperatuur nodig dan de normale lichaamstemperatuur. In de testikels liggen sterk gekronkelde zaadbuisjes/de tubuli seminiferi, hierin worden de zaadcellen geproduceerd. Bij het verlaten van het lichaam passeren ze de epididymis/bijbal, om vervolgens via de ductus deferens/zaadleider door te reizen naar de urinebuis/urethra. De accessoire klieren produceren het zaadvocht. De accessoire klieren bestaan uit de zaadblaasjes/vesiculae seminales (aan weerszijden van de onderkant van de blaas), de prostaat/glandula prostata (gelegen onder de blaas) en de bulbo-urethrale klieren/glandula bulbo-urethralis (gelegen onder de prostaat) (Zelman et al., 2017). Zie figuur 2.

Figuur 2. Het voortplantingsstelsel van de man. Overgenomen uit Voortplanting en ontwikkeling van I. Cambungo, 2015 (https://maken.wikiwijs.nl/61033/Voortplanting_en_ontwikkeling). Copyright 2015, I. Cambungo.

Opdracht 1: Anatomie van het mannelijk geslachtsorgaan

Fysiologie

De anatomie van het mannelijk geslachtsorgaan is behandeld. Maar wat is de functie van deze geslachtsorganen? We behandelen ze één voor één.

- De penis: brengt het zaad in de vrouwelijke voortplantingsorganen.

- De voorhuid: de kliertjes hierin scheiden een vettige stof (smegma) af, dat zich ophoopt tussen de eikel en voorhuid.

- De drie zwellichamen: bestaan uit erectiel weefsel. Ze vullen zich bij seksuele opwinding met bloed, waardoor de penis opzwelt en stijf wordt.

- De teelballen: produceren sperma (vloeistof bestaande uit zaadcellen en zaadvocht). De productie begint in de puberteit en gaat door tot op hoge leeftijd (Zelman et al., 2017).

- De sterk gekronkelde zaadbuisjes: hier worden de zaadcellen geproduceerd. De vorming van de zaadcellen vindt plaats onder invloed van het hormoon FSH. Ook het mannelijk geslachtshormoon, testosteron, wordt door de cellen in deze zaadbuisjes geproduceerd (de cellen van Leydig). Deze cellen worden door het hormoon LH gestimuleerd. Testosteron stimuleert spiergroei, maakt mannelijk, zorgt voor lichaamsbeharing, toename van zweet en talgproductie (Baar, Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

- De bijbal: een verzamelplek van de rijpe spermacellen tot de eerstvolgende ejaculatie (zaadlozing).

- De zaadleider: voor het transporteren van de zaadcellen.

- De urinebuis: voor het transporteren van sperma en urine.

- De zaadblaasjes: hier komt 2/3de van het zaadvocht vandaan. Zij geven een geelachtige vloeistof af, die de zaadcellen voedt en activeert.

- De prostaat: produceert 30 procent van het zaadvocht. Het scheidt vocht uit dat de beweeglijkheid van de zaadcellen stimuleert en daarbij de zuurgraad van de mannelijke urinebuis en de vagina neutraliseert.

- De bulbo-urethrale klieren: 5 procent van het zaadvocht is afkomstig van deze klieren. Bij seksuele opwinding geven ze helder vocht af in de urinebuis (Zelman et al., 2017).

Opdracht 2: Oefen de benamingen en fysiologie

Je gaat oefenen met de Latijnse benamingen en de fysiologie van het mannelijk geslachtsorgaan. Onderstaande link brengt je naar de juiste site. Er zijn 2 lijsten geüpload in het publieke profiel die je kunt oefenen. Wanneer je op een lijst klikt krijg je de gehele lijst te zien, zodat je deze alvast kunt doorkijken. Wat vervolgens de beste optie is hangt af van de soort lijst:

- Lijst 1: Benamingen geslachtsorgaan man (voor de benamingen in het Latijn en het Nederlands te oefenen).

Druk op toets en kies voor Nederlands-Latijn of Latijn-Nederlands. Wanneer je kiest voor "alle woorden 1 keer" ben je er het snelst doorheen. Dan vragen ze nog na hoeveel seconden je het volgende woord wilt zien. Wanneer je 10 seconden pakt heb je genoeg tijd om het woord in je hoofd te "prenten". Geef de antwoorden in het enkelvoud zonder voorzetsels, telwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden.

- Lijst 2: Fysiologie van het mannelijk geslachtsorgaan (voor de functies van de mannelijke geslachtsorganen te oefenen).

Bij lijst 2 gelden dezelfde acties. Alleen kies je hierbij voor Nederlands-Nederlands en kun je de benamingen in het Latijns of Nederlands geven.

De benamingen komen net zo lang terug totdat je ze beheerst. Aan het eind krijg je de uitslag. Je ziet of je het goed kent of dat er nog hard goefend moet worden. Veel succes!

http://leren.wrts.nl/anoukje-snijders

Diagnostische toets

Test:Diagnostische toets van het voortplantingsstelsel van de man

Van bevruchting tot bevalling

Bevruchting

Vanaf de puberteit ontwikkelt zich iedere maand een eicel. Het begint bij een follikel die groeit onder invloed van het hormoon FSH. Wanneer de follikel barst, komt de eicel vrij (ovulatie/eisprong). De follikel die overblijft wordt het gele lichaam/corpus luteum genoemd. Het gele lichaam blijft zonder bevruchting nog 2 weken in leven door het hormoon LH. Wanneer er wel sprake is van bevruchting, is er een bevruchte eicel/zygote ontstaan en blijft het gele lichaam nog ongeveer 3 maanden intact voor de productie van progesteron. Hierna neemt de placenta deze productie over (hierover straks meer bij het onderwerp endometriose onder het kopje pathologie). Het transport van de zygote naar de baarmoeder duurt 5 dagen. Door celdeling ontstaat er een klompje cellen en spreek je niet meer van een zygote, maar van een morula. Waarna het de vorm aanneemt van een blaasje, en wordt het blastula genoemd. Als het zich innestelt in de baarmoeder spreek je van een embryo.

Er moet sprake zijn van onderstaande voorwaarden wil je spreken van vruchtbaarheid:

- Voldoende en goede kwaliteit zaadcellen;

- Sperma moet diep in de vagina gestort worden;

- Ten minste één eierstok moet goed functioneren voor een maandelijkse ovulatie;

- Een ongehinderde ontmoeting van de zaadcel en de eicel in de eileider;

- De bevruchte eicel moet zich ongehinderd kunnen delen in de eileider, dat zich na een aantal dagen kan innestelen in de wand van de baarmoeder (Baar, Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

Wanneer het niet lukt om zwanger te worden is een IVF- of ICSI-behandeling mogelijk. De bevruchting van de eicel door de zaadcel vindt bij deze behandelingen kunstmatig plaats, waarna de bevruchte eicel in de baarmoeder wordt geplaatst. Bij IVF worden vele goede zaadjes samengebracht met de eicel, waarbij het bevruchten verder vanzelf gaat. Daarentegen wordt bij ICSI één sterke zaadcel in de eicel geinjecteerd, dit wordt dan ook vaker gedaan bij slechte kwaliteit van het zaad (24BABY, z.d.). Zie figuur 3 voor verduidelijking.

Figuur 3. IVF & ICSI. Bron: https://pixabay.com/nl/

Zwangerschap

De ontwikkeling van het embryo en de foetus:

- 3 weken na bevruchting: er wordt een begin gemaakt met de ontwikkeling van de bloedsomloop;

- 5 weken na bevruchting: er is sprake van hartactie op de echo;

- 6 weken na bevruchting: ontwikkeling van geslachtsorganen;

- 10 weken na bevruchting: het embryo wordt foetus genoemd. Vrijwel alle organen zijn aanwezig, ze hoeven alleen nog te groeien (Baar, Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

Volgens Hogeschool van Arnhem en Nijmegen vindt er door de navelstreng, vanaf het embryo tot de placenta, uitwisseling van stoffen plaats tussen de moeder en het embryo. Hiernaast heeft het ook een hormoonfunctie. Het produceert bijvoorbeeld progesteron. Normaal zorgt het gele lichaam hiervoor, maar deze gaat na 4 maanden zwangerschap ten gronde. Er moet zuurstofrijk bloed via de navelstreng naar het embryo vervoerd worden omdat de longen nog niet werken. Er zit een gat in de boezems voor zuurstofrijk bloed van de rechter- naar de linkerboezem te brengen. En de longslagader eindigt in de aorta zodat er minder bloed in de longen komt. Met het huilen na de geboorte gaan de longen open en wordt de navelstreng verwijderd. 

De vrucht is in de baarmoeder bedekt door twee vruchtvliezen, waartussen zich vruchtwater bevindt. Deze vergroeien na 14 weken zwangerschap en beschermen de vrucht tegen ziektekiemen.

Functies vruchtwater:

- Stootbescherming voor de foetus;

- Zorgt voor een constante temperatuur;

- De vrucht kan zich vrij bewegen;

- De vrucht urineert en drinkt van het vruchtwater (Baar, Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

Opdracht 1: De juiste volgorde

Bevalling

Het begint bij de moeder die het hormoon, oxytocine, gaat produceren. Hierdoor gaan de baarmoederspieren zich samentrekken in een bepaald ritme (de weeën). Hoe meer oxytocine door de hypofyse-achterkwab wordt afgegeven, hoe heviger de weeën worden. De vruchtvliezen zullen breken en een deel van het vruchtwater stroomt naar buiten. Vanuit de baarmoeder wordt het kind in de vagina geperst. Vanuit daar komt het kind ter wereld. De navelstreng wordt afgebonden. Bij het kind zal het gas koolstofdioxide zich gaan ophopen waardoor het ademhalingscentrum in het verlengde merg wordt geprikkeld. Het gaat zelf ademen. Kort na de geboorte zal de placenta (nageboorte) nog naar buiten komen (Baar, Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

Erfelijkheid pagina 1

De primaire geslachtskenmerken: de verschillen tussen man en vrouw die te zien zijn vanaf de geboorte.

De secundaire geslachtskenmerken: de nieuwe kenmerken die ontstaan vanaf de puberteit onder invloed van de geslachtshormonen (Bastiaanssen, & Jochems, 2013). Zie figuur 4 hieronder.

Figuur 4. Primaire en de secundaire geslachtskenmerken van een man en vrouw. Overgenomen uit Puberteit en groei door 10voorBiologie, 2018 (https://voortplanting.jouwweb.nl/puberteit-en-groei). Copyright 2018, 10voorBiologie.

Opdracht 2: De primaire en secundaire geslachtskenmerken

Erfelijkheid pagina 2

Voordat cellen kunnen delen moet eerst alle informatie in de cel inclusief het DNA in de celkern verdubbeld worden (replicatie). In DNA zit een soort code waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd en is zichtbaar als chromosomen. Van alle 23 chromosomen heb je er 2, een van je moeder en een van je vader. Dus je spreekt in een lichaamscel over 46 chromosomen, ook wel 23 chromosomenparen. De nummers 1 t/m 22 zijn de autosomen en de nummers 23 zijn de geslachtschromosomen/X-Y-chromosomen, die bepalen of je een jongen of een meisje wordt. Zie figuur 5 voor een karyogram (afbeelding van chromosomen).  Wanneer er foutjes ontstaan in de replicatie van het DNA spreek je van een mutatie. Hierover straks meer in onderstaande video. DNA is ook nodig voor het vormen van eiwitten. Eiwitten zijn belangrijk, ze zijn betrokken bij veel regelprocessen in ons lichaam. DNA kan alleen niet uit de celkern komen omdat het veel te groot is. De oplossing is: RNA. RNA is eigenlijk een kopie van een klein stukje DNA, dat uit de celkern kan worden gebracht. Zo kan buiten de celkern de informatie op het stukje RNA gelezen worden en worden er zo eiwitten uit gevormd (Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

Human chromosomes. Male and female karyotype, 3D illustration

Figuur 5. Karyogram vrouw en man. Bron: https://pixabay.com/nl/

Erfelijkheid pagina 3

Bij een gewone celdeling/mitose krijg je uit 1 lichaamscel met 46 chromosomen, opnieuw 2 cellen met elk 46 chromosomen. In de geslachtsklieren vindt er geen "gewone" celdeling/mitose plaats. Hier vindt namelijk de reductiedeling/meiose plaats. Bij de deling wordt het aantal chromosomen gehalveerd tot 23 per geslachtscel (eicel/zaadcel). Uit één cel in de geslachtsklier ontstaan uiteindelijk 4 geslachtscellen. Bij de eicellen sterven er 3 af, waardoor er één rijpe eicel overblijft. Wanneer de mannelijke zaadcel bij de bevruchting dan samensmelt met de vrouwelijke eicel beschikt de bevruchte eicel weer over het volledige aantal van 46 chromosomen. Het geslacht wordt bepaald door de zaadcel van de vader. Heeft de zaadcel, die de eicel bevrucht, een Y-chromosoom, dan wordt het een jongen. De eicel bevat namelijk altijd een X-chromosoom. Bij samensmelting van een X- en een Y-chromosoom wordt het een jongen. En bij twee X-chromosomen wordt het een meisje (Bastiaanssen, & Jochems, 2013).

In de chromosomen bevinden zich de genen. Genen bepalen de verschillende eigenschappen van het menselijk lichaam. Van elk gen bestaan er verschillende variaties. Zo heb je bijvoorbeeld onder de genen voor de oogkleur de variaties blauw en bruin. Niet alle varianten op het gen zijn even sterk. Wanneer een variant sterker is noem je deze dominant en wanneer een variant zwakker is noem je deze recessief. Je krijgt de eigenschap van het dominante genvariant. Zie de volgende voorbeelden:

- Je erft van je vader en van je moeder een genvariant voor bruine ogen. Dan krijg je bruine ogen, want je hebt alleen informatie over hoe je bruine ogen maakt.

- Als je van je vader als je moeder de genvariant voor blauwe ogen hebt, dan krijg jij ook blauwe ogen, want je hebt alleen maar informatie over hoe je blauwe ogen maakt.

- Maar wanneer je van 1 ouder het gen voor bruine ogen krijgt en van je andere ouder het gen voor blauwe ogen, heb je de informatie voor beide oogkleuren. Omdat bruin sterker is, dominant is, zal die kleur gaan overheersen over blauw. Jij krijgt dus bruine ogen. Je hebt wel de genvariant voor blauwe ogen, deze kun je dus wel doorgeven aan je kinderen. Je bent drager van het gen voor blauwe ogen. Zo kun je ook erfelijke ziektes overerven. Ze kunnen X-chromosomaal, Y-chromosomaal en autosomaal overgeërfd worden.

Naast de afwijkingen in de genen, kan het ook gebeuren dat er iets mis is met de chromosomen. Syndroom van Down is een voorbeeld van een ziekte met te veel chromosomen. Van het 21ste chromosoom hebben ze er 3 en wordt daarom ook wel trisomie 21 genoemd. Zie figuur 6 voor een karyogram van iemand met het Syndroom van Down, kijk naar het 21ste chromosoom (Gezondheidsplein, 2019). Zie op de volgende pagina een filmpje voor meer verduidelijking en extra begrippen omtrent celdelingen en erfelijkheid.

Down-syndrome karyotype, female, labeled, isolated on white background. Trisomy 21. 3D illustration

  Figuur 6. Trisomie 21. Bron: https://pixabay.com/nl/

Filmpje: Celdeling en erfelijkheid

Bekijk hieronder het filmpje door erop te klikken.

Genetica 2: celdeling en erfelijkheid (Wolzak, 2016)

Opdracht 3: Erfelijkheid

Diagnostische toets

Test:Diagnostische toets van bevruchting tot bevalling

Pathologie

Borstkanker

Ten eerste, wat zijn borsten? Borsten zijn twee samengestelde klieren die melk uitscheiden tijdens de borstvoedingsperiode. Bij de man zijn ze onontwikkeld aanwezig. De klierbuizen monden elk afzonderlijk uit in de tepel, die iets is verheven boven het huidoppervlak (Watson, 2012). Volgens Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (2019) produceert de voorkwab van de hypofyse het hormoon prolactine, wat de borstgroei en melkproductie na de bevalling stimuleert. Tevens is het hormoon oxytocine stimulerend voor de melkklieren.

Borstkanker/mammacarcinoom is een kwaadaardige tumor die uitgaat van de melkgangen, het klierweefsel of andere weefsels in de borst. Het komt vooral voor bij vrouwen, maar ook mannen kunnen het krijgen. Risicofactoren zijn kinderloosheid, een leeftijd ouder dan 35 jaar bij de geboorte van het eerste kind, menopauze na 55e verjaardag, genmutaties in de familie, overgewicht na de menopauze, alcohol, dicht borstweefsel en eerder doorgemaakte borstkanker. Er is vaak sprake van een onregelmatig knobbeltje in de borst. Andere verschijnselen zijn zwelling van de borst, huidirritatie en intrekkingen, pijn in de borst of in de tepel en afscheiding van bloed of ander vocht uit de tepel. Ongeveer 5-10 procent soorten borstkanker zijn erfelijk. Vrouwen die een mutatie van het BRCA1- of BRCA2-gen hebben, hebben 50-85 procent kans om borstkanker te krijgen. Hier kan een erfelijkheidsonderzoek naar gedaan worden. Ongeveer 75 procent van de tumorcellen heeft hormoonreceptoren voor oestrogenen en/of voor progesteron. De binding van geslachtshormonen aan deze receptoren stimuleert de deling van een tumorcel. Vroege ontdekking en behandeling is van groot belang. Met mammografie kunnen kleine tumoren in een vroeg stadium worden opgespoord, zie figuur 7. Met echografisch onderzoek kunnen mammografische afwijkingen nader worden onderzocht. Een biopsie kan de diagnose bevestigen. De behandeling is afhankelijk van het stadium. Het kan bestaan uit chirurgie, radiotherapie, chemotherapie, hormonale therapie (remt de werking en aanmaak van oestrogenen) of doelgerichte therapie. Doelgerichte therapie remt de groei en deling van kankercellen door binding aan specifieke moleculen die de cel nodig heeft om te kunnen groeien en delen.

Complicaties die kunnen optreden zijn vermoeidheid, tijdelijke zenuwpijn na borstamputatie, vochtophopingen bij lymfeklieren door het verwijderen van de lymfeklieren bij de borst, hartschade door radiotherapie bij de borst en osteoporose doordat het risico van botontkalking toeneemt bij hormoontherapie.

De gemiddelde vijfjaarsoverleving van borstkanker is 90 procent, deze is wel afhankelijk van het stadium. Je wordt tijdens het traject begeleid door een oncoloog in het ziekenhuis. Er kan ook sprake zijn van goedaardige aandoeningen van de borst. Deze komen veel voor en zijn niet levensbedreigend. Ze voelen aan als knobbeltjes en kunnen verwijderd worden indien ze last geven (Zelman et al., 2017).

Figuur 7.  Mammografie. Bron: https://pixabay.com/nl/
Figuur 7. Mammografie. Bron: https://pixabay.com/nl/

Baarmoederhalskanker

Cervixcarcinoom/baarmoederhalskanker is een kwaadaardige nieuwvorming in de weefsels van de baarmoederhals. Het komt vooral voor bij vrouwen van 30 tot 54 jaar. Ze hebben in het beginstadium meestal geen klachten. Deze ontstaan vaak wanneer de tumor in omringende weefsel gaat groeien. Het belangrijkste symptoom is abnormaal vaginaal bloedverlies. Bij verdere uitbreiding kan er ook sprake zijn van pijn in de onderbuik of laag in de rug. De kanker wordt bijna altijd veroorzaakt door het HPV-virus in combinatie met roken. Dit virus verspreidt zich via seksueel contact. Tegenwoordig krijgen meisjes tussen de 12 en 13 een injectie tegen dit HPV-virus. Zie hiervoor onderstaande filmpje. Verder worden vrouwen tussen de 30 en 60 jaar iedere vijf jaar uitgenodigd voor een uitstrijkje.

Het onderzoek begint meestal met een vaginaal onderzoek, een uitstrijkje en colposcopie (met een soort van microscoop wordt de baarmoederhals bekeken). Op grond van weefselonderzoek wordt de definitieve diagnose gesteld. Met behulp van röntgenonderzoek van de longen, een CT-, MRI-, of petscan kan het tumorstadium bepaald worden.

De vijfjaarsoverleving van alle stadia gezamenlijk is 70 procent. De behandeling van een voorstadia kan bestaan uit cryochirurgie (bevriezing), lisexcisie (verwijderen van stukje weefsel) of laserbehandeling. Als er sprake is van een cervixcarcinoom dan bestaat de behandeling uit een operatie en eventueel radio- of chemotherapie en wordt je begeleid door een oncoloog in het ziekenhuis. Complicaties van de verschillende baarmoederhals-behandelingen zijn er nauwelijks. Je blijft in de meesten gevallen gewoon menstrueren en zijn er geen problemen met zwanger worden, met de zwangerschap zelf of tijdens de bevalling (Zelman et al., 2017).

Wat is baarmoederhalskanker? (RIVMnl, 2018)

Eierstokkanker

Eierstokkanker/ovariumcarcinoom is een kwaadaardige nieuwvorming van weefsels in de eierstokken. De oorzaak is niet bekend. Het komt vooral voor bij vrouwen ouder dan 50 jaar. Risicofactoren zijn een hogere leeftijd, kinderloosheid en borst-, eierstok-, of dikkedarmkanker in de familie. Doordat er veel ruimte is in het bekken, veroorzaakt het pas laat klachten. Symptomen zijn een opgeblazen gevoel, vage pijn in de onderbuik, een vol gevoel, problemen met eten en veranderingen in het plaspatroon.

Het diagnostisch onderzoek begint met lichamelijk onderzoek, inwendig onderzoek, echografie, kijkoperatie en bloedonderzoek. Voor de bevestiging wordt vaak een stukje weefsel afgenomen en onderzocht. Het stadium van de tumor wordt bepaald met een CT- of MRI-scan en een ascitespunctie (afname van vocht uit de buikholte).

Behandelmogelijkheden zijn chirurgie, chemotherapie en radiotherapie. De vijfjaarsoverleving is 80-90 procent in een vroeg stadium. Er worden helaas 4 van de 5 eierstokkankers pas laat ontdekt waarbij de vijfjaarsoverleving ongeveer 30 procent is.Tijdens de behandelingen word je begeleid door een oncoloog in het ziekenhuis. Er kunnen complicaties na de behandelingen of operatie plaatsvinden. Zo ben je vaak gevoeliger voor infecties en is de wondgenezing niet optimaal. Bij verwijdering van de eierstokken kom je in de overgang, wat ook klachten met zich meebrengt (Zelman et al., 2017).

Prostaatkanker en -vergroting

Link interactieve PowerPoint
Leer en oefen alles omtrent prostaatkanker met deze interactieve PowerPoint ontwikkeld met Nearpod. Beweeg je voort door middel van de pijltjes links en rechts en doe mee aan de opdrachten. Je gaat woorden terugzetten, op de juiste plek in de zin. De Nearpod sluit af met 3 quizvragen waarbij de goede antwoorden op de volgende dia staan, om je antwoord na te kijken. Klik op bovenstaande link. Bron Nearpod: (Zelman et al., 2017).

Naast prostaatkanker kan er ook sprake zijn van een prostaatvergroting. Dit wordt ook wel benigne prostaathyperplasie (BPH) genoemd. Boven de 80 jaar heeft 80-90 procent van de mannen hier last van. Risicofactoren zijn ouderdom en erfelijkheid. De symptomen bestaan uit nadruppelen, niet kunnen plassen en pijn en bloed bij het plassen. De oorzaak is niet bekend, mogelijk is het een normaal, fysiologisch verouderingsproces. Voor de diagnose wordt de prostaat onderzocht, wordt er een vragenlijst afgenomen en wordt er echografisch onderzoek gedaan. Behandeling is niet altijd nodig, klachten kunnen vanzelf verdwijnen. Medicijnen kunnen de klachten verminderen en anders is een chirurgische ingreep mogelijk (Zelman et al., 2017).

Endometriose pagina 1

Endometriose is een chronische ziekte waarbij baarmoederslijmvlies (endometrium) buiten de baarmoederholte voorkomt (Zelman et al., 2017). Voordat we deze ziekte verder behandelen, bespreken we eerst hoe een menstruatiecyclus in een gezonde situatie gaat.

Volgens Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (2019) rijpt er op dag 1 van de cyclus een nieuwe follikel, onder invloed van het hormoon FSH. De follikel zorgt voor een stijging van het hormoon oestrogeen. Doordat het hormoon oestrogeen toeneemt, stijgen de hoeveelheden FSH en LH ook. Waarna FSH weer zorgt voor meer oestrogeen. Zo blijft het beide steigen. Door de oestrogeen blijft het slijmvlies zich verdikken, tot de FSH en LH spiegel plots pieken, waarbij de ovulatie plaatsvindt. De LH-piek, stimuleert de ontwikkeling van het corpus luteum, die progesteron produceert. De oestrogeen daalt en door de hoeveelheid progesteron wordt de hypofyse geremd, waarbij de FSH- en LH-spiegel dalen. Dit voorkomt het uitrijpen van het follikel, als het lichaam er niet klaar voor is. Als bevruchting uitblijft verdwijnt het corpus luteum, door gebrek aan het zwangerschapshormoon hCG, en daalt de progesteron. Nu vindt de menstruatiefase plaats. De lage oestrogeen- en progesteronspiegel zorgen er weer voor dat er FSH en LH gevormd wordt, de nieuwe cyclus begint.

Bekijk hieronder het filmpje door erop te klikken. De samenwerking tussen de ovaria, het endometrium en de hormonen tijdens de cyclus wordt besproken. Ze gaan wat dieper in op de rijping van het follikel en door de plaatjes wordt het waarschijnlijker makkelijker om er een beeld bij te vormen.

De menstruatiecyclus (Wolzak, 2017)

Endometriose pagina 2

Bij de chronische ziekte, endometriose, groeit tijdens de menstruatiecyclus het weefsel (endometrium) meestal op het buikvlies en/of de organen in de buik (retrograde menstruatie). De groei daar zorgt voor een chronische ontsteking en kan voor darm- en blaasproblemen (beschadiging), vermindere vruchtbaarheid of problemen bij de eileiders en eierstokken zorgen. De oorzaak is niet bekend, artsen verwachten dat genen wel een verband hebben met deze ziekte. Vrouwen met een eerstegraads familielid die endometriose heeft, hebben meer kans op deze ziekte. De symptomen zijn erg verschillend, hieronder de meest voorkomende:

- Voor/tijdens/na de menstruatie pijn;

- Buikpijn;

- Darm- en blaasproblemen zoals darmkrampen, obstipatie en diarree;

- Vermoeidheid;

- Pijnlijke geslachtsgemeenschap;

- Vruchtbaarheidsproblemen.

De diagnose wordt gesteld aan de hand van echo's en inwendig onderzoek. Bij het inwendige onderzoek voelt de gynaecoloog via de vagina of er endometriosehaarden aanwezig zijn rond de baarmoedermond. Er zijn verschilllende behandelingen mogelijk, namelijk:

- De afwachtende: je neemt contact wanneer klachten veranderen;

- Symptomatische: de ziekte kan niet worden aangepakt, wel de symptomen. De symptomen kunnen bestreden worden met (zware) pijnstillers.

- Hormonale behandeling: deze medicijnen beïnvloeden de aanmaak van hormonen voor de eisprong, de opbouw van het baarmoederslijmvlies en de menstruatie. Het neemt alleen veel bijwerkingen met zich mee. Deze behandeling kan ook gecombineerd worden voor of na een andere behandeling.

- Chirurgische behandeling: alle endometrioseweefsel, cysten en verklevingen worden verwijderd. Er blijft alleen vaak weefsel achter, waardoor het weer terugkomt.

- Hysterectomie: dit wordt alleen besloten bij zeer ernstige verklevingen. Hierbij wordt de baarmoeder en/of eierstokken verwijderd (Endometriose Stichting, 2019). 

Opdracht 1: Endometriose

Zwangerschapsvergiftiging

Link interactieve PowerPoint
Leer en oefen alles omtrent zwangerschapsvergiftiging met deze interactieve PowerPoint ontwikkeld met Nearpod. Beweeg je voort door middel van de pijltjes links en rechts en doe mee aan de opdrachten. Je gaat woorden terugzetten, op de juiste plek in de zin, en in de volgende opdracht klik je op een woord met daarna de juiste omschrijving. Ze lossen op bij een goed antwoord en blijven staan indien fout beantwoord. De Nearpod sluit af met 3 quizvragen waarbij de goede antwoorden op de volgende dia staan, om je antwoord na te kijken. Klik op bovenstaande link. Bron Nearpod: (24BABY, z.d.)

Diagnostische toets

Test:Diagnostische toets van pathologie

Eindtoets

Toets:Eindtoets over het voortplantingsstelsel

Bronvermelding

- Baar, J., Bastiaanssen, C.A., & Jochems, A.A.F. (2012). Anatomie & fysiologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

- Cambungo, I. (2015). Voortplanting en ontwikkeling [foto]. Geraadpleegd op 9 oktober 2019, van https://maken.wikiwijs.nl/61033/Voortplanting_en_ontwikkeling#!page-1226762

- Endometriose Stichting. (2019). Endometriose. Geraadpleegd op 21 oktober 2019, van https://endometriose.nl/over-endometriose/wat-is-endometriose/

- Gezondheidsplein. (2019). Erfelijkheid. Geraadpleegd op 23 oktober 2019, van https://www.gezondheidsplein.nl/menselijk-lichaam/erfelijkheid/item45088

- Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2019). Opleiding Leraar Gezondheidszorg en Welzijn deeltijd: Hormoonstelsel en voortplanting [PowerPoint]. Geraadpleegd op 13 oktober 2019, van https://onderwijsonline.han.nl/

- RIVMnl. (2018, 30 januari). Wat is baarmoederhalskanker? [online video]. Geraadpleegd op 27 oktober 2019, van https://www.youtube.com/watch?v=qjH93aoSjoY

- 10voorBiologie. (2015). Bouw van de vrouwelijke voortplantingsorganen [Foto]. Geraadpleegd op 9 oktober 2019, van http://4.bp.blogspot.com/-a-GclRtwv0k/VnlGCmDhCYI/AAAAAAAAABs/6hjiS1Lpy9U/s1600/bio-v.jpg

- 10voorBiologie. (2018). Puberteit en groei [Foto]. Geraadpleegd op 21 oktober 2019, van https://voortplanting.jouwweb.nl/puberteit-en-groei

- 24BABY. (z.d.). Zwangerschapsvergiftiging. Geraadpleegd op 9 oktober 2019, van https://www.24baby.nl/zwanger/gezondheid/zwangerschapsvergiftiging/

- Watson, R. (2012). Zakboek Anatomie en fysiologie. Gronningen: Noordhoff.

- Wolzak, D. (2016, 19 augustus). Genetica 2: celdeling en erfelijkheid [online video]. Geraadpleegd op 23 oktober 2019, van https://www.youtube.com/watch?v=cBQV3omYA-g

- Wolzak, D. (2017, 21 april). De menstruatiecyclus [online video]. Geraadpleegd op 15 oktober 2019, van https://www.youtube.com/watch?v=cBIlQ3WyrHM

- Zelman, M., Dafnis, E., Raymond, J., Holdaway, P., & Mulvihill, M. (2017). Pathologie. Amsterdam: Pearson Benelux.

 

Overige afbeeldingen zijn afkomstig van https://pixabay.com/nl/ of https://www.shutterstock.com.