De varkens kunnen uit oogpunt van bedrijfsvoering worden ingedeeld in een aantal categorieën. Er wordt uitgegaan van de volgende hoofdindeling (pijltjes geven aan dat een dier vanuit de ene categorie kan overgaan in de andere categorie):
Bovenstaande hoofdcategorieën kunnen eventueel verder worden onderverdeeld. Hieronder worden de verschillende diercategorieën gedefinieerd:
big
De hoofdcategorie big wordt onderverdeeld in een aantal subcategorieën. In onderstaand schema staat weergegeven hoe een varken gedurende zijn eerste levensfasen en op bepaalde momenten (aan het begin of eind van deze levensfasen) genoemd wordt.
Daarna worden deze benamingen via definities nader toegelicht.
levend geboren big
Een levend geboren big is een big waarvan met redelijkheid kan worden vastgesteld dat deze na de geboorte een teken van leven heeft vertoond.
dood geboren big
Een dood geboren big is een big die in een ver voldragen stadium vlak voor of tijdens degeboorte is gestorven. Onder de diercategorie “dood geboren big” vallen geen mummies.
zuigende big
Een zuigende big is een big die zich in de zuigfase (van geboorte tot spenen) van zijn leven bevindt.
overleggen
We spreken van het overleggen van een big wanneer een zuigende big van de ene zeug naar een andere zeug wordt overgeplaatst. Bij de zeug waar de big wordt weggehaald, krijgt de overlegging een negatieve waarde. Bij de zeug waar de big wordt bijgelegd, krijgt de overlegging een positieve waarde.
gespeende big
Een gespeende big is een levende big die, tijdens of op het eind van de zoogperiode van de zeug, voorgoed bij de zeug wordt weggehaald en niet bij een andere zeug wordt bijgelegd.
opfokbig
Een opfokbig is een big die zich in de opfokfase (van gespeende big tot afgeleverde big) bevindt.
afgeleverde big
Een afgeleverde big is een big waarvan de opfokfase is afgesloten doordat ze op dat moment: òf wordt opgelegd als opfokzeug/-beer, òf wordt opgelegd als vleesvarken, òf wordt verkocht.
vleesvarken
Een varken waarvan de opfokfase is afgesloten en dat als bestemming vleesproductie heeft. Dit geldt tot het moment van afvoer naar het slachthuis (dan heet het "slachtvarken").
Indien op een vleesvarkensbedrijf of combibedrijf opfokzeugen aanwezig zijn, welke niet in de zeugenadministratie zijn opgenomen, vallen deze onder de definitie vleesvarken. In de kengetallen per afgeleverd vleesvarken kunnnen dus ook opfokzeugen zijn meegenomen.
opfokzeug
Een vrouwelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een opfokzeug vanaf het moment van aanvoer of opleggen als opfokzeug (bestemming reproductie) op het betreffende bedrijf tot aan het moment van geregistreerde statusverandering (eerste levensinseminatie, afvoer, bestemming vleesvarken, etc)
jonge opfokzeug/dekrijpe opfokzeug
Een opfokzeug geldt als een jonge opfokzeug vanaf het moment dat zij op een leeftijd van om en nabij de 2 tot 3 maanden als opfokzeug op het bedrijf wordt aangevoerd (of vanuit een interne biggenopfok op een zodanige leeftijd als opfokzeug wordt opgelegd) tot de leeftijd van 195 dagen (ongeveer 6,5 maand). Een opfokzeug geldt als een dekrijpe opfokzeug vanaf 195 dagen (ongeveer 6,5 maand). aankoop £ 195 dagen ® jonge opfokzeug aankoop > 195 dagen ® dekrijpe opfokzeug
zeug
Een vrouwelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een zeug vanaf het moment van eerste levensinseminatie op het betreffende bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer.
Indien de eerste levensinseminatie heeft plaatsgevonden vóór aanvoer van het varken op het bedrijf, dan geldt het varken als zeug vanaf het moment van aanvoer op het bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. De geregistreerde afvoer is de datum waarop de daadwerkelijke afvoer naar het slachthuis plaatsvindt.
Binnen de uniformeringsafspraken wordt (anders dan bij de meststoffenwet) géén onderscheid gemaakt in fokzeugen en slachtzeugen.
opfokbeer
Een mannelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een opfokbeer vanaf het moment van aanvoer of opleggen als opfokbeer (bestemming reproductie) op het betreffende bedrijf tot aan het moment van geregistreerde statusverandering (eerste dekking, afvoer, bestemming vleesvarken, etc).
beer
Een mannelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een beer vanaf het moment van eerste dekking op het betreffende bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. Indien de eerste dekking heeft plaatsgevonden vóór aanvoer van het varken op het bedrijf, dan geldt het varken als beer vanaf het moment van aanvoer op het bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. De geregistreerde afvoer is de datum waarop de daadwerkelijke afvoer naar het slachthuis plaatsvindt.
overig varken
Deze categorie geldt alleen voor specifieke zeugenbedrijven, op combi-varkensbedrijven worden geen overige varkens onderscheiden!
Onder overig varken zoals genoemd in het kader van de uniforme kengetallen zeugenhouderij worden die dieren verstaan die doorgaans als "restbiggen" (dus eigenlijk als vleesvarken) op het zeugenbedrijf gehouden worden en als zodanig in de dieradministratie van het zeugenmanagementsysteem zijn opgenomen.
De hier gedefinieerde diercategorieën worden gebruikt voor het berekenen van de technische en economische kengetallen. Deze definities stemmen niet geheel overeen met de in het kader van de meststoffenwet gedefinieerde diercategorieën (zie bijlage 9). De in het kader van de meststoffenwet benodigde diercategorieën kunnen meestal wel uit de managementsystemen afgeleid worden.
Het overgaan van de zeugentak naar de vleesvarkenstak is gekoppeld aan een handeling (overleggen). Ongeacht het tijdstip waarop dit gebeurt wordt voor de berekening van de kengetallen gecorrigeerd naar een aflever- versus opleggewicht van 25 kg.
De kengetallen voor combi-varkensbedrijven worden berekend over het traject van geboorte t/m afleveren
Het doel van de zeugenhouderij is om zoveel mogelijk kwalitatief goede biggen per zeug af te leveren, tegen een zo laag mogelijke kostprijs. De totale bedrijfsvoering is bepalend voor het eindresultaat. Belangrijk in de bedrijfsvoering is in de eerste plaats de voeding, maar ook de huisvesting, de gezondheidszorg en het manage- ment zijn van invloed op de prestaties.
Wil men op tijd kunnen bijsturen in de bedrijfsvoering om eventuele leemtes op te vullen, dan is het noodzakelijk om informatie (gegevens) te hebben over het productieproces op het bedrijf. De belangrijkste informatiebron is de technischeadministratie of het managementsysteem van het bedrijf. Bij het verbeteren van resultaten of opsporen van problemen is het belangrijk te weten welke factoren een rol spelen en hoe ze van invloed zijn op de biggenproductie.
Wat zijn kengetallen?
Kengetallen zijn cijfers die uit de technische (en/of financiële) gegevens van een varkensbedrijf worden berekend en op een snelle manier een indicatie van het bedrijf kunnen geven. Deze technische kengetallen beschrijven vooral de productiviteit (biggen en –vleesproductie) en het (kracht)voederverbruik. In eerste instantie kan een varkenshouder, bedrijfsadviseur en/of bedrijfsdierenarts door middel van deze kengetallen de evolutie van de productie van een varkensbedrijf opvolgen. Daarnaast kan de impact van, al dan niet doelbewuste, managementveranderingen – bijvoorbeeld een verandering van een vaccinatieschema – in de tijd worden beoordeeld. Bovendien kunnen bedrijven op basis van kengetallen met elkaar worden vergeleken en kan de varkenshouder de productiviteit van zijn eigen bedrijf t.o.v. (het gemiddelde van) andere bedrijven toetsen. Echter, vergelijken van bedrijven op basis van kengetallen is niet evident daar er steeds rekening moet worden gehouden met een aantal sterk beïnvloedende factoren zoals bedrijfsgrootte, aanwezige genetica, het toegepaste wekensysteem, diergezondheid, voeder, enz. Verder dient er te worden nagegaan of de kengetallen gestandaardiseerd zijn.
Kengetallen bestrijken het hele varkensbedrijf en kunnen worden opgedeeld volgens de bedrijfsstructuur: de zeugenhouderij, de biggenbatterij en de vleesvarkensafdeling. In de zeugenhouderij is het begrip kengetallen reeds jaar en dag algemeen aanvaard. (bron: Varkensbedrijf (april 2012) p. 27 – 29)
Kengetallen zeugen
Het vervangingspercentage in de zeugenafdeling bedraagt 40 tot 45%. Voor een bedrijf van 200 zeugen betekent dit concreet dat jaarlijks zo’n 90 tot 100 gelten moeten worden aangekocht. Hierbij wordt ook rekening gehouden met 10% uitval voor de gelten werpen en dus nooit in productie gaan. Indien het bedrijf zelf instaat voor de opfok van gelten dient rekening te worden gehouden met zo’n 30 procent uitval. Voor een bedrijf met 200 zeugen dienen zo’n 120 tot 130 gelten jaarlijks te worden opgefokt. Een lage vruchtbaarheid (niet drachtig geraken of niet bronstig worden), te lage productie en pootproblemen zijn de drie voornaamste redenen voor het afvoeren van zeugen. Een zeug wordt best opgeruimd als ze na één herinseminatie nog niet drachtig is. Sommige bedrijven passen nog een tweede herinseminatie toe. Te vroeg opruimen is vanuit foktechnisch standpunt te verantwoorden, maar niet vanuit financieel standpunt, daar aankoop of opfokkosten een groot aandeel in de totale productiekost van een zeug heeft.
De worpindex wordt sterk beïnvloed door verschillen in lengte van de zoogperiode. Op dat vlak liggen het driewekensysteem en het vierwekensysteem het verst uit elkaar. Naarmate men minder dieren als ‘zeug’ meetelt behaalt men een duidelijk hogere worpindex. De worpindex daalt naarmate de lengte van de zoogperiode stijgt. Als een dier vanaf 200 dagen tot opruimen als zeug meetelt, dan is een worpindex van 2,3 hoog. Terwijl deze worpindex normaal is als men de opfokzeugen pas vanaf het moment van eerste inseminatie meetelt. Best wordt ook hier een standaardisatie doorgevoerd en worden alle dieren vanaf een leeftijd van 240 dagen meegeteld bij de berekening van de worpindex.
Voor het beoordelen van de vruchtbaarheid kunnen vele kengetallen worden gebruikt. Hierbij is het interval spenen – eerste inseminatie een belangrijke parameter. Het interval spenen – bronst (SBI) neemt problematische proporties aan als 10% van de zeugen een SBI heeft van meer dan 10 dagen. Doorgaans wordt 95% van de zeugen voor de 7de dag na spenen geïnsemineerd. Het percentage zeugen die verwerpen, bedraagt maximaal 4 procent van het totaal aantal aanwezige zeugen. De verliesdagen per afgevoerde zeug worden berekend door voor alle zeugen met afvoerdatum het verschil te maken tussen de afvoerdatum en de laatste speendatum van de zeug. De resultaten voor de zeugen met afvoerdatum worden opgeteld. Vervolgens wordt deze som gedeeld door het aantal zeugen met afvoerdatum.
Het kengetal voerverbruik per zeug per jaar krijgt meer en meer aandacht. Zo is er het streven om het jaarlijks voerverbruik per zeug onder 1.100 kg te houden. Natuurlijk is het verbruik afhankelijk van de totale voederwaarde (voornamelijk energie en eiwit) en omgevingsfactoren (stalklimaat) en dierfactoren (onrustig gedrag, conditie, genetica, worpgetal).
Tabel: In de tabel worden de gangbare kengetallen in de zeugenhouderij weergegeven met daarbij streefwaarden.
Parameter
Streefwaarde
AMS
Tendens
Zeugen
Aantal zeugen
% aangevoerde zeugen
< 40 - 45%
% afgevoerde zeugen
< 40 - 45%
Gemiddeld worpnummer
> 4
% eerste dekkingen
> 85%
% herdekkingen
< 15%
Gemiddeld interval met vorige dekking
Gemiddelde drachtduur
115 dagen
Gemiddelde zoogduur
25,7 dagen
¯
% regelmatige terugkomers
9 – 10%
% onregelmatige terugkomers
5 - 6 %
Cyclusduur
¯
% verwerpingen
< 4%
Worpindex
> 2,3
2,25
Dagen spenen - bronst
5 (4 – 7) dagen
Dagen spenen – 1° inseminatie
< 6
Dagen 1° dekking - bevruchting
< 2
Aantal verliesdagen per zeug
< 25 à 30 dagen
Kg zeugenvoer/zeug/jaar
< 1.100 kg
1.185 kg
(Bron: Varkensbedrijf (april 2012) p. 27 – 29)
Analyseschema
Aan de hand van zo’n schema kunnen de verschillende componenten die van invloed zijn op de biggenproductie nader bekeken worden. Belangrijk bij het analyseren van de getallen is om deze te vergelijken met de gemiddelden van een overeenkomstige groep bedrijven, of met van te voren vast- gestelde streefwaarden voor het bedrijf. Uiteraard moeten die streefwaarden wel realistisch gekozen zijn.
Rekenregels
In het analyseschema wordt de samenhang tussen de verschillende kengetallen weergegeven. Deze kengetallen zijn berekend uit de gegevens die in de stal verzameld zijn. Kengetallen van verschillende bedrijven kunnen alleen goed met elkaar vergeleken worden, als ze op dezelfde manier berekend zijn. De verschillende managementprogramma’s moeten dan ook volgens dezelfde rekenregels werken. Deze rekenregels zijn opgesteld aan de hand van het informatiemodel voor de zeugenhouderij, dat werkt met landelijke normen, begrippen en kengetallen. Tussen de verschillende aanbieders van software zijn afspraken gemaakt over de manier van berekenen. Door deze uniformeringsafspraken kunnen resultaten onderling vergeleken worden.
Kengetallen biggen
Dankzij vooruitstrevende selectietechnieken wordt er tegenwoordig binnen de zeugen- houderij naar een productiegetal van 30 of meer gestreefd. Echter, een hoog productiegetal zegt niets over de kwaliteit (het aandeel zwakke of lichte biggen) van de gespeende biggen. Een hoge biggenproductie resulteert in een daling van het geboortegewicht en een toename in biggensterfte. Dit laatste blijkt uit recente praktijkgegevens van hoog productieve zeugenbedrijven. Streven naar een dergelijk hoog productiegetal is mogelijk, op voorwaarde dat de biggen voldoende goed groeien. Een minimale groeinorm van 5 kg op 20 dagen (in een vierwekensysteem) kan hierbij worden gehanteerd. Een productiegetal van 30 biggen per zeug per jaar is mogelijk, maar dan wel onder bepaalde voorwaarden. Eén van de aandachtspunten bij een hoog aantal geboren biggen is dat iedere big voldoende moet kunnen zogen. Helaas, is bij de genetische selectie het aantal functionele spenen bij de zeug niet evenredig met het aantal geboren biggen geëvolueerd. Dat betekent vaak dat er meer biggen worden geboren dan dat er actieve, melkproducerende tepels beschikbaar zijn. Voor het halen van een hoog productiegetal moeten extra inspanningen worden geleverd. Om dit streven haalbaar te maken, is het verstrekken van kunstmelk, al dan niet in combinatie met het gebruik van bijvoorbeeld rescue decks of rescue cups een middel om de overtallige biggen groot te brengen.
Onder doodgeboren biggen worden biggen verstaan die net voor of tijdens de geboorte zijn gestorven. Het is de betrachting om het percentage doodgeboorte onder de 5% te houden. Meer dan 50% van de doodgeboren biggen sterft tijdens het geboorteproces. Een te vroeg afgebroken navelstreng of een placenta die net iets te vroeg loslaat, kunnen deze sterfte veroorzaken. Bij een bedrijfsprobleem dient er gecheckt te worden of het inderdaad doodgeboorte of sterfte direct na geboorte betreft. Doodgeboren biggen liggen achter de zeug en zijn er geboorteslijmen in de luchtwegen aanwezig. In grote tomen komen meer gemummificeerde foeti voor. Dit is een gevolg van de onvoldoende baarmoedercapaciteit om de ontwikkeling en de overleving van de aanwezige foeti te garanderen. Mummies komen iets meer voor bij zeugen dan bij gelten.
Het geboortegewicht is een kengetal dat meer en meer aandacht krijgt. Door het wegen van biggen kan men snel een idee krijgen over de uniformiteit van de tomen. Bovendien is er een sterk verband tussen het geboortegewicht en de groei van de biggen. Biggen met een laag geboortegewicht hebben een beduidend lagere groei. Door grote worpen die de hedendaagse varkenshouderij kenmerkt, daalt het gemiddelde geboortegewicht van de biggen, wat geen goede zaak is. De grote uitdaging is om de kleine biggen en achterblijvers aan het eten te krijgen. Die groep vormt namelijk een groot risico voor het bedrijf. Deze dieren worden eerder ziek en besmetten andere dieren. Ook bij eersteworpszeugen is het gemiddelde gewicht van haar biggen beduidend lager dan bij multipare zeugen. Ditfenomeen is te verklaren door de lagere voederopname en de noodzaak aan extra energie voor het verder uitgroeien van het moederdier. Dat betekent dat die energie niet in melkproductie (en dus de groei van haar biggen) kan worden gestoken.
Het speengewicht is afhankelijk van een aantal factoren, o.a. de speenleeftijd. En dat is dan weer afhankelijk van het wekensysteem. Zo worden biggen in een driewekensysteem doorgaans op 26 tot 28 dagen gespeend en biggen in een vierwekensysteem op 19 tot 21 dagen.
Dagelijkse groei is een belangrijk kengetal, waar momenteel nog (te) weinig aandacht aan wordt besteed. Dat bij het verleggen van biggen een mindere groei wordt vastgesteld, is algemeen aanvaard. Toch is het waarschijnlijk dat de verlegde biggen beter groeien dan wanneer ze niet verlegd zouden zijn. Uit onderzoek blijkt dat biggen beter groeien in een toom met biggen van gelijke gewichten in vergelijking met een toom waarin ook zwaardere biggen voorkomen. Verleggen van biggen heeft dan weer het nadeel dat ziekten doorheen de kraamstal gemakkelijker spreiden, zoals bij streptococcen. Dat betekent dat de strategie van verleggen steeds gewikt en gewogen moet worden en tot het strikt noodzakelijke moeten worden beperkt. Een verbetering van de technische resultaten vraagt niet altijd een dure investering, maar kan door een gewichtsbepaling en -opvolging biggen worden verkregen.
2) voertoewijzing zeugenhouderij en vleesvarkenshouderij (gedeeltelijk) geschat.
4. Zelftoets
Opdracht 1
Op een bedrijf zijn gemiddeld over het afgelopen jaar 1080 zeugen aanwezig. De gemiddelde worpindex was 2,41. Het afbigpercentage van eerste inseminatie bedroeg 87%. Per worp werden 13.5 biggen grootgebracht. Er werd gespeend op 26 dagen.
Hoeveel worpen zijn er in het afgelopen jaar geweest?
Hoeveel worpen zijn er gemiddeld per week geweest?
Hoeveel biggen worden er per week geproduceerd?
Wat is het aantal verliesdagen per worp?
Hoeveel eerste dekkingen/inseminaties moeten er gemiddeld per week uitgevoerd worden?
Stel dat de worpindex met 0,1 daalt naar 2,31. Hoeveel biggen worden er dan per week minder afgeleverd?
Maak een schatting van het verlies in geldopbrengst per week.
Hoeveel verliesdagen zijn er per worp meer?
Wat kunnen mogelijke oorzaken zijn van deze stijging?
Opdracht 2
Maak een analyse van de bedrijfsresultaten van je eigen bedrijf.
Welke adviezen zou je geven om te komen tot verbetering van de technische resultaten?
Kengetallen vleesvarkens
Het management in de vleesvarkenshouderij verschilt nogal met het management in de zeugenhouderij, zeker voor wat de complexiteit betreft, maar is daarom niet minder belangrijk. Gaat het in de zeugenhouderij meestal gaat om het individuele dier en de plaatsing daarvan in het grote geheel (zeugenplaatsen in diverse productie- stadia), in de vleesvarkenshouderij gaat het veel meer om koppels of hokken. Registratie van gegevens vindt dan ook meestal plaats per koppel of hok.
Bedrijfsvoering vleesvarkens
Het management in de vleesvarkenshouderij verschilt nogal met het management in de zeugenhouderij, zeker voor wat de complexiteit betreft, maar is daarom niet minder belangrijk. Gaat het in de zeugenhouderij meestal gaat om het individuele dier en de plaatsing daarvan in het grote geheel (zeugenplaatsen in diverse productiestadia), in de vleesvarkenshouderij gaat het veel meer om koppels of hokken. Registratie van gegevens vindt dan ook meestal plaats per koppel of hok.
Besluitvorming
Besluitvorming
Evenals bij de zeugen kun je bij vleesvarkens verschillende fasen onderscheiden in het besluitvormingsproces.
Uit het jaaroverzicht van een vleesvarkensbedrijf blijkt dat het uitvalpercentage veel te hoog is. Welke gegevens zou je willen verzamelen op het bedrijf om de mogelijke oorzaak op te sporen?
Welke fasen kun je onderscheiden in het besluitvormingsproces?
Ook in de vleesvarkenshouderij moet een probleem gestructureerd worden opgelost. Met andere woorden: alle fasen van het besluitvormingsproces moeten worden doorlopen.
Management is beslissingen nemen. Wanneer je gaat kijken op een vleesvarkensbedrijf, kun je de beslissingen die daar genomen worden indelen in:
dagelijks management,
wekelijks management,
langetermijnmanagement.
Dagelijks management
Bij dagelijks management moet je voornamelijk denken aan dagelijkse controle en de directe correctie van fouten, bijvoorbeeld aan controle van de voeropname, de gezondheid en het klimaat. Deze handelingen worden vaak als routine uitgevoerd. Als je echter de analyse niet zorgvuldig doet, maak je erg snel fouten. Het is dan ook noodzakelijk om bij ieder probleem de genoemde fasen van besluitvorming te doorlopen (verzamelen van gegevens, verwerken van gegevens, analyse, beslissen, controle).
Wekelijks management
Bij wekelijks management gaat het al wat minder om de vakgebieden en wat meer om planningszaken. Het gaat dan om zaken als:
Voorraad voer: controle op de voervoorraad in de silo’s. De varkenshouder moet minimaal twee dagen van tevoren bestellen. Denk ook aan de zakgoedbestelling.
Controle op groei: in verband met het wekelijks bijstellen van voerschema’s en in verband met eventuele overschakeling op andere voersoorten.
Entschema’s: controle en de uitvoering van entschema’s.
Planning van dieren: in verband met het afleveren en de aankoop van dieren moet wekelijks een planning worden gemaakt voor een optimale bezettingsgraad.
Aankoop van biggen: meestal worden de biggen op een bepaalde vaste dag in de week ontvangen. De aantallen zijn afhankelijk van de grootte van fokker en mester en het al dan niet werken volgens een all-in/all-out systeem.
Verkopen varkens: vleesvarkens worden meestal tussen de 104 en 110 kg levend gewicht afgeleverd aan de slachterij. Deze dieren moeten 1 x per week of 1 x per 14 dagen uitgezocht en afgeleverd worden.
Langetermijnmanagement
Bij langetermijnmanagement heb je het over structurele zaken die voor een belangrijk gedeelte de bedrijfsomzet kunnen bepalen. Een vleesvarkenshouder is nog meer dan een zeugenhouder voor wat het financieel resultaat betreft, afhankelijk van toelevering en afzet. De kwaliteit van het voer, de daarbij geldende prijs en bijkomende service van de voerfabrikant bepalen voor bijna 50% de kosten op zijn bedrijf. Daarnaast zijn de aanvoer van biggen (kwaliteit, prijs en leveringsafspraken) en de afzet van de vleesvarkens (prijs en classificatie) resultaatbepalende factoren.
Kengetallen vleesvarkens
Kengetallen vleesvarkens
Om juiste conclusies te trekken uit cijfers, moet je weten hoe deze cijfers berekend zijn. Evenals in de vermeerdering zijn over de berekening van kengetallen voor vleesvarkens uniformeringsafspraken gemaakt. Daardoor kunnen de technische kengetallen berekend met verschillende managementprogramma’s met elkaar vergeleken worden.
Welke technische kengetallen worden berekend in de vleesvarkenshouderij?
Wat zijn naar jouw mening de belangrijkste kengetallen? Bespreek dit eventueel met je klasgenoten.
Zoek de rekenregels op die gelden voor de belangrijkste kengetallen
Technische resultaten
De technische kengetallen van een bedrijf worden berekend om een oordeel te kunnen geven over de productie op het bedrijf. Naast de weergegeven informatie kun je er ook nog andere kengetallen uithalen.
In figuur 2.10 zie je de technische kengetallen van een vleesvarkensbedrijf. Beantwoord de vragen aan de hand van deze getallen.
Wat is de bezettingsgraad wanneer het bedrijf 640 vleesvarkensplaatsen telt?
Wat is de gemiddelde EW-waarde van het voer op dit vleesvarkensbedrijf?
Hoeveel kg voer hebben de vleesvarkens totaal op?
Hoeveel kg is hiervan biggenvoer en hoeveel kg is vleesvarkensvoer?
Wat is de omzetsnelheid op dit vleesvarkensbedrijf?
Hoeveel varkens worden jaarlijks afgeleverd aan de slachterij?
Hoeveel biggen worden jaarlijks opgelegd?
Hoeveel biggen vallen jaarlijks uit?
Wat was de gemiddelde voerprijs?
Waarom is de gecorrigeerde groei lager dan de werkelijke groei?
Technische perioderesultaten,
Periode van:tot en met:
Aanwezige vleesvarkens
579
Groei/dier/dag
703
kg voeropname/dier/dag
2,01
EW voeropname/dier/dag
2,09
Voerconversie
2,86
EW-conversie
2,97
Voerkosten/kg groei
€0,66
Gecorrigeerde (23 kg - 108 kg)
698
- groei/dier/dag
- EW-conversie
2,94
Van de afgeleverde varkens:
84
- geslacht gewicht kg
- levend aflevergewicht
109
- opleggewicht biggen
25
Vleespercentage 92 (%)
55,6
Type AA+A percentage (%)
90,8
Percentage uitval
2,6
Per opgelegde big:
- kg biggenvoer
43
- kg overgangsvoer
0
Je ziet dat je vanuit de berekende getallen weer tal van andere informatie kunt halen.
Planning
Planning
Het is belangrijk dat de vermeerderingsbedrijven en de mesterijbedrijven qua grootte op elkaar zijn afgestemd. Beide kunnen uiteraard ook verenigd zijn in een bedrijf. Een vleesvarkensbedrijf heeft 1440 plaatsen. De groei bedraagt 740 gram per dier per dag. Het groeitraject loopt van 24 tot 108 kg.
In de vermeerdering kan men 23 biggen per zeug per jaar afleveren. Tweewekelijks worden er biggen aangevoerd op het mestbedrijf.
Hoe groot moet het vermeerderingsgedeelte (of de vermeerderaar) zijn om dit bedrijf vol te kunnen leggen?
Hoeveel biggen worden er per keer aangevoerd op het vleesvarkensbedrijf?
Hoe groot zou je de afdelingen maken op dit vleesvarkensbedrijf?
Wat gebeurt er wanneer de groei op het bedrijf toeneemt en de andere cijfers niet veranderen?
Wat gebeurt er wanneer de biggenproductie toeneemt en de andere cijfers niet veranderen?
Het valt nog niet mee om een juiste afstemming te krijgen tussen mesterij en vermeerdering.
Aankoop voer
De prijs en de kwaliteit van het voer bepalen in hoge mate het rendement van het vleesvarkensbedrijf.
Op een bedrijf zijn gemiddeld 1800 vleesvarkens aanwezig. Met voer van firma A wordt een voederconversie behaald van 2,8 en een groei per dag van 750 gram over een mesttraject van 25 tot 110 kg. Dit voer kost gemiddeld €0, 42.
Firma B zegt een beter voer te leveren dat echter 2 cent per kg duurder is. De voederconversie daalt naar men zegt met 0,2.
Wat is de omzetsnelheid op het bedrijf?
Hoeveel voer van firma A wordt er jaarlijks gevoerd op het bedrijf?
Wat zijn de jaarlijks voerkosten op het bedrijf?
Wat zijn de voerkosten per varken?
Hoeveel moet de voederconversie minimaal dalen, gesteld dat de groei per dag gelijk blijft, wil men met voer van firma B goedkoper uit zijn?
Waarom is het niet juist om te veronderstellen dat bij een dalende voederconversie de groei per dag gelijk blijft?
Gesteld dat de belofte van voerfirma B ten aanzien van de voederconversie haalbaar lijkt te zijn, welke andere afwegingen zou je maken alvorens over te schakelen?
Vele kleintjes maken een grote. Dat geldt zeker in de vleesvarkenshouderij voor kleine verschillen in voerprijs en kwaliteit.
Vraag en aanbod
Vraag en aanbod
De technische resultaten die behaald worden op een bedrijf, in een regio of landelijk, bepalen in hoge mate vraag en aanbod van biggen en vleesvarkens.
Een bedrijf behaalt een groei per dag van 750 gram bij een mesttraject van 25 tot 110 kg. Wekelijks worden 100 vleesvarkens afgeleverd aan de slachterij.
Wat is de omzetsnelheid?
Hoeveel vleesvarkens zijn gemiddeld aanwezig?
Hoeveel procent meer varkens kunnen worden afgezet als de groei met 50 gram per dag stijgt?
Welke gevolgen kan een stijging in groei per dag hebben op de prijs van vleesvarkens en van biggen, bij gelijkblijvend mesttraject?
Het evenwicht in vraag en aanbod van biggen en varkensvlees wordt naast prijzen bepaald door behaalde technische resultaten.
Analyseren bedrijfsresultaten
Het doel van de zeugenhouderij is om zoveel mogelijk kwalitatief goede biggen per zeug af te leveren, tegen een zo laag mogelijke kostprijs. De totale bedrijfsvoering is bepalend voor het eindresultaat. Belangrijk in de bedrijfsvoering is in de eerste plaats de voeding, maar ook de huisvesting, de gezondheidszorg en het manage- ment zijn van invloed op de prestaties.
Wil men op tijd kunnen bijsturen in de bedrijfsvoering om eventuele leemtes op te vullen, dan is het noodzakelijk om informatie (gegevens) te hebben over het productieproces op het bedrijf. De belangrijkste informatiebron is de technischeadministratie of het managementsysteem van het bedrijf. Bij het verbeteren van resultaten of opsporen van problemen is het belangrijk te weten welke factoren een rol spelen en hoe ze van invloed zijn op de biggenproductie.
Een modern varkensbedrijf is bijna niet meet goed te managen zonder een goed managementsysteem. Sinds de introductie van de personel computer (pc) zijn er verschillende systemen geweest om het varkensbedrijf te kunnen managen. Deze systemen berekenden in eerste instantie alleen de kengetallen van het betreffende bedrijf. Hierbij berekenden deze verschillende systemen de kengetallen op elk een eigen wijze waardoor deze kengetallen onvoldoende met elkaar te vergelijken waren. Tel je een gelt mee als zeug op een bepaalde datum of pas bij de eerste inseminatie. Je begrijpt dat alleen hierdoor al de uitkomst van de kengetallen bij de verschillende berekeningen anders is.Daarom zijn er afspraken gemaakt om alle kengetallen op een zelfde wijze te berekenen zodat deze ook met elkaar te vergelijken zijn.
Diercategorieën
Het is natuurlijk belangrijk om met dezelfde, uniforme rekenregels te werken om deze technische resultaten te kunnen vergelijken met andere bedrijven.
Belangrijk voordat wij wij verder gaan is om duidelijk te hebben welke diercategorieën er zijn. De varkens kunnen uit oogpunt van bedrijfsvoering worden ingedeeld in een aantal categorieën. Er wordt uitgegaan van de volgende hoofdindeling (pijltjes geven aan dat een dier vanuit de ene categorie kan overgaan in de andere categorie).
Big
Een varken wordt een big genoemd vanaf geboorte tot aan afleveren of verplaatsen naar een vleesvarkensstal. De categorie big kan weer worden opgedeeld in verschillende subcategorien. Zie hiervoor het onderstaande schema.
Hieronder worden de verschillende benamingen van de biggen nader uitgelegt.
Levend geboren big
Een levend geboren big is een big waarvan met redelijkheid kan worden vastgesteld dat deze na de geboorte een teken van leven heeft vertoond.
dood geboren big
Een dood geboren big is een big die in een ver voldragen stadium vlak voor of tijdens degeboorte is gestorven. Onder de diercategorie “dood geboren big” vallen geen mummies.
zuigende big
Een zuigende big is een big die zich in de zuigfase (van geboorte tot spenen) van zijn leven bevindt.
overleggen
We spreken van het overleggen van een big wanneer een zuigende big van de ene zeug naar een andere zeug wordt overgeplaatst. Bij de zeug waar de big wordt weggehaald, krijgt de overlegging een negatieve waarde. Bij de zeug waar de big wordt bijgelegd, krijgt de overlegging een positieve waarde.
gespeende big
Een gespeende big is een levende big die, tijdens of op het eind van de zoogperiode van de zeug, voorgoed bij de zeug wordt weggehaald en niet bij een andere zeug wordt bijgelegd.
opfokbig
Een opfokbig is een big die zich in de opfokfase (van gespeende big tot afgeleverde big) bevindt.
afgeleverde big
Een afgeleverde big is een big waarvan de opfokfase is afgesloten doordat ze op dat moment: òf wordt opgelegd als opfokzeug/-beer, òf wordt opgelegd als vleesvarken, òf wordt verkocht.
vleesvarken
Een varken waarvan de opfokfase is afgesloten en dat als bestemming vleesproductie heeft. Dit geldt tot het moment van afvoer naar het slachthuis (dan heet het "slachtvarken"). Indien op een vleesvarkensbedrijf of combibedrijf opfokzeugen aanwezig zijn, welke niet in de zeugenadministratie zijn opgenomen, vallen deze onder de definitie vleesvarken. In de kengetallen per afgeleverd vleesvarken kunnnen dus ook opfokzeugen zijn meegenomen
Zeug
opfokzeug
Een vrouwelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een opfokzeug vanaf het moment van aanvoer of opleggen als opfokzeug (bestemming reproductie) op het betreffende bedrijf tot aan het moment van geregistreerde statusverandering (eerste levensinseminatie, afvoer, bestemming vleesvarken, etc)
jonge opfokzeug/dekrijpe opfokzeug
Een opfokzeug geldt als een jonge opfokzeug vanaf het moment dat zij op een leeftijd van om en nabij de 2 tot 3 maanden als opfokzeug op het bedrijf wordt aangevoerd (of vanuit een interne biggenopfok op een zodanige leeftijd als opfokzeug wordt opgelegd) tot de
leeftijd van 195 dagen (ongeveer 6,5 maand). Een opfokzeug geldt als een dekrijpe
opfokzeug vanaf 195 dagen (ongeveer 6,5 maand).
vanaf aankoop < 195 dagen --> jonge opfokzeug
vanaf aankoop > 195 dagen --> dekrijpe opfokzeug
zeug
Een vrouwelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een zeug vanaf het moment van eerste levensinseminatie op het betreffende bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. Indien de eerste levensinseminatie heeft plaatsgevonden vóór aanvoer van het varken op het bedrijf, dan geldt het varken als zeug vanaf het moment van aanvoer op het bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. De geregistreerde afvoer is de datum waarop de daadwerkelijke afvoer naar het slachthuis plaatsvindt. Binnen de uniformeringsafspraken wordt (anders dan bij de meststoffenwet) géén onderscheid gemaakt in fokzeugen en slachtzeugen.
opfokbeer
Een mannelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een opfokbeer vanaf het moment van aanvoer of opleggen als opfokbeer (bestemming reproductie) op het betreffende bedrijf tot aan het moment van geregistreerde statusverandering (eerste dekking, afvoer, bestemming vleesvarken, etc).
beer
Een mannelijk varken geldt op een bedrijf als zijnde een beer vanaf het moment van eerste dekking op het betreffende bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. Indien de eerste dekking heeft plaatsgevonden vóór aanvoer van het varken op het bedrijf, dan geldt het varken als beer vanaf het moment van aanvoer op het bedrijf tot aan het moment van (geregistreerde) afvoer. De geregistreerde afvoer is de datum waarop de daadwerkelijke afvoer naar het slachthuis plaatsvindt.
overig varken
Deze categorie geldt alleen voor specifieke zeugenbedrijven, op combi-varkensbedrijven worden geen overige varkens onderscheiden! Onder overig varken zoals genoemd in het kader van de uniforme kengetallen zeugenhouderij worden die dieren verstaan die doorgaans als "restbiggen" (dus eigenlijk als vleesvarken) op het zeugenbedrijf gehouden worden en als zodanig in de dieradministratie van het zeugenmanagementsysteem zijn opgenomen. De hier gedefinieerde diercategorieën worden gebruikt voor het berekenen van de technische en economische kengetallen. Deze definities stemmen niet geheel overeen met de in het kader van de meststoffenwet gedefinieerde diercategorieën (zie bijlage 9). De in het kader van de meststoffenwet benodigde diercategorieën kunnen meestal wel uit de managementsystemen afgeleid worden.
Kengetallen zeugen
Om de kengetallen in zeugenhouderij goed te kunnen analyseren is het belangrijk de samnhang van de verschillnede kengetallen te weten. Een analyseschema is hiervoor een goed hulpmiddel. Aan de hand van zo’n schema kunnen de verschillende componenten die van invloed zijn op de biggenproductie nader bekeken worden. Belangrijk bij het analyseren van de getallen is om deze te vergelijken met de gemiddelden van een overeenkomstige groep bedrijven, of met van te voren vastgestelde streefwaarden voor het bedrijf. Uiteraard moeten die streefwaarden wel realistisch gekozen zijn.
Het is natuurlijk belangrijk om met dezelfde, uniforme rekenregels te werken om deze technische resultaten te kunnen vergelijken met andere bedrijven.
Voortplantingskenmerken
inseminaties
Bij inseminaties wordt de volgende onderverdeling gehanteerd:
1e INSEMINATIE: Dit is de eerste inseminatie van de betreffende zeug in een cyclus.
1e levensINSEMINATIE: Dit is de 1e inseminatie in de eerste cyclus (cyclusnummer = 1) van een zeug.
herINSEMINATIE: Dit is een inseminatie waarvan de bijbehorende inseminatiedatum -/- de inseminatiedatum van de direct voorafgaande inseminatie bij dezelfde zeug in dezelfde cyclus ≥ 5 dagen is.
overINSEMINATIE: Dit is een inseminatie waarvan de bijbehorende inseminatiedatum -/- de inseminatiedatum van de direct voorafgaande inseminatie bij dezelfde zeug in dezelfde cyclus ≤ 4 dagen is.
worp
Er is sprake van een worp indien er een werpdatum geregistreerd is waarbij aan minimaal één van de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
het aantal levend geboren biggen > 0
werpdatum -/- inseminatiedatum van de laatste inseminatie (m.u.v. overinseminaties) in dezelfde cyclus ≥ 109 dagen èn minimaal één doodgeboren big of mummie
werpdatum -/- inseminatiedatum van de laatste inseminatie (m.u.v. overinseminaties) in dezelfde cyclus ≤ 108 dagen èn het aantal levend geboren biggen = 0 (is een verwerper) èn het aantal bijgelegde biggen > 0. De verwerpdatum wordt bij het bijleggen van biggen de werpdatum.
verwerper
Er is sprake van een verwerper indien er een werpdatum geregistreerd is waarbij aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:
werpdatum -/- inseminatiedatum van de laatste inseminatie (m.u.v. overinseminaties) in dezelfde cyclus ≤ 108 dagen èn het aantal levend geboren biggen = 0.
bij een verwerper kunnen al dan niet biggen worden bijgelegd.
Een verwerper waarbij geen biggen worden bijgelegd wordt niet gespeend en krijgt wel een werpdatum, maar geen speendatum. Dit is van elementair belang voor de rekenregels!
Een verwerper waarbij wel biggen worden bijgelegd krijgt zowel een werpdatum als een speendatum.
spenen
Een zeug wordt gespeend op het moment dat de laatste big van de zeug verwijderd wordt en er geen nieuwe biggen worden bijgelegd. De speendatum die gehanteerd wordt is de datum van de dag waarop de zeug gespeend wordt. Bij een zeug waarbij na spenen, met registratie van speendatum, alsnog een aantal nieuwe biggen worden bijgelegd, vervalt de eerste speendatum en geldt de datum van de dag waarop de laatste van de alsnog bijgelegde biggen bij de zeug wordt weggehaald als speendatum. Het aantal gespeende biggen wordt gewoon door geteld (dus aantal gespeend van eerste toom + aantal gespeend van tweede toom). Er wordt niet gerekend met een fictieve "nulde speendatum" als zijnde de speendatum voorafgaand aan de eerste levensinseminatie van een zeug. Een big wordt gespeend wanneer ze voorgoed levend bij de zeug wordt weggehaald en niet bij een andere zeug wordt bijgelegd.
Cyclus
Het cyclusnummer van een zeug wordt met één verhoogd onder de volgende omstandigheden:
op het moment van 1e levensinseminatie van een zeug (begin 1e cyclus)
op het moment van spenen van de zeug
op het moment dat de zeug verwerpt en géén biggen worden bijgelegd. Wanneer bij een verwerper biggen worden bijgelegd, wordt het cyclusnummer pas bij spenen verhoogd.
Hierbij gelden de volgende afspraken:
Bij een zeug waarbij na spenen, met registratie van speendatum, alsnog een aantal nieuwe biggen worden bijgelegd, wordt het cyclusnummer pas bij "tweede" keer spenen verhoogd (de oorspronkelijk speendatum wordt overschreven door de laatste speendatum);
De gegevens "speendatum" en "aantal gespeende biggen" of, bij verwerpen zonder bijleggen van biggen, "werpdatum" behoren nog bij het cyclusnummer van de cyclus die op moment van spenen of verwerpen wordt beëindigd;
Bij een lege zeug wordt er niet gespeend. Het cyclusnummer wordt dan ook niet verhoogd. Een lege zeug betreft een zeug die niet binnen 120 dagen na de laatste inseminatie (m.u.v. overinseminaties) in een cyclus geworpen of verworpen heeft en in de tussenliggende periode niet berig is gezien.
Een cyclus eindigt onder de volgende omstandigheden:
bij het begin van een nieuwe cyclus (zie hiervoor: verhoging cyclusnummer)
op het moment van afvoer van de zeug
Er wordt verder nog onderscheid gemaakt tussen een productieve cyclus en een niet- productieve cyclus:
productieve cyclus = cyclus met een worp, hieronder valt ook een verwerper waarbij biggen zijn bijgelegd.
niet-productieve cyclus = verwerper zonder bijgelegde biggen of afvoer zonder worp in cyclus.
Het onderscheid tussen productieve en niet-productieve cycli is alleen relevant voor berekening van kengetallen op de zeugenkaart (zie bijlage 9).
Rekenregels enkele kengetallen
Bedrijfsworpindex
Aantal worpen per jaar gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen.
Aandachtsvelden: interval spenen - 1e inseminatie, interval 1e inseminatie - laatste inseminatie, verliesdagen per afgevoerde zeug, percentage herinseminaties, afbigpercentage van 1e inseminaties en bedrijfscyclusindex.
Bedrijfscyclusindex
Berekend als 365 gedeeld door de (gemiddelde) cyclusduur. Kengetal is vergelijkbaar met bedrijfsworpindex met het grootste verschil dat verliesdagen van afgevoerde zeugen niet zijn meegenomen.
Aandachtsvelden: zie Bedrijfsworpindex.
Afgeleverde biggen per zeug per jaar
Totaal aantal afgeleverde biggen per jaar gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen. Aandachtsvelden: gespeende biggen per zeug per jaar en het percentage sterfte na spenen.
Levend geboren biggen per zeug per jaar
Aantal levend geboren biggen per jaar gedeeld door het aantal worpen in dat jaar.
Aandachtsvelden: dekmanagement, voedingsstrategie en conditie zeugen, huisvesting en klimaat (temperatuur dekstal), ziekte bij zeugen en beer, lengte vorige zoogperiode, opvoeding opfokzeugen en worpnummer.
Gespeende biggen per zeug per jaar
Totaal aantal gespeende biggen gedeeld door het gemiddeld aantal zeugen.
Aandachtsvelden: levend geboren biggen per zeug per jaar, percentage sterfte tot spenen en aantal gespeende biggen per worp.
Percentage uitval biggen tot spenen
Aantal levend geboren biggen - aantal gespeende biggen. Deze uitkomst delen door het aantal levend geboren biggen. De speendatum moet in het betreffende jaar liggen. De werpdatum ligt mogelijk in voorgaande jaar.
Aandachtsvelden: de verdeling van de oorzaken (doodliggen, te klein, diarree), ziekten bij zeug en big, voedingsstrategie zeugen, huisvesting en klimaat kraamstal, worpnummer en aantal levend geboren biggen.
Aantal gespeende biggen per worp
Aantal gespeende biggen per jaar gedeeld door het aantal worpen in dat jaar.
Kengetallen vleesvarkens
Om juiste conclusies te trekken uit cijfers, moet je weten hoe deze cijfers berekend zijn. Evenals in de vermeerdering zijn over de berekening van kengetallen voor vleesvarkens uniformeringsafspraken gemaakt. Daardoor kunnen de technische kengetallen berekend met verschillende managementprogramma’s met elkaar vergeleken worden. Welke technische kengetallen worden berekend in de vleesvarkenshouderij? Wij gaan in dit hoofdstuk enkele belangrijke kengetallen in de vleesvarkenshouderij toelichten.
Aanwezige dieren
Het is voor een goede bedrijfsvoering erg belangrijk dat de stal goed benut wordt. Elke onbenutte plaats in de stal geen een lagere opbrengt terwijl de kosten, behalve deoverkosten, niet omlaag gaan. Of een vleesvakensplaast bezet wordt door een vleesvarken of niet, de stal zal toich betaalt moeten worden.
Gemiddel aanwezige vleesvarkens
Voerwinst en saldo vermeerdering
De doelstelling van het onderdeel Bedrijfseconomie van de Varkenshouderij is, dat de deelnemers na afloop beter in staat zijn om de economische begrippen van de varkenshouderij te begrijpen.
Een van de belangrijkste basisberekeningen is de saldoberekening.
Hierin staan de opbrengsten en de toegerekende kosten. Als je de opbrengsten iets kunt verhogen, bijvoorbeeld door meer biggen af te leveren per zeug, en de toegerekende kosten dalen, bijvoorbeeld de gezondheidskosten, dan valt het saldo hoger uit.
In dit onderdeel BEDRIJFSECONOMIE zullen aan bod komen:
Hoe is een saldoberekening opgebouwd is? Dus welke opbrengsten zijn er en welke kosten kun je de varkens toerekenen.
Hoe kun je met een rekenvel in Excel heel snel een saldoberekening voor verschillende situaties maken.
Op welke manier gebruikt je praktijkopleider een saldoberekening voor de zeugen of de vleesvarkens? En hoe bepaalt men waar er nog verbeteringen mogelijk zijn?
Zijn er grote verschillen tussen bedrijven en hoe kun je die verklaren?
De opbouw van het saldo
Het woord ‘saldo’ betekent eigenlijk: verschil.
In het bedrijf gaat het om het verschil tussen opbrengsten en kosten.
Een bedrijf met de hoogste productie (biggen per zeug of groei/dag), hoeft nog niet altijd het hoogste saldo te hebben. Misschien heeft dat bedrijf wel zeer hoge voerkosten.
Opbrengsten
Op het bedrijf komt via de bank regelmatig geld binnen, bijvoorbeeld uit de verkoop van biggen of vleesvarkens. Deze inkomsten zijn niet gelijk aan de opbrengsten over die periode.
Wat zijn precies opbrengsten?
Op een agrarisch bedrijf heb je te maken met 3 soorten opbrengsten:
1. De waarde van verkochte producten in een boekjaar (stel 2015); hiervan heb je het geld al ontvangen gedurende 2015. Dit is het totaal wat op je lopende rekening bijgeschreven is.
2. Vorderingen en voorraden:
Vorderingen op het einde van een boekjaar.
Je hebt bijvoorbeeld de vleesvarkens op 28 dec. 2014 afgeleverd (dus in 2014 geproduceerd), maar het geld daarvoor pas op 3 jan. 2015 ontvangen. Die ontvangsten zijn dus niet in 2015 bijgeschreven.
Daarnaast is er misschien op 2 jan. 2015 geld ontvangen van vleesvarkens, die je 29 dec. 2014 geleverd zijn. Die moet je dan weer niet als opbrengst voor 2015 tellen.
Voorraden aan begin en op het einde van het boekjaar.
Bijvoorbeeld slachtrijpe varkens liggen klaar om te leveren, maar je hebt ze nog niet verkocht (dus er ook nog niets voor ontvangen).
3. De aanwas: het verschil in waarde (van de dieren) tussen begin- en eindbalans. Dit ontstaat bijvoorbeeld bij een bedrijf in uitbreiding. Het kan ook ontstaan doordat de varkens op de beginbalans hoger getaxeerd worden dan op de eindbalans, maar dit speelt bij varkensbedrijven niet zo’n grote rol.
Voor het berekenen van de waarde van de veestapel gebruikt men normen. Die worden regelmatig gepubliceerd. En soms veranderen die.
Schematisch weergave voor berekening “Opbrengsten”
(netto) Opbrengst:
Ontvangen in 2015 270.000
Aanwas: + 8.000
Ontv. 2 jan. 15 - 4.000
Vordering 29 dec. + 2.400 (op 3 jan. pas ontvangen)
(netto) opbrengst: 276.000
In dit lespakket zal verder geen aandacht besteed worden aan punt 2) en 3).
We gaan hierna uit dat het boekhoudprogramma dit goed berekend. Ofwel we nemen aan dat het bedrijf in een evenwichtssituatie zit: er is geen sprake van verschillen in vorderingen en voorraden. En het bedrijf is ook niet in uitbreiding.
We volstaan met de opmerking dat het in de praktijk wel ontzettend belangrijk is om bij het afsluiten van het boekjaar (op 31 dec.) alle tellingen correct uit te voeren.
Kosten
Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.
De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten
toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel
Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.
De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.
We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:
Dierkosten
Voerkosten
Kosten van uitval
Rentekosten dieren
Kosten gezondheidszorg
Overige toegerekende kosten
Elektriciteitskosten
Brandstofkosten
Kosten water
Vervoer
Aflevering
Overige
We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :
Huisvestingskosten:
De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.
Algemene kosten:
Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.
Arbeidskosten
Mestkosten
Opmerking
De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.
Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.
Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.
Saldo
Het saldo kan uitgedrukt worden per jaar, per dier of per eenheid product. Het saldo is een van de belangrijkste kengetallen op een varkensbedrijf.
Enkele voorbeelden:
per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)
per grootgebrachte big
per afgeleverd varken
per g.a.vlv. (gemiddeld aanwezig vleesvarken)
Het saldo gebruik je om bedrijven onderling te vergelijken en om eigen bedrijf te beoordelen. Bij de beoordeling van het saldo kijk je op de eerste plaats naar de technische
productieresultaten op het bedrijf: de hoeveelheden. Hier heb je als ondernemer of medewerker zelf veel invloed op.
Op de tweede plaats let je op de prijzen. Deze volgen voor een groot deel de markt- ontwikkelingen. De invloed die je op de prijzen hebt, is kleiner dan op de technische resultaten.
Voor de saldoberekening gebruikt men een vaste structuur. Een voorbeeld staat in het boek Varkenssignalen. Let er wel op dat een aantal getallen (zoals voor “Afgeleverde biggen”) niet meer van deze tijd is.
Toelichting:
Opbrengsten
Alle posten (onderdelen) worden uitgedrukt per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.).
Op een zeugenbedrijf wordt ieder jaar gemiddeld ongeveer 40 % van de zeugen vervangen.
In dit voorbeeld hanteren we de volgende uitgangspunten:
per 100 zeugen worden jaarlijks 44 zeugen vervangen: 39 vanwege verkoop en 5 vanwege sterfte of anderszins
om die zeugen te vervangen worden 46 opfokzeugen (dekrijp) aangekocht: daarvan worden er 44 uiteindelijk ingezet als zeug
(ter vervanging van die 44 uitgevallen zeugen)
en 2 daarvan worden voortijdig opgeruimd (uitgeselecteerd) als opfokzeug. Opmerking:
een uitval van 2 opfokzeugen op 46 komt overeen met: 2 / 46 (*100 %) = 5 % uitval
Er zijn in dit voorbeeld geen beren verkocht (en ook niet aangekocht).
Aankoop opfokzeugen
Niet elke opfokzeug kan gedekt/geïnsemineerd worden. Daarom is het aantal gekochte opfokzeugen groter dan aantal verkochte slachtzeugen.
Omdat in de saldo-begroting alles per gemiddeld aanwezige zeug (g.a.z.) wordt uitgedrukt, betekent het bovenstaande:
aantal verkoop zeugen = 0,39 per g.a.z. (39 op 100)
aantal verkoop opfokzeugen = 0,02 per g.a.z. (2 op 100)
aantal aankoop opfokzeugen = 0,46 per g.a.z. (46 op 100)
Voerkosten
De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten. De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen.
Een opfokzeug heeft vanaf 7 mnd ongeveer 2,6 kg voer nodig.
Het aantal dagen tussen selectie (of aankoop) en inzet op dit bedrijf is 242 - 210 = 32 dagen. Per opfokzeug is dan 2,6 x 32 = 83 kilogram voer verbruikt.
Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 46 opfokzeugjes aangekocht.
Voor de opfokzeugjes wordt dan omgerekend 46/100 x 83 = 38 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug gebruikt.
De kosten aan voer voor opfokzeugen bedragen dan 38 kg x € 0,18 = € 6,84 (= € 7 afgerond).
Het voerverbruik van de zeug zelf is 1151 kg per jaar. De kosten zijn dan € 207,-
De totale voerkosten aan zeugenvoer zijn nu 207 + 7 = € 214,-
Bij sommige bedrijven wordt het voer voor de zeugen en opfokzeugen niet opgesplitst. Je ziet dan niet wat de voerkosten voor de opfok zijn. Vooral als je opfokzeugen op jonge leeftijd aankoopt, kunnen de kosten best hoog zijn.
Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28,1 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg afgeleverd of opgelegd worden.
Het verbruik aan biggenvoer per g.a.z. is dan 23,8 x 28,1 = 669 kg biggenvoer per g.a.z. Bij een prijs van € 28,50 per 100 kg zijn de voerkosten: € 191 (afgerond).
De volgende punten hebben o.a. invloed op de voerprijs:
Notering per 100 kg.
Betalingstermijn/betalingskorting
Silokorting
Kwantumkorting
Bijkomende service
VOERWINST per g.a.z.
Een economisch kengetal wat in de praktijk vaak gebruikt wordt, is “voerwinst / g.a.z.” Dit wordt als volgt berekend:
Het saldo is in feite een belangrijker kengetal dan voerwinst, maar het voordeel van het kengetal VOERWINST is:
Het is snel te berekenen omdat de gegevens direct beschikbaar zijn
De belangrijkste kostenposten zitten er toch in verwerkt
De noodzakelijk gegevens zijn betrouwbaar vast te stellen.
De hoogte van de voerwinst is sterk afhankelijk van:
biggenprijs
voerprijzen
Deze prijzen kunnen sterk variëren van jaar tot jaar door marktomstandigheden en om die reden kan de voerwinst ook sterk fluctueren. De varkenshouder kan daar misschien niets aan doen.
Om te beoordelen of een bedrijf economisch goed draait, kijkt men o.a. naar: % voerwinst t.o.v. gemiddelde
Voorbeeld:
Bedrijf Jansen : voerwinst € 700 / g.a.z.
Gemiddeld Nederland: voerwinst € 650 / g.a.z
Gemidd 25 % beste bedr.: voerwinst € 730 / g.a.z.
Het bedrijf Jansen scoort 8 % (50 op 650) beter dan gemiddelde in Nederland, maar toch ook nog 4 % (30 op 730) minder dan de 25 % beste bedrijven.
Kosten (kunstmatige) inseminatie
De kosten van natuurlijke dekkingen kunnen ondergebracht zijn in de rente levende have en nevenopbrengsten, maar kunnen ook tezamen met de KI-kosten als dekkosten vermeld staan. De kosten van kunstmatige inseminatie bestaan uit een tarief per eerste inseminatie en voorrijkosten per bezoek.
De kosten van KI bedragen in het voorbeeld gemiddeld € 20,-- per zeug per jaar
Gezondheidszorg
Hieronder vallen in ieder geval de betaalde kosten voor dierenarts en medicijnen.
Eventueel ook ontsmettingsmiddelen, maar dat kan per bedrijf verschillend zijn. Daarom is het belangrijk om de hoogte te zijn als je bedrijven onderling gaat vergelijken.
Tenslotte heb je nog kosten voor:
Heffingen
Elektriciteit
Verwarming (brandstoffen en strooisel)
Water,
In dit voorbeeld worden KI, gezondheid, heffingen enz samen de “Overige toegerekende kosten” genoemd. In sommige boekhoudprogramma’s noemen ze KI en gezondheid apart en de rest weer de “Overige variabele kosten”.
Rentekosten over de dieren:
In de varkenshouderij wordt de rente over de dieren als volgt berekend:
Op een zeugenhouderij heb je geld geïnvesteerd in:
Zeugen, incl. biggen
Opfokzeugen/beren
Voer en kasgeld
In totaal gaat men uit van ongeveer € 400,-
Bij een rente-% van 4,75 % zijn de rentekosten: € 19,- per g.a.z. (gemiddeld aanwezige zeug)
Opmerking: kosten van de productie van fokmateriaal
Hiervoor zijn de kosten van de productie van mestbiggen op het vermeerderingsbedrijf behandeld. Aan de productie van fokmateriaal zijn extra kosten verbonden n.l. zowel toegerekende kosten als vaste kosten. De extra kosten voor de productie van fokmateriaal zijn:
Arbeid
Per zeug is ± 2 uur extra arbeid nodig per jaar voor dieren merken en keuren, administratie, afzet fokbiggen enzovoort.
Stamboek en K.I.
De kosten voor foktechnische verrichtingen (contributies, registratie, nummeren) zijn hoger
De voerkosten per zeug zijn wat lager door de lagere biggen productie (heterosisverlies).
De rente levende have is wat hoger door de gemiddeld hogere waarde van de zeugen + biggen.
Het bedrag voor aankoop fokmateriaal is ongunstiger dan bij mestbiggenproductie door het prijsverschil tussen basiszeugen en kruisingszeugen.
Door de lagere biggenproductie zijn de vaste kosten en wat variabele kosten altijd wat hoger bij een (sub)fokbedrijf.
Alles bij elkaar is de kostprijs van een fokbig € 60 - € 70,-- hoger dan voor een big, die alas vleesvarken bestemd wordt.
Maak nu opdrachten 1, 2 en 3. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen
Belangrijke financiële kengetallen in de varkenshouderij zijn voerwinst en saldo. In deze kengetallen zijn alleen variabele kosten meegenomen waardoor ze goed onderling te vergelijken zijn. In de leereeheid behandelen wij de voerwinst en saldo vam de vermeerdering.
Opbrengsten en ontvangsten
Het productieproces is een continu proces. Net zomin als bij de kosten, kun je zomaar spreken over "de opbrengsten". Je spreekt altijd over de opbrengsten in een bepaalde periode, meestal een jaar. Ook spreek je over de opbrengsten per eenheid. De opbrengst per zeug per jaar. De opbrengst per vleesvarkens.
Je kunt de opbrengst van iets in euro’s weergeven, maar ook in eenheden product zoals biggen per zeug per jaar.
Vorderingen
Wil je tot een exacte berekening komen van de opbrengst per periode, dan moet je opletten dat je alles wat in een bepaalde periode geproduceerd wordt, ook meetelt. Zo zal er op het eind van een jaar biggen geleverd zijn die nog niet betaald is. Het geld dat men nog moet ontvangen, is de vordering. Dit houdt tevens in dat geld dat je in een bepaalde periode ontvangt, niet altijd van de productie van die periode hoeft te zijn. Dit kan een vordering uit de vorige periode zijn.
Interne opbrengsten
Op een veehouderijbedrijf heb je ook te maken met interne opbrengsten. Dit zijn opbrengsten die niet in geld worden uitgedrukt omdat ze weer op het bedrijf zelf gebruikt worden. Toch is het voor het beoordelen van de bedrijfsvoering zinvol om deze te berekenen. Als veehouder moet je weten wat het gemiddelde is om te kunnen beoordelen of je het goed of slecht doet.
Opbrengsten varkenshouderij
Prijzen van varkens en varkensvlees worden niet door subsidies beïnvloed. Zij zijn vrij! Daardoor is er in de varkenshouderij nog handel mogelijk. Valt er dan helemaal niets over te zeggen?
Omzet en aanwas
Varkensbedrijven verhandelen alleen maar dieren. Anders dan in de melkveehouderij en de pluimveehouderij produceren varkens naast vlees geen andere dierlijke producten die verkocht kunnen worden. We spreken hier voor wat opbrengsten betreft dus alleen over omzet en aanwas.
Die post wordt als volgt berekend: Omzet = veeverkopen - vee-aankopen
Aanwas = waarde vee einde periode - waarde vee begin periode
Vlees
De opbrengsten op een vleesvarkensbedrijf komen volledig voor rekening van de verkoop van vlees. De totale opbrengst per jaar kan berekend worden uit de aantallen kilo’s vlees die verkocht zijn maal de prijs per kg.
De aantallen kilo’s die verkocht kunnen worden, hangen voornamelijk af van:
de groei per dag van de dieren;
de bezettingsgraad in de hokken.
Naarmate de groei per dag hoger is, kan er per jaar per plaats vaker een varken worden vetgemest. Het aantal mestrondes neemt toe. Tevens is het belangrijk dat elke plaats bezet blijft. Dit kan niet altijd omdat men meestal all-in, all-out toepast. Daardoor wordt een afdeling vleesvarkens vaak in twee of drie keren afgeleverd. De plaatsen van afgeleverde dieren worden niet opgevuld. Daarnaast vallen er misschien dieren uit gedurende de mestperiode. Ook deze plaatsen worden niet opgevuld. Tenslotte zal een afdeling eerst schoongemaakt moeten worden voordat er nieuwe dieren in komen. Ook daardoor is er leegstand.De prijs die uitbetaald wordt per kg vlees, is afhankelijk van tal van factoren. De varkens worden op de slachterij geclassificeerd. Dit wil zeggen dat met een prikpistool (HGP-apparaat) het magervleespercentage van de varkens wordt vastgesteld. Naast het vleespercentage worden de karkassen beoordeeld op hun bespiering. Varkens met een uitzonderlijke bespiering krijgen de aanduiding AA. Een normale bespiering verdient de aanduiding A. De wat minder bespierde varkens classificeren B of nog minder, C.
De slachterijen maken elke week een zogenaamde basisprijs of roepprijs bekend. Dit is de prijs per kg vlees voor een varken met een magervleespercentage van 54 % en een type-aanduiding A. De uitbetaalde prijs (nettoprijs) komt uiteindelijk als volgt tot stand. nettoprijs = basisprijs + toeslagen - kortingen en inhoudingen
Toeslagen
De toeslagen bestaan uit:
Kwaliteitstoeslag mager vlees. Per procent mager vlees méér wordt een toeslag gegeven op de basisprijs.
Kwaliteitstoeslag type. Dieren die een typebeoordeling krijgen van AA krijgen een toeslag.
Kwantumtoeslag. Om leveranciers van vleesvarkens aan zich te binden geven slachterijen toeslagen wanneer men veel varkens per jaar levert aan de slachterij.
Directe toeslag. Om wekelijks de slachthaken vol te krijgen zijn slachterijen soms genegen om boven de genoemde toeslagen nog een extra toeslag te geven. Door deze toeslagen wordt het vergelijken van de uitbetaalde prijs van verschillende slachterijen vrij ondoorzichtig.
Nabetaling. (Bij coöperatieve varkensslachterijen). Ook hier wordt eerst een zogenaamde voorschotprijs betaald. Op het eind van het jaar wordt bekeken of er winst is gemaakt. Is dit het geval, dan kan een deel van deze winst alsnog in de vorm van een nabetaling aan de varkenshouders worden uitbetaald.
IKB-toeslag. Steeds meer wil de consument verzekerd zijn van een veilig stukje vlees. Om dat te garanderen kunnen varkenshouders meedoen in een zogenaamde keten. In deze keten zijn alle bedrijven die aan dat stukje vlees werken, vertegenwoordigd. Zij hebben afgesproken om hun inbreng in de keten op een bepaalde manier uit te voeren. Zo moet de varkenshouder voldoen aan bepaalde hygiënische maatregelen en de dieren huisvesten en behandelen volgens bepaalde regels. Wanneer aan de eisen voldaan wordt, leveren de geleverde varkens een toeslag op.
Inhoudingen
De inhoudingen bestaan uit:
Kwaliteitskorting mager vlees. Per procent mager vlees beneden de 54 % vindt een korting op de basisprijs plaats.
Kwaliteitskorting type. Voor de karkassen die een beoordeling B of C voor type krijgen, wordt een korting toegepast op de prijs per kg.
Korting op afwijkend gewicht. Slachterijen verwerken graag uniforme varkens van een gelijk gewicht. De slachtlijn is daarop ingesteld. De afzet van karkassen met een afwijkend gewicht verloopt moeilijker. Binnen bepaalde gewichtsgrenzen (bijvoorbeeld 79 kg tot en met 99 kg geslacht gewicht) worden geen kortingen berekend. Zwaardere of lichtere varkens worden gekort.
Inhoudingen PVE en dergelijke. Diverse organisaties regelen en begeleiden de afzet van het varkensvlees. Deze organisaties rekenen een bepaald bedrag per varken voor hun inspanningen.
Uitgaven en kosten
Kosten
Je kunt zomaar niet spreken over kosten. Als we over kosten spreken, dan moet daar altijd een eenheid bij. Je spreekt over, de kosten per zeug of de kosten per big. Zo ook wordt gesproken over de kosten per tijdseenheid. De kosten in een bepaalde periode. Meestal spreken we over de kosten per jaar.
Uitgaven
Niet alles wat je uitgeeft, hoeft direct een kostenpost te zijn. Je zult vast wel eens geldgeleend hebben aan iemand. Dit geld geef je wel uit, maar dit zijn geen kosten voor jou. Zo ook op een varkensbedrijf. Er wordt bijvoorbeeld geld van een lening terugbetaald aan de bank (aflossen). Dit geld wordt uitgegeven, maar is geen kostenpost. Ook wanneer er in een bepaald jaar nieuwe kraamhokken gekocht worden voor bijvoorbeeld€80.000,-, geef je dat geld uit. Je kunt niet zeggen nu zijn dit jaar mijn kosten€80.000,- . De kraamhokken gaat veel langer mee dan alleen dit jaar. Het bedrag zal over meerdere jaren verdeeld moeten worden. Wanneer je rekent met kosten per tijdseenheid, dus per jaar, dan moet je goed in de gaten houden, dat wat je betaalt, je in datzelfde jaar ook verbruikt. Betaal je nu voor iets dat je volgend jaar pas verbruikt, dan moet je die kosten ook voor het volgend jaar rekenen. Het omgekeerde kan ook: goederen kunnen dit jaar aangevoerd en verbruikt zijn, terwijl je ze pas volgend jaar betaalt. De kosten tellen dan toch voor dit jaar, het jaar van verbruik. Dus om de kosten per jaar uit te kunnen rekenen, moet je dus bijhouden hoeveel voorraad er is.
Geldstroom
Constant is er een goederenstroom van en naar het bedrijf. Producten worden aangevoerd en afgevoerd. Daartegenover staat natuurlijk een geldstroom. Wat aangevoerd wordt, moet in de meeste gevallen betaald worden. Voordat er opbrengsten gemaakt kunnen worden, moeten er kosten gemaakt worden.
Vlottende productiemiddelen
Er moeten productiemiddelen worden aangeschaft. Sommige productiemiddelen, zoals kunstmest en veevoer, zijn spoedig verbruikt en geven tamelijk direct resultaat; men noemt ze de vlottende productiemiddelen. Zij worden verbruikt gedurende een productieproces. De kosten hiervan noemen we variabele kosten.
Hieronder een overzicht van vlottende productiemiddelen.
Aankoop dier (inc. Transport)
Voer
Gezondheid
Uitval
Mestafzet
Energie en water
Heffingen
Overig (strooisel,destructie)
Duurzame productiemiddelen
Andere productiemiddelen, zoals grond, gebouwen en werktuigen, kan men jarenlang gebruiken. Het zijn de duurzame of vaste productiemiddelen. De kosten moeten over meerdere jaren verdeeld worden. De kosten van deze middelen behoren tot de vaste kosten. Daarnaast moet op elk bedrijf arbeid worden verricht. De arbeidskosten nemen vanwege hun eigen aard een aparte plaats in. Zij worden meestal tot de vaste kosten gerekend. gewichten van de dieren schatten. Ook groei van dieren is een opbrengst, hoewel deze nog niet in geld is omgezet. In de varkenshouderij zijn verschillende bedrijfssystemen. We kennen topfokbedrijven, subfokbedrijven, vermeerderingsbedrijven en vleesvarkensbedrijven. Tot de laatste twee zullen we ons hier beperken.
Betaald loon
Pacht/huur
Onderhoud
Algemene kosten
Rentelasten
Aflossingen
Privé-uitgaven
Overige kosten
Tenslotte zijn er nog kosten die vaak van te geringe omvang zijn om afzonderlijk te worden genoemd als een kostensoort. Deze kosten worden samen aangeduid als overige kosten. Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, administratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.
Kosten varkenshouderij
Rare jongens die varkenshouders! Ze betalen eerst geld voor het afval van anderen bedrijven. Voeren met dat afval hun varkens, die er mest van produceren. Vervolgens wordt er flink geld betaald om de mest kwijt te raken. Het kost wat om kosten te kunnen maken!
Voer
De voerkosten zijn in de varkenshouderij een nog belangrijker kostenpost dan in de melkveehouderij. De totale kostprijs van een big of een kg varkensvlees bestaat voor ongeveer de helft uit voerkosten. Het gaat hier over het algemeen om aangekochte mengvoeders. Eigen geteelde krachtvoeders worden in Nederland weinig gebruikt. In de ons omringende landen is dat anders: daar worden veel eigen geteelde granen aan de varkens gevoerd. De teelt van Corn Cob Mix (CCM) is echter interessant geworden de laatste jaren. Zeker nu dit, in combinatie met andere bijproducten, op het bedrijf gemengd kan worden tot brijvoer. Veel bedrijven zoeken een verlaging van de voerkosten door te investeren in een brijvoerinstallatie, in combinatie met het gebruik van bijproducten.
Dieren
Op een veehouderijbedrijf werkt men met dieren die moeten produceren. Wanneer de dieren onvoldoende produceren, te oud zijn of ziek, worden ze vervangen. Daarvoor in de plaats komen jonge dieren, die of zelf gefokt of aangekocht worden. Een vleesvarkensbedrijf moet al de dieren waarmee het produceert aankopen. De aankoop van deze dieren is natuurlijk een kostenpost. In de economie tellen we deze toch vaak aan de opbrengsten kant. We spreken namelijk over de post omzet en aanwas. Met omzet bedoelen we dan de verkopen van dieren min de aankopen van dieren.
Mest
Varkenshouderijbedrijven zijn heel vaak bedrijven met geen of weinig grond. Men spreekt van de intensieve veehouderij of de niet-grondgebonden veehouderij. De mest die de dieren op de bedrijven produceren, moet afgezet worden.
Vroeger was mest een gewild product. Door mest te gebruiken werden gronden vruchtbaarder. De zandgronden profiteerden het meest van deze mest. Mest bracht geld op! Tegenwoordig worden er echter zoveel dieren gehouden, dat er een overproductie aan mest is. De overheid heeft de aanwending van organische mest aan regels gebonden. Dit om uitspoeling van mineralen tegen te gaan. De mest moet nu over grotere afstanden vervoerd worden, naar gebieden met weinig dieren en veel akkerbouwgronden. Zelfs moet er mest geëxporteerd worden. De afzet van mest kost geld. De mestkosten kunnen van bedrijf tot bedrijf zeer sterk verschillen afhankelijk van o.a.
- mestafzetmogelijkheden op het eigen bedrijf
- mestcontracten
- de kwaliteit van de mest
- evt. heffing
Overige kosten
Naast de hierboven genoemde kosten van voer en mest zijn er natuurlijk ook in de varkenshouderij tal van andere kostenposten die gemaakt moeten worden om biggen of varkensvlees te kunnen produceren. Ook hier is energie en water nodig. Ook hier leveren KI-vereniging en dierenarts diverse diensten. Dit zijn in verhouding tot de eerder genoemde posten, vrij kleine bedragen per dier. Dat wil niet zeggen dat zij daardoor minder belangrijk zijn. Zeker in de intensieve veehouderij, waar veel dieren gehouden worden, maken veel kleine een grote.
Voerwinst
De voerwinst is een cruciaal cijfer in de varkenshouderij. Met dit cijfer kunnen varkenshouders zich aan elkaar spiegelen. Een belangrijk kengetal dus. Banken en financiële instellingen leggen vaak een groet nadruk op dit kengetal. Banken en financiële adviseurs leggen een grote nadruk op de voerwinst van een bedrijf. Dit is begrijpelijk, omdat de voerwinst de basis is voor het rendement van een bedrijf. Natuurlijk moeten de gezondheidsen arbeidskosten die nog na de voerwinst komen, niet worden vergeten. Soms zijn de kengetallen niet goed vergelijkbaar, denk bijvoorbeeld aan het mesten van beren.
De voerwinst bij de vleesvarkens wordt bepaald door de omzet (verkoop van vleesvarkens en aankoop van biggen), de voerkosten en de aanwas. U kunt niet alle bedrijven met elkaar vergelijken. Zo wordt het gemiddelde gevormd door bedrijven die droogvoer en bedrijven die brijvoer verstrekken met bijproducten. Tot het gemiddelde behoren bedrijven die beren en gelten houden, evenals bedrijven die borgen en gelten houden. Bedrijven met beren en gelten scoren hogere groeicijfers en gunstigere voerkosten per kg groei. De bedrijfsomvang speelt ook een rol. In de kengetallenspiegel zijn tabellen opgenomen, waarin de bedrijven gesorteerd zijn naar bedrijfsomvang, voersysteem en dergelijke. Bij analyseren van voerwinstcijfers is het belangrijk ook naar deze tabellen te kijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor welzijnsconcepten, waarbij u minder dieren per oppervlakte mag houden. Dit leidt tot een lagere stalbezetting en hogere vaste lasten per varken. Deelnemers aan deze concepten krijgen echter compensatie in de vorm van extra toeslagen. Zij realiseren een hogere opbrengstprijs per kg en betere technische resultaten.
In de resultaten van de vleesvarkenshouderij lopen de resultaten van de droogvoer- en brijvoerbedrijven met bijproducten door elkaar heen. Net als bij de zeugenbedrijven is het verschil tussen de meest- en de minstverdienende bedrijven groot. De technische resultaten bepalen vooral het verschil in voerkosten per kilogram groei. De bedrijfsomvang speelt een minder grote rol. In tabel 4 is de uitsplitsing naar bedrijfsomvang gemaakt. Naast het gemiddelde staat een categorie bedrijven met gemiddeld 803 vleesvarkens en een categorie met gemiddeld 4.004 vleesvarkens. In deze laatste categorie zitten met name vleesvarkensbedrijven die brijvoer met bijproducten voeren. Zij hebben lagere voerkosten die het verschil maken. De hogere prijs die zij ontvangen per kilogram geslacht gewicht wordt tenietgedaan door een hogere biggenprijs en een lagere groei.
Voerwinst per vierkante meter
De voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is: de som van omzet en aanwas minus de voerkosten en deze uitkomst gedeeld door het gemiddeld aantal aanwezige vleesvarkens. Deze voerwinst is een goede graadmeter voor de capaciteiten van de varkenshouder. Het koppelt de technische resultaten aan de handelskunst van de ondernemer. Bij financieringsaanvragen is de voerwinst een belangrijk kengetal waar banken naar kijken. In de voerwinst per gemiddeld aanwezig vleesvarken is echter de bezettingsgraad niet opgenomen. Daarom biedt dit kengetal onvoldoende informatie over het rendement van de stal.
Voerwinst is graadmeter voor capaciteiten varkenshouder
In de tabel is een vergelijking gemaakt tussen een vleesvarkensstal met brijvoer en voertroggen en een vleesvarkensstal op droogvoer en brijbakken. De omzet en aanwas is in beide situaties gelijk. De voerwinst per aanwezig vleesvarken is in de brijvoerstal veertien procent hoger. Dit voordeel wordt bijna geheel tenietgedaan, doordat er minder varkens worden afgeleverd. De voerwinst per vierkante meter is daardoor slechts een fractie hoger. Oorzaak is dat de troggen in de brijvoerstal ruimte innemen, waardoor er minder dieren worden gehouden.
De voerkosten zijn een belangrijk onderdeel van de totale productiekosten in de varkenshouderij. De voerkosten worden berekend uit de voederconversie en uit de voerprijs. In dit voorbeeld is de voerprijs nog van enkele jaren terug.
De kosten van uitval
Deze kosten worden in de zeugenhouderij niet apart berekend. Bij de vleesvarkens worden ze wel apart berekend. Uitval kan de rentabiliteit flink omlaag brengen. Immers, een hoge uitval wijst op een slechte gezondheidstoestand van de varkensstapel.
Om de waarde van de uitval te berekenen, ga je uit van de waarde van een gemiddeld aanwezig dier.
De waarde van een gemiddeld aanwezig dier is:
de aankoopprijs van de big (incl transportkosten), vermeerderd met
de kosten van het opgenomen voer en reeds gemaakte overige kosten;
men gaat uit van: de helft van (voerkosten en de overige toegerekende kosten).
In het voorbeeld is dat:
big: € 40,- + € 1,00 = € 41,00
helft van voer+overige toeg.k.: (€ 43,10 + € 4,90)/2 = € 48,- / 2 = € 24,- Totaal: 41,00 + 24,- = € 65,- (dit is dus de gem. waarde van een uitgevallen varken)
Stel je hebt 100 biggen opgelegd; de uitval = 3; dus je kunt er 97 afleveren. Kosten van uitval zijn dan: (3,0 x 65,-) / 97 = € 2,- per afgeleverd varken.
Rentekosten
In de vleesvarkenshouderij wordt de gemiddelde waarde van een vleesvarken bepaald door:
Aankoopprijs big (bijv. € 41,-)
Helft van (voerkosten + overige toegerekende kosten): 0,5 x € 48,- = € 24,- De rente kosten zijn dan 4 % van € 65 = € 2,56 als het voor 1 jaar zou zijn.
Een ronde voor een vleesvarken duurt ongeveer 4 maanden = 1/3 jaar. Rentekosten per vleesvarken zijn dan € 2,56 / 3 = € 0,85 per afgeleverd varken. Bij 3 rondes per jaar is dat weer € 2,56 per gemiddeld aanwezig varken.
Meier-Brakenberg heeft met de PiggyCheck-applicatie een gouden innovatie award gewonnen op EuroTier 2016. Met PiggyCheck is het mogelijk om het gewicht en de omvang van een vleesvarken te bepalen met behulp van de camera van een smartphone of tablet. Fysiek contact met de varkens is hiermee overbodig geworden.
PiggyCheck is een applicatie geschikt voor reguliere smartphones en tablet die voorzien zijn van een camera. Het programma maakt afbeeldingen of video's met de camera om het gewicht van het varken vast te stellen. Door middel van een stoplicht -groen, oranje, rood- is snel inzichtelijk of een varken rijp is voor de slacht.
De data van PiggyCheck wordt in de Cloud opgeslagen en kan gebruikt worden voor meer gedetailleerde analyses. De data van de slacht wordt gelinkt aan de data in de stal om extra conclusies te kunnen trekken. Op basis van die data kunnen toekomstige wijzigingen op basis van genetica of het voerregime worden doorgevoerd.
Maandelijks abonnement
PiggyCheck is beschikbaar als maandelijks abonnement en kan op elk moment worden opgezegd. Volgens ontwikkelaar Meier-Brakenberg zijn hardware enige investeringskosten.
- See more at: https://www.varkensbedrijf.nl/nieuwsartikel/2016/piggycheck-gewicht-vaststellen-door-camera-smartphone-of-tablet/b24g8c12o986/#sthash.BuSBMyBF.dpuf
Bij het saldo gaat het om het verschil tussen opbrengsten en toegerekende kosten.
De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten
toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces; zoals voer, energie, aankoop dieren, gezondheidszorg,
niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces zelf, zoals kosten voor gebouwen, machines, loon voor personeel
Je kunt het ook als volgt omschrijven: als je op een bedrijf de productie tijdelijk stopt, heb je op dat moment géén toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten daarentegen gaan gewoon door. Denk bijv. aan de situatie dat door varkenspest een bedrijf tijdelijk “stil ligt”.
De niet-toegerekende kosten gaan gewoon door. In die periode hoeft hij echter geen voer e.d te kopen. Men heeft dan geen toegerekende kosten.
We onderscheiden de volgende toegerekende kosten:
Dierkosten
Voerkosten
Kosten van uitval
Rentekosten dieren
Kosten gezondheidszorg
Overige toegerekende kosten
Elektriciteitskosten
Brandstofkosten
Kosten water
Vervoer
Aflevering
Overige
We onderscheiden de volgende niet-toegerekende kosten, of vaste kosten :
Huisvestingskosten:
De huisvestingskosten bestaan uit afschrijvingen, rente en onderhoud.
Algemene kosten:
Dit zijn b.v. autokosten, telefoonkosten, abonnementen, contributies, heffingen, admini- stratiekosten, verzekering en onroerend zaak belasting. In begrotingen en eventueel in saldoberekeningen worden voor de algemene kosten vaak normen gehanteerd. Dit houdt niet in dat de algemene kosten voor alle bedrijven even hoog zullen zijn. Er zijn zeer vele factoren welke de hoogte van de algemene kosten op een bedrijf beïnvloeden.
Arbeidskosten
Mestkosten
Opmerking
De kosten van mestafzet worden dus meestal bij de vaste kosten ondergebracht terwijl het eigenlijk variabele kosten zijn.
Dit doet men omdat de ligging van het bedrijf een grote rol speelt. Voor een varkenshouderij- bedrijf in een concentratiegebied zijn deze kosten anders dan voor een veehouderijbedrijf in een akkerbouwgebied.
Je wilt met de saldobegroting de efficiëntie op het bedrijf beoordelen.
De kritieke opbrengstprijs wordt tegenwoordig vaak gebruikt om aan te geven wat de minimale opbrengst per big of per kg varkensvlees moet zijn om te kunnen voldoen aan alle betalingsverplichtingen.
De kritieke opbrengstprijs bestaat uit directe kosten, het gedeelte van de indirecte kosten, dat gepaard gaat met uitgaven, verplichte aflossingen voor leningen en de normale privé – uitgaven. Bij de kritieke opbrengstprijs ligt de nadruk dus op uitgaven in plaats van kosten.
Indien de opbrengstprijzen onder de kritieke opbrengstprijs komen, kan er een liquiditeitstekort ontstaan.
Directe kosten varkens:
Aankoop dier (incl. transport) Voer
KI
Gezondheid Uitval Mestafzet
Energie en water Heffingen
Overig (strooisel, destructie)
Indirecte kosten varkens:
Betaald loon
Pacht/huur
Onderhoud
Algemene kosten
Rentelasten
Noodzakelijke uitgaven
Aflossingen
Privé-uitgaven
Maak nu de overgebleven opdrachten onder het kopje toepassen. Exta oefenopgaven staan onder het kopje zelftoets.
Het landelijk biggenprijzenschema geeft een richtprijs voor de praktijk.
Als basis geldt een evenredige verdeling van winst of verlies tussen fokker en mester. Hierbij is verondersteld dat de beide partijen een prijs ontvangen die gelijk is aan de kosten (incl. arbeid) en daarna, al naar de hoogte van de vleesprijs, de winst of het verlies gaan delen.
De kostprijzen voor een big en voor een kg varkensvlees zijn gebaseerd op gegevens uit de "Technische Economische Administratie Varkenshouderij 2015 (TEA). De mestkosten zijn normatief meegenomen in de kostprijsberekening omdat deze onvoldoende tot uiting kwamen in de administraties. Bij de kostprijsberekening is uitgegaan van een gezonde big van 25 kg.
De verdeling van winst of verlies vindt plaats op basis van de productiefactoren arbeid en 35% van het geïnvesteerde kapitaal (vervangingswaarde).
Als norm is genomen een tweemansbedrijf met 550 zeugen (g.a.z.) of een eenmansbedrijf met 4000 vleesvarkens gemiddeld aanwezig. Dit betekent 590 zeugenplaatsen resp. 4300 varkensplaatsen.
De berekening van de richtprijs wordt elk jaar aangepast. De laatste versie is van juni 2016. Zie volgende pagina. Dat is de versie inclusief BTW. Er bestaat ook een versie exclusief BTW.
Effecten van wijzigingen in de voerprijzen worden regelmatig berekend. De richtprijs en de maandelijkse voerprijscorrectie worden wekelijks gepubliceerd in de agrarische vakbladen en op internet. Voor week 2 van 2017 is vermeld:
Maak nu opdracht 4. Deze opdracht kan je vinden onder het kopje toepassen
In de melkveehouderij bestaan de opbrengsten uit: melkgeld, omzet en aanwas en overige opbrengsten. Waaruit bestaan de opbrengsten in de vleesvarkenshouderij?
In de melkveehouderij is het melkquotum het maximale dat je mag produceren. Op welke manier is de productie in de vleesvarkenshouderij begrensd?
Om het saldo te berekenen en te beoordelen kijk je op de eerste plaats naar de opbrengsten. De opbrengst per vleesvarken is van een groot aantal factoren afhankelijk. Een aantal begrippen speelt hierbij een rol.
Begrippen
Uitgaande van een levend eindgewicht van een vleesvarken van 112,2 kg vind je een geslacht gewicht van
87 kg. De verhouding tussen het geslacht gewicht en het levend eindgewicht is 77,5%. Dit is het inslachtings-percentage. Wat overblijft is bruikbaar en niet-bruikbaar slachtafval.
Het opleggewicht van de biggen in de mesterijfase is 25 kg. De totale groei is dus 87,2 kilogram. De groei per afgeleverd vleesvarken is 770 gram per dag. De bijbehorende uitval is 2,1%.
De omzetsnelheid bereken je als het aantal groeidagen per vleesvarken (87,2 : 0,770 = 113,25) gedeeld door het aantal dagen per jaar: 365 : 113,25 = 3,22. De omzetsnelheid is dus het aantal maal het groeitraject van een vleesvarken per jaar.
Als je het aantal afgeleverde varkens per varken per jaar berekent, dan weet je hoeveel varkens er per jaarvarken afgeleverd worden. In dit voorbeeld is dit maximaal 3,22, bij een uitval van 0%.
De uitval is echter 2,1%. Deze uitval is gelijkmatig over een mestperiode verdeeld, dit is een uitgangspunt. In het begin is de uitval 0%, op het einde zie je een uitval 2,1%.
Dit betekent dat elke varkensplaats voor 98,95% benut wordt. Het aantal afgeleverde varkens per jaarvarken wordt dan 3,22 x 98,95% = 3,19.
Bereken het aantal afgeleverde varkens per jaarvarken als de omzetsnelheid 3,10 is en het uitvalpercentage van de vleesvarkens 6.
Opbrengst vleesvarkens
Bij vleesvarkens wordt de prijs per kg geslacht gewicht door een groot aantal factoren beïnvloed. De vleesprijs is hierdoor niet doorzichtig. Dat wil zeggen dat je niet op elk gewenst moment van de dag de juiste vleesprijs kunt achterhalen.
De omzet van een vleesvarkensbedrijf bestaat uit de waarde van verkoop verminderd met de waarde van aankoop. Als je een berekening maakt voor een jaar voor een heel bedrijf, dan reken je ook met de aanwas. Het verschil tussen de waarde van de dieren op de eindbalans en de waarde op de beginbalans reken je bij de opbrengsten. Je rekent hier nu verder met een afgeleverd varken met een opbrengst van € 106,80.
Toegerekende kosten vleesvarkens
De toegerekende kosten per afgeleverd vleesvarken bestaan uit:
• aankoop big,
• voerkosten,
• kosten van uitval,
• overige toegerekende kosten,
• rentekosten.
Aankoopbig
De aankoopkosten worden door vraag en aanbod bepaald. Je kunt de prijs van de big afleiden uit de prijs die
de vleesvarkenshouder ontvangt voor zijn afgeleverde vleesvarkens. Een hogere prijs per kilogram varkensvlees vertaalt zich in hogere inkomsten voor de vleesvarkenshouder.
Via een verdeelsleutel kan de vermeerderaar hiervan profiteren door een hogere prijs voor zijn biggen.
De prijs van de biggen is de laatste jaren zeer wisselend geweest. Je kunt uitgaan van een prijsniveau van ongeveer € 45,- per dier. Bij noteringen moet je van een bepaald gewicht uitgaan. Uitgangspunt is een gewicht van 23 kilogram. Als je binnen het gewichtstraject 20-27 kilogram zit, ga je per kilogram verschil uit van € 1 prijsverschil.
Verwerkingsopdracht 3: Debiggenprijs
In de vakbladen vind je de zogenaamde biggenprijsnotering.
Zoek zo’n notering op, geeft de verschillende noteringen weer.
Waarom zijn er verschillen?
Devoerkosten
De voerkosten zijn voor een vleesvarkenshouder van groot belang. De prijs en de hoeveelheid bepalen een groot gedeelte van de rentabiliteit van het bedrijf. Rond de voeding en het voer kom je een aantal kengetallen tegen.
De voederconversieis het aantal verbruikte kilogrammen voer per kilogram groei. Er is sprake van een netto-
en een brutoverbruik. Door vermorsing gaat voer verloren. Je gaat in je berekeningen uit van het brutovoerver- bruik.
Het aantal kilogrammen groei vind je door het eindgewicht te verminderen met het begingewicht. Hiervoor zijn voorgeschreven systemen, zodat iedereen op een vergelijkbare manier weegt. Ook het gewicht van de uitval
en selectie wordt meegenomen in het registratiesysteem.
Met behulp van de berekende voederconversie en de voerprijs zijn op een eenvoudige manier de voederkosten per afgeleverd varken te berekenen. Voor de vleesvarkenshouder is dit een van de belangrijkste kengetallen.
Voor een groeitraject van 87,2 kg per varken is 231 kilogram voer nodig. Het voer kost € 0,17 per kilogram.
Bereken de voederconversie.
Bereken de voerkosten per afgeleverd varken.
Veel uitval verhoogt de voederconversie. Leg uit hoe dit komt.
Kostenvanuitval
Uitval kan de rentabiliteit flink omlaag brengen. Immers, een hoge uitval wijst op een slechte gezondheidstoestand van de varkensstapel. Het resultaat van de gezonde dieren is dan ook aan de lage kant. Om de waarde van
de uitval te berekenen moet je een aanname doen, te weten dat de waarde van de uitval gelijk is aan de waarde van een gemiddeld aanwezig dier.
De waarde van een gemiddeld aanwezig dier is de aankoopprijs van de big, vermeerderd met de helft van de voerkosten en de helft van de overige toegerekende kosten. In het voorbeeld is dat € 40,- vermeerderd met €22,60.
De kosten van uitval bij een uitvalspercentage van 2,1% zijn dan: (uitvalspercentage x waarde uitval dieren) : (100 - uitvalspercentage), dus in het voorbeeld: (2,1 x 62,60) : (100 - 2,1) = € 1,34 per afgeleverd varken.
Verwerkingsopdracht 5: Kostenvanuitval
Bereken de kosten van de uitval per afgeleverd varken met behulp van de volgende gegevens.
Aan het einde van een aantal rondes is een uitval geconstateerd van 3,5%. De biggen zijn aangekocht voor een bedrag van € 45,- per stuk. De voerkosten en de overige toegerekende kosten zijn € 44,- per opgelegd varken.
Overigetoegerekendekosten
Deze zijn nauwkeurig te omschrijven. Om praktische redenen houden we dit simpel. Onder de overige toege- rekende kosten reken je de kosten van gezondheidszorg, de varkensheffing, verwarming en strooisel, water en elektriciteit. Per afgeleverd varken gaat het om een post van € 5,90 per afgeleverd varken.
Verwerkingsopdracht 6: Overigetoegerekendekosten
De overige toegerekende kosten zijn € 5,90 per afgeleverd varken.
Hoe hoog zijn deze per opgelegde big bij een uitval van 5%?
Rentekosten
Biggen moeten aangekocht worden, daarnaast investeer je ook in biggen: voer en overige toegerekende kosten. De te berekenen rente is op de eerste plaats afhankelijk van de lengte van de productieperiode van het varken
van opleggen tot slachten. De hoogte van de rente speelt een rol, alsmede de gemiddelde waarde van het varken. Per gemiddeld aanwezig varken zijn de rentekosten bijvoorbeeld 6,5% van € 62,60 = € 4,07. Het aan- wezige voer en het kasgeld vragen ook rente. Samen een kostenpost van € 4,40 per jaar. Bij een omzetsnelheid van 3,19 zijn de rentekosten per afgeleverd vleesvarken dus: € 4,40 : 3,19 = € 1,38.
De voederwinst per afgeleverd varken is het verschil tussen opbrengsten en kosten van big, transport, voer en uitval. Het aantal afgeleverde varkens per jaar per gemiddeld aanwezig varken is 3,19. Het saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken is dus 3,19 x € 17,82 = € 56,85. Dit ligt iets boven het niveau van 1999. Ditziejeinfiguurterug.
De voerkosten bestaan uit de voerhoeveelheid en de prijs per kilogram voer. Het voerverbruik per afgeleverd vleesvarken is 231 kilogram. De voerprijs is € 0,1682 per kilogram.
Bereken de stijging van het saldo als het voerverbruik met 3% daalt.
Met welk bedrag moet de voerprijs dalen om hetzelfde effect te bereiken?
Waardoor zijn de voerkosten hoger in de biologische vleesvarkenshouderij?
Verwerkingsopdracht 8: Vragen
Wat zijn de drie belangrijkste kostenposten voor de vleesvarkenshouder? Wat kan hij doen om deze kosten- posten te verlagen?
Hoe hoog is het bedrijfssaldo op een vleesvarkensbedrijf met 1500 gemiddeld aanwezige vleesvarkens?
Voerkosten vermeerderingsbedrijf
Van een vermeerderingsbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
uitvalspercentage zeugen: 45 %;
aankoop opfokzeugen op 25 kg;
aantal beren: 3.
Schat van dit bedrijf hoeveel kg voer jaarlijks aangekocht moet worden. Doe dit door de aanwezige dieren te vermenigvuldigen met het voerverbruik per jaar of per dier.
Zoek in de vakbladen de prijzen op van de varkensvoeders en de huidige biggenprijs.
Maak een schatting van de totale voerkosten op dit bedrijf. Doe dit door het voerverbruik per diercategorie te vermenigvuldigen met de huidige prijs van de bijpassende voersoort.
Bereken de voerkosten per grootgebrachte big.
Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een big zijn voerkosten?
Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?
Voerkosten vleesvarkenshouderij
Van een vleesvarkensbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
groeitraject: 25 - 110 kg;
gemiddelde voederconversie: 2,7;
gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.
Zoek in de vakbladen de huidige prijzen van babybiggenvoer, vleesvarkensvoer en de vleesprijs.
Bereken het totale voerverbruik per jaar op dit vleesvarkensbedrijf. c Bereken de totale voerkosten per jaar op dit vleesvarkensbedrijf.
Bereken de voerkosten per kg vlees.
Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een kg vlees zijn voerkosten?
Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?
Mestkosten
De kosten van mestafzet kunnen voor sommige bedrijven hoog oplopen. Dit is vooral afhankelijk van de regio waarin men zijn bedrijf heeft. Ga bij de onderstaande sommen uit van de volgende bedrijven:
Vermeerderingsbedrijf
gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
uitvalspercentage zeugen: 45 %;
aankoop opfokzeugen op 25 kg;
aantal beren: 3.
Vleesvarkensbedrijf
aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
groeitraject: 25 - 110 kg;
gemiddelde voederconversie: 2,7;
gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.
Stel dat het vermeerderingsbedrijf uit schoolopdracht 2.9 en het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.10 geen van beide grond hebben.
Zoek in het handboek de normen voor de mestproductie op.
Bereken aan de hand van de normen de jaarlijkse mestproductie van het vermeerderingsbedrijf.
Zoek in de vakbladen op welke prijzen er bij jouw in de regio betaald worden voor de afzet van mest.
Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vermeerderingsbedrijf.
Hoeveel bedragen de mestafzetkosten per big? Hoeveel procent is dit van de opbrengstprijs van een big?
Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.9.
Welke andere kosten worden er door de veehouderijbedrijven gemaakt met betrekking tot de productie van mest?
Welke regels gelden er voor het uitrijden van mest?
Biggenprijs
Biggenprijzen kunnen sterk schommelen en zijn vaak afhankelijk van gemaakte afspraken met fokkerij-instellingen.
Zoek in de vakbladen (Boerderij) de huidige biggenprijzen op.
Van welke instellingen worden de biggenprijzen gepubliceerd?
Wat zijn dit voor een instellingen?
Tussen de diverse instellingen komen mogelijk verschillen voor. Wat kan daarvoor een verklaring zijn?
Zoek van dezelfde instellingen de prijzen op van een maand geleden. Doe dit vijf maal en maak een grafiek van het verloop van de prijzen.
Welke conclusies kun je trekken over het verloop van deze prijzen?
Vragen
Waardoor wordt de biggenprijs hoofdzakelijk bepaald?
Een aantal instellingen/organisaties "regelen" het verhandelen van biggen. Welke zijn dat?
Waarom hebben vleesvarkenshouders graag uniforme koppels biggen?
Waarom streeft men naar gesloten bedrijven?
Van welke twee kengetallen hangt de kg-opbrengst aan vlees van een vleesvarkensbedrijf per jaar hoofdzakelijk af?
Wat is het classificeren van slachtvarkens?
Wat verstaan we onder de basisprijs?
Welke toeslagen zijn mogelijk boven op de basisprijs?
Welke kortingen en inhoudingen zijn mogelijk bij de afrekening van een levering vleesvarkens?
Wat wordt bedoeld met IKB?
Opbrengst zeugenhouderij
Gegeven:
waarde van de varkensstapel op 1/1/2015: € 230.000,-;
uitgaven voor aankoop zeugen: € 50.800,-;
ontvangsten: € 425.000,-;
waarde van de varkensstapel op 31/12/2015: € 215.000,-.
Bereken de omzet.
Bereken de aanwas.
Bereken omzet en aanwas.
Opbrengst vermeerderingsbedrijf
Uit de boekhouding van onderstaande tabel van een vermeerderingsbedrijf kun je de aantallen vee en de waarde per dier aflezen.
Dieren
Aantal op 1/1/1996
Aantal op 31/12/1996
Waarde per dier
fokzeugen
180
175
600
opfokzeugen
17
17
450
dekberen
2
2
900
biggen 1 t/m 5 weken
450
460
70
biggen 6 t/m 12 weken
375
380
90
Verder blijkt:
gemiddeld aantal zeugen: 178;
aantal worpen: 391;
aantal geboren biggen: 4100;
aantal gestorven biggen: 452;
aangekochte opfokzeugen: 83 voor € 47.600,-;
aangekochte beer: 1 voor € 1200,-;
verkochte biggen: 3633 voor € 345.100,-;
verkochte slachtzeugen: 83 voor € 23.500,-;
verkochte opfokzeugen: 5 voor € 1.100,-;
verkochte beer: 1 voor € 800,-.
Ga na of de aantallen dieren kloppen.
Bereken de omzet en aanwas.
Bereken het aantal worpen per zeug per jaar.
Bereken het aantal levend geboren biggen per worp.
Bereken het sterftepercentage van de biggen.
Bereken het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar.
Bereken de gemiddelde prijs van de verkochte en gekochte dieren.
Vleesvarkens
Een vleesvarkenshouder heeft voor een afdeling de volgende gegevens van een jaar verzameld:
Aanwezig 1 januari 2015: 90 dieren met een gewicht van 6300 kg.
Aanwezig 31 december 2015: 95 dieren met een gewicht van 7600 kg.
Aankopen: 290 biggen met een totaal gewicht van 7250 kg.
Verkopen: 282 varkens met een totaal gewicht van 30456 kg.
Gestorven: 3 varkens met een totaal gewicht van 180 kg.
Aantal vleesvarkensplaatsen: 100.
Gemiddeld aantal aanwezig: 94 varkens.
Ga na of de aantallen dieren kloppen.
Wat was het gemiddeld opleggewicht?
Wat is het gemiddeld aflevergewicht?
Bepaal de groei, in gram per varken per dag. e Hoe hoog is de bezettingsgraad?
Hoe groot was het aantal mestrondes per vleesvarkensplaats?
In de melkveehouderij bestaan de opbrengsten uit: melkgeld, omzet en aanwas en overige opbrengsten. Waaruit bestaan de opbrengsten in de vleesvarkenshouderij?
In de melkveehouderij is het melkquotum het maximale dat je mag produceren. Op welke manier is de productie in de vleesvarkenshouderij begrensd?
Om het saldo te berekenen en te beoordelen kijk je op de eerste plaats naar de opbrengsten. De opbrengst per vleesvarken is van een groot aantal factoren afhankelijk. Een aantal begrippen speelt hierbij een rol.
Begrippen
Uitgaande van een levend eindgewicht van een vleesvarken van 112,2 kg vind je een geslacht gewicht van 87 kg. De verhouding tussen het geslacht gewicht en het levend eindgewicht is 77,5%. Dit is het inslachtings-percentage. Wat overblijft is bruikbaar en niet-bruikbaar slachtafval.
Het opleggewicht van de biggen in de mesterijfase is 25 kg. De totale groei is dus 87,2 kilogram. De groei per afgeleverd vleesvarken is 770 gram per dag. De bijbehorende uitval is 2,1%.
De omzetsnelheid bereken je als het aantal groeidagen per vleesvarken (87,2 : 0,770 = 113,25) gedeeld door het aantal dagen per jaar: 365 : 113,25 = 3,22. De omzetsnelheid is dus het aantal maal het groeitraject van een vleesvarken per jaar.
Als je het aantal afgeleverde varkens per varken per jaar berekent, dan weet je hoeveel varkens er per jaarvarken afgeleverd worden. In dit voorbeeld is dit maximaal 3,22, bij een uitval van 0%.
De uitval is echter 2,1%. Deze uitval is gelijkmatig over een mestperiode verdeeld, dit is een uitgangspunt. In het begin is de uitval 0%, op het einde zie je een uitval 2,1%.
Dit betekent dat elke varkensplaats voor 98,95% benut wordt. Het aantal afgeleverde varkens per jaarvarken wordt dan 3,22 x 98,95% = 3,19.
Bereken het aantal afgeleverde varkens per jaarvarken als de omzetsnelheid 3,10 is en het uitvalpercentage van de vleesvarkens 6.
Opbrengst vleesvarkens
Bij vleesvarkens wordt de prijs per kg geslacht gewicht door een groot aantal factoren beïnvloed. De vleesprijs is hierdoor niet doorzichtig. Dat wil zeggen dat je niet op elk gewenst moment van de dag de juiste vleesprijs kunt achterhalen.
De omzet van een vleesvarkensbedrijf bestaat uit de waarde van verkoop verminderd met de waarde van aankoop. Als je een berekening maakt voor een jaar voor een heel bedrijf, dan reken je ook met de aanwas. Het verschil tussen de waarde van de dieren op de eindbalans en de waarde op de beginbalans reken je bij de opbrengsten.
Je rekent hier nu verder met een afgeleverd varken met een opbrengst van € 106,80.
Toegerekende kosten vleesvarkens
De toegerekende kosten per afgeleverd vleesvarken bestaan uit:
• aankoop big,
• voerkosten,
• kosten van uitval,
• overige toegerekende kosten,
• rentekosten.
Aankoopbig
De aankoopkosten worden door vraag en aanbod bepaald. Je kunt de prijs van de big afleiden uit de prijs die
de vleesvarkenshouder ontvangt voor zijn afgeleverde vleesvarkens. Een hogere prijs per kilogram varkensvlees vertaalt zich in hogere inkomsten voor de vleesvarkenshouder.
De prijs van de biggen is de laatste jaren zeer wisselend geweest. Je kunt uitgaan van een prijsniveau van ongeveer € 45,- per dier. Bij noteringen moet je van een bepaald gewicht uitgaan. Uitgangspunt is een gewicht van 23 kilogram.
Als je binnen het gewichtstraject 20-27 kilogram zit, ga je per kilogram verschil uit van € 1 prijsverschil.
Verwerkingsopdracht 3: Debiggenprijs
In de vakbladen vind je de zogenaamde biggenprijsnotering. Zoek zo’n notering op, geeft de verschillende noteringen weer. Waarom zijn er verschillen?
Devoerkosten
De voerkosten zijn voor een vleesvarkenshouder van groot belang. De prijs en de hoeveelheid bepalen een groot gedeelte van de rentabiliteit van het bedrijf. Rond de voeding en het voer kom je een aantal kengetallen tegen.
De voederconversie is het aantal verbruikte kilogrammen voer per kilogram groei. Er is sprake van een nettoen een brutoverbruik. Door vermorsing gaat voer verloren. Je gaat in je berekeningen uit van het brutovoerver- bruik.
Het aantal kilogrammen groei vind je door het eindgewicht te verminderen met het begingewicht. Hiervoor zijn voorgeschreven systemen, zodat iedereen op een vergelijkbare manier weegt. Ook het gewicht van de uitval en selectie wordt meegenomen in het registratiesysteem.
Met behulp van de berekende voederconversie en de voerprijs zijn op een eenvoudige manier de voederkosten per afgeleverd varken te berekenen. Voor de vleesvarkenshouder is dit een van de belangrijkste kengetallen.
Voor een groeitraject van 87,2 kg per varken is 231 kilogram voer nodig. Het voer kost € 0,17 per kilogram. Bereken de voederconversie.
Bereken de voerkosten per afgeleverd varken.
Veel uitval verhoogt de voederconversie. Leg uit hoe dit komt.
Kostenvanuitval
Uitval kan de rentabiliteit flink omlaag brengen. Immers, een hoge uitval wijst op een slechte gezondheidstoestand van de varkensstapel. Het resultaat van de gezonde dieren is dan ook aan de lage kant. Om de waarde van de uitval te berekenen moet je een aanname doen, te weten dat de waarde van de uitval gelijk is aan de waarde van een gemiddeld aanwezig dier.
De waarde van een gemiddeld aanwezig dier is de aankoopprijs van de big, vermeerderd met de helft van de voerkosten en de helft van de overige toegerekende kosten. In het voorbeeld is dat € 40,- vermeerderd met €22,60.
De kosten van uitval bij een uitvalspercentage van 2,1% zijn dan: (uitvalspercentage x waarde uitval dieren) :
(100 - uitvalspercentage), dus in het voorbeeld: (2,1 x 62,60) : (100 - 2,1) = € 1,34 per afgeleverd varken.
Verwerkingsopdracht 5: Kostenvanuitval
Bereken de kosten van de uitval per afgeleverd varken met behulp van de volgende gegevens.
Aan het einde van een aantal rondes is een uitval geconstateerd van 3,5%. De biggen zijn aangekocht voor een bedrag van € 45,- per stuk. De voerkosten en de overige toegerekende kosten zijn € 44,- per opgelegd varken.
Overigetoegerekendekosten
Deze zijn nauwkeurig te omschrijven. Om praktische redenen houden we dit simpel. Onder de overige toege- rekende kosten reken je de kosten van gezondheidszorg, de varkensheffing, verwarming en strooisel, water en elektriciteit. Per afgeleverd varken gaat het om een post van € 5,90 per afgeleverd varken.
Verwerkingsopdracht 6: Overigetoegerekendekosten
De overige toegerekende kosten zijn € 5,90 per afgeleverd varken. Hoe hoog zijn deze per opgelegde big bij een uitval van 5%?
Rentekosten
Biggen moeten aangekocht worden, daarnaast investeer je ook in biggen: voer en overige toegerekende kosten. De te berekenen rente is op de eerste plaats afhankelijk van de lengte van de productieperiode van het varken
van opleggen tot slachten. De hoogte van de rente speelt een rol, alsmede de gemiddelde waarde van het varken. Per gemiddeld aanwezig varken zijn de rentekosten bijvoorbeeld 6,5% van € 62,60 = € 4,07. Het aan- wezige voer en het kasgeld vragen ook rente. Samen een kostenpost van € 4,40 per jaar. Bij een omzetsnelheid van 3,19 zijn de rentekosten per afgeleverd vleesvarken dus: € 4,40 : 3,19 = € 1,38.
De voederwinst per afgeleverd varken is het verschil tussen opbrengsten en kosten van big, transport, voer en
uitval. Het aantal afgeleverde varkens per jaar per gemiddeld aanwezig varken is 3,19. Het saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken is dus 3,19 x € 17,82 = € 56,85. Dit ligt iets boven het niveau van 1999. Ditziejeinfiguurterug.
De voerkosten bestaan uit de voerhoeveelheid en de prijs per kilogram voer. Het voerverbruik per afgeleverd vleesvarken is 231 kilogram. De voerprijs is € 0,1682 per kilogram.
Bereken de stijging van het saldo als het voerverbruik met 3% daalt.
Met welk bedrag moet de voerprijs dalen om hetzelfde effect te bereiken? Waardoor zijn de voerkosten hoger in de biologische vleesvarkenshouderij?
Verwerkingsopdracht 8: Vragen
Wat zijn de drie belangrijkste kostenposten voor de vleesvarkenshouder? Wat kan hij doen om deze kosten- posten te verlagen?
Hoe hoog is het bedrijfssaldo op een vleesvarkensbedrijf met 1500 gemiddeld aanwezige vleesvarkens?
Saldo bij de vermeerdering
Je kijkt eerst naar de opbouw van het saldo bij de vermeerdering. Je gaat het saldopergemiddeldaanwezigezeug berekenen.
De opbrengsten vormen het uitgangspunt. Wat zijn de opbrengsten per jaar voor de gemiddeld aanwezige zeugen? Hiervoor zijn de opbrengstprijs van de verkochte biggen en het aantal verkochte biggen per zeug per jaar in hoofdzaak bepalend.
Het gaat dan om de volgende twee vragen:
• Welke invloed heeft het gewicht van de biggen op de verkoopprijs?
Binnen het gewichtstraject 20-27 kg reken je met een verschil van € 1,- per kg verschil in gewicht.
• Hoe staat het met de kosten van het transport van vermeerderaar naar mester?
Deze zijn voor rekening van de mester. Per big wordt uitgegaan van een bedrag van € 1,50.
Uitgaande van 22,6 biggen met een gewicht van 25 kg per gemiddeld aanwezige zeug, zijn de opbrengsten
22,6 x € 40 = € 904,-.
Verwerkingsopdracht 1:Opbrengstuitverkoop
Op een bedrijf zijn gemiddeld 210 productieve zeugen aanwezig. Het aantal biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar is 23,2. Het aflevergewicht is gemiddeld 23 kg per stuk.
Bereken de totale opbrengst uit verkoop van biggen voor de vermeerderaar. Gebruik de noodzakelijke andere gegevens uit de lesstof.
Nevenopbrengsten
Naast opbrengsten door verkoop van biggen zijn er nog opbrengsten door de verkoop van zeugen. De opbrengst van de biggen is natuurlijk het belangrijkste.
De nevenopbrengst door de verkoop van zeugen is van een groot aantal factoren afhankelijk. Denk aan:
• de opbrengstprijzen, bepaald door gewicht en prijs per kg;
• het percentage van de productieve zeugen dat vervangen wordt;
• het percentage van de opfokzeugen dat vanaf de leeftijd van zeven maanden tot de eerste dekking uitgese- lecteerd wordt. Dit levert een slachtopbrengst op.
Aankoopvanopfokzeugen
Voorbeeld
Ga uit van een bedrijf van 100 gemiddeld aanwezige productieve zeugen. Dit zijn de zeugen vanaf de eerste dekking. Per jaar wordt 43% van de zeugen vervangen. Bij de opfokzeugen van zeven maanden tot de eerste dekking wordt 5% geselecteerd.
Hoe groot is het aantal aan te kopen opfokzeugen?
Er zijn per jaar 43 opfokzeugjes nodig die als productieve zeug de zeugenstapel binnenkomen. Voordat ze zover zijn, is er 5% uitgeselecteerd. De 43 zeugjes vormen dus 95%. Het aantal aan te kopen zeugjes van zeven maanden moet dus 45 zijn.
Verkoopslachtzeugen
Naast de aankoop van de opfokzeugjes is er de verkoop van de slachtzeugen. Deze is afhankelijk van het gewicht en de opbrengstprijs per kilogram.
Om de kilogramprijs te weten neem je 90% van de vleesvarkensprijs. Daarnaast breng je nog € 0,32 per kg in mindering. Op deze manier is de vleesvarkensprijs goed in verhouding met de opbrengst van de slachtzeugen.
Verwerkingsopdracht 2: Opbrengstslachtzeugen
De vleesvarkensprijs is € 1,18 per kilogram.
Bereken de prijs die hierbij hoort per kilogram van slachtzeugen.
De vleesvarkensprijs is € 1,31. Het gemiddeld aantal aanwezige zeugen op het bedrijf is 170. Door selectie onder de zeugen wordt elk jaar 35% vervangen. Deze wegen 150 kg per stuk. Door sterfte valt 5% uit.
In het aangekochte opfokmateriaal van zeven maanden wordt tot de eerste dekking 10% uitgeselecteerd. De opfokzeugjes worden aangekocht voor € 249,- per stuk.
Voor welk bedrag per jaar worden de opfokzeugen aangekocht?
Hoeveel brengen de uitgeselecteerde slachtzeugen op?
Hoe hoog is deze opbrengst per gemiddeld aanwezige zeug?
Je hebben nu een beeld van de opbrengsten en de kosten van aankoop van opfokzeugen. Je bent in staat om
dit voor elk bedrijf te berekenen.
De rest van de toegerekende kosten bestaan uit voerkosten, rente en overige toegerekende kosten. De kosten van de beer reken je apart, de kosten van kunstmatige inseminatie reken je bij de overige toegerekende kosten.
Devoerkosten
De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten.
De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen. Een opfokzeug heeft 950 kg voer per jaar nodig.
Het aantal dagen tussen selectie en inzet op het bedrijf is 235 - 210 = 25 dagen. Per opfokzeug is dan 950 x
25/365 = 65 kilogram voer verbruikt.
Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 45 opfokzeugjes aangekocht. De opfokzeugjes gebruiken dus
45/100 x 65 = 29 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug.
Het voerverbruik van de zeug zelf is 1100 kg per jaar. De totale voerkosten zijn nu (1100 + 29) x € 0,16 = €
180,60.
Verwerkingsopdracht 4: Voerkostenzeugen
Ga uit van een bedrijf met 170 gemiddeld aanwezige zeugen per jaar.
Bereken de besparing op de voerkosten voor het hele bedrijf bij een daling van de voerprijs van € 0,023 per kg zeugenvoer.
Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg naar de mesterijafdeling, eventueel op een ander bedrijf, gaan.
Voor de prijs van biggenvoer reken je € 25,30 per 100 kg.
Verwerkingsopdracht 5: Voerkostenbiggen
Reken met bovenstaande gegevens.
Hoe hoog zijn de voerkosten van de biggen per gemiddeld aanwezige zeug? Ga uit van 23 verkochte biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar.
Rente
Rente is afhankelijk van rentepercentage, waarde en tijdsduur.
De gemiddelde waarde van een zeug is € 320,-, van een opfokzeug is de waarde € 250,-. Per zeug is er op het bedrijf een waarde aan opfokzeugen aanwezig van 25 : 365 x 0,45 x € 250,- = € 7,70.
In totaal vertegenwoordigt elke gemiddeld aanwezige zeug per jaar een waarde van € 327,70. Daarnaast is er voor € 38,50 aan voervoorraad en kasgeld per gemiddeld aanwezige zeug per jaar aanwezig. Het rentepercen- tage is 6,5%.
Per gemiddeld aanwezige zeug is er dus een rentepost van 6,5% x (€ 327,70 + € 38,50) = € 23,80. Je ziet dat
je hier gebruik maakt van de rente van het gemiddeld aanwezige kapitaal in de dieren, voer en kasgeld.
Overigetoegerekendekosten
Ga ervan uit dat op een bedrijf een dekbeer aanwezig is. Voor het overige wordt KI toegepast. De kosten van
de dekbeer per gemiddeld aanwezige zeug zijn € 4,98. De kosten van KI zijn € 22,60 per gemiddeld aanwezige zeug.
Daarnaast zijn er nog de kosten van gezondheidszorg, varkensheffing, brandstof, strooisel, water en elektriciteit. Deze zijn samen € 113,- per gemiddeld aanwezige zeug.
Als je al deze kosten en opbrengsten samenvoegt, kom je uit op een saldo per gemiddeld aanwezige zeug van
€ 341,-. Deberekeningvanditsaldoziejeinfiguur. De navolgende opdrachten gaan over deze berekening.
Verwerkingsopdracht 6: Saldozeugenhouderij
Welke kostenposten uit de saldoberekening zijn berekend en hoeven dus niet direct betaald te worden?
Bereken de toename van het saldo op het hele bedrijf als de vermeerderaar bij overigens gelijke omstandigheden in staat is het aflevergewicht van de biggen met 1 kilogram te verhogen.
Hoe hoog is het selectiepercentage in het voorbeeld?
Verwerkingsopdracht 7: Voerkostenopfokzeugen
Geef aan voor welke periode het voer voor de opfokzeugen van toepassing is.
In welk productiestadium is het voer voor de zeugen per dag het hoogst?
Verwerkingsopdracht 8: Bedrijfssaldovermeerderaar
Hoe hoog is het bedrijfssaldo bij een bedrijf met 200 gemiddeld aanwezige zeugen?
Welke gedeelte hiervan zal bestemd zijn voor arbeid als kostenpost?
Wat moet nog meer uit het saldo betaald worden?
Voerkosten vermeerderingsbedrijf
Van een vermeerderingsbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
uitvalspercentage zeugen: 45 %;
aankoop opfokzeugen op 25 kg;
aantal beren: 3.
Schat van dit bedrijf hoeveel kg voer jaarlijks aangekocht moet worden. Doe dit door de aanwezige dieren te vermenigvuldigen met het voerverbruik per jaar of per dier.
Zoek in de vakbladen de prijzen op van de varkensvoeders en de huidige biggenprijs.
Maak een schatting van de totale voerkosten op dit bedrijf. Doe dit door het voerverbruik per diercategorie te vermenigvuldigen met de huidige prijs van de bijpassende voersoort.
Bereken de voerkosten per grootgebrachte big.
Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een big zijn voerkosten?
Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?
Voerkosten vleesvarkenshouderij
Van een vleesvarkensbedrijf zijn de volgende gegevens bekend:
aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
groeitraject: 25 - 110 kg;
gemiddelde voederconversie: 2,7;
gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.
Zoek in de vakbladen de huidige prijzen van babybiggenvoer, vleesvarkensvoer en de vleesprijs.
Bereken het totale voerverbruik per jaar op dit vleesvarkensbedrijf. c Bereken de totale voerkosten per jaar op dit vleesvarkensbedrijf.
Bereken de voerkosten per kg vlees.
Hoeveel procent van de opbrengstprijs van een kg vlees zijn voerkosten?
Welke andere kosten moeten betaald worden van de opbrengstprijs minus de voerkosten?
Mestkosten
De kosten van mestafzet kunnen voor sommige bedrijven hoog oplopen. Dit is vooral afhankelijk van de regio waarin men zijn bedrijf heeft. Ga bij de onderstaande sommen uit van de volgende bedrijven:
Vermeerderingsbedrijf
gemiddeld aantal aanwezige zeugen: 180;
aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar: 22;
uitvalspercentage zeugen: 45 %;
aankoop opfokzeugen op 25 kg;
aantal beren: 3.
Vleesvarkensbedrijf
aantal afgeleverde vleesvarkens per jaar: 3600;
groeitraject: 25 - 110 kg;
gemiddelde voederconversie: 2,7;
gemiddeld geslacht gewicht: 84,6 kg;
kg biggenvoer/vleesvarken: 42 kg.
Stel dat het vermeerderingsbedrijf uit schoolopdracht 2.9 en het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.10 geen van beide grond hebben.
Zoek in het handboek de normen voor de mestproductie op.
Bereken aan de hand van de normen de jaarlijkse mestproductie van het vermeerderingsbedrijf.
Zoek in de vakbladen op welke prijzen er bij jouw in de regio betaald worden voor de afzet van mest.
Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vermeerderingsbedrijf.
Hoeveel bedragen de mestafzetkosten per big? Hoeveel procent is dit van de opbrengstprijs van een big?
Bereken de jaarlijkse mestafzetkosten van het vleesvarkensbedrijf uit schoolopdracht 2.9.
Welke andere kosten worden er door de veehouderijbedrijven gemaakt met betrekking tot de productie van mest?
Welke regels gelden er voor het uitrijden van mest?
Biggenprijs
Biggenprijzen kunnen sterk schommelen en zijn vaak afhankelijk van gemaakte afspraken met fokkerij-instellingen.
Zoek in de vakbladen (Boerderij) de huidige biggenprijzen op.
Van welke instellingen worden de biggenprijzen gepubliceerd?
Wat zijn dit voor een instellingen?
Tussen de diverse instellingen komen mogelijk verschillen voor. Wat kan daarvoor een verklaring zijn?
Zoek van dezelfde instellingen de prijzen op van een maand geleden. Doe dit vijf maal en maak een grafiek van het verloop van de prijzen.
Welke conclusies kun je trekken over het verloop van deze prijzen?
Vragen
Waardoor wordt de biggenprijs hoofdzakelijk bepaald?
Een aantal instellingen/organisaties "regelen" het verhandelen van biggen. Welke zijn dat?
Waarom hebben vleesvarkenshouders graag uniforme koppels biggen?
Waarom streeft men naar gesloten bedrijven?
Van welke twee kengetallen hangt de kg-opbrengst aan vlees van een vleesvarkensbedrijf per jaar hoofdzakelijk af?
Wat is het classificeren van slachtvarkens?
Wat verstaan we onder de basisprijs?
Welke toeslagen zijn mogelijk boven op de basisprijs?
Welke kortingen en inhoudingen zijn mogelijk bij de afrekening van een levering vleesvarkens?
Wat wordt bedoeld met IKB?
Opbrengst zeugenhouderij
Gegeven:
waarde van de varkensstapel op 1/1/2015: € 230.000,-;
uitgaven voor aankoop zeugen: € 50.800,-;
ontvangsten: € 425.000,-;
waarde van de varkensstapel op 31/12/2015: € 215.000,-.
Bereken de omzet.
Bereken de aanwas.
Bereken omzet en aanwas.
Opbrengst vermeerderingsbedrijf
Uit de boekhouding van onderstaande tabel van een vermeerderingsbedrijf kun je de aantallen vee en de waarde per dier aflezen.
Dieren
Aantal op 1/1/1996
Aantal op 31/12/1996
Waarde per dier
fokzeugen
180
175
600
opfokzeugen
17
17
450
dekberen
2
2
900
biggen 1 t/m 5 weken
450
460
70
biggen 6 t/m 12 weken
375
380
90
Verder blijkt:
gemiddeld aantal zeugen: 178;
aantal worpen: 391;
aantal geboren biggen: 4100;
aantal gestorven biggen: 452;
aangekochte opfokzeugen: 83 voor € 47.600,-;
aangekochte beer: 1 voor € 1200,-;
verkochte biggen: 3633 voor € 345.100,-;
verkochte slachtzeugen: 83 voor € 23.500,-;
verkochte opfokzeugen: 5 voor € 1.100,-;
verkochte beer: 1 voor € 800,-.
Ga na of de aantallen dieren kloppen.
Bereken de omzet en aanwas.
Bereken het aantal worpen per zeug per jaar.
Bereken het aantal levend geboren biggen per worp.
Bereken het sterftepercentage van de biggen.
Bereken het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar.
Bereken de gemiddelde prijs van de verkochte en gekochte dieren.
Vleesvarkens
Een vleesvarkenshouder heeft voor een afdeling de volgende gegevens van een jaar verzameld:
Aanwezig 1 januari 2015: 90 dieren met een gewicht van 6300 kg.
Aanwezig 31 december 2015: 95 dieren met een gewicht van 7600 kg.
Aankopen: 290 biggen met een totaal gewicht van 7250 kg.
Verkopen: 282 varkens met een totaal gewicht van 30456 kg.
Gestorven: 3 varkens met een totaal gewicht van 180 kg.
Aantal vleesvarkensplaatsen: 100.
Gemiddeld aantal aanwezig: 94 varkens.
Ga na of de aantallen dieren kloppen.
Wat was het gemiddeld opleggewicht?
Wat is het gemiddeld aflevergewicht?
Bepaal de groei, in gram per varken per dag. e Hoe hoog is de bezettingsgraad?
Hoe groot was het aantal mestrondes per vleesvarkensplaats?
Bereken het uitvalspercentage.
Hetsaldoindevarkenshouderij
Jan Hopman, eigenaar van een varkensbedrijf met zeugen en vleesvarkens in de Gelderse Achterhoek, koopt jonge gelten aan van een subfokbedrijf. Hij heeft dus te maken met aankoop van dieren. Daarbij komt natuurlijk de aankoop van voer. Er zijn kosten voor gezondheid, elektriciteit enzovoort. Jan heeft de ervaring dat het saldo in de varkenshouderij zeer kan wisselen. De vermeerderaar levert zijn biggen aan de vleesvarkenshouder. Bij een gesloten bedrijf vind je vermeerdering en vleesproductie in een geheel. Om ziekteproblemen te voorkomen krijgen bedrijven steeds meer een gesloten karakter. Het transport van dieren wordt hierdoor een stuk minder. Bij de berekening van het saldo zijn de vermeerdering van biggen en de productie in de vleesvarkenshouderij goed van elkaar te scheiden. Ook al verlaten de biggen niet het bedrijf, in economische zin gaan ze een andere fase in. De prijzen in de varkenshouderij zijn erg marktgevoelig. De hoogte van het saldo per gemiddeld aanwezige zeug varieert sterk.
Saldo bij de vermeerdering
Je kijkt eerst naar de opbouw van het saldo bij de vermeerdering. Je gaat het saldopergemiddeldaanwezigezeug berekenen. De opbrengsten vormen het uitgangspunt. Wat zijn de opbrengsten per jaar voor de gemiddeld aanwezige zeugen? Hiervoor zijn de opbrengstprijs van de verkochte biggen en het aantal verkochte biggen per zeug per jaar in hoofdzaak bepalend.
Het gaat dan om de volgende twee vragen:
• Welke invloed heeft het gewicht van de biggen op de verkoopprijs?
Binnen het gewichtstraject 20-27 kg reken je met een verschil van € 1,- per kg verschil in gewicht.
• Hoe staat het met de kosten van het transport van vermeerderaar naar mester?
Deze zijn voor rekening van de mester. Per big wordt uitgegaan van een bedrag van € 1,50.
Uitgaande van 22,6 biggen met een gewicht van 25 kg per gemiddeld aanwezige zeug, zijn de opbrengsten
22,6 x € 40 = € 904,-.
Verwerkingsopdracht 1:Opbrengstuitverkoop
Op een bedrijf zijn gemiddeld 210 productieve zeugen aanwezig. Het aantal biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar is 23,2. Het aflevergewicht is gemiddeld 23 kg per stuk. Bereken de totale opbrengst uit verkoop van biggen voor de vermeerderaar. Gebruik de noodzakelijke andere gegevens uit de lesstof.
Nevenopbrengsten
Naast opbrengsten door verkoop van biggen zijn er nog opbrengsten door de verkoop van zeugen. De opbrengst van de biggen is natuurlijk het belangrijkste. De nevenopbrengst door de verkoop van zeugen is van een groot aantal factoren afhankelijk. Denk aan:
• de opbrengstprijzen, bepaald door gewicht en prijs per kg;
• het percentage van de productieve zeugen dat vervangen wordt;
• het percentage van de opfokzeugen dat vanaf de leeftijd van zeven maanden tot de eerste dekking uitgese- lecteerd wordt. Dit levert een slachtopbrengst op.
Aankoopvanopfokzeugen
Voorbeeld
Ga uit van een bedrijf van 100 gemiddeld aanwezige productieve zeugen. Dit zijn de zeugen vanaf de eerste dekking. Per jaar wordt 43% van de zeugen vervangen. Bij de opfokzeugen van zeven maanden tot de eerste dekking wordt 5% geselecteerd.
Hoe groot is het aantal aan te kopen opfokzeugen?
Er zijn per jaar 43 opfokzeugjes nodig die als productieve zeug de zeugenstapel binnenkomen. Voordat ze zover zijn, is er 5% uitgeselecteerd. De 43 zeugjes vormen dus 95%. Het aantal aan te kopen zeugjes van zeven maanden moet dus 45 zijn.
Verkoopslachtzeugen
Naast de aankoop van de opfokzeugjes is er de verkoop van de slachtzeugen. Deze is afhankelijk van het gewicht en de opbrengstprijs per kilogram. Om de kilogramprijs te weten neem je 90% van de vleesvarkensprijs. Daarnaast breng je nog € 0,32 per kg in mindering. Op deze manier is de vleesvarkensprijs goed in verhouding met de opbrengst van de slachtzeugen.
Verwerkingsopdracht 2: Opbrengstslachtzeugen
De vleesvarkensprijs is € 1,18 per kilogram.
Bereken de prijs die hierbij hoort per kilogram van slachtzeugen.
De vleesvarkensprijs is € 1,31. Het gemiddeld aantal aanwezige zeugen op het bedrijf is 170. Door selectie onder de zeugen wordt elk jaar 35% vervangen. Deze wegen 150 kg per stuk. Door sterfte valt 5% uit.
In het aangekochte opfokmateriaal van zeven maanden wordt tot de eerste dekking 10% uitgeselecteerd. De opfokzeugjes worden aangekocht voor € 249,- per stuk.
Voor welk bedrag per jaar worden de opfokzeugen aangekocht? Hoeveel brengen de uitgeselecteerde slachtzeugen op?
Hoe hoog is deze opbrengst per gemiddeld aanwezige zeug?
Je hebben nu een beeld van de opbrengsten en de kosten van aankoop van opfokzeugen. Je bent in staat om dit voor elk bedrijf te berekenen.
De rest van de toegerekende kosten bestaan uit voerkosten, rente en overige toegerekende kosten. De kosten van de beer reken je apart, de kosten van kunstmatige inseminatie reken je bij de overige toegerekende kosten.
Devoerkosten
De voerkosten per gemiddeld aanwezige zeug zijn voor een groot gedeelte bepalend voor de rentabiliteit in deze sector. De hoeveelheid voer en de prijs per kilogram voer bepalen de voerkosten.
De vermeerderaar heeft voer nodig voor: de opfokzeugen, de zeugen en de biggen. Een opfokzeug heeft 950 kg voer per jaar nodig.
Het aantal dagen tussen selectie en inzet op het bedrijf is 235 - 210 = 25 dagen. Per opfokzeug is dan 950 x
25/365 = 65 kilogram voer verbruikt.
Per 100 gemiddeld aanwezige zeugen worden 45 opfokzeugjes aangekocht. De opfokzeugjes gebruiken dus
45/100 x 65 = 29 kilogram voer per gemiddeld aanwezige zeug.
Het voerverbruik van de zeug zelf is 1100 kg per jaar. De totale voerkosten zijn nu (1100 + 29) x € 0,16 = €
180,60.
Verwerkingsopdracht 4: Voerkostenzeugen
Ga uit van een bedrijf met 170 gemiddeld aanwezige zeugen per jaar.
Bereken de besparing op de voerkosten voor het hele bedrijf bij een daling van de voerprijs van € 0,023 per
kg zeugenvoer.
Biggenvoer is een heel stuk duurder dan zeugenvoer. Het bevat meer eiwit, onder andere in de vorm van melkeiwit. Het verbruik is 28 kg per big tot ze op een gewicht van 25 kg naar de mesterijafdeling, eventueel op een ander bedrijf, gaan.
Voor de prijs van biggenvoer reken je € 25,30 per 100 kg.
Verwerkingsopdracht 5: Voerkostenbiggen
Reken met bovenstaande gegevens. Hoe hoog zijn de voerkosten van de biggen per gemiddeld aanwezige zeug? Ga uit van 23 verkochte biggen per gemiddeld aanwezige zeug per jaar.
Rente
Rente is afhankelijk van rentepercentage, waarde en tijdsduur.
De gemiddelde waarde van een zeug is € 320,-, van een opfokzeug is de waarde € 250,-. Per zeug is er op het bedrijf een waarde aan opfokzeugen aanwezig van 25 : 365 x 0,45 x € 250,- = € 7,70.
In totaal vertegenwoordigt elke gemiddeld aanwezige zeug per jaar een waarde van € 327,70. Daarnaast is er voor € 38,50 aan voervoorraad en kasgeld per gemiddeld aanwezige zeug per jaar aanwezig. Het rentepercen- tage is 6,5%.
Per gemiddeld aanwezige zeug is er dus een rentepost van 6,5% x (€ 327,70 + € 38,50) = € 23,80. Je ziet dat
je hier gebruik maakt van de rente van het gemiddeld aanwezige kapitaal in de dieren, voer en kasgeld.
Overigetoegerekendekosten
Ga ervan uit dat op een bedrijf een dekbeer aanwezig is. Voor het overige wordt KI toegepast. De kosten van
de dekbeer per gemiddeld aanwezige zeug zijn € 4,98. De kosten van KI zijn € 22,60 per gemiddeld aanwezige zeug.
Daarnaast zijn er nog de kosten van gezondheidszorg, varkensheffing, brandstof, strooisel, water en elektriciteit. Deze zijn samen € 113,- per gemiddeld aanwezige zeug.
Als je al deze kosten en opbrengsten samenvoegt, kom je uit op een saldo per gemiddeld aanwezige zeug van
€ 341,-. Deberekeningvanditsaldoziejeinfiguur. De navolgende opdrachten gaan over deze berekening.
Verwerkingsopdracht 6: Saldozeugenhouderij
Welke kostenposten uit de saldoberekening zijn berekend en hoeven dus niet direct betaald te worden?
Bereken de toename van het saldo op het hele bedrijf als de vermeerderaar bij overigens gelijke omstandigheden
in staat is het aflevergewicht van de biggen met 1 kilogram te verhogen. Hoe hoog is het selectiepercentage in het voorbeeld?
Verwerkingsopdracht 7: Voerkostenopfokzeugen
Geef aan voor welke periode het voer voor de opfokzeugen van toepassing is.
In welk productiestadium is het voer voor de zeugen per dag het hoogst?
Verwerkingsopdracht 8: Bedrijfssaldovermeerderaar
Hoe hoog is het bedrijfssaldo bij een bedrijf met 200 gemiddeld aanwezige zeugen? Welke gedeelte hiervan zal bestemd zijn voor arbeid als kostenpost?
Het arrangement N3 Management en organisatie is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.