Hoofdstuk 5 - Gedrag
Mensen en dieren doen allerlei dingen, ze reageren daarbij op prikkels. Gedrag ontstaat door prikkels uit de omgeving, gecombineerd met de motivatie die het organisme heeft om te reageren op deze prikkels. Gedrag wordt dus veroorzaakt door uitwendige en inwendige prikkels.
Uitwendige prikkels komen van buitenaf en worden waargenomen door je zintuigen. Er gebeuren continu dingen om je heen. Uitwendige prikkels neem je waar met je zintuigen: zien, horen, voelen proeven en ruiken. Je zintuigen nemen deze prikkels op en reageren hierop.
Motivatie wordt veroorzaakt door inwendige prikkels. Inwendige prikkels onstaan binennin het lichaam. Een inwendige prikkel kan een hormoon, een pijngevoel of een honger of dorstgevoel zijn. Bij een hongergevoel registreert het lichaam een verandering in de maag (te weinig voedsel), waardoor de motivatie om te eten ontstaat. Het lichaam reageert hierop door te eten (gedrag).
De aankomende twee lessen gaan we in dit arrangement aan de slag met het onderwerp gedrag. De volgende onderwerpen komen aan bod in dit arrangement:
- H5.1 - Prikkels en signalen
- H5.2 - Sociaal gedrag
- H5.3 - Gedrag onderzoeken
- H5.4 - Gedrag leren
De lessen zijn opgebouwd uit theorie en verwerkingsopdrachten.
Ik begin met een klassikale instructie, waarna jullie zelfstandig aan de slag gaan. Je begint met het maken van de 'Wat weet je nu?' vragen, om even voor jezelf te checken wat je hebt meegekregen van de uitleg. Het is de bedoeling dat jullie daarna de theorie op de website doornemen en aan de slag gaan met de 'Toepassen' vragen en 'Examenvragen'.
De 'Wat weet je nu?' en de 'Examenvragen' in Google Forms en lever je in. Het document van de 'Toepassen' vragen download je op je eigen laptop en vul je in. Je levert dit document in via Google Classroom, deze vragen worden klassikaal besproken.
H5.1 - Prikkels en signalen
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je beschrijven hoe gedrag ontstaat
- kan je het verschil tussen uitwendige prikkels en inwendige prikkels benoemen
- kan je het verschil tussen een sleutelprikkel en een supranormale prikkel benoemen
- kan je uitleggen wat een respons is en benoemen hoe een respons optreedt
Hoe ontstaat gedrag?
Hoe ontstaat gedrag?
Gedrag is alles wat mensen of dieren doen. Bij gedrag reageer je op prikkels. Een prikkel is een verandering in je omgeving of in je lichaam, oftewel een invloed uit je omgeving. Prikkels komen binnen in zintuigen en worden omgezet in impulsen. Impulsen worden verwerkt door de hersenen waarna je kunt reageren. Het reageren op prikkels heet een respons.
Gedrag wordt veroorzaakt door twee soorten prikkels:
- Inwendige prikkel is een verandering in je lichaam. Een hond gaat eten (het gedrag) als hij honger heeft en voer ziet. Honger is hierbij de inwendige prikkel. Andere voorbeelden van een inwendige prikkel zijn je motivatie, hormonen, pijn en slaperigheid.
- Prikkels van buiten het lichaam zijn uitwendige prikkels. De hond ziet de voerbak, dit is een uitwendige prikkel. Temperatuur, licht en geluid zijn ook voorbeelden van een uitwendige prikkel. Prikkels worden waargenomen door je zintuigen.
Gedrag ontstaat doordat mensen en dieren reageren op inwendige en uitwendige prikkels
Sleutelprikkel en supernormale prikkel
Mensen en dieren reageren niet altijd op prikkels. Ieder mens/dier ontvangt heel veel prikkels. Soms nemen ze die prikkels wel waar, maar doen ze er niets mee. In de hersenen zit een filter dat de meeste prikkels wegfiltert. Hierdoor worden mensen en dieren niet letterlijk gek van alle prikkels die dagelijks op ons af komen. Daarvoor zijn twee oorzaken:
- De sterkte van de prikkel is lager dan de drempelwaarde. De drempelwaarde is de minimale sterkte die nodig is om een impuls (elektrische signaal) naar de hersenen te sturen. De drempelwaarde kan per individu sterk verschillen. Een hond heeft een lage drempelwaarde voor bepaalde geuren en hebben dus een sterke reukvermogen, waardoor ze vaak worden ingezet om bepaalde stoffen of mensen op te sporen.
- De motivatie is te klein. Motivatie is de bereidheid om te reageren, pas als de motivatie groot genoeg is reageer je op prikkels.
Echter zijn er ook een aantal prikkels die we niet kunnen negeren en waar mensen en dieren op moeten reageren. Prikkels die een doorslaggevende rol spelen hebben bij het uitlokken van gedrag noemen we sleutelprikkels. Een sleutelprikkel is een prikkel die een belangrijke rol speelt bij het veroorzaken van gedrag. Op deze prikkel komt altijd dezelfde respons.
Het meeuwenjong pikt naar de rode punt op de snavel van zijn moeder. Deze rode vlek is een sleutelprikkel voor dit gedrag.
Supranormale prikkels zijn sterk overdreven sleutelprikkels. Een supranormale prikkel geeft een extra sterke respons (reactie).
Zilvermeeuwen rollen eiren die uit het nest zijn gerold, weer terug in het nest. Uit onderzoek is gebleken dat zij namaak-eieren, die veel groter zijn dan de eigen eieren, eerder in de nest rollen dan de eigen eieren. Zo'n grotere (namaak)ei is dus een supranormale prikkel.
Het heggenmus vrouwtje kan de supernormale prikkel van de rode bek van het koekoeksjong niet negeren en zal het koekoesjong blijven voeden
H5.2 - Sociaal gedrag
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je de begrippen; sociaal-, voortplantings- (baltsgedrag en broedzorg), territorium- en overspronggedrag beschrijven en herkennen
- kan je de rangorde van dieren die in een groep leven bepalen
Wat is sociaal gedrag?
Als soortgenoten elkaar tegenkomen, reageren ze op elkaar. Het gedrag tussen soortgenoten heet sociaal gedrag.
Bij sociaal gedrag hoort:
- Territoriumgedrag: gedrag dat te maken heeft met het afbakenen en verdedigen van een eigen gebied.
- Voortplantingsgedrag (baltsgedrag): gedrag dat te maken heeft met het vinden van een soortgenoot om mee te paren, de paring en het verzorgen van de jongen (broedzorg).
- Groepsgedrag: gedrag dat een rol speelt bij de taakverdeling binnen groepen dieren en bij het vaststellen van de rangorde.
De communicatie tussen soortgenoten gebeurt met allerlei soorten signalen: geluiden, gebaren, lichaamsverhoudingen, kleuren en geuren.
Mensen communiceren met elkaar door middel van verbaal gedrag en non-verbaal gedrag.
- Verbaal gedrag is een vorm van communicatie waarbij men zich uit met woorden. Mensen kunnen elkaar iets duidelijk maken door te praten.
- Non-verbaal gedrag is een vorm van communicatie waarbij mensen/dieren zich uitdrukken door middel van hun lichaamshouding. Denk hierbij aan het gebruiken van handgebaren tijdens het praten of je gezichtsuitdrukking.
Verbaal en non-verbaal gedrag horen tot sociaal gedrag.
Non-verbaal gedrag bij dieren
Territoriumgedrag
Net als leerlingen die een eigen plekje hebben in het klaslokaal, hebben veel dieren ook een eigen plek. Zo'n eigen plek heet een territorium. Een territorium is een gebied dat door een dier wordt verdedigd tegen soortgenoten.
In hun territorium brengen dieren hun jongen groot of ze zoeken er voedsel. De grootte van een territorium verschilt per diersoort. Dieren laten zien wat de grenzen van hun territorium zijn. Dat noem je afbakenen. Soortgenoten kunnen merken of een territorium bezet is door te letten op speciale markeringen die de 'eigenaar' achterlaat:
- Geluiden; de zang van vogels
- Geuren; urine geur van honden, oftewel geurvlaggen
Vogelzang of het uitzetten van geurvlaggen zijn voorbeelden van territoriumgedrag
Dieren verdedigen hun territorium tegen soortgenoten
- Als er een indringer binnen het territorium komt, wordt de eigenaar agressief. Hij vertoont aanvalsgedrag.
- De indringer zal meestal vluchtgedrag vertonen, omdat hij bang wordt.
- Precies op de grens van een territorium zijn de dieren tegelijkertijd agressief en een beetje bang en vertonen dreiggedrag.
Territorium verdedigen
Als de motivatie voor aanvallen en vluchten even sterk is, vertonen dieren oversprongssgedrag. Dit is een gedrag wat eigenlijk niet bij de situtaie past. Een dreigende hond gaat zich dan bijvoorbeeld krabben, een kat gaat zich wasssen en vluchten daarna.
Voortplantingsgedrag
Voortplantingsgedrag wordt geregeld door uitwendige prikkels (het zien van een mogelijke partner) en inwenidge prikkels (geslachtshormonen).
Het gedrag waarmee een mannetje en een vrouwtje elkaar lokken, heet baltsgedrag. Handelingen die zich afspelen voor de paring vormen het baltsgedrag. Door balts laten dieren elkaar weten dat ze geschikte partners zijn. Honden snuffelen aan elkaar en een mannetjespauw zet bijvoorbeeld zijn staartveren uit. Een bekende voorbeeld van baltsgedrag is dat van stekelbaarsjes.
Baltsgedrag bij stekelbaars
Na de paring verzorgt vaak één van beide dieren de eieren of de jongen. Dit wordt broedzorg genoemd. Bij zoogdieren is dit meestal het vrouwtje, omdat zij de jongen zoogt. Bij vogels en vissen kan dat ook het mannetje zijn.
Sommige dieren vertonen geen broedzorg, deze dieren leggen vaak heel veel eieren. Veel kikkersoorten leggen hun eieren op een veilige plek en gaan dan weg. Als de jongen uitkomen moeten ze voor zichzelf zorgen en zich zien te redden.
Het baltsgedrag, de paring en de broedzorg horen samen bij voortplantingsgedrag.
Baltsgedrag pauw
Rangorde
Groepsdieren vertonen uitgebreid sociaal gedrag. Wolven, olifanten en kippen zijn een aantal voorbeelden van groepsdieren. Ze werken samen en hebben daarbij een taakverdeling. Een groep dieren heeft vaak een leider. Dit is meestal het sterkste mannetje. Het vrouwtje van de leider staat in de rangorde direct daaronder. De leider bepaalt wat er in de groep gebeurt; slapen, jagen of eten. Hij is dominant over de andere dieren van de groep. De andere dieren zijn onderdanig. Als in een groep elk dier zijn plaats kent, noem je dat een rangorde.
De rangorde ligt niet vast en kan altijd veranderen. Jongere dieren proberen een hogere plaats te krijgen in de rangorde door gevechten uit te lokken.
Ook in het kippenhok is er sprake van een rangorde, oftewel de pikorde. De haan is hierbij dominant, maar onder de hennen heerst een rangorde. De rangorde bij kippen wordt uitgevochten door elkaar te pikken, vandaar de benaming pikorde. De hen die het hoogste in de pikorde staat pikt alle andere hennen, maar wordt zelf nooit gepikt. Die hen mag als eerst eten en heeft de beste plaats op de slaapstok: de hoogste plek.
Rangorde wolven
Opdrachten les 1
Wat weet je nu?
Open de link; https://forms.gle/Q2Z3TWMX9DhkcRdM6 en maak de 'Wat weet je nu?' vragen in Google formulieren.
Instructie
- Lees de theorie nog een keer goed door
- Je krijgt in deze opdracht een aantal vragen over de theorie
- Je kun deze opdracht maar één keer inleveren.
- Na het inleveren kijkt je docent de opdracht na.
Toepassen
Instructie:
- Download onderstaande document 'Toepassen les 1'
- Maak de vragen
- Lever het ingevulde document in op Classroom
Examenvragen
Open de link; https://forms.gle/QdJAVZphUVNp3M1b9 en maak de examenvragen
Instructie
- Je krijgt in deze opdracht een aantal examenvragen over de theorie
- Je kun deze opdracht maar één keer inleveren.
- Na het inleveren kijkt je docent de opdracht na.
H5.3 - Gedrag onderzoeken
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je ethogrammen en protocollen van gedrag interpreteren (begrijpen, uitleggen en toelichten)
- kan je aan de hand van gegevens uit een ethogram en protocol een diagram opstellen (lijn- en staafdiagram)
Gedrag onderzoeken
Je kunt om verschillende redenen gedrag onderzoeken. Als je er achter wilt komen hoe en waarom gedrag ontstaat, voer je een gedragsonderzoek uit. Een bioloog die dierengedrag bestudeert, noem je een etholoog. Het onderdeel van biologie dat gedrag bestudeert, heet ethologie.
Hoe onderzoek je gedrag?
Gedrag kun je verdelen in kleine stukjes, oftewel handelingen. Bij het eten van bijvoorbeeld soep horen de handelingen: 'lepel pakken', 'lepel in de soep doen' en 'lepel in de mond doen'. Handelingen gebeuren in een bepaalde volgrode. Opeenvolgende handelingen heten een gedragsketen.
Mensen kunnen het gedrag van dieren onderzoeken met behulp van een ethogram en protocol. Het onderzoeken van een gedrag verloopt in vier onderzoeksstappen:
- Je neemt het gedrag waar en let op de verschillende handelingen die bij het gedrag van het dier horen.
- Je maakt een ethogram. Een ethogram is een lijst met beschrijvingen van de handelingen. Elke handeling krijgt een naam, een afkorting en een omschrijving.
- Met behulp van het ethogram volg je het gedrag van het dier. Je noteert gedurende een bepaalde tijd elke handeling die je ziet. Zo'n lijst met waargenomen handelingen en de aantallen waarin elke handeling voorkomt, heet een protocol.
- Het protocol geef je overzichtelijk weer in bijvoorbeeld een staaf- of lijndiagram.
Ethogram
Hieronder zie je een voorbeeld van een ethogram. Elke handeling van de hond krijgt een naam, een afkorting en een omschrijving.
Protocol
Bij het maken van een protocol zet je in het eerste kolom (1) je tijdsintervallen waarop je meet. In de eerste rij (2) zet je de minuten waarin de tijdsintervallen verdeeld zijn. Je meet in dit geval tien minuten achter elkaar. Per tien seconden noteer je welke handeling het dier vertoont. Je schijft de afkorting in het tabel die bij deze handeling hoort.
Lege protocol
Ingevulde protocol hond
H5.4 - Gedrag leren
Leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je aan de hand van concrete voorbeelden verschillende vormen van leren, sociaal gedrag en communicatie noemen en de functies daarvan aangeven
- kan je in een context de volgende aspecten van gedrag herkennen; erfelijk/aangeleerd gedrag, inprenten, gewenning, trial and error, conditionering, imiteren en inzichtelijk leren
Verschillende manieren van leren
Baby's en jonge dieren kunnen meteen na de geboorte al zuigen. Dat is aangeboren gedrag. Dankzij aangeboren gedrag kunnen jonge dieren na de geboorte overleven. Aangeboren gedrag betsaat uit:
- Reflexen, zoals de zuig- en slikreflex
- Erfelijk gedrag of instinctief gedrag. Dit zijn responsen op sleutelprikkels die al bij de geboorte aanwezig zijn. De sleutelprikkel voor aangeboren gedrag kan tijdens het opgroeien veranderen.
Door leren verfijnen dieren en mensen aangeboren gedrag en verkijgen ze nieuw gedrag. Mensen en dieren kunnen zich zo steeds aanpassen aan hun omgeving en dat vergroot hun overlevingskans. Er zijn zes verschillende manieren van leren:
Inprenten
Dieren bezitten gevoelige periodes waarin bepaald gedrag kan worden geleerd. Leren in een gevoelige periode, heet inprenting. Ingeprent gedrag is meestal moeilijk af te leren.
Baby's herkennen binnen twee dagen de geur van hun moeder. Als een jonge eend uit het ei komt, leert hij direct de vorm en geluiden van de moeder herkennen. Zo kan hij zijn moeder goed volgen.
Gewenning
Mensen en dieren leren om niet op alle prikkels te reageren. Gewenning houdt in dat een dier of een mens niet meer reageert op een bepaalde prikkel. Als je vlakbij een zeepier op de wad- of strandbodem klopt, trekt hij zich terug in het zand. Als je blijft kloppen, reageert de zeepier na een tijdje niet meer op deze prikkel. Blijkbaar heeft hij geleerd dat er geen gevaar in schuilt.
Trial and error
Bij trial and error leer je 'met vallen en opstaan'. Je leert dus door te proberen en door fouten te maken. Trial and error heet ook wel proefondervindelijk leren.
Jonge dieren eten van alles, soms is het vies of worden ze er ziek van. Een vogel eet bijvoorbeeld geen oranje rupsen meer na slechte ervaring met een oranje rups. Door uitproberen leren de jonge dieren wat wel of niet eetbaar is.
Je zet een muis in een doolhof. Aan het einde van het doolhof ligt een stukje kaas. De muis loopt van gangetje naar gangetje. Soms loopt hij verkeerd, dan gaat hij weer terug. Na al dat gezoek vindt hij de uitgang en het stukje kaas. De volgende keer kan hij al beter de weg vinden. Na een aantal keer uitproberen loopt hij foutloos door het doolhof naar de kaas.
Imiteren
Imiteren is leren door na te doen. Met imiteren leer je het nieuwe gedrag aan. Een jonge vogel imiteert het zanggedrag van de ouders.
Ook bij mensen speelt imitatie een belangrijke rol. Kinderen imiteren het gedrag van volwassenen. Maar ook volwassenen imiteren anderen, bijvoorbeeld bekende of vooraanstaande personen.
Inzichtelijk leren
Leren door na te denken wordt inzichtelijk leren genoemd. Mensen bedenken in hun hoofd hoe ze een probleem kunnen oplossen. In een onbekende situatie wordt de oplossing van het probleem gevonden door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren.
Chimpansees kunnen bedenken dat ze met een stok voedsel naar zich toe kunnen hengelen. Mensen kunnen een wiskundesom of een raadsel oplossen.
Conditionering
Conditionering is het leren door een verband te leggen tussen het gedrag en het gevolg ervan. dit gedrag wordt aangeleerd met behulp van een beloning of een straf. Denk bijvoorbeeld aan honden. De hond heeft geleerd dat hij een hondenbrokje (beloning) krijgt en vriendelijk wordt toegesproken als hij op comando zit.
Mensen leren ook door conditioneren. Als je niet goed genoeg leert krijg je een onvoldoende (straf).
Opdrachten les 2
Wat weet je nu?
Open de link; https://forms.gle/7x9WBdUAGoWB3Pcv6 en maak de 'Wat weet je nu?' vragen in Google formulieren.
Instructie
- Lees de theorie nog een keer goed door
- Je krijgt in deze opdracht een aantal vragen over de theorie
- Je kun deze opdracht maar één keer inleveren.
- Na het inleveren kijkt je docent de opdracht na.
Toepassen
Instructie:
- Download onderstaande document 'Toepassen les 2'
- Maak de vragen
- Lever het ingevulde document in op Classroom
Examenvragen
Open de link; https://forms.gle/Ax9oE7TwwshWq4Jm9 en maak de examenvragen
Instructie
- Je krijgt in deze opdracht een aantal examenvragen over de theorie
- Je kun deze opdracht maar één keer inleveren.
- Na het inleveren kijkt je docent de opdracht na.
Begrippenlijst