Voortplantingsgedrag wordt geregeld door uitwendige prikkels (het zien van een mogelijke partner) en inwenidge prikkels (geslachtshormonen).
Het gedrag waarmee een mannetje en een vrouwtje elkaar lokken, heet baltsgedrag. Handelingen die zich afspelen voor de paring vormen het baltsgedrag. Door balts laten dieren elkaar weten dat ze geschikte partners zijn. Honden snuffelen aan elkaar en een mannetjespauw zet bijvoorbeeld zijn staartveren uit. Een bekende voorbeeld van baltsgedrag is dat van stekelbaarsjes.
Na de paring verzorgt vaak één van beide dieren de eieren of de jongen. Dit wordt broedzorg genoemd. Bij zoogdieren is dit meestal het vrouwtje, omdat zij de jongen zoogt. Bij vogels en vissen kan dat ook het mannetje zijn.
Sommige dieren vertonen geen broedzorg, deze dieren leggen vaak heel veel eieren. Veel kikkersoorten leggen hun eieren op een veilige plek en gaan dan weg. Als de jongen uitkomen moeten ze voor zichzelf zorgen en zich zien te redden.
Het baltsgedrag, de paring en de broedzorg horen samen bij voortplantingsgedrag.