Deutsch Schuljahr 2 Thema 2

Deutsch Schuljahr 2 Thema 2

Einführung Deutsch

Herzlich willkommen!

Welkom bij thema 2 van Duits: "unterwegs". We werken nog steeds met een level-up-systeem, waarbij je de achtereenvolgende levels met bijbehorende eindtoetsen moet maken. Als je alles beheerst kom je uiteindelijk uit bij het eindproduct voor punt.

Belangrijk:
Onder het kopje 'unterwegs' staat algemene informatie voor het gehele thema. Hier zie je ook de planning staan. In de planning is aangegeven waar je hoort te zijn, maar ook al wat de 'ondergrens' is.

Goede vertaalsites zijn:
Uitmuntend.de

en VanDale.n

Thema unterwegs

Herzlichen Willkommen bei dem Thema unterwegs!

Bij het tweede thema van dit schooljaar gaan we het hebben over het thema unterwegs. Bij het vorige thema hebben we enkele belangrijke grammatica onderdelen geleerd, waar we bij dit thema mee verder gaan. Tegelijkertijd zal je nog meer gaan leren en zelf kunnen in het Duits.

Ook bij dit thema gaan we weer werken met verschillende levels waarbij je een eindbaas moet verslaan. Het verslaan van de eindbaas is ook bij dit thema telkens anders en op het einde zal er weer een finale baas zijn voor het thema, waar je uiteindelijk een beoordeling voor zal krijgen.

In de kopjes hieronder zal je het volgende vinden:

  • Planung = planning
  • Wörterliste = woordenlijst
  • Grammatik= grammatica

 

Planung

Hieronder volgt de planning voor heel thema 2. De groene planning is als je op schema loopt. De rode planning is de 'ondergrens'. Dat betekent dat je niet verder dan dat moet achterlopen.

Let op! Vanaf thema 2 kun je nog maar één keer een toetsje per les maken. Halverwege het uur maakt iedereen die wil een toestje. Je hebt daarvoor dus nog tijd om in de les te leren.


Woche 49 (ab Montag 30 November)

  • Level 1

Woche 50 (ab Montag 7 Dezember)

  • Level 2    > je begint deze week aan level 2
  • Level 1    > je moet op het eind van deze week level 1 af hebben

Woche 51 (ab Montag 14 Dezember)

  • Level 3
  • Level 2    > je moet op het eind van deze week level 2 af hebben

     


Weihnachstferien               


 

Woche 1 (ab Montag 4 Januar)

  • Level 4   
  • Level 3    > je moet op het eind van deze week level 3 af hebben

Woche 2 (ab Montag 11 Januar)

  • Level 4+5
  • Level 4    > je moet op het eind van deze week level 4 af hebben

Woche 3 (ab Montag 18 Januar)

  • Level 5  + een begin aan level 6
  • Level 4    > je moet op het eind van deze week level 4 af hebben

Woche 4 (ab Montag 25 Januar)

  • Level 6   *
  • Level 5    > je moet op het eind van deze week level 5 af hebben
    Woche 5 (ab Montag 1 Februar)
  • Level 7 Luistertoets voor punt  *
  • Level 6    > je moet op het eind van deze week level 6 af hebben


    *Klassen van Iris hebben een week verlenging

Wörterliste

De woordjes/zinnen van Klassensprache staan hier niet bij. Deze staan los van het Thema en zul je regelmatig gebruiken en herhalen.

https://quizlet.com/Sjors_Meeuws/folders/deutsch-schuljahr-2?x=1xqt&i=2ityhk

Toetsenbordcombinaties Duitse tekens/letters:
ß = rechter alt + s tegelijkterijd indrukken
ä/ö/ü = "+shift tegelijkertijd indrukken, loslaten en dan de klinker die je wilt kiezen.

Thema 2:
1. links
2. rechts
3. geradeaus
4. abbiegen
5. überqueren
6.fragen
7. die Frage - die Fragen
8. dann
9. die Kreuzung
10. der Kreisverkehr
11. die Ampel
12. die Brücke
13. die Straße
14. das Ziel
15. bis zu
16. zurück
17. nächste
18. der Raum
19. die Tür
20. der Stock
21. das Erdgeschoss
22. anfangen
23. enden
24. zuhören
25. lesen
26. sehen
27. wiederholen
28. der Stadtplan
29. der Zebrastreifen
30. der Weg
31. das Haus
32. das Gebäude
33. der Parkplatz
34. Viel Erfolg!
35. gehen
36. nach
37. die Treppe
38. die Fahrkarte
39. der Zug / die Bahn
40. der Bahnhof
41. das Gleis
42. 2. Klasse
43. fahren
44. kaufen
45. kosten
46. einsteigen
47. aussteigen
48. umsteigen
49. ankommen
50. nächste
51. vorige
52. diese
53. jede
54. Wie spät fährt der Zug ab?
55. Gute Reise!
56. Montag
57. Dienstag
58. Mittwoch
59. Donnerstag
60. Freitag
61. Samstag
62. Sonntag
63. die Minute - die Minuten
64. die Stunde - die Stunden
65. der Tag - die Tage
66. die Woche - die Wochen
67. der Monat - die Monate
68. das Jahr - die Jahre
69. gestern
70. vorgestern
71. heute
72. morgen
73. übermorgen
74. die Linie
75. der Bus
76. die Bushaltestelle
77. das Auto
78. die Autobahn
79. das Schiff
80. das Flugzeug
81. der Flughafen
82. das Fahrrad
83. Rad fahren / Fahrrad fahren

Grammatik

Op deze pagina vind je een opsomming van de grammatica. De grammatica zal altijd weer terugkomen en wij gaan er dan ook vanuit dat je deze telkens zult herhalen. Dus ook de grammatica van andere thema's.
Voor de uitleg kun je teruggaan naar het Thema/level waar de grammatica werd aangeboden.

Grammatik Thema 2
Level 1:
- W-fragen (vraagwoorden)
- getallen t/m 999
- rangtelwoorden
Level 2:
- modale hulpwerkwoorden
Level 4:
- kloktijden
Level 5:
- voltooid deelwoord (VD) + uitzonderingen

Grammatik Thema 1:
- personen
- hoofdletters
- haben/sein
- vervoeging van zwakke ww'en: feesttenten
- ww met stam op d/t/m/n of sisklank
- mein/meine
- Neffe/Nichte of Cousin/Cousine (hoort eigenlijk bij de woordjes)
- getallen t/m 20

Level 1

Bij level 1 staat de weg vragen en wijzen centraal.


Je gaat leren over de modale hulpwerkwoorden, de w-Fragen, de getallen t/m 999, de rangtelwoorden, de kloktijden

1.1 W-Fragen

Voor je de weg kunt vragen moet je eerst de vraagwoorden leren. In het Duits beginnen deze allemaal met een w.

Wer bist du? Ich bin Jan.
Wie alt ist er? Er ist zwölf Jahre alt.
Wo wohnt sie?

Sie wohnt in Tilburg.

Woher kommt ihr? Wir kommen aus den Niederlanden.
Was machst/tust du heute? Heute spiele ich Fußball.
Wann haben wir einen Test? Wir haben am Freitag einen Test.
Wohin geht ihr? Wir gehen etwas drücken (=printen).
Warum kommst du morgen nicht? Dann mache ich meine Hausaufgaben.
Welche Sprachen sprichts du? Wir sprechen Niederländisch, Englisch, Deutsch und Spanisch.



Aufgaben 1.1
a. Vertaal zelf bovenstaande zinnen.
b. Maak onderstaande digitale opdracht. Als je alles goed hebt voeg je de w-woorden aan je woordenlijst toe. Sla je bewijs van deelname op!
c. Maak zelf nieuwe duitse vraagzinnen. Per w-woord maak je 1 vraagzin.

1.2 Zahlen

Bij 1.2 gaan we verder aan de slag met de getallen. Je kent ze al t/m 20. Als je t/m 999 wilt kunnen tellen, hoef je maar een paar woordjes meer te leren. Daarnaast gaan we ook kijken naar de rangtelwoorden.

Aufgaben 1.2
a. Maak onderstaande digitale 'toets'. Daar lees je wat de opdracht is. Je gaat naar een audiofragment luisteren dus zorg voor oortjes.

b. zet het juiste cijfer (in getallen) achter het duitse woord: bv. drei = 3
vierzig - fünfzig, achtzig, hundert, siebzig, dreißig, sechzig, neunzig, einunddreißig, zweiundsiebzig, fünfhundertachtundsiebzig.

c. Leer de getallen t/m 20 en alle tientallen. Maak daarna de tweede digitale toets en kijk of je het snapt. Sla je bewijs van deelname op!

d. Nu heb je over de zogeheten 'hoofdtelwoorden' geleerd. Dat zijn de cijfers die we vaak gebruiken. Maar je hebt ook nog rangtelwoorden, zoals: eerste, tweede en derde.
Kijk de uitlegvideo:

e. Leer de nieuwe regels goed en maak daarna de digitale toets over rangtelwoorden tot je ze allemaal goed hebt!

1.3 Wörterliste

Wörterliste Thema 2 Level 1

Ook bij dit thema gaan we weer nieuwe woordjes leren. Bij dit thema zullen ook de woorden van het vorige thema regelmatig voorbij komen, dus deze mag je natuurlijk niet vergeten.

De woordjes van Level 1 zijn als volgt:
1. links
2. rechts
3. geradeaus
4. abbiegen
5. überqueren
6.fragen
7. die Frage - die Fragen
8. dann
9. die Kreuzung
10. der Kreisverkehr
11. die Ampel
12. die Brücke
13. die Straße
14. das Ziel
15. bis zu
16. zurück
17. nächste
18. der Raum
19. die Tür
20. der Stock
21. das Erdgeschoss

Aufgaben 1.3
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Leer de woordjes
c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!

1.4 Wohin?

Je hebt nu de basiswoorden en -kennis om de weg te vragen of zelf de weg te wijzen in het Duits.

Aufgaben 1.4
a.
Bekijk onderstaande video en maak een plattegrond inclusief alle aanwijzingen hoe je bij de Goetheplatz komt. Gehen=gaan nach=naar

b. Je gaat een routebeschrijving maken voor een klasgenoot. Jouw klasgenoot volgt die en raad dan jouw gekozen eindpunt. Onderaan de pagina vind je de grotere versie v/d plattegrond, mocht je dat fijn vinden. Jouw routebeschrijving moet mininaal 7 aanwijzingen hebben.
Tip: anfangen = beginnen > Fange an bei ...     gehen = gaan   nach = naar



c. Duo Aufgabe!
Bij 1.4b heb je een routebeschrijving gemaakt voor een klasgenoot. Jij gaat die nu aan jouw klasgenoot voorlezen, die volgt jouw aanwijzingen op en raad dan jouw gekozen eindpunt.

Endschritt den Weg fragen/zeigen

Als eindopdracht van level 1 ga je nu zelf een video maken waarin je de route in het Duits uitlegt. Dit mag op straat zijn of in een gebouw. Zorg ervoor dat je minimaal één rangtelwoord en 8 verschillende woorden uit de Wörterliste van 1.3 gebruikt. Zorg ervoor dat je in hele, duitse zinnen spreekt. Je volgt dus je eigen routebeschrijving zoals je ook in de video bij 1.4 gezien hebt.
Gebruik hiervoor de nieuwe woorden uit Wörterliste 1.3, de personen en je kennis over de werkwoorden (haben/sein en feesttenten)

Zoek voor de locatie waar je naar toe gaat, een plek uit die niet al te ver weg is, maar waar je wel een korte routeomschrijving voor moet geven.

Je levert je video in Simulise in

Level 2

2.1 Wörterliste

1. anfangen
2. enden
3. zuhören
4. lesen
5. sehen
6. wiederholen
7. der Stadtplan
8. der Zebrastreifen
9. der Weg
10. das Haus
11. das Gebäude
12. der Parkplatz
13. Viel Erfolg!
14. gehen
15. nach

Aufgaben 2.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.b. Leer de woordjes
c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!

2.2 Modalverben

Je hebt helemaal in het begin de rijtjes van haben/sein = hebben/zijn geleerd. Onlangs heb je geleerd hoe je de zwakke werkwoorden moet vervoegen. Daarmee kom je al een heel eind. De modale hulpwerkwoorden zijn daar nog een goede aanvulling op. De vervoegingen van de modale hulpwerkwoorden gaan alleen wel weer net iets anders.

Aufgaben 2.2
a. Luister en bekijk alle video's om de vertaling en de vervoegingen te weten te komen:
können, wissen, wollen, dürfen, werden, sollen, müssen, mögen & möchten.
b. Vul nu onderstaand schema verder in:
De vertaling van het werkwoord en alle vormen.

ModalVerb: können wissen wollen dürfen werden sollen müssen mögen möchten
Werkwoord: kunnen             /        
ich                  
du                  
er/sie/es                  
wir                  
ihr                  
sie/Sie                  


c. Om te controleren of je antwoorden kloppen vul je ze in onderstaande toets in:

d. Schrijf het rijtje van feesttenten naast de modale hulpwerkwoorden en vergelijk deze met elkaar. Noteer welk verschil je opvalt. Vraag je expert eventueel of jouw antwoord klopt.

e. Maak bij elk modaal hulpwerkwoord twee zinnen: één enkelvoudsvorm (EV) en één meervoudsvorm (MV).
Bv. Ik kan fietsen. Wij kunnen fietsen. Maar dan natuurlijk helemaal in het Duits.
In totaal maak je dus 18 korte zinnetjes.

f. Leer de rijtjes goed. Als je ze goed weet kun je onderstaande toets maken. Sla je bewijs van deelname op!

Toets: Modalverben

Start

2.3 Wegbeschreibung

Aufgaben 2.3
a.
Download onderstaande afbeeldingen. Dit zijn de plattegronden die je nodig hebt voor de volgende luisteropdracht.

b. Luister naar de audiofragmenten en volg de routebeschrijving op.
Anfangspunkt: Sie
Anfangspunkt: du
Anfangspunkt: Jeu de Boules

c. Vul je antwoorden van b. in de toets in ter controle.



d. Maak nu zelf twee andere routebeschrijvingen. Eén vanaf het Sie-beginpunt en een vanaf het du-beginpunt. Let op! Bij Sie zet je alle werkwoorden in de u vorm en bij du in de jij vorm!
Gebruik (over beide beschrijvingen) de volgende woorden: anfangen, abbiegen, überqueren, die Ampel, der Kreisvekehr, Gebäude en een rangtelwoord.

e. Duo Aufgabe!
Geef je klasgenoot de routebeschrijving die je bij d. gemaakt hebt. Geef de beginpunten en je klasgenoot moet het juiste eindpunt raden.

Endschritt Level 2

Leertoets op exam.net

Inhoud:
-woordjes
-grammatica: W-fragen, getallen t/m 999, rangtelwoorden en modale hulpwerkwoorden

Heb je alle opdrachten gemaakt en goed geleerd dan kun je met onderstaande codes de toets maken. Lees de inleiding van de toets goed! Het is een grote toets. Dus zorg dat je genoeg tijd hebt en alles goed geleerd hebt!
Versie 1: FqpcLn
Versie 2: 6YoENC
Versie 3: VFqTVM

Level 3 - Klassensprache

Klassensprache!
Klassensprache zijn woorden en zinnetjes die je in de klas gebruikt. Deze gaan wij in het Duits leren, zodat je voortaan dingen in het Duits kunt vragen aan je expert, maar ook je klasgenoten.
Dit level staat los van de andere levels in dit thema.

3.1 Wörterliste

die Wörterliste von Klassensprache

1. der Text - die Texte
2. die Tafel
3. die Übung/die Aufgabe - die Übungen/die Aufgaben
4. die Hausaufgaben
5. das Klassenzimmer
6. das Buch - die Bücher
7. das Heft
8. schreiben
9. die Gruppe - die Gruppen
10. der Tisch
11. der Schüler - die Schüler
12. der Lehrer - die Lehrer
13. die Lehrerin - die Lehrerinnen
15. der Klassenlehrer/die Klassenlehrerin
16. bitte
17. danke
18. gern geschehen
19. Entschuldigung
20. Gesundheit!
21. Schönes Wochenende!

Aufgaben 3.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Leer de woordjes
c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!

3.2 Was sagt der Schüler?

Je hebt bij 3.1 al een hele hoop woordjes geleerd die handig zijn om te gebruiken.
Bij 3.2.ga je leren wat jij, als leerling = Schüler(in), in het klaslokaal kunt zeggen of vragen. We gaan ons hier dus meer focussen op zinnetjes.

Aufgaben 3.2
a. We beginnen met het begroeten en een praatje maken buiten de lesstof om. Vertaal de volgende zinnen. Probeer zoveel mogelijk zonder woordenboek!
1. Guten Morgen! Guten Tag!
2. Wie geht es dir?
3. Mir geht es (nicht so) gut.
4. Wie ist dein Tag?
5. Hast du gut geschlafen?
6. Tschüss! Bis morgen! Auf Wiedersehen! Schönen Tag!

b. DUO Aufgabe
Maak een dialoog en spreek deze hardop met je duo-partner. Zorg ervoor dat alle bovenstaande zinnen erin voorkomen en ze allemaal ook beantwoord worden. Dit kunnen jullie met alle gegeven informatie en jullie huidige Duits kennis!

c. Zet de tekst bij de juiste personen.
Dit kun je bv. in paint doen.

3.3 Was sagt die Lehrerin?

Als de expert aan het woord is, zal een instructie vaak in de gebiedende wijs zijn.
Zoals: Ga zitten! Let op! of Vorm tweetallen!
Dit zijn zinnen waar geen persoon instaat en waar je vaak ook een andere werkwoordsvorm ziet. De werkwoordsvorm hoeven jullie niet te leren, maar je moet wel kunnen zien/raden welk werkwoord het is.

Augaben 3.3
a. Solo/Duo: Verbind de plaatjes met de juiste uitspraken van de lerares.
Je kunt bijvoorbeeld met paint de getallen bij de plaatjes zetten.


b. Lees wat de docent zegt en verbind de juiste namen aan de personen.

Endschritt Klassensprache

Voor de eindopdracht van level 3 ga je een ontwerp maken voor een poster die mogelijk in de klas komt. Het beste ontwerp zal op A3 formaat in jullie eigen huiskamer komen hangen. Je mag deze poster digitaal maken (inleveren via Simulise), dan kan hij gemakkelijk op A3 geprint worden. Of je maakt op papier een ontwerp. Als jouw ontwerp uitgekozen wordt, zul je deze dus nog op A3 formaat moeten maken.

Eisen:
- de volgende zinnen van Klassensprache moeten erop staan, zonder Nederlandse vertaling!:
Ich habe eine Frage.
Ich verstehe es nicht.
Was sind die Hausaufgaben?
Darf ich auf die Toilette gehen?
Darf ich meine Flasche füllen?
Dürfen wir etwas ausdrucken?
Darf ich zu Wes gehen?

- ondersteunende plaatjes/versiering
- kleur
- correcte spelling!! Denk aan hoofdletters



Level 4

4.1 Wörterliste

1. die Treppe
2. die Fahrkarte
3. der Zug / die Bahn
4. der Bahnhof
5. das Gleis
6. 2. Klasse
7. fahren
8. kaufen
9. kosten
10. einsteigen
11. aussteigen
12. umsteigen
13. ankommen
14. nächste
15. vorige
16. diese
17. jede
18. Wie spät fährt der Zug ab?
19. Gute Reise!

Aufgaben 4.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Leer de woordjes.
c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op

Toets: Level 4 Wörterliste

Start

4.2 Uhrzeiten

Om in het Duits de kloktijden te zeggen, hoef je eigenlijk maar een paar woorden in het Duits te weten: half, uur, kwart, voor en over.



Aufgaben 4.2
a. Bekijk de video en zoek zelf de vertaling voor de woorden: half, uur, kwart, voor en over.
b. Leer de getallen en bovenstaande (duitse) woorden.
c. Spoel de video door naar 2:57 en beantwoord de vragen.
d. Open dit bestand en geef alle kloktijden in het Duits. Tip: begin de zin met: Es ist ...
e. Vul je antwoorden ter controle in de onderstaande toets in:

Toets: Uhrzeiten - Controle

Start

4.3 Zum Bahnhof

We willen met de trein gaan. Daarvoor is het belangrijk dat we alle informatie kunnen lezen.
Hbf is de afkorting voor Hauptbahnhof. Dit beketent het centraal station (trein).


Aufgaben 4.3
a.
Bekijk de zoekopdracht hieronder en beantwoord volgende vragen:
1. Van welk station willen we vertrekken?
2. Naar welk station willen we toe?
3. Op welke datum vertrekken we?
4. Hoelaat willen we ongeveer vertrekken? Schrijf dit voluit in het Duits op.
5. Met hoeveel personen gaan we?
6. Willen we 1e of 2e klas reizen?
7. VWO-vraag: Wat zou Ab en An kunnen betekenen?


b. Bekijk de onderstaande reismogelijkheden en beantwoord de vragen:
1. Welke 5 verschillen zijn er tussen de verschillende reizen?
2. We willen de rustigste trein, welke is dat?


c. Bekijk de reisdetails en beantwoord de duitse vragen. Je mag in het nederlands antwoorden.
1. Wie spät/Wann fährt der Zug ab?
2. Wo fährt der Zug ab?
3. Auf welchem Gleis fährt der Zug ab?
4. Wieviel kostet eine Karte (Flexpreis)?
5. Wie oft muss man umsteigen?
6. Wie lange hat man zum Umsteigen?
7. Wo muss man umsteigen?
8. Was ist das Endziel?
9. Auf welchem Gleis kommt der Zug in Hannover an?
10. Wie lange dauert die gesamte Reise?


d. Nu ga je zelf een reis plannen op de duitse website. Je vertrekt op maandag 18 januari rond 9:00. Je vertrekt op station Venlo (NL) en wil naar Köln. Je wilt eerste klas rijden. Je boekt een kaartje voor een volwassene en een kind (6-14j.)
Hoeveel kost de reis? En hoe vaak moet je overstappen?
e. Vul je antwoorden van d. in de onderstaande 'toets' in.

Toets: Deutsche Bahn - Controle

Start

4.4 Fahrkarte am Bahnhof kaufen

We zijn op het treinstation aangekomen. Hier gaan we een kaartje kopen.

Aufgaben 4.4

a. Je staat aan het loket om een kaartje te kopen. Luister naar dialoog 1 in de bovenstaande video. Deze dialoog duurt van 0:50 - 2:00. Kijk niet naar de video (bij de toets van level 7 zal ook geen beeld zitten). Je mag meerdere keren luisteren. Beantwoord de volgende vragen:
1. Hoeveel kaarten bestelt de mevrouw?
2. Waar wil ze heen?
3. Welke klas wil ze reizen?
4. Vanaf waar vertrekt de trein?
5. Hoelang duurt de treinreis?
6. Hoeveel kost de treinreis?
7. Wanneer vertrekt de eerstvolgende trein?
8. Vanaf welk spoor?
9. Hoelaat komt de trein aan bij haar eindbestemming?
10. Wat ontvangt ze op het einde?

b. Heb je nog onbeantwoorde vragen bij a.? Luister dan nog eens naar de dialoog en nu mét beeld. Controleer je gegeven antwoorden met behulp van de video.
c. Luister naar dialoog 2 en beantwoord onderstaande vragen. Deze dialoog duurt van 2:35 - 3:40. Kijk niet naar de video (bij de toets van level 7 zal ook geen beeld zitten). Je mag meerdere keren luisteren.
1. Wat vraagt de mervouw als eerste?
2. Hoelang duurt het voor die trein vertrekt? En hoelaat is dat?
3. Welke klas wil ze reizen?
4. Hoeveel kost de reis voor haar?
5. Hoeveel zou de reis kosten als ze geen 'Bahnkarte' had?
6. Vanaf welk spoor vertrekt de trein?
d. Heb je nog onbeantwoorde vragen bij c.? Luister dan nog eens naar de dialoog en nu mét beeld. Controleer je gegeven antwoorden met behulp van de video.

4.5 Bahnhof Ansagen

We zijn op het station. We hebben onze kaartjes al gekocht en staan de wachten tot de trein komt. In de tussentijd letten we goed op de informatie die wordt omgeroepen.

Aufgaben 4.5

a.
Luister naar de bovenstaande video. Je mag het fragment zo vaak luisteren als je wilt, maar kijk niet naar de video. Beantwoord de bijbehorende vragen. Tip: je kunt bij instellingen de snelheid op 0.75 zetten als je het moeilijk vindt.
Fragment 1:
1a Vanaf welk spoor vertrekt de trein?
1b Waar gaat de trein heen?
1c Is 15:37u de vertrek- of aankomsttijd?

Fragment 2:
2a Vanaf welk spoor vertrekt de trein?
2b Waar gaat de trein heen?
2c Welke tijd wordt genoemd?

Fragment 3:
3a Vanaf welk spoor vertrekt de trein?
3b Waar gaat de trein heen?
3c Via welk station gaat de trein?

Let op! Volgt meteen achter fragment 3
Fragment 4: S7 > Solingen
4a Hoelaat vetrekt de trein?
4b Vanaf welk spoor vertrekt de trein?

Let op! Volgt meteen achter fragment 4
Fragment 5:
5a Hoelaat vertrekt de IC naar Köln?
5b. Vanaf welk spoor vertrekt de trein?

Fragment 6:
6a Wat is er met de IC 2029 naar Nürnberg?
De video loopt door, maar je mag hier stoppen.

b. Controleer je antwoorden door de video te bekijken.

Endschritt Bahnhof

Je gaat een video maken om Malte de weg te wijzen. Omdat hij het Nederlandse systeem, maar ook de wegen niet kent en alleen Duits spreekt, ga jij een video maken in het Duits om hem te helpen.  Lever deze in de Simulise opdracht in.



Der Anfangspunkt ist DNS (Sint Josephstraße 106, 5017 GK Tilburg, die Niederlande).
Der Endpunkt ist das Museum Ludwig (Heinrich-Böll-Platz, 50667 Köln, Deutschland).
Gebruik de Deutsche Bahn Webseite voor de informatie over de treinreis.

  • Je beschrijft de route naar het station in Tilburg
  • Je beschrijft hoe Malte met de trein in Köln/Keulen komt
  • Je beschrijft hoe Malte van Station Köln naar Museum Ludwig komt.


Level 5

5.1 Wörterliste

1. Montag
2. Dienstag
3. Mittwoch
4. Donnerstag
5. Freitag
6. Samstag
7. Sonntag
8. die Minute - die Minuten
9. die Stunde - die Stunden
10. der Tag - die Tage
11. die Woche - die Wochen
12. der Monat - die Monate
13. das Jahr - die Jahre
14. gestern
15. vorgestern
16. heute
17. morgen
18. übermorgen

Aufgaben 5.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Schrijf in het Duits wat je elke dag doet. Bv. Am Montag reite ich.
c. Maak dit werkblad. Tip: je kunt met paint er overheen typen of je maakt een wordbestand aan.
d. Leer de woordjes.
e. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!

Toets: Level 5 Wörterliste

Start

5.2 Aussprache

Aufgaben 5.2
a. Bekijk de tabel

Letter(s)

Voorbeeld

Uitspraakhulp

ä

Bäcker / Mädchen/ Käse

èh

ö

Brötchen / Köln

eu

u

Mutter / Zug

oe

ü

Tür / Büro

uu

s/ss/ß

Haus / dass / Straße

s

Z

zehn / Zug

ts













b. Luister naar het audiofragment
c. Probeer de klanken (dikgedrukte letters) zelf een paar keer hardop
d. Probeer nu het hele woord goed uit te spreken, hardop
e. Lukt dit nog niet goed, herhaal je de vorige stappen. Lukt dit al goed, laat je jouw uitspraak aan je expert horen.

5.3 Perfekt (=v.d.)

Voor we naar de nieuwe uitleg over het voltooid deelwoord gaan, moeten we eerst zeker weten dat haben/sein er goed in zit. Als je in een zin een VD gebruikt, heb je namelijk altijd een vorm van haben of sein nodig, zoals je in het Nederlands ook altijd een vorm van hebben of zijn nodig hebt.

Aufgaben 5.3
a.
Maak onderstaande toets over haben/sein tot hij foutloos is.

b. Lees de uitleg en leer deze:

Uitleg Perfekt = voltooid deelwoord (VD)
Zoals je in de t.t. zwakke en sterke werkwoorden hebt, heb je daar bij het voltooid deelwoord ook nog steeds mee te maken.
Korte herhaling:
Zwak ww verandert in de v.t. niet van klank/klinker  »   ik speel/speelde
Sterk ww verandert in de v.t. van klank/klinker        »  ik lees/las
De sterke ww'en moet je uit je hoofd leren.

We behandelen hier dus alleen de zwakke ww'en.

- Hoofdregel VD = ge+stam+t  bv. spielen - en = spiel >  ge+spiel+t = gespielt
- ww met stam op d/t = ge+stam+et  bv. arbeiten- en = arbeit>  ge+arbeit+et = gearbeitet
- ww op -ieren = stam+t  bv. trainieren- en = trainier>  trainier+t = trainiert

c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!

Endschritt Level 5

Exam.net toets

woordjes (-klassensprache) dus level 1,2,4 en 5
grammatica: VD + kloktijden + W-fragen

Heb je alle opdrachten gemaakt en goed geleerd dan kun je met onderstaande codes de toets maken. Lees de opdracht van de toets goed!
Versie 1: ccy6zi
Versie 2: gxJHbV

Level 6

6.1 Wörterliste

1. die Linie
2. der Bus
3. die Bushaltestelle
4. das Auto
5. die Autobahn
6. das Schiff
7. das Flugzeug
8. der Flughafen
9. das Fahrrad
10. Rad fahren / Fahrrad fahren

Aufgaben 6.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Leer de woordjes.
c. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op

Toets: Level 6 Wörterliste

Start

6.2 Blinder Passagier - das Buch

We gaan nu het boekje "Blinder Passagier" lezen. Naast de tekst staan veel plaatjes ter ondersteuning.
Het is niet erg als je niet alles berijpt, het gaat erom dat je de rode lijn kunt volgen.
Naast het boek zijn er ook nog enkele opdrachten.
Bij het leerlingloket zijn enkele exemplaren te leen voor mensen die liever uit een boekje lezen.

Level 7 - Hörprüfung

Als eindopdracht van dit thema krijgen jullie gezamenlijk een luistertoets!

 

Een film om te oefenen:

 

Oefenopdracht!

Oefenopdracht 2: