1. Montag
2. Dienstag
3. Mittwoch
4. Donnerstag
5. Freitag
6. Samstag
7. Sonntag
8. die Minute - die Minuten
9. die Stunde - die Stunden
10. der Tag - die Tage
11. die Woche - die Wochen
12. der Monat - die Monate
13. das Jahr - die Jahre
14. gestern
15. vorgestern
16. heute
17. morgen
18. übermorgen
Aufgaben 5.1
a. Vertaal de bovestaande woordenlijst. Sommige woorden kun je misschien zelf al raden en anders zoek je de woorden op in een (digitaal) woordenboek zoals: uitmuntend.de of vandale.nl.
b. Schrijf in het Duits wat je elke dag doet. Bv. Am Montag reite ich.
c. Maak dit werkblad. Tip: je kunt met paint er overheen typen of je maakt een wordbestand aan.
d. Leer de woordjes.
e. Maak onderstaande toets. Sla je bewijs van deelname op!