Je hebt bij 3.1 al een hele hoop woordjes geleerd die handig zijn om te gebruiken.
Bij 3.2.ga je leren wat jij, als leerling = Schüler(in), in het klaslokaal kunt zeggen of vragen. We gaan ons hier dus meer focussen op zinnetjes.
Aufgaben 3.2
a. We beginnen met het begroeten en een praatje maken buiten de lesstof om. Vertaal de volgende zinnen. Probeer zoveel mogelijk zonder woordenboek!
1. Guten Morgen! Guten Tag!
2. Wie geht es dir?
3. Mir geht es (nicht so) gut.
4. Wie ist dein Tag?
5. Hast du gut geschlafen?
6. Tschüss! Bis morgen! Auf Wiedersehen! Schönen Tag!
b. DUO Aufgabe
Maak een dialoog en spreek deze hardop met je duo-partner. Zorg ervoor dat alle bovenstaande zinnen erin voorkomen en ze allemaal ook beantwoord worden. Dit kunnen jullie met alle gegeven informatie en jullie huidige Duits kennis!
c. Zet de tekst bij de juiste personen.
Dit kun je bv. in paint doen.