Jullie gaan in groepjes van 2 of 3 personen een werkstuk maken. Je kiest hiervoor een onderwerp waar je meer van wilt weten.
Je start met het ontwerpen van een enquete. Deze enquete moet gaan over je onderwerp. De uitkomsten van je enquete presenteer je aan de klas. DIt maakt deel uit van het cijfer.
In het werkstuk verwerk je deenquete en maak je gebruik van hoofdvragen en deelvragen. Deze vragen beantwoord je in de verschillende hoofdstukken.
In periode 3 lever je je werkstuk in voor een cijfer.
Wat kun je aan het einde van deze lessenserie:
Je kunt een werkstuk schrijven
Je kunt een presentatie houden
Je kunt een enquête afnemen
Praktische informatie
Hoe ga je werken?
De opdracht is verdeeld in verschillende stappen. Je vindt per stap precies wat er in jullie werkstuk moet staan, hoe je een enquete voorbereidt en er een verslag over schrijft etc.
Aan het einde van elke stap wordt de vraag gesteld of je het onderdeel hebt afgerond. Als je op alle vragen JA hebt kunnen antwoorden kun je makkelijk controleren of je niets vergeten bent.
Begin gewoon bij 1 (‘Groepjes maken’) bij stap 1 en ga in volgorde alle onderdelen bij langs.
Onder het kopje handleidingen vind je informatie die je kan helpen bij het maken van de verschillende opdrachten.
Tijd
Jullie krijgen in totaal zes lessen de tijd voor deze praktische opdracht. De laatste twee lessen gebruiken we voor de presentaties. Voor het maken vanhet werkstuk en het voorbereiden van jullie presentatie hebben jullie dus acht lessen de tijd. In die acht lessen moet elk groepslid de hele tijd bezig zijn met de opdracht.
Beoordeling
In deze praktische opdracht ben je bezig met twee onderdelen van het vak Nederlands: schrijfvaardigheid en spreken, kijken & luisteren. Voor beide onderdelen krijgen jullie een cijfer:
voor schrijfvaardigheid wordt jullie werkstuk inclusief enquête beoordeeld;
voor spreken, kijken & luisteren wordt jullie presentatie beoordeeld.
Beide cijfers tellen één keer mee.
Handleidingen
Goed schrijven met een schrijfplan
i Goed schrijven met een schrijfplan
Of je nu een boek of een blog wilt schrijven, je kan niet zonder schrijfplan. Door vooraf tien minuten te investeren, bespaar je achteraf het veelvoudige aan bijschaven. Hoe ziet zo'n plan eruit?
Stap 1
Wat is mijn doel? (informeren, vermaken, overtuigen, opiniëren, activeren)
Verzamel nu informatie. Wat weet je al en wat moet je opzoeken? Wat je al weet, schrijf je op. Niet te uitgebreid maar in korte zinnen of steekwoorden.
Eerste alinea:_______________________________________________________________
Tweede alinea:_______________________________________________________________
Derde alinea:_______________________________________________________________
Per tekstsoort kan de indeling wisselen en het aantal alinea's kan natuurlijk verschillen. Hou je wel aan een aantal regels. Vertel in de inleiding de aanleiding voor het schrijven en wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe. Het moet ook uitnodigen om verder te lezen. Dat kan je doen door te vertellen waar je het over gaat hebben. Behandel per alinea één onderwerp en gebruik tussenkopjes. Sluit af met een samenvatting of conclusie en/of samenvatting. Bij het maken van een tv-programma is het belangrijk dat de kijker met een glimlach de uitzending uitgaat. Denk dus aan een leuke uitsmijter.
Stap 4
Nu ga je schrijven! Omdat je zo gestructureerd te werk gaat, zal het bijna een invuloefening worden. Als je klaar bent, leg je de tekst even weg en ga je iets anders doen. Na een uur kijk je naar stap 1 en lees je de tekst nog een keer. Klopt alles? Laat je tekst dan door iemand anders lezen.
Maar het belangrijkste is gewoon doen, doen, doen. Je moet eerst een heel veel slechte teksten schrijven om een goede tekst te schrijven. Net zoals je niet direct een Messi bent, zelfs als je barst van het talent. Daar is oefening voor nodig.
De hoofdvraag bestaat vaak uit meer dan één deel, bijvoorbeeld een beschrijvend deel gevolgd door een verklarend deel. Je wilt bijvoorbeeld eerst onderzoeken welke ontwikkelingen er plaatsvinden, voordat je de oorzaken van deze ontwikkelingen gaat achterhalen.
Voorbeelden hoofdvraag
Wat zijn de argumenten vóór de invoering van de Europese Bankbelasting en hoe zou deze invoering eruit moeten zien?
Welke factoren maken dat een bezoeker van een webshop niet online koopt maar in een traditionele winkel de aankoop doet?
Welke praktische onderwijstechnieken kunnen leerkrachten inzetten om hierdoor hoogbegaafde kinderen beter te herkennen en te begeleiden?
Wat is een goede hoofdvraag?
Met de hoofdvraag kun je al snel de mist ingaan, daarom is het belangrijk dat je je houdt aan de volgende criteria.
1. De hoofdvraag bestaat uit één vraag
Beperk je altijd tot één vraag. Als je dit lastig vindt dan betekent dit dat je de hoofdvraag meer moet beperken en je het onderzoek beter moet afbakenen.
2. De hoofdvraag volgt logischerwijs uit de probleemstelling
Het is niet de bedoeling dat je met de hoofdvraag een oplossing gaat geven voor een probleem. Je onderzoek kan informatie verschaffen die een bijdrage kan leveren aan de oplossing voor een probleem, maar geeft nooit de oplossing zelf. Het is aan de opdrachtgever om uiteindelijk de oplossing te bedenken.
4. De hoofdvraag is geen ‘waarom’-vraag.
Deze vragen zijn vaak te open en bieden geen goed uitgangspunt voor een onderzoek. Je kunt er nog te veel kanten mee op.
5. Een goede hoofdvraag is geen ja-neevraag.
Dit soort vragen zijn te beperkt en hiervoor is vaak niet veel onderzoek nodig.
Een enquête bestaat uit van tevoren opgestelde vragen die door meerdere mensen worden beantwoord. Je kunt een enquête mondeling of schriftelijk afnemen, afhankelijk van de doelgroep en het onderwerp: bezoekers van een winkelcentrum kun je bijvoorbeeld beter ter plekke mondeling vragen naar het oordeel over het winkelaanbod dan via een vragenlijst.
Zo bereid je een mondelinge enquête voor
Bedenk goed wat je te weten wilt komen, bijvoorbeeld wat mensen vinden van de aanleg van een speeltuintje in de wijk.
Bedenk per vraag welke vorm je het best kunt gebruiken om een antwoord te krijgen: open of gesloten.
Vraag naar één ding per vraag.
Gebruik eenvoudige taal die iedereen kan begrijpen.
Zet de vragen in een logische volgorde.
Formuleer de vragen duidelijk en precies, zodat ze maar op één manier uitgelegd kunnen worden. Als je wilt weten wat de mensen vinden van de inrichting van een speeltuintje in de wijk, vraag dan bijvoorbeeld: Welke speeltoestellen moeten in de speeltuin komen? en niet: Wat vindt u belangrijk in een speeltuin?, want dan zeggen ze misschien wel iets over veiligheid.
Zo houd je een enquête
Spreek mensen beleefd aan en leg uit wie je bent, wat je onderzoekt en waarom je dat onderzoekt.
Informeer of je wat vragen mag stellen. Vertel erbij hoelang de enquête duurt.
Stel de vragen; spreek luid en duidelijk genoeg.
Noteer de antwoorden.
Sluit de enquête af en bedank de geënquêteerde voor zijn medewerking.
Enqueteverslag
iHoe maak je een verslag van je enquête?
Als je een enquête hebt gehouden, is het aan jou daar een interessant verslag van te maken. Jij kiest welke informatie je gebruikt en welke niet.
Stap 1
Kies eerst wat voor verslag je wilt maken: een letterlijk verslag of een samenvattend verslag. Wat zouden de lezers van jullie werkstuk het liefst lezen?
Verslag: letterlijk of samenvattend?
In een letterlijk verslag vertel je precies na hoe de enquête ging. Je wisselt dus steeds vragen en antwoorden af, als citaten. Onbelangrijke details mag je weglaten. Bijvoorbeeld:
In een samenvattend verslag geef je de antwoorden van de geënquêteerde in eigen woorden weer. Je kunt er af en toe een letterlijke uitspraak tussen zetten om de tekst levendiger te maken.
Stap 2
Als je hebt gekozen wat voor verslag je wilt maken, pak je je aantekeningen of de opname van het de enquête erbij. Je schrijft eerst de inleiding, waarin je vertelt wie je hebt gevraagd, waarom je voor die persoon hebt gekozen (bijvoorbeeld wat zijn werk is of waar je haar van kent) en wat het doel van de enquête is (wat wil je te weten komen?)
Stap 3
Na de inleiding komt de kern. Bij een enquêteverslag bestaat de kern natuurlijk uit de vragen die je hebt gesteld en de antwoorden die daarop zijn gegeven. Schrijf alles zo op dat het lekker leest, dus in een logische volgorde, zonder taalfouten en met een afwisselende woordkeus.
Stap 4
Tot slot schrijf je het slot. Rond het verslag af met een terugblik of conclusie. Bij het afnemen van het enquête heb je de respondent bedankt. In je verslag hoef je dit niet op te nemen.
Voorbeeldvragen enquete
iVoorbeeldvragen van een enquête
1.Heeft u het afgelopen jaar salarisverhoging gekregen?
ja
nee
2.Hoe vaak gebruikt u product XY?
Gelieve te kiezen...dagelijkswekelijksmaandelijksjaarlijksnooit
3. Hoe vaak gebruikt u product XY?
dagelijks
jaarlijks
nooit
4. Hoeveel bent u bereid te betalen voor product XY?
minder dan $ 50
$ 50 - $ 60
meer dan $ 80
Ander bedrag:
5. Welke steden heeft u bezocht?
New York
Parijs
Londen
Welke kleuren heeft u in gedachten voor ons nieuwe logo?
rood
groen
Een andere kleur:
Bron: https://www.enquetesmaken.com/s/d5f714e
Automatische inhoudsopgave maken
iHoe maak je een automatische inhoudsopgave?
Sneltoetsen voor kopiëren, knippen en plakken
Kopiëren: .ctrl. + .C.
Knippen: .ctrl. + .X.
Plakken: .ctrl. + .V.
Stap 1. Opmaakstijl ‘Kop’ toevoegen (header)
Microsoft Word kan automatisch de inhoudsopgave voor je aanmaken door gebruik te maken van voorgedefinieerde opmaakstijlen.
Alle hoofdstuk- en paragraaftitels die in de inhoudsopgave terug moeten komen geef je een opmaakstijl ‘Kop’ (Header). Hoofdstukken geef je ‘Kop 1’, paragraaftitels ‘Kop 2’ en een subparagraaf geef je ‘Kop 3’.
Een hoofdstuk geef je de stijl ‘Kop 1’ door de tekst te selecteren en via ‘Start’ -> ‘Stijlen’ op ‘Kop 1‘ te klikken.
Als alle titels en subtitels de opmaakstijl ‘Kop 1’, ‘Kop 2’ etc. hebben kan de inhoudsopgave worden aangemaakt.
Stap 2. Inhoudsopgave toevoegen
Plaats de cursor op de pagina waar jij de inhoudsopgave wilt hebben. Klik vervolgens op het tabblad ‘Verwijzingen’ (References). Onder dit tabblad vind je de functie ‘Inhoudsopgave’ (Table of contents). Kies hier de lay-out die jij mooi vindt.
Om je hoofdvraag (en deelvragen) te kunnen beantwoorden maak je gebruik van verschillende informatiebronnen. In het volgende hoofdstuk lees je hoe je die bronnen in de tekst moet vermelden. De bronnenlijst aan het eind van je werkstuk geeft een totaaloverzicht van alle gebruikte informatiebronnen. In de lijst orden je de informatiebronnen alfabetisch op schrijversnaam. Maak een onderscheid in boeken, artikelen en websites. Een bronnenlijst wordt ook wel literatuurlijst of bibliografie genoemd.
Bij het opstellen van de bronnenlijst geldt de zogenaamde APA-norm wat betreft de lay-out en informatie over de bron. De APA-norm (van de American Psychological Association) wordt internationaal in wetenschappelijke publicaties gebruikt. Het is mogelijk automatisch een bronnenlijst samen te stellen. Je docent kan je er meer over vertellen.
· Boek
Achternaam auteur - voorletters – (jaar). Titel van het boek - (druk). Plaats van uitgave: uitgeverij.
Hoogeveen, P. Winkels (2008). Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in de praktijk (tweede herziene druk). Assen: Koninklijke van Gorcum BV.
Bij meerdere auteurs noem je alleen de eerste en geef je de andere auteurs aan met: e.a.
Steehouder, M. e.a. (2006). Leren communiceren: handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie (vijfde herziene druk). Groningen: Wolters-Noordhoff 9
Artikel
Achternaam auteur - voorletters – (jaar). Titel van het artikel. Titel van het tijdschrift – jaargang en nummer of datum.
Decorte, S., (2013). Doe minder, bereik meer! Psychologie Magazine, jaargang 32, februari 2013.
Internet
Achternaam auteur – voorletter – (jaar van publicatie of update). Titel van de publicatie. Webadres.
Meijden, B., van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. http://www.histopia.nl/schiphol.htm.
Opmerking
Vaak zijn de auteur en het publicatiejaar van een website onduidelijk. Noteer dan alleen het webadres en de datum waarop je de site geraadpleegd hebt: http://www.histopia.nl/schiphol.htm. Geraadpleegd op 7 juli 2005.
Een spreektaak (zoals een presentatie) bestaat uit drie delen: de inleiding, de kern en het slot. Om je spreektaak voor te bereiden maak je een spreekplan. Daarin schrijf je met steekwoorden op waar je het over gaat hebben en welke hulpmiddelen je nodig hebt.
Stap 1
Maak een schema:
kernwoorden
hulpmiddelen
inleiding
kern
slot
Stap 2
Bedenk wat je wilt vertellen in de inleiding. Schrijf dit in het vak ’kernwoorden’. Zet daarachter welke hulpmiddelen je erbij gaat gebruiken. Hulpmiddelen zijn bijvoorbeeld kaartjes met steekwoorden of iets dat je op het bord laat zien.
Stap 3
Bedenk wat je in de kern wilt vertellen. Verdeel dit in deelonderwerpen, bijvoorbeeld wat?, hoe? en waar?. Schrijf per deelonderwerp steekwoorden onder ‘kernwoorden’. Schrijf ook weer op welke hulpmiddelen je erbij gebruikt.
Stap 4
Schrijf onder ‘kernwoorden’ wat je wilt zeggen in het slot van je presentatie. Probeer een leuke uitsmijter te bedenken. Schrijf ook hierbij weer op welke hulpmiddelen je gaat gebruiken.
Stap 5
Als je spreekplan klaar is, ga je de spreektaak voorbereiden. Oefen je spreektaak een paar keer hardop voor jezelf. Leef je in en stel je voor dat het publiek al voor je zit.
Aantrekkelijk spreken
Hoe je als spreker overkomt, heeft uiteraard te maken met de inhoud van je verhaal. Het hangt echter ook sterk af van de wijze waarop je je presenteert. Je manier van spreken en je lichaamstaal bepalen voor meer dan de helft of je boodschap blijft hangen.
Zo ben je een boeiende spreker
• Je trekt met een pakkende opening meteen de aandacht van je publiek.
• Je illustreert je verhaal met aantrekkelijke voorbeelden en leuke anekdotes.
• Je lichaamshouding is actief:
– je toont een opgewekte, vriendelijke gezichtsuitdrukking;
– je ondersteunt je verhaal met passende gebaren.
• Je spreekt enthousiast, maar niet te snel of te luid.
• Je woordkeus en zinsbouw passen bij het publiek.
• Je maakt oogcontact met het publiek:
– je kijkt je toehoorders aan;
– je hebt oog voor de reacties van je toehoorders en speelt daarop in.
• Je sluit je verhaal af met een originele uitsmijter.
Stap 1 - Groepen maken
Groepjes maken
Voordat je aan het werk kan, moeten er natuurlijk groepjes gemaakt worden.
Volg de instructie van je leraar of lerares.
o Groepjes maken
Stap 2 - Onderwerp werkstuk
Jullie werkstuk moet gaan over een onderwerp waar je altijd al meer over had willen weten. Bijvoorbeeld over verschillende muziekstijlen, een bepaalde schrijver, acteur, sporter, etc. Overleg met elkaar over het onderwerp. Formuleer een hoofdvraag en minimaal drie deelvragen.
Gebruik de informatie bij het formuleren van de hoofdvraag en deelvragen.
Stap 3 - Enquete
Stel een aantal vragen, minimaal vijf, op die je door middel van een schriftelijke enquête aan vijf mensen wilt stellen over het onderwerp van jullie werkstuk. Varieer in open en gesloten vragen en zet ze in een logische volgorde. Probeer met de enquête de mening van de geënquêteerden over jullie onderwerp te achterhalen.
Neem de enquête af bij ten minste vijf mensen. Bekijk samen de gegeven antwoorden en probeer hieruit een conclusie te trekken.
Stap 4 - Samenwerken
Om goed te kunnen samenwerken moet je duidelijke afspraken met elkaar maken.
Hoe gaan jullie de taken verdelen?
Wanneer moet welk onderdeel klaar zijn?
Wat doen jullie als iemand een les niet aanwezig is?
Stap 5 - Aan de slag
Nu de taken verdeeld zijn, kunnen jullie aan de slag!
Onthoud wel dat jullie samen verantwoordelijk zijn voor het hele eindproduct. Zorg daarom dat je elkaar elke les op de hoogte brengt van de stand van zaken (voor zover je daar niet samen aan gewerkt hebt).
Checklijsten
Checklist inhoud werkstuk
Checklist: inhoud van het werkstuk
Een voorblad met een pakkende, logische en duidelijke titel. En jullie namen, klas en docent
Een inhoudsopgave (automatisch genummerd)
Een pakkende inleiding, die duidelijk maakt waar de tekst over gaat
Een inleiding, waarin je de keuze voor het onderwerp beargumenteert en een hoofdvraag en ten minste drie deelvragen presenteert
Eén hoofdstuk per deelvraag
Eén hoofdstuk voor de resultaten van de enquête
Een hoofdstuk met de conclusie, waarin de hoofdvraag beantwoord wordt.
Bronvermelding volgens APA-regels
De tekst is verdeeld in alinea’s
Boven elk deelonderwerp staat een tussenkopje
Alles ziet er verzorgd en aantrekkelijk uit, bijvoorbeeld door lettertypes af te wisselen en/of plaatjes toe te voegen
De plaatjes hebben te maken met de tekst
De tekst is goed geschreven, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens op de juiste plaatsen
Checklist inhoud enqueteverslag
Checklist: inhoud van het enquêteverslag
In de inleiding wordt kort beschreven wie de respondenten zijn en waarom deze om hun mening is gevraagd.
In de enquête worden (vooral) open vragen gesteld.
De vragen van de enquête worden opgenomen als bijlage
Er wordt steeds maar één vraag tegelijk gesteld (en dus ook niet meerdere vragen in één)
In de enquête worden ten minste vijf vragen gesteld
In het verslag wordt afgewisseld in woordkeus
De enquête heeft duidelijk met het onderwerp van het werkstuk te maken
De enquête heeft een logische volgorde
De enquête is informatief en amuserend
De enquête vraagt naar de mening van de respondenten over het onderwerp
Checklist presentatie
Checklist: presentatie
De presentatie gaat over de enquete van het werkstuk
De presentatie wordt gegeven aan de hand van de enquete
De presentatie heeft een duidelijke indeling met inleiding, kern en slot
De presentatie duurt tussen de 5 en 10 minuten
De presentatoren vertellen boeiend
De presentatoren betrekken het publiek bij de presentatie
Beoordelingsformulier presentatie
Feedbackformulier presentatie enquête
Een ander twee/ drietal beoordeelt een ander twee/drietal. Je spreekt af welk groepslid je feedback geeft.
Ingevuld door: …………………………………………………………………..
Voor:……………………………………………………………………………...
onderwerp presentatie: ………………………………………………………..
Geef op de vijfpuntsschaal aan in hoeverre jullie het met de uitspraak eens zijn:
1= helemaal niet mee eens, 5 = helemaal mee eens.
Geef bij elk onderdeel een korte toelichting op de score.
Pagina-einde
beoordeling
scores
A inhoud
(keuze vragen, resultaten in overzicht, conclusies)
toelichting op de score
1 2 3 4 5
B non-verbale communicatie
(gezichtsuitdrukking, gebaren en lichaamshouding)
toelichting op de score
1 2 3 4 5
C manier van spreken
(tempo, volume, enthousiasme, intonatie)
toelichting op de score
1 2 3 4 5
D contact met het publiek
(oogcontact, niet voorlezen)
toelichting op de score
1 2 3 4 5
E voorbereiding
(goed voorbereid, aantrekkelijk, gebruik van digitale middelen)
Het arrangement Werkstuk en enquête is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Erica de Jong
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-10-18 19:55:06
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.