Voorwoord
Welkom,
Dit is een wikiwijs over de anatomie en de fysiologie van het ademhalingsstelsel.
In deze wikiwijs ga je je kennis verbreden over dit onderwerp door middel van informatie, filmpjes, spellen en af en toe een quiz.
Voor enkele tools zul je je moeten inschrijven. Dit gaat vrij snel en kosteloos.
Veel leer & lees plezier, succes!
Floor Huijs
Student 2e graads leraar gezondheidszorg en welzijn.
Handleiding
Deze Wikiwijs is opgebouwd uit verschillende onderdelen:
Het ademhalingsstelsel
|
De neus en de mond
|
De pharynx
|
De larynx
|
De trachea
|
In de longen
|
Het mechaniscme
|
Longcapaciteit
|
Gasuitwisseling
|
Eindpuzzel
|
bronnenlijst
|
In de Wikiwijs zijn verschillende tools gebruikt:
Quizlet
|
Kruiswoordpuzzel van educaplay
|
Zelf gemaakte animatievideo’s
|
Deze wikiwijs kan gebruikt worden voor het informeren, leren en oefenen van de theorie over het ademhalingsstelsel. De les kan zelfstandig gemaakt worden
Tijdsduur: circa een uur.
1. Het ademhalingsstelsel
Het menselijke lichaam heeft continue aanvoer van zuurstof nodig om te kunnen fuctioneren. Dit stelsel zorgt ervoor dat er zuurstof uit de lucht wordt gehaald en dat er koolstofdioxide af gegeven wordt aan de lucht.
1.1 De delen van het stelsel
Het ademhalingsstelsel bestaat uit verschillende delen:
De weg naar de longen
- De neus en de mond
- De pharynx (keelholte)
- De larynx (strottenhoofd)
- De trachea (luchtpijp)
In de longen
- De Bronchi
- De bronchioles
- De alveolaire buisjes en alveoli (longblaasjes)
1.2 Oefenen
Via deze link kun je de Latijnse benamingen oefenen die vaker terug komen in de Wiki.
Dit gaat het beste als je inlogt met een account op Quizlet.
Oefen eerst de kaartjes en speel dan het spel Combineren!
Veel succes!
Quizlet!
2. De neus en de mond
De lucht die we in en uitademen komt binnen via je mond en je neus. Om te beginnen gaan we de bouw en functies van de neus bespreken en hierna die van de mond.
2.1 De neus: de bouw
Elke neus is anders. Dit komt door de vormverschillen van de neusbeenderen, het neuskraakbeen en de huid die dit bedekt.
De neusrug begint boven bij 2 neusbeenderen die over gaan in kraakbeen. Dit kraakbeen zorgt ervoor dat de neus zijn vorm terugkrijgt nadat het is gebogen. Ook zorgt het kraakbeen ervoor dat de doorgang van de lucht niet wordt geblokkeerd.
Achter de neus bevindt zich de neusholte die wordt begrenst door botten. Deze holte is in twee verdeeld door het medio-sagittaal verlopende septum nasi (neustussenschot). Voorin bestaat het uit kraakbeen en achterin uit bot. De laterale wanden hebben 3 of 4 uitstekende botranden, dit noemen ze conchae (neusschelpen). Zo ontstaan er gangen, hoe verder naar boven hoe kleiner de gangen worden. Bij een neusademhaling stroomt de lucht hierlangs.
De neusholte is bekleed met slijmvlies. Dit is een eenlagig trilhaarepitheel met veel sereuze kliertjes en slijmcellen. Bovenin de neusholte bevindt dit het reukepitheel.
De sinus Paranasales (neusbijholten) zijn holten die via kleine verbindingen in contact staan met de neusholte. Ze maken er echter geen deel van uit. In Figuur 9.2b is te zien waar deze holten zitten.
2.2 De neus: de functies
Het inademen door de neus heeft vier functies. Die hebben alle vier te maken met de kwaliteit van de lucht: de lucht wordt gezuiverd, verwarmd, bevochtigd en gekeurd.
Zuivering van de lucht:
Grote deeltjes zoals zand en stof worden door neusharen bij de neusingang gefilterd. Het kleverige slijm van het neusepitheel vangt ook veel verontreinigingen op. Door bewegingen en trillingen komt deze slijm uiteindelijk los en gaat dit via de neusholte naar de neus-keelholte. Tweederde komt uiteindelijk terecht in de maag en daar zorgt het maagzuur ervoor dat eventuele ziektekiemen onschadelijk worden gemaakt. De rest wordt verwijderd op andere manieren zoals: snuiten, niezen, opsnuiven.
Verwarming van de lucht:
De lucht van buiten is vaak kouder dan de lichaamstempratuur. Het oppervlakkig capillairnetwerk draagt de warmte van het bloed over naar de ingeademde lucht. Hierdoor wordt voorkomen dat het longweefsel te veel afkoelt.
Bevochtigen van de lucht:
Het is belangrijk om de lucht te bevochtigen. Als dit niet gebeurt droogt het longweefsel uit. Ook zorgt het voor de optimale gaswisseling. In de neusholte wordt vocht afgegeven aan de ingeademde lucht. De verdamping van traanvocht dat in de onderste neusgangen terecht komt zorgt hier ook voor.
Keuring van de lucht:
Het reukepitheel boven in de neusholte geeft informatie af over de ingeademde lucht. De functie hiervan is beschermen maar ook genieten.
2.3 De mond
Tijdens bijvoorbeeld, het sporten heb je meer lucht in een kortere tijd nodig als dat je via de neus kunt inademen. Je kunt dan via de mond ademhalen. Het nadeel is dan dat de lucht minder goed bewerkt kan worden. Zuivering, bevochtiging, verwarming en keuring vinden dan nauwelijks plaats.
Je mond en de lucht zijn wel een goede combinatie als het gaat om klankvorming. Dit gebeurt voornamelijk met uitademen. De lucht komt langs de stembanden die trillingen afgeven. Door je mond op een bepaalde manier te vormen komen er verschillende klanken uit.
Hierover kom je meer te weten in het hoofdstuk over het strottenhoofd!
3. De pharynx
De keelholte ligt achter de neus- en mondholte. Dit behoort tot zowel het ademhalingsstelsel als tot het spijsverteringsstelsel. De kruising van de voedselweg en de luchtweg vind plaatst er hoogte van de mond-keelholte.
Dorsaal ligt de slokdarm en ventraal ligt de luchtpijp. Deze staat altijd open, alleen op het moment dat er voedsel wordt doorgeslikt gaat deze dicht. Op dat moment dekt het strotklepje de toegang tot het strottenhoofd af. Ook de stemspleet is dan gesloten. Ademen en spreken zijn op dat moment niet mogelijk.
4. De larynx
4.1 Het strottenklepje
Thiememeulenhof
Het strottenhoofd bevindt zich in de hals, het ligt aan de voorkant van de slokdarm. Het bestaat uit een aantal stukken kraakbeen die verbonden zijn met bindweefsel, omgeven door dwarslopende spieren.
De bovenkant is met een bindweefselplaat verbonden met het tongbeen. Het tongbeen heeft een hoefijzervorm aan de basis van de tong. Dit zit met spieren vast aan de onderkaak, schedelbasis en het borstbeen.
Het grootste stuk kraakbeen is het schildkraakbeen. Dit zijn twee platte stukken kraakbeen die zich aan de voorzijde verenigen in een hoek van 90 graden. Aan het uiteinden naar boven toe lopen twee punten. De bovenste hoorns. Ook naar beneden eindig het kraakbeen aan beide zijden in de onderste hoorns. Aan de voorkant is het schildkraakbeen alleen bedekt met huid.
Het strottenklepje is een veerkrachtig kraakbeenplaatje. Het korte uiteinde is via een bindweefsel aan de binnenkant van het schildkraakbeen bevestigd. Op het moment van slikken zorgt de tongbasis ervoor dat het klepje over de luchtpijpopening komt. Hierdoor kan er geen voedsel in de luchtpijp terecht komen.
Aan de onderste hoorns zit het ringkraakbeen hierin zitten op de achterrand links en rechts stelkraakbeentjes. De stelkraakbeentjes hebben een grote bewegingsvrijheid. Ze kunnen voor- en achterover kantelen, draaien en zijwaarts kantelen. De bewegingen hebben invloed op de stand en spanning van de stembanden en daarmee ook de stemvorming.
4.2 Stembanden en stemvorming
Thiememeulenhof
Tussen de stelkraakbeentjes en het schildkraakbeen bevindt zich links en rechts een spierplooi. Dit zijn de ware stembanden. Ze bestaan uit dwarsgestreepte spierweefsel. Ze vormen de stemspier.
De opening tussen de stembanden noemen we de stemspleet. De stembanden hebben 2 functies:
- ze sluiten de luchtweg af door de stemspleet te sluiten;
- ze brengen geluid voort doordat ze in trillingen worden gebracht.
Boven aan de binnenkant van de ware stembanden zittten de valse stembanden. Zo genoemd omdat ze geen geluid voortbrengen. De functies van deze valse stembanden is het vochtig houden van de ware stembanden.
Doordat de stelkraakbeentjes bijna alle kanten op kunnen bewegen, kunnen ze de stembanden van vorm doen veranderen: dikker en dunner, langer en korter. Tegelijkertijd wordt de stemspleet wijder of nauwer. Als de stemspleet helemaal open staat kunnen de stembanden niet in trilling worden gebracht. Wordt de stemspleet nauwer gemaakt, dan kan de uitgeademde lucht de stembanden in trillingen brengen. Er ontstaat een toon.
De toonhoogte is afhandelijk van de spanning van de stembanden. Hoe groter de spanning hoe hoger de toon. Mannen hebben langere en dikkere stembanden en daardoor een lagere stem dan vrouwen.
Het volume is afhankelijk van de kracht waarmee uitgeademd worden. De tonen worden omgevormd tot klanken door restonatie in de neusholte, de neusbijholte en de mondholte. Ook de bewegingen van de tong, lippen en onderkaak hebben hier mee te maken.
5. De trachea
De luchtpijp zit vast aan het schildkraakbeen. Het loopt aan de voorkant van de hals neerwaarts tot aan de borst.
Ter hoogte van de 5e ruggenwervel splitst het zich in twee. De luchtpijp is ongeveer 12 centimeter lang. Het middengedeelte van de schildklier ligt voor de voorkant van het bovenste deel van de luchtpijp.
De aortaboog ligt anterior van het onderste deel. Achter de luchtpijp ligt de slokdarm en daarachter liggen de ruggenwervels.
De wand van de luchtpijp bestaat uit glad spierweefsel en bindweefsel. Dit wordt verstevigd door onvolledige ringen van kraakbeen. Deze ringen zijn niet helemaal aangesloten aan de achterkant. Daar waar de slokdarm tegen de luchtpijp ligt. Bij het doorslikken van een stuk voedsel kan de slokdarm daardoor uitzetten zonder door het kraakbeen gehinderd te worden.
De binnenbekleding van de luchtpijp bestaat uit trilhaarepitheel met slijmbekercellen.
6. In de longen
De longen zijn 2 grote sponzige organen in de borstkast. Ze zijn gelegen van de hals tot aan het middenrif. Ze zijn conisch gevormd met de punt naar boven. In het midden van de twee longen bevindt zich het hart. De longen zijn in kwabben verdeeld.
De linkerlong heeft 2 kwabben die worden gescheiden door de fissura obliqua (schuine doorsnee). De rechterlong heeft er 3. De onderste kwab wordt gescheiden door de fissura obliqua. De bovenste en middelste kwab door de fissura horizontalis.
7. Het mechanisme
7.1 De werking
De inademing:
De ademhaling bestaat uit twee fasen, namelijk inademing en uitademing. Tijdens de inademing zet de borstkas uit, als gevolg van de beweging van het diafragma en de tussenribspieren.
Als het diafragma tijdens inademing contraheert, wordt het platter en wordt de thoraxholte groter. Als de buitenste tussenribspieren contraheren tillen ze de ribben omhoog en naar buiten waardoor de thoraxholte groter wordt. Terwijl de ribbenkast naar boven en naar buiten beweegt, gaan de aangehechte borstvliezen mee. Het longvlies volgt het borstvlies. Zo neemt het volume van de longen toe. Hierdoor daalt de druk in de thorax, zetten de longen uit en wordt er lucht naar binnen gezogen via de bronchi.
De uitademing:
Rustig uitademing is een passief proces. Het diafragma ontspant en krijgt weer zijn oorspronkelijke koepelvorm. De tussenribspieren ontspannen en de ribben keren terug naar hun uitgangspositie. De longen veren terug en de lucht wordt via de bronchi uitgedreven. Bij actieve uitademing contraheren de binnenste tussenribspieren om de ribben naar beneden te trekken.
De hulpademhalingsspieren kunnen bij diepe ademhaling of bij obstructie van de ademhaling worden gebruikt. Tijdens de inademing kan de musculus sternocleidomastoideus het sternum omhoog trekken om de voor-achterwaartse diameter van de thorax te vergroten.
De serratus anterior en de pectoralis major trekken de ribben naar buiten. De latissimus dorsi en de voorste buikwandspieren helpen de thorax samendrukken tijdens krachtige uitademing.
7.2 Regulering van de ademhaling
De ademhaling wordt gereguleerd door het ademhalingscentrum in de medulla oblongata. Bij stijging van de koolstofdioxideconcentratie in het bloed worden chemoreceptoren in de grote arteriën geprikkeld.
Deze prikkels worden via de nervus vagus en de nervus glossopharyngeus naar het ademhalingscentrum overgebracht en vanuit daar via de nervi phrenici naar het diafragma en via de nervi intercostales naar de tussenribspieren.
8. Longcapaciteit
Het ademvolume is de hoeveelheid lucht die bij een normale ademhaling in rust in- en uitgeademd wordt. De hoeveelheid lucht die na een normale uitademing middels krachtige inademing wordt ingeademd heet de inspiratoire capaciteit.
Het ademvolume is daar een deel van en de overige 2500 ml is het inspiratoire reservevolume. Na een rustige uitademing is het nog mogelijk om ongeveer 1000 ml extra lucht uit te ademen. Dit is de expiratoire reservevolume.
Na een maximale uitademing blijft nog een restvolume in de luchtwegen over. Dit is het residuale volume. Deze lucht houdt de alveoli open en voorkomt dat de longen tussen ademhalingen door inklappen.
De vitale longcapaciteit is maximaal uitgeademde luchtvolume na een maximale inademing. Een belangrijke maat voor respiratioire funtie is de hoeveelheid lucht die in 1 seconde met kracht kan worden uitgeademd. Deze heet de FEV1 (forced expiratory volume in 1 second) en is voor gezonde mensen ongeveer 75-80% van de vitale longcapaciteit
9. Gasuitwisseling
De gasuitwisseling in het lichaam bestaat uit de externe gasuitwisseling in de longen en de interne gasuitwisseling in de weefsels. Een natuurkundige basisregel is dat gassen diffunderen van een hogere druk naar een lagere druk. De ingeademde lucht bevat verschillende gassen.
10. Eindpuzzel
Hieronder vind je de link naar de eindpuzzel.
Het is een kruiswoordpuzzel en je hoeft er niet voor in te logggen.
Heel erg veel succes
De eindpuzzel!
11. Bronnen
Anatomie en fysiologie van de mens - 9. Ademhalingsstelsel. (z.d.). Geraadpleegd op 16 oktober 2020, van https://website.thiememeulenhoff.nl/anatomiefysiologie/artikelen/samenvattingen/9.-ademhalingsstelsel.html
Anatomie-longen. (z.d.). Geraadpleegd op 16 oktober 2020, van https://www.longen.org/anatomie-longen.html
Functie van de longen. (2017, 28 augustus). Geraadpleegd op 20 oktober 2020, van https://www.longfonds.nl/over-longen/gezonde-longen/functie-longen
Watson, R., & Brink, A. T. (2012). Zakboek anatomie en fysiologie (1ste editie). Groningen, Nederland: Noordhoff.