Elke neus is anders. Dit komt door de vormverschillen van de neusbeenderen, het neuskraakbeen en de huid die dit bedekt.
De neusrug begint boven bij 2 neusbeenderen die over gaan in kraakbeen. Dit kraakbeen zorgt ervoor dat de neus zijn vorm terugkrijgt nadat het is gebogen. Ook zorgt het kraakbeen ervoor dat de doorgang van de lucht niet wordt geblokkeerd.
Achter de neus bevindt zich de neusholte die wordt begrenst door botten. Deze holte is in twee verdeeld door het medio-sagittaal verlopende septum nasi (neustussenschot). Voorin bestaat het uit kraakbeen en achterin uit bot. De laterale wanden hebben 3 of 4 uitstekende botranden, dit noemen ze conchae (neusschelpen). Zo ontstaan er gangen, hoe verder naar boven hoe kleiner de gangen worden. Bij een neusademhaling stroomt de lucht hierlangs.
De neusholte is bekleed met slijmvlies. Dit is een eenlagig trilhaarepitheel met veel sereuze kliertjes en slijmcellen. Bovenin de neusholte bevindt dit het reukepitheel.
De sinus Paranasales (neusbijholten) zijn holten die via kleine verbindingen in contact staan met de neusholte. Ze maken er echter geen deel van uit. In Figuur 9.2b is te zien waar deze holten zitten.