De luchtpijp zit vast aan het schildkraakbeen. Het loopt aan de voorkant van de hals neerwaarts tot aan de borst.
Ter hoogte van de 5e ruggenwervel splitst het zich in twee. De luchtpijp is ongeveer 12 centimeter lang. Het middengedeelte van de schildklier ligt voor de voorkant van het bovenste deel van de luchtpijp.
De aortaboog ligt anterior van het onderste deel. Achter de luchtpijp ligt de slokdarm en daarachter liggen de ruggenwervels.
De wand van de luchtpijp bestaat uit glad spierweefsel en bindweefsel. Dit wordt verstevigd door onvolledige ringen van kraakbeen. Deze ringen zijn niet helemaal aangesloten aan de achterkant. Daar waar de slokdarm tegen de luchtpijp ligt. Bij het doorslikken van een stuk voedsel kan de slokdarm daardoor uitzetten zonder door het kraakbeen gehinderd te worden.
De binnenbekleding van de luchtpijp bestaat uit trilhaarepitheel met slijmbekercellen.