De komende 7 weken gaan we ons bezig houden met het thema planten.
Om de theorie beter te begrijpen loopt het stekproject als rode draad door deze lessenserie heen.
Je gaat in een groepje een plant naar keuze stekken met de bedoeling hier een nieuwe plant uit te laten groeien.
Wat heeft een stekje nodig om uit te kunnen groeien tot een nieuwe plant?
Hoe kun je de informatie uit de theorielessen hierbij gebruiken?
Voor het behandelen van de theorie gebruiken we deze wikiwijs.
Jullie krijgen iedere week 1 theorieles + tijd voor het stekproject en 1 les waarin jullie bezig gaan met verwerkingsopdrachten.
Indeling lessen:
Week 1: twee lessen stekproject
Week 2: 1 les theorie (de plant) + stekproject en 1 les verwerking
Week 3: 1 les theorie (de wortel) + stekproject en 1 les verwerking
Week 4: 1 les theorie (de stengel) + stekproject en 1 les verwerking
Week 5: 1 les theorie (het blad) + stekproject en 1 les verwerking
Week 6: 1 les theorie (de bloem) + stekproject en 1 les verwerking
Week 7: 1 les stekproject en 1 les repetitie
Hoe gaan we dit thema afsluiten ?
* Repetitie over de theorie ( H5 uit het boek)
* Onderzoeksverslag van het stekproject.
Bekijk ook eens onderstaand filmpje van Freek Vonk over 5 planten die dieren eten !
Freeks 5
De plant
Les 1
De plant
Organen Een plant is een organisme. En net als een mens en dier (ook organismen) bestaat een plant uit organen.
Een plant heeft 4 organen:
* Bloem
* Stengel
* Blad
* Wortel
Bron: Nectar
Wat zijn organen ook alweer? Organen zijn delen van een organisme (in dit geval de plant) die een bepaalde taak uitvoeren.
Tijdens deze lessenserie gaan we iedere week inzoomen op één orgaan.
De plantencel Organen zijn opgebouwd uit cellen. Een plantencel ziet er iets anders uit dan een dierlijke cel.
Kijk maar eens mee.
Bron: Nectar
In bron 5 zie je een cel uit de binnenkant van een blad. Als je goed kijkt zie je dat deze cel niet plat is maar de vorm heeft van een doosje.
Welke onderdelen heeft een plantencel?
* celwand
* celmembraan
* cytoplasma
* celkern
* vacuole
* bladgroenkorrels
Het celmembraan, de celkern en het cytoplasma zijn onderdelen die ook in de dierlijke cellen voorkomen, jullie weten al waar deze zitten en welke taak ze hebben. Welke nieuwe onderdelen zien we:
De celwand is een stevige laag om de cel heen
De vacuole is een blaasje in het midden van de plantencel die vol zit met water. Bladgroenkorrels zijn korreltjes die in het cytoplasma zitten, zij geven de plant zijn groene kleur.
Levenscyclus van een plant
Bron: Youtube
In het filmpje heb je gezien dat uit een zaadje een nieuwe plant ontstaat die zelf ook weer zaadjes maakt.
Dit gebeurt telkens opnieuw en steeds in dezelfde volgorde, namelijk:
1. Een zaadje ontkiemt, er groeit een nieuwe plant.
2. Het plantje groeit uit tot een volwassen plant en krijgt bloemen.
3. Uit deze bloemen ontstaan vruchten en zaden.
4. De zaden worden verspreid.
5. De plant gaat dood
Deze gebeurtenissen vormen samen een kring, een cyclus.
Onderstaande cyclus gaat over het leven van een plant, dit noem je dus een levenscyclus.
In het plaatje hieronder zie je de levenscyclus van een bonenplant.
Bron: Nectar
Les 2
We starten vandaag met opdrachten over de theorie van de vorige les.
Bij de sleepopdracht sleep je het begrip op de juiste plaats in de tekst.
Tijdens de vorige les hebben we het gehad over de organen van de plant, de plantencel en de levenscyclus.
Wanneer je deze opdrachten hebt voltooid, ga je aan de slag met het practicum over de plantencel.
Je gaat met behulp van de miscroscoop een plantencel van de waterpest bekijken en maakt hier vervolgens een tekening van.
Plantencel - eigen foto
OPDRACHT - PRACTICUM WATERPEST
Als je iets wilt bestuderen via de microscoop, moet je in bijna alle gevallen eerst een preparaat maken.
Voordat je hiermee aan de slag gaat bekijk je eerst de volgende 3 filmpjes over de microscoop.
Filmpje 1: Het maken van een preparaat
bron: youtube
Filmpje 2: De onderdelen van de microscoop
Bron: youtube
Filmpje 3: Het bekijken van het preparaat
Bron: Youtube
Je hebt nodig:
een objectglaasje
een dekglaasje
een pincet
een mesje/schaar
een bekerglas met water
het voorwerp (object) dat je wilt onderzoeken, in dit geval waterpest
We bekijken waterpest, een klein slootplantje dat veel mensen in het aquarium hebben (misschien herken je het wel). Je maakt van één enkel blaadje een preparaat.
Pak een schoon voorwerpglas en doe er een druppel water op.
Knip een blaadje waterpest af en leg dit in de druppel.
Leg voorzichtig een dekglaasje op de druppel. Gebruik hiervoor het pincet en zorg ervoor dat er geen luchtbelletjes onder het dekglaasje zitten.
Je laat het preparaat zien aan je docent en bij een GO ga je verder met de opdracht.
Cellen van de waterpest
Voor dit practicum heb je het waterpestpreparaat van de vorige opdracht nodig.
Pak een microscoop en zet deze op de juiste manier klaar.
Pak een A4 papier en deel het papier op de volgende manier in:
Stel je microscoop vervolgens in op een vergroting van 40x.
A) Leg nu je preparaat op de tafel en stel scherp terwijl je door de microscoop kijkt.
Maak een tekening van hetgeen je nu door de microscoop ziet in vak A
B) Stel je microscoop nu in op een vergroting van 100x en stel weer scherp.
Wat zijn de verschillen met wat je bij een vergroting van 40x zag? Noteer dat in vak B
C) Stel je microscoop nu in op een vergroting van 400x en stel weer scherp.
Maak een schematische tekening volgens de tekenregels van één waterpestcel in vak C, benoem alleen de onderdelen die je kunt zien!
Klaar? Lever de opdracht bij de docent, maak je werkplek netjes en ruim de microscoop op zoals het hoort.
Mocht je de tekenregels zijn vergeten?
Hieronder staan ze op een rijtje, succes!
TEKENREGELS
1. Gebruik een HB potlood met een scherpe punt
2. Noteer rechtsboven:
- Je voornaam en achternaam
- Klas
- Datum
- De naam van wat je hebt getekend
- Schematisch of natuurgetrouw
- De eventuele vergroting van wat je heb nagetekend
- Eventueel of het een dwarsdoorsnede of een lengtedoorsnede is
- Eventueel om welk aanzicht het gaat. Bijv. Vooraanzicht
3. Gebruik altijd een liniaal of geodriehoek om rechte horizontale aanwijslijnen te maken. Deze aanwijslijnen eindigen op hetzelfde punt. Hierachter noteer je hoe het onderdeel heet.
4. De namen van de onderdelen komen dus recht onder elkaar te staan.
5. Teken waarheidsgetrouw ( alleen wat je kunt zien en geen overbodige details)
6. Teken strakke lijnen, dus ga niet schetsen!
7. Werk netjes en zorgvuldig
De wortel
Les 1
De wortel
Bron: Nectar
Functies
Alle planten hebben wortels maar ze zien er niet allemaal hetzelfde uit.
De wortels hebben wel allemaal dezelfde functies:
1* zorgen dat de plant stevig in de grond staat.
2* Het opnemen van water en meststoffen uit de bodem.
3* Sommige planten slaan reservevoedsel op in hun wortels.
Zorgen dat de plant stevig in de grond staat.
Bron: BVJ
Hiernaast zie je een vergroting van een wortel.
Zoals je ziet bestaat de wortel uit meerdere onderdelen: de hoofdwortel, de zijwortels en de wortelharen.
Al deze onderdelen samen noem je het wortelstelsel.
Een wortelstelsel kan heel veel zijwortelen hebben, dit zorgt voor een groot oppervlakte.
Hoem meer zijwortelen een plant heeft des te steviger staat hij in de grond.
We hebben al gelezen dat niet alle planten dezelfde wortels hebben.
Er zijn 3 verschillende typen wortelstelsels.
1* Een wortel met zijwortels
2* Penwortels
Planen met penwortels hebben een hele dikke hoofdwortel.
Deze hoofdwortel heeft ook kleine zijwortels en wortelharen!!
3* Bijwortels
Dit betekent dat een plant meerdere wortels heeft die ongeveer even lang en even dik zijn.
Het opnemen van water en meststoffen uit de bodem.
Aan de zijwortels zitten de wortelharen, dit zijn er ontelbaar veel.
Met de wortelharen zuigt de plant het water en messtoffen uit de bodem.
Het opslaan van reservevoeding.
Sommige planten slaan reservevoedsel op in hun wortels, dit doen ze om te kunnen overwinteren.
In het voorjaar hebben ze dan hun eigen voedselvoorraad die ze gebruiken om uit te lopen. Wij kunnen deze wortels met reservevoeding eten, dat is mooi want daar krijgen wij weer energie van.
De suikerbiet.. Een wortel of niet?!
Bekijk onderstaand filmpje en beantwoord hierbij de volgende vragen:
1. Hoeveel suikerklontjes kunnen er uit een suikerbiet en hoeveel gewicht is dit ongeveer?
2. Is de suikerbiet een wortel? Leg uit hoe je dit wel/niet kunt zien.
bron: youtube
Les 2
De vorige les heb je uitleg gekregen over de wortels van een plant.
Tijdens deze les, ga je vragen beantwoorden. Vervolgens sluit je het onderdeel wortels af met een kleine toets.
Deze toets moet je behalen met een score van 80% of meer. Laat dit controleren door je docent.
Functies: Een stengel heeft 3 verschillende functies:
* geeft de plant stevigheid.
* zorgt voor het transport van water, meststoffen en voedingsstoffen.
* zorgt voor de lengte- en diktegroei.
De onderdelen Voordat we verder gaan met de drie functies gaan we eerst eens kijken naar de verschillende
onderdelen van een stengel:
1. Eindknop
2.Knoop
3. Blad
4. Lid
5. Okselknop
6. Stengel
Bron: BVJ
Eindknop: Dit zit aan het eind van de stengel. Hier groeit volgend jaar een nieuw stuk stengel uit. Knoop: De plaats waar één blad aan de stengel vast zit. Blad: In les 4 komen we hier uitgebreid op terug. Lid: Stuk stengel tussen twee knopen Okselknop: Hier kan in het volgende jaar een een nieuwe zijstengel (zijtak) groeien. Bladoksel: De bovenste hoek tussen blad en stengel, hierin zit de okselknop.
Geeft de plant stevigheid
Zet je bloemen zonder water in een vaas, dan gaan ze slap hangen. In bron 7 zie je het verschil tussen stengels (midden, links) en takjes (midden, rechts).
Als een takje geen water krijgt, hangen alleen de bladeren en de bloemen slap. Als de stengel geen water krijgt, hangen niet alleen de bladeren en bloemen, maar ook de stengel slap.
Waardoor komt dat verschil?
Planten zoals tulpen en madeliefjes zijn kruidachtige planten.
Kruidachtige planten hebben water nodig voor de stevigheid. De cellen in de stengel van kruidachtige planten zuigen zich vol met water. Dat water komt in de vacuole.
De volle vacuole drukt, via het cytoplasma, tegen de celwand. Daardoor wordt de cel stevig.
Je kunt dit vergelijken met de binnenband van je fiets. De binnenband zit vol met lucht en drukt tegen de buitenband. Hierdoor wordt de band hard en stevig.
In de tekening links in bron 7 zie je wat er gebeurt bij watergebrek: de vacuolen lopen leeg. De vacuolen drukken niet meer tegen de celwand en deze wordt slap.
Bomen en struiken zijn houtachtige planten.
De stam en de takken bestaan uit houtcellen. In de tekening rechtsonder in bron 7 zie je zulke houtcellen. Dit zijn cellen met veel houtstof in de celwanden.
Houtstof geeft stevigheid. Volgroeide houtcellen gaan dood en de inhoud van de cel verdwijnt. Ook de tussenwanden verdwijnen, waardoor de cellen buisjes vormen. Alle buisjes samen maken stammen en takken stevig.
Bron: Nectar
Zorgt voor transport van water, messtoffen en voedingsstoffen Stengels zijn belangrijk voor houtatige en kruidachtige planten. Door de stengel lopen namelijk vaatbundels, heel veel vaten bij elkaar, van de wortel naar de bladeren en terug.
Door deze vaatbundels vervoert de plant water en meststoffen van de wortels naar de bladeren en voedingsstoffen vanuit de bladeren naar de delen van de plant die dit nodig hebben.
bron: youtube
Zoals eerder gezegd zorgen de vaten voor het transport in de plant. Een plant heeft twee verschillende soorten vaten: houtvaten en bastvaten.
In de vorige les hebben we gezien dat de wortelharen water en meststoffen opzuigen, deze zitten dan in de wortel.
Vanuit de wortel gaan deze stoffen via de houtvaten omhoog naar de bladeren.
Een plant maakt zijn eigen voedingsstoffen, hoe dit in zijn werk gaat leren jullie in de volgende les.
Deze voedingsstoffen gaan via de bastvaten vanuit het blad naar andere delen van de plant.
Bekijk onderstaande filmpje van 3:58 t/m 5:38.
bron: youtube
zorgt voor lengte- en diktegroei
Lengtegroei betekent dat een plant steeds groter wordt, dit komt doordat de plant steeds nieuwe cellen maakt.
De lengtegroei vindt plaats vanuit de eindknop, hier goeit een nieuw stuk stengel uit en de plant wordt steeds groter.
De stam en de takken van bomen worden daarnaast ook steeds dikker.
Dit noem je diktegroei. In de stam/tak zit een heel dun laagje, een groeilaagje.
Dit groeilaagje maakt in het voorjaar en in de zomer nieuwe houtcellen. Het laagje houtcellen dat in één jaar wordt gevormd
noem je een jaarring.
Les 2
In de vorige les heb je tekst en uitleg gekregen over de stengel van een plant.
In deze les ga aan de slag met het maken van opdrachten en een praktische opdracht waarvoor je naar buiten moet.
Opdracht - Kruidachtige en houtachtige planten
Voor deze opdracht ga je naar buiten.
Maak een foto van jezelf samen met 4 houtachtige planten en 4 kruidachtige planten. In totaal dus 8 foto’s. Je staat dus 8x samen met een plant op de foto.
Bij elke foto schrijf je de naam van de plant en benoem je of het gaat om een kruidachtige of een houtachtige plant , vindplaats en de datum.
Naam :
Het gaat om :
Vindplaats :
Datum :
Foto :
Het blad
Les 1
Het blad
Functies Het blad van planten heeft twee belangrijke functies: * zorgt voor de verdamping van water
* zorgt voor fotosynthese
De onderdelen Net als bij de stengel gaan we eerst de verschillende onderdelen van het blad onder de loep nemen.
Daarna gaan we door met het uitleggen van de functies.
Een blad bestaat uit een bladsteel en bladschijf
Met de bladsteel zit het blad vast aan de stengel.
De bladschijf bestaat op zijn beurt uit:
-Hoofdnerf
-Zijnerf
-Bladmoes
De nerven In de vorige les hebben we gezien dat er vaatbundels door de plant lopen.
Deze vaatbundels lopen helemaal door tot in de bladeren en gaan hier over in de nerven.
De hoofdnerf loopt meestal door het midden van een blad en de aftakkingen hiervan noemen we zijnerven.
De nerven zorgen voor stevigheid en het vervoer van water en voedingsstoffen. Bladmoes Alles wat tussen de nerven zit, wordt bladmoes genoemd. In het bladmoes zitten de bladgroenkorrels.
De bladgroenkorrels zorgen ervoor dat een plant er groen uitziet, daarnaast vindt in de bladgroenkorrels de fotosynthese plaats.
zorgt voor de verdamping van water
Planten die binnen staan moet je met regelmaat water geven en wanneer het buiten een
tijdje droog is geweest lusten de buitenplanten ook wel een slokje water.
Hoe komt het dat planten steeds opnieuw water nodig hebben?
Dat komt doordat er steeds water uit de bladeren verdampt.
In bron 10 zie je hoe dit in zijn werk gaat, de blauwe pijl geeft de richting van de waterstroom aan.
Bron: Nectar
1* De huidmondjes, aan de onderkant van de bladeren, kunnen open en dicht zijn.
Zijn de huidmondjes open dan verdampt er water naar buiten.
2* De cellen rondom de huidmondjes raken hierdoor ook water kwijt.
3* Het water wordt aangevuld door water op te nemen van buurcellen.
4* Wanneer de buurcellen dicht bij de vaatbundels liggen dan nemen ze water op uit de vaatbundel.
5* Tot slot neemt de plant weer nieuw water op met zijn wortels om de vaatbundel te vullen.
Op deze manier blijft de waterstroom op gang en heeft de plant steeds opnieuw water nodig.
zorgt voor fotosynthese. Fotosynthese is het proces waarbij de plant glucose (een soort suiker) en zuurstof maakt vanuit (zon)licht, koolstofdioxide en water.
Dat de plant dit kan is heel bijzonder !!
Wij moeten iedere dag eten om in leven te blijven. In ons voedsel zitten namelijk de voedingsstoffen die wij nodig hebben.
Een plant hoeft nooit te 'eten' want hij maakt zijn eigen voedingsstoffen!
Dit doet hij via fotosynthese, bekijk onderstaand filmpje maar eens.
Bron: youtube
Als de plant glucose wil maken heeft het dus een aantal producten nodig: koolstofdioxide, water en zonlicht. Water haalt de plant uit de grond met behulp van de wortels. Koolstofdioxide haalt de plant uit de lucht via de huidmondjes. Meestal komt dit licht van de zon maar het kan ook van
een lamp komen, denk maar eens aan de kassen.
Bron: Nectar
Van deze stoffen maakt de plant glucose en zuurstof.
Het glucose gebruikt de plant zelf en de zuurstof wordt via de huidmondjes afgegeven aan de lucht.
De fotosynthese kun je als volgt opschrijven:
, j
Voor de pijl staan de stoffen die plant nodig heeft om de fotosynthese uit te voeren. Rechts van de pijl staan de de stoffen die bij fotosynthese ontstaan.
Fotosynthese vindt voor het grootste deel plaats in de bladeren. Maar ook in de andere groene delen, daar waar de bladgroenkorrels zitten, vindt er fotosynthese
plaats. Bijvoorbeeld in een groene stengel.
Zoals eerder al gezegd gebruikt de plant de gemaakte glucose zelf.
Een deel daarvan gebruikt hij als energierijke voedingsstof.
De rest van de glucose gaat via de bastvaten naar andere delen van de plant.
Daar maakt de plant allerlei andere stoffen van glucose: zetmeel, eiwitten en vetten.
Bron: Nectar
Wanneer wij planten eten krijgen wij deze voedingsstoffen ook binnen. Ook wanneer wij een stukje vlees eten zitten daar voedingsstoffen in.
Een koe heeft namelijk gras gegeten en heeft zo de voedingsstoffen via planten binnengekregen.
Dat is ook zo bij een ei, die van een kip komt en die weer mais heeft gegeten om te leven.
Denk maar eens na over het eten dat in je lunchtrommel zit...weet jij waar het van gemaakt is?
In het volgende filmpje laten ze nog even zien wat er allemaal in de boom gebeurt.
Welke producten er allemaal tijdens de fotosynthese gemaakt worden.
Ook laat hij zien dat je het suiker (glucose) in een blad kunt aantonen door een proefje.
bron: youtube
Reservestoffen In bron 7 zie je dat een plant glucose omzet tot zetmeel. Dit zetmeel wordt in verschillende delen van de plant opgeslagen, bijvoorbeeld in de wortels of de bladeren.
De plant gebruikt dit zetmeel als reservevoedsel, maar ook mensen en dieren maken hier dankbaar gebruik van.
Wanneer wij groenten of zaden eten krijgen wij dit reservevoedsel binnen !
Eetbare delen Planten waar wonderdelen van eten noemen we: voedingsgewassen.
Van een appelboom eten we de appels, de vruchten van de boom.
Van andere planten eten we de wortels, zoals bij peen (wortels) of rode bieten.
Ook eten we de stengels van sommige planten, bij asperges.
Van witlof eten we het liefst de bladeren, net als bij sla, andijvie, spinazie en kool.
Maar er zijn ook planten waar we graag de zaden van eten: bruine bonen, rijst of graan.
Bollen en knollen Er zijn ook planten die hun reservevoedsel opslaan in bollen en knollen.
Wat zijn dat nou eigenlijk die bollen en knollen?
Bollen:
Bollen bestaan voor het grootste deel uit dikke bladeren. De plant heeft hier het reservevoedsel dus in zijn bladeren opgeslagen.
Ze hebben verschillende laagjes, die worden rokken genoemd. Een ui is een voorbeeld van een bol.
Tussen de rokken bevinden zich knoppen die in het voorjaar kunnen uitlopen tot nieuwe planten.
Knollen:
Knollen zijn verdikte wortels of ondergrondse stengels. Een aardappel is een voorbeeld van een knol.
In het voorjaar loopt een aardappel uit bij de knoppen (ogen)
Les 2
De vorige les ging over de onderdelen van het blad en de fotosynthese. Voor de verwerking maken we gebruik van een keuzeopdrachten. Sommige opdrachten mag je met tweetallen doen, andere opdrachten doe je individueel.
Alle opdrachten moeten aan het eind van de les af zijn/ingeleverd worden.
Je mag kiezen uit:
* Vlog maken
* Practicum huidmondjes
* Mindmap maken
* Opdrachten uit het werkboek maken
* Oefenen op biologiepagina.nl
Functies: * Maakt geslachtelijke voortplanting mogelijk.
De onderdelen:
Zoals je op het plaatje hieronder ziet bestaat de bloem uit veel verschillende onderdelen. Ieder onderdeel
van de bloem heeft zijn eigen taak.
Bron: Nectar
Kelkblad
De bloemkelk bestaat uit groene kelkbladeren. Soms zijn de kelkbladeren los van elkaar en soms zijn ze
met elkaar vergroeid. De bloemkelk beschermt de bloem tegen uitdroging en kou wanneer deze nog in de knop zit. Kroonblad
De bloemkroon, bestaat uitkroonbladeren. Bij veel planten zijn deze net als bij de plant in de afbeelding groot en mooi gekleurd. Dan dienen ze voor het lokken van insecten. Bij grassen zijn ze groen en vallen ze minder op, ze hoeven dan ook geen insecten te lokken. De meeldraden
Het mannelijke geslachtsorgaan.De meeldraden bestaan uit helmdraad en helmknop.
De helmknop bestaat uit helmhokjes,hierin zit het stuifmeel.
Stuifmeelkorrels zijn de mannelijke geslachtscellen van de plant. De stamper
De stamper is het vrouwelijke geslachtsorgaan. De stamper bestaat uit de stempel, de stijlen het Vruchtbeginsel.
In het vruchtbeginsel bevinden zich één of meerdere zaadbeginsels. In iedere zaadbeginsel ontstaat één eicel.
Dit zijn de vrouwelijke geslachtscellen van de plant.
maakt geslachtelijke voortplanting mogelijk.
Een mannelijke en een vrouwelijke plant kunnen samen een nakomeling krijgen.
Maar hoe doen ze dat?
Doen zij ook aan seks?
Hoe komt de ene plant bij de andere plant?
We hebben net gelezen dat een bloem mannelijke geslachtscellen, de stuifmeelkorrels, en vrouwelijke geslachtscellen, de eicellen,
bevat. Om zich te kunnen voortplanten moet de stuifmeelkorrel bij de eicel komen.
Hoe gaat dit in zijn werk?
Dit gebeurt door bestuiving en bevruchting, kijk maar eens mee:
Bron: Biologie met Joost
Bestuiving is nodig om een plant te bevruchten. Dit kan op twee manieren: door insecten en door de wind.
Daarom maken we een onderscheid tussen insectenbloemen en windbloemen.
In het linkerplaatje zie je een insectenbloem:
De mooie, fel gekleurde kroonbladeren lokken insecten. Wanneer de insecten op/in de bloem gaan zitten worden ze bedekt met stuifmeel. Het insect vliegt naar de volgende bloem en zo komt het stuifmeel op een andere plant terecht.
In het rechterplaatje zie je een windbloem:
Windbloemen zijn minder opvallend, eigenlijk een beetje saai. Maar ze hoeven dan ook geen insecten te lokken omdat de wind het stuifmeel mee neemt. Dit kan omdat de stempel en de meeldraden ver uit de bloem steken.
Na de bestuiving moet er nog een bevruchting plaats vinden.
De stuifmeelkorrel moet bij de eicel komen. Hoe gaat dit?
Bron: biologie met Joost
Nadat de stuifmeelkoreel op de stempel is gekomen vormt hij een stuifmeelbuis, deze loopt helemaal naar het zaadbeginsel. Via deze buis zakt de celkern van de stuifmeelkorrel naar beneden.
Bij het zaadbeginsel aangekomen versmelt de kern van de stuifmeelkorrel met de eicel. De bevruchting!
Bron: BVJ
Bevruchting en dan?
Even inzoomen:
Na de bevruchting begint de bevruchte eicel en het zaadbeginsel te groeien.
Uit de eicel ontstaat de kiem (het nieuwe plantje, theorie les 1 de plant)
En uit het zaadbeginsel het zaad. Het zaad wordt verpakt in een vrucht.
Deze vrucht ontstaat vanuit het vruchtbeginsel. Denk maar aan de bruine boon.
Het zaadje is gevormd en dan kan de levenscyclus weer verder gaan.
Bron: BVJ
Verspreiding van de zaden
Om de levenscyclus van de plant verder te laten gaan, moet de plant er wel voor zorgen dat het zaad wordt verspreid. Dit kan door het domweg uit de plant of boom te laten vallen. De kans op een nieuwe plant is dan niet zo groot, ze liggen immersin de schaduw van de moederplant.
Voor de meeste bomen en planten is het heel belangrijk dat ze een zo groot mogelijk gebied hebben waar ze zich kunnen voortplanten.
Planten hebben hele slimme trucjes bedacht om het zaad zover mogelijk te verspreiden.
* Ze laten de zaden door de wind verspreiden, een voorbeeld hiervan is de paardenbloem.
Je hebt er vast wel eens een geplukt en er tegenaan geblazen. Goed gedaan!
Je helpt op deze wijze de paardebloem met het verspreiden van z'n zaden.
* Ze laten de zaden verspreiden door dieren. Dieren eten de vruchten met daarin de zaden.
De zaden worden niet verteerd en op een andere plek weer uitgepoept.
Wel eens een eekhoorn bezig gezien? Die begraaft overal eikels en nootjes voor z'n wintervoorraad. Deze eet hij niet allemaal op. Hij heeft er zoveel verstopt! De eikels/nootjes die hij niet opeet kunnen gaan groeien.
Sommige zaden zijn stekelig en blijven in de vacht van een dier hangen, op een ander plek vallen ze er dan weer af, denk maar eens aan kleefkruid.
* Ze verspreiden hun zaadjes zelf door het bijvoorbeeld weg te schieten.
Nu liggen de zaden op een andere plek en kunnen ze ontkiemen.
Om te laten zien hoe dat in zijn werk gaat kijken we naar een bruine boon.
De bruine boon (het zaadje) bestaat uit twee zaadlobben.
Tussen de zaadlobben zit de kiem, de kiem is een klein plantje waar alles al op en aan zit.
Een plantje dat ontkiemt heeft natuurlijk voedsel nodig, dit reservevoedsel ligt opgeslagen in de zaadlobben.
Om de boon zit de zaadhuid, die beschermt de kiem en de zaadlobben.
Bron: Nectar
Zolang de zaden droog blijven gebeurt er niks. Pas als er vocht bij komt kan er een nieuw plantje groeien.
Het zaad ontkiemt, dit gaat zo:
* de zaadhuid neemt het water op.
* dit water komt bij de zaadlobben en deze zwellen op.
* hierdoor knapt de zaadhuid open.
* nu kan het worteltje naar buiten.
* Daarna volgen de stengel en de blaadjes.
Tijdens het ontkiemen haalt de plant zijn voeding uit ze zaadlobben. De zaadlobben worden hierdoor steeds kleiner en vallen er op een gegeven moment zelfs af.
Nu kan dit plantje uitgroeien tot volwassen plant en begint het hele proces weer opnieuw.
Les 2
De vorige les ging over de onderdelen van de bloem, bestuiving en bevruchting.
Dit was de laatste theorieles van het thema planten.
Tijdens dit thema zijn er weer veel nieuwe woorden/begrippen langs gekomen.
Deze les gaan we oefenen met deze begrippen. Dat doen we door het spel 30 seconds te spelen.
Lees voordat je gaat beginnen eerst onderstaande uitleg:
Doel van het spel:
Probeer zoveel mogelijk begrippen, 4 per kaartje, te raden binnen 30 seconden.
Voor elk geraden begrip krijg je punten. Het team met de meeste punten wint.
Voorbereiding:
Ga met 6 leerlingen rondom een groepje tafels zitten.
Maak twee groepjes van 3 leerlingen.
Schud de kaartjes met de begrippen goed door elkaar.
Leg het stapeltje kaarten in het midden van de tafel.
Bepaal de volgorde waarin de spelers gaan omschrijven.
Iedereen moet even vaak aan de beurt komen.
De afgesproken volgorde blijft voor de rest van het spel gelijk.
Bepaal welk team begint
Spelregels:
De speler die gaat omschrijven pakt een kaartje, hij mag hem nog niet omdraaien.
Het andere team zet de stopwatch aan en roept START.
Er staan 4 begrippen op het kaartje, je mag zelf de volgorde van omschrijven bepalen.
De andere teamleden gaan raden welk begrip je omschrijft.
Na 30 seconden roept het andere team STOP.
De behaalde punten worden opgeschreven.
Regels voor het omschrijven:
Wat mag wel:
* Het begrip op welke manier dan ook omschrijven, hierbij mag je praten, zingen, neuriën en gebaren gebruiken.
* de woorden de, het en een gebruiken.
Wat mag niet:
* De begrippen op de kaart noemen.
* Delen van het begrip gebruiken.
* Klinkt als.......of rijmt op.......gebruiken.
* Naar letters uit het alfabet verwijzen, bijv: Het begrip begint met de letter A
* Naar iets wijzen.
Puntentelling:
1 begrip geraden : 1 punt
2 begrippen geraden: 2 punt
3 begrippen geraden: 4 punt
4 begrippen geraden: 6 punt
Je hebt je bij binnenkomst in het lokaal misschien wel afgevraagd waarom er ineens zoveel planten in de vensterbanken staan.
Deze planten, ons plantenasiel, gaan we gebruiken voor het stekproject.
Ik hoor jullie denken?
Planten, saai !
Stekproject, wat is dat nou weer ?
Tijdens het stekproject gaan jullie een aantal stekken maken van een kamerplant naar keuze.
Aan het einde van het project mag je een zelfgemaakt stekje meenemen naar huis.
Wat is stekken ?
Jullie weten vast dat veel planten in het voorjaar gaan bloeien. Er vindt dan bestuiving en bevruchting plaats met als resultaat dat een plant vruchten en zaden gaat maken. Wanneer je deze zaden in de grond stopt groeit er weer een nieuwe plant uit.
Dit duurt wel lang.
Het laten groeien van een nieuwe plant kan ook sneller, namelijk als een stukje van een "ouderplant" uitgroeit tot een nieuw plantje. Je snijdt een stukje van de plant en zet dit in stekgrond of in het water. Je wacht tot er wortels zijn ontstaan en zet de plant dan in
gewone aarde. Dit noem je stekken. Je kunt verschillende delen van de plant gebruiken om te stekken. Stekken kan het hele jaar door maar gaat over het algemeen het beste in het voorjaar en de zomer.
Doelstellingen:
* Je leert welke stappen je moet zetten voor een goed biologisch onderrzoek.
* Je kunt voorbeelden noemen van factoren die het stekproces beïnvloeden.
* Je kunt het verschil uitleggen tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.
Welke kamerplanten kun je goed stekken?
Hieronder zie je een aantal fotos van kamerplanten die je goed kunt stekken.
Chinees lantaarnplantje
Citroengeranium
Geldboom
Kaapsviooltje
Stippenbegonia
Sanseveria
Uitleg
Het Stekproject
Leerdoelen:
* Je leert welke stappen je moet zetten voor een goed biologisch onderzoek.
* Je kunt voorbeelden geven van factoren die het stekproces beïnvloeden.
* Je kunt het verschil uitleggen tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting.
Uitleg:
In tegenstelling tot mensen kunnen planten zich geslachtelijk en ongeslachtelijk voortplanten.
Nu zul je misschien denken: Wat???
Geslachtelijke voorplanting betekent dat er een vrouwelijke en een mannelijke plant nodig zijn om te zorgen voor nakomelingen. Geslachtelijke voorplanting gebeurt volgens de volgende stappen:
* Een plant gaat bloeien, hij krijgt bloemen.
* De bloemen worden bestoven.
* Er vindt bevruchting plaats.
* Er ontwikkelen zich vruchten/zaden.
* Uit de zaden groeit een nieuw plantje.
Ongeslachtelijke voortplanting betekent dat de plant in staat is om zelfstandig voor nakomelingen te zorgen.
Er zijn verschillende soorten ongeslachtelijke voortplanting:
1. (menselijk) stekken
2. door deling
3. door het vormen van uitlopers
4. door middel van knollen
5. door middel van bollen
6. door middel van wortelstokken
Tijdens het stekproject ga je in een groepje bezig met het stekken van een zelfgekozen plant en doe je onderzoek naar factoren die van invloed zijn op het stekproces.
In alle natuurwetenschappelijke vakken (Natuurkunde, Scheikunde, Biologie) wordt onderzoek gedaan via bepaalde vaste stappen. Bij NASK en Mens & Natuur doen wij onderzoek volgens deze vaste stappen en gebruiken we hetzelfde formulier. Op deze manier kun je bij verschillende vakken het schrijven van een onderzoeksverslag oefenen.
Stappenplan onderzoek:
1. waar gaat het onderzoek over (inleiding)
2. wat ga je onderzoeken ( onderzoeksvraag)
3. wat heb je nodig (materialen)
4. wat moet je doen (werkwijze)
5. wat is je resultaat (resultaten)
6. wat is de conclusie ( conclusie)
7. hoe is het practicum gegaan ( bespreking)
Het formulier dat wij gaan gebruiken vind je onder het kopje onderzoeksverslag.
Op school zijn de belangrijkste materialen die je bij stekken nodig hebt aanwezig, zie lijstje hieronder.
Heb je voor je onderzoek materialen nodig die niet op school aanwezig zijn dan moet je die zelf regelen.
Materialen op school:
* stektrays (per tweetal 8 bakjes per tray)
* bodemmateriaal (potgrond, stekgrond, zaaigrond)
* labels
* mesjes (om de stekken mee te snijden)
* alcohol (om de mesjes te ontsmetten)
* waterspuit
* stekpoeder
Onderzoeksverslag
STEKPROJECT
Waar gaat het onderzoek over? (Inleiding)
Een onderzoek begint altijd met een inleiding. In de inleiding geef je de lezer van het onderzoek meer informatie. Om jullie te helpen bij het schrijven van de inleiding zijn er vragen opgesteld. Geef in een verhaaltje (stukje tekst) antwoord op de onderstaande vragen.
Waarom doe je dit onderzoek?
Wat is het verschil tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting?
Is stekken geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting?
Welke verschillende organen van de plant kun je stekken?
Wanneer is het stekken gelukt?
Waarom is stekken nuttig?
Schrijf de inleiding in onderstaand vak.
Wat ga je onderzoeken? (Onderzoeksvraag)
Wanneer je een onderzoek gaat doen is het van belang dat je weet wat je gaat onderzoeken.
Voor dit onderzoek kun je kiezen uit onderstaande onderzoeksvragen.
Wat is de invloed van het gebruik van stekpoeder op het slagen van het stekken?
Welk orgaan van de (naam plant) is het meest geschikt om stekken?
Maakt de (naam plant) of de (naam plant) het eerst wortels bij een stengelstek?
Schrijf de onderzoeksvraag in onderstaand vak.
Wat heb je nodig? (Materialen)
Schrijf alle materialen op in onderstaand vak.
Wat moet je doen? (Werkwijze)
Bij de werkwijze moet je een exacte omschrijving van het experiment geven. Beschrijf nauwkeurig hoe jouw experiment eruit ziet. Daarnaast kun je voor de duidelijkheid een afbeelding van het experiment toevoegen.
Hoe schrijf je een nauwkeurige werkwijze?
Beschrijf de proefopstelling.
Benoem de constante factoren.
Benoem de variabele factor.
Benoem wat je gaat meten tijdens/na het experiment.
Beschrijf hoe je de resultaten gaat noteren.
Schrijf de werkwijze in onderstaand vak.
Wat is je resultaat? (Resultaten)
Schrijf iedere week de resultaten op in onderstaand vak.
Wat is de conclusie? (Conclusie)
In de conclusie geef je antwoord op de onderzoeksvraag. Bij dit antwoord gebruik je ook de meetresultaten.
Schrijf de conclusie in onderstaand vak.
Hoe is het practicum gegaan? (Bespreking)
In de bespreking vertel je wat er goed ging bij het experiment en hoe je het anders/beter had kunnen doen.
Schrijf de bespreking in onderstaand vak.
Beoordelingsmatrix
Inleiding
Alle vragen zijn beantwoord
De inleiding is in verhaalvorm geschreven
4
2
0
Onderzoeksvraag
Het is duidelijk wat je wil onderzoeken.
Een onderzoeksvraag eindigt altijd met een vraagteken
2
1
0
Materialen
Alle materialen die nodig zijn voor het experiment zijn duidelijk en overzichtelijk
4
2
0
Werkwijze
Jullie hebben het experiment exact beschreven
Er is een afbeelding aanwezig van de proefopstelling
Het is duidelijk wat de constante factoren zijn
Het is duidelijk wat de variabele factor is
Er is beschreven hoe de meetresultaten worden bijgehouden
Het arrangement Planten is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Regien van de Kamp
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-10-03 23:55:08
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Toets wortels
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.