V5 Radiometisch dateren

V5 Radiometisch dateren

1. Introductie

Radiometrisch dateren

In deze module gaan we samen kijken naar radiometisch dateren als vervanger voor de paragraaf 10.5 (Massaspectrometrie). Deze techniek wordt namelijk tijdens radiometrisch dateren ook gebruikt en zullen we dus in de vijfde les gaan tegenkomen.

 

Bij radiometrisch dateren probeert men door de leeftijd van een voorwerp radiometrisch te bepalen. Hierbij wordt gekeken naar de verhoudingen van de isotopen in het monster.

Sommige van die isotopen zijn radioactief en vervallen na zekere tijd naar andere atoomsoorten. Door tijd verandert daardoor de isotoopsamenstelling in een voorwerp ten aanzien van de aardkorst. Door het meten en bestuderen van de isotoopsamenstelling kunnen we nu de leeftijd van een voorwerp veel nauwkeuriger schatten dan eerder.

 

De term "radiometrisch dateren" heb je wellicht nog nooit gehoord hebben, maar dat is omdat vooral één specifieke methode veel meer naamsbekend heeft verworven: Koolstofdatering! Voorbeelden van het gebruik van koolstofdatering bereiken vaak het nieuws. Dit komt doordat  koolstofdatering is veruit de meest gebruikte methode van radiometrisch dateren, maar is niet de enige vorm. In deze module leer je ook andere methoden, maar deze berusten op dezelfde techniek.

Korte beschouwing van de module

Hieronder staan een paar voorbeelden van artikelen in de media:

Japanse vondst scherpt koolstofdatering aan

Mensen bereikten Amerika 15.000 jaar eerder dan gedacht

Geschiedenis

De eerste publicatie over radiometrisch dateren verscheen op 1 februari 1907 in het American Journal of Science. Een artikel van Bertram Boltwood beschreef hoe de een uranium na verloop van tijd zou vervallen naar een lood en hoe de concentratie van lood hoger was in oudere stenen. De observatie dat oudere stenen een hogere concentratie lood bevatte werd door Boltwood gekoppeld aan uranium dat reeds vervallen was.

Met de berekeningen die Boltwoord uitvoerde op 26 stenen kwam hij op verschillende resultaten. In 1907 kon hij concluderen dat de stenen tussen de 410 miljoen en 2,2 miljard jaar oud waren.

Hoewel de resultaten van zijn metingen nog veel varieerden, waren het op dat moment wel de meest nauwkeurige berekeningen die ooit gemaakt waren om de leeftijd van de aarde te berekenen.

Enkele jaren na de publicaties van Boltwood volgde in 1913 over verschillende soorten van hetzelfde element, “isotopen”. Isotopen werden decennia later in de jaren ‘30 gedefinieerd als “gelijke atoomkernen waartussen enkel het aantal neutronen varieert”. Niet lang daarna kon ook het verval dat Boltwood geobserveerd van uranium naar lood beter gespecificeerd worden naar een specifieke vervalreeks.

Met de komst van de massaspectrometer na de Tweede Wereldoorlog konden deze verschillende isotopen ook los van elkaar gemeten worden. Hierdoor konden de metingen nog nauwkeuriger worden gedaan.

 

In de komende lessen kijken we nauwkeuriger naar de vervalreeksen en de massaspectrometer.

How old is the Earth?

2. Radioactief Verval

Voorkennis

In de afgelopen jaren heb je tijdens scheikunde al geleerd over atomen en atoombouw. Bij natuurkunde heb je wellicht al wat geleerd over de stabiliteit van verschillende isotopen en verschillende soorten kernstraling.

 

Als herhaling kun je paragraaf 5.2 uit het natuurkundeboek van vwo 4 even opnieuw doorlezen en je kan eventueel oefenen met opdrachten 15, 18, 22, 25 en 27.

Uitleg mevr. van der Weiden

Om je voorkennis te toetsen kun je de volgende vragen maken:

Oefening: Voorkennis natuurkunde

Start

Uitgebreide herhaling

Mocht de stof een beetje zijn weggezakt, dan kan je hieronder alle nodige informatie nog een keer uitgelegd krijgen in het Engels. De filmpjes zijn duidelijk geanimeerd, dus uit beter te volgen dan wanneer je het misschien uit het boek leest.

Wat zijn isotopen?

Wat is verval met alfa straling?

Wat is verval met béta straling?

Vervalvergelijkingen

Voor de eindopdracht van deze les is het belangrijk om de basis te begrijpen van een vervalvergelijking. In een vervalvergelijking schrijf je de begin isotoop op die zal gaan vervallen. Formeel kan dat op vier manieren, maar we beperken ons hier tot alfa en beta verval.

In het geval van alfaverval (α) straalt de instabiele isotoop een heliumkern uit, ofwel een alfa stralingsdeeltje. 

In het geval van betaverval (β) wordt er in de kern van de isotoop een neutron omgezet naar een proton en elektron. De proton blijft in de nieuwe kern, maar de elektron wordt uitgezonden (betastraling).

Vervalvergelijkingen schrijven (t/m 4:30!)

Vervalreeksen opstellen

Vervalvergelijkingen kunnen veel werk zijn om uit te schrijven omdat een instabiele kern kan vervallen in een andere instabiele kern . Deze tweede instabiele kern zal vervolgens opnieuw gaan vervallen... Zolang er instabiele kernen blijven ontstaan zal het radioactieve verval blijven doorgaan totdat er een stabiele isotoop van een bepaalde atoomsoort ontstaat.

Met het opschrijven van vervalreeksen doe je hetzelfde als het opschrijven van vervalvergelijkingen, maar haal je de stralingsdeeltjes uit de horizontale vergelijking. Hierdoor blijven enkel de (in)stabiele isotopen in de vergelijkingsregel over en kun je achter elkaar door schrijven.

Kijk voor voorbeelden naar de onderstaande twee filmpjes:

Vervalreeksen schrijven

Eindopdracht les 2

In de introductieles heb je gelezen dat Boltwood beschreef hoe de een uranium na verloop van tijd zou vervallen naar een lood. Door de vervalreeks van uranium uit te schrijven kun je zien hoe uranium uiteindelijk inderdaad kan vervallen tot lood.

In je tweetal kies je voor 238U of 235U als startisotoop en schrijven jullie met behulp van BINAS 25 de volledige vervalreeks uit.

  • LET OP: Wanneer een isotoop zowel alfa als beta verval kan hebben, dan schrijf je de beide opties volledig uit.
  • De vervalreeks is pas af als je eindigt op een stabiele lood-isotoop!

 

 

 

Nadat je de eerste hebt ingeleverd én deze is goedgekeurd mag je vragen om een tweede opdracht voor een bonuspunt op de toets. Hierbij mogen jullie alleen je binas gebruiken.

3. Rekenen aan verval

Voorkennis

Bij natuurkunde heb je wellicht al wat geleerd over de halfwaardetijd. In deze les gaan we dat herhalen en dat doen we met paragraaf 5.4 uit het natuurkundeboek van vwo 4.

 

Nadat je de paragraaf hebt doorgelezen maak je opdrachten 39, 42, 44 en 45.

Uitleg mevr. van der Weiden

Halfwaardetijd

Introductie tot halfwaardetijd

In de bovenstaande video wordt al uitgelegd wat halfwaardetijden zijn, maar er is nog een praktisch probleem. Wanneer je een bepaling doet aan een monster, dan is de kans zeer klein dat de isotoop exact op 50%, 25%, 12,5% etc. is.

 

Er is daarom een behoefte om het ook wiskundig te bepalen in de periodes die niet exact overeenkomen met de meervouden van de halfwaardetijd. Echter is er niet een eenvoudige oplossing, want we zijn op zoek naar een exponent t in de volgende vergelijking:

Nt = N0 · 0,5t

Nt = Aantal instabiele kernen of activiteit na t

N0 = Aantal instabiele kernen of activiteit bij t=0

t = tijd (...)

 

Deze formule is echter onvolledig omdat het geen rekening houdt met de halfwaardetijd. Daarom kunnen we de formule omschrijven om deze erbij te betrekken.

Nt = N0 · 0,5(t/t1/2)

t1/2 = halfwaardetijd

 

Met de bovenstaande formule kan de exponent ( t/t1/2 ) gelezen worden als "het aantal maal dat de halfwaardetijd is verstreken". Voor een eerste oudheidsberekening kun je nu gegevens invullen en doorrekenen om de tijd (t) te achterhalen. Hiervoor heb je echter wel de andere drie variabelen nodig.

De N0 en de Nt lijken op elkaar, maar in werkelijke oudheidsberekeningen worden deze vaak gesubstitueerd voor At en A0. Hier kijken we in het volgende tabblad naar.

De halfwaardetijd voor de meeste radioactieve isotopen is getabelleerd in binas 25. Let bij het overnemen van de halfwaardetijden altijd goed op de eenheid van de halfwaardetijd, want deze verschillende tussen de verschillende isotopen.

Activiteit

In het vorige tabblad zijn we geeindigd met de formule:

Nt = N0 · 0,5(t / t1/2)

Wat is activiteit?

Zoals in de bovenstaande vidoe wordt uitgelegd kunenn we een vervalconstante uitrekenen met behulp van de halfwaardetijd. De formule om deze te berekenen staat hieronder nogmaals weergegeven:

k = ln(2) / t1/2

Activiteit van een element uitrekenen

Uitwerking rekenoefening

4. Excel practicum

In de vorige les heb je kennis gemaakt met een aantal formules. Onder andere zat daar de formule tussen voor het berekenen van de vervalconstante en de activiteit. Per isotoop is er een andere vervalconstante en per situatie verschilt het aantal radioactieve kernen en daarmee ook de activiteit. Als we deze iedere keer handmatig moeten berekenen dan kost dat heel erg veel tijd en moeite.

In deze vierde les van de module maken we een klein uitstapje naar informatica. We gaan werken in Excel en we gaan kijken hoe formules het leven een stuk gemakkelijker kunnen maken. Om specifiek te zijn ga je leren werken met de functies ALS, LOG, EXP en VERT.ZOEKEN. Daarnaast ga je berekeningen typen met verwijzingen naar data in andere cellen.

 

Hieronder vindt je de Excelsheet met de opdracht. De Excelsheet bestaat uit twee tabbladen en drie tabellen. Voor het juist maken van iedere tabel kun je 1 bonuspunt behalen op de toets.

 

Je hebt 45 minuten de tijd, waarna je de Excelsheet naar je docent stuurt.

Paar last minute notices:

  • Als je de 320 berekeningen handmatig wilt doen, dan mag dat natuurlijk ook. Je hebt ook dan 45 minuten de tijd. Dat maakt 8,4 seconde per berekening. Succes!
  • Onderweg kun je een aantal (gratis) hints vinden onder de opdracht. De kleur van de hint is wit, maar als je de cel selecteert dan zie je de hint bovenin beeld.
  • Veel succes, veel plezier en geniet ervan!

5. Metingen

A & N

Tot op heden hebben we het gehad over activiteit en aantal deeltjes/kernen. Ook hebben we gekeken wat er exact gebeurd op het moment dat er een kern vervalt, maar analytisch gezien hebben we nog niet gekeken hoe we nu exact op die gegevens kunnen komen. Kort samengevat kunnen we onszelf die twee dingen los afvragen:

  1. Hoe kunnen we de activiteit van een stof meten?
  2. Hoe kunnen we het aantal radioactieve deeltjes in een stof?

Het antwoord op de eerste vraag vinden we in de natuurkunde met een zeer bekende detector: een Geiger teller! In de onderstaande video wordt de werking van een Geiger teller uitgelegd.

Hoe werkt een Geiger teller?

Het antwoord op de tweede vraag vinden we in de scheikunde met een uitvinding van de massaspectrometer (MS). In het filmpjes hieronder zie je een eerste beschrijving van een MS. In de komende tabbladen gaan we vervolgens meerdere types bekijken.

Principe van een MS (A)

Principe van een MS (B)

AMS

De meest eenvoudige variant van een MS heb al een beetje gezien. Dit type MS heet Accelerator Mass Spectrometer (AMS). Een deel van een monster wordt verdampt en geïoniseerd. De geladen deeltjes worden vervolgens langs een geladen veld afgeschoten. De samenstelling van deze elektische en magnetische velden ga je later bij natuurkunde bestuderen, maar voor nu volstaat het als je het volgende begrijpt:

Positieve ionen uit het monster die op snelheid bewegen worden door een negatieve magneet uit hun rechte baan geduwd.

Om even een domme maar relevante vergelijking te maken:

De bocht om vliegen in auto's

Natuurlijk wordt de auto van Richard Hammond niet afgebogen door een externe magneet, maar door te sturen maar er is een kleine vergelijking mogelijk...

Een geïoniseerd deeltje wilt graag rechtdoor, maar als de magneet te zwak is om het deetje goed af te buigen dan gaat het deeltje vrijwel rechtdoor. Vergelijk dit met het voorbeeld van "understeer". Als je magneet te sterk staat dan duwt die het deeltje hard weg. Vergelijk dit met het voorbeeld van "oversteer".

 

In een echte AMS belanden de deeltjes niet in boom, maar in gescheiden opvangbakjes (Faraday Cups). De opvangbakjes zijn zeer klein en zodanig afgesteld dat ze exact uitgelijnd zijn om één specifieke isotoop per bakje te vangen.

De lichtste deeltjes zijn daarbij het meest afgebogen voor de magneet en maken dus de scherpste bocht. Zwaardere deeltjes kunnen met diezelfde snelheid niet zo'n scherpe bocht maken, dus hun bocht is minder scherp. Bestudeer de onderste twee schematische tekeningen van MS detectoren en zie hoe het principe van deze alinea daarin weergegeven wordt.

ICP MS

Kijk het onderstaande filmpje tot 4:20.

Principe van ICP MS

In het filmpje heb je kennis gemaakt met een tweede soort MS, maar heb je ook overeenkomsten gezien met de AMS. Het grootste verschil tussen de twee apparaten zat in de verdamping en ionisatie stappen. Een AMS maakt gebruik van een elektrische stroom, maar een ICP-MS maakt gebruik van temperatuur.

Deze temperatuur wordt behaald door argongas langs een intens sterk magnetisch veld. Het gas wordt daardoor zo heet dat het geïoniseerd raakt tot plasma. Dit is naast vast, vloeibaar en gas een nieuwe fase. Hieronder een foto van een plasma straal in een ICP.

Eindopdracht les 5

Voor de verdiepingsopdracht bij dit thema ga je kijken naar een van de twee modernste MS systemen. Je kan kiezen voor de MICADAS of de Agilent 8900 Triple Quad.

Hieronder vind je de documentatie van beide apparaten en de opdrachten:

 

MICADAS

Filmpje over de MICADAS

Opdracht bij de MICADAS

Beschrijf hoe de MICADAS een grote verbetering teweeg heeft gebracht in de manier waarop er onderzoek gedaan kan worden. Noem tenminste vijf verbeteringen en leg uit waarom dit een verbetering is ten opzicht van oudere AMS technieken.

De tekst die je inlevert inlevert is tussen 0,5 en 1 A4 lang.

 

Agilent 8800 Triple Quad

Filmpje over de Agilent 7700

Filmpje over de Agilent 8900

Opdracht bij de Agilent 8900

Bestudeer eerst de Agilent 7700 ICP MS en schrijf alle onderdelen met functie van het apparaat. Als je overzicht van de Agilent 7700 ICP MS af is, bestudeer dan de Agilent 8900 ICP MS en beschrijf de verbeteringen die Agilent heeft aangebracht in de nieuwe ICP MS.

De tekst die je inlevert inlevert is tussen 0,5 en 1 A4 lang.
Het mag ook een schematische tekening bevatten.

 

Tip: bestudeer wat een Quodropool is in de lesvideo 10.5 (19:42-22:46 en 38:00-39:25). Deze is hieronder ook toegevoegd.

 

6. Oudheidsberekeningen

Koolstofdatering

In les 3 zijn we begonnen met het rekenen aan verval en we zijn toen geëindigt met de formule voor de vervalconstante ( k = ln(2) / t1/2 ). In het practicum van 4 hebben we al gewerkt met de formule die het het aantal deeltjes na tijd kan uitrekenen ( Nt = N0 · e-kt ).

Met deze formules gaan we in de nu de grote finale beleven als we berekeningen gaan doen om de leeftijd van voorwerpen te bepalen. Hiervoor focussen we ons op koolstofdatering met behulp van 14C. Het principe van deze techniek kun je leren in de onderstaande video:

Uitleg C14 datering met rekenvoorbeeld

In het filmpje is nu de belangrijkste formule afgeleid voor het berekenen van de leeftijd:

ln ( Nt / N0 ) = (-ln(2) * t) / T1/2

 

In het filmpje wordt ook de N0 genoemd van 14C atomen per gram C in levende organismen. Deze bedraagt 5,02·1010 atomen 14C en is een constante waar je altijd mee kan rekenen. Dit is belangrijk om te weten, want tijdens het meten van het aantal 14C atomen met behulp van een MS krijg je enkel het aantal 14C atomen op dat moment (Nt). Daarmee kun je niet terugrekenen naar N0, ook niet als je de halfwaardetijd kent.

Oefeningen

Hieronder volgen een drietal opdrachten met hun uitwerking in de video's eronder.

 

Opdracht 1. Vulkaan op Santorini

In het jaar 2000 is er een tak van een olijvenboom gevonden op het Griekse eiland Santorini. Deze tak behoorde tot een olijvenboom die is omgekomen toen de vulkaan op Santorini uitbarstte. De tak is nu onderzocht met een MICADAS en daaruit blijkt dat de concentratie 14C atomen in de koolstofresten nu 3,81·1010 deeltjes/g is.

Bereken het jaar waarin de vulkaan is uitgebarsten.

  • Omdat er voordurend in jaren gevraagd wordt kan je in deze opdracht de vervalconstante ook met jaren uitrekenen (ipv in seconden).

Voor de tweede opdracht wisselen we het aantal deeltjes om voor de radioactiviteit. Deze twee zijn rechtstreeks aan elkaar gekoppeld, dus dat levert geen problemen op. Immers: dubbel zoveel kernverval geeft dubbel zoveel activiteit. In de formule vorm kunnen we dat zo zien:

ln ( Nt / N0 ) = ln ( At / A0 ) = (-ln(2) * t) / T1/2

 

Opdracht 2. Mummy Ötzi

In 1991 is er Italiaanse Ötzaler Alpen een mummy van een man ontdekt. Omdat het ietwat luguber is om een koolstofmonster te nemen van menselijke resten hebben ze gekozen voor een ietwat vriendelijkere meting van de activiteit (in plaats van aantal deeltjes met AMS). Hieruit bleek dat de relatieve activiteit van de resten op 53% liggen ten opzicht van levende mensen (100%).

  1. Bereken de vervalconstante (per seconde) van 14C.
  2. Bereken de activiteit per seconde voor een levend mens.
    • Gebruik de constante van N0 voor 14C!
  3. Bereken het jaar waarin Ötzi is gestorven.

Opdracht 3. Oud gedroogd hout

Een levende boom heeft een 14C verval snelheid van 13,6 kernen per minuut per gram. Een oud stuk gedroogd hout heeft een 14C verval snelheid van 3,4 kernen per minuut per gram.

  1. Bereken hoe oud het gedroogde hout is.
  2. Bereken wat de verval snelheid zal zijn als het hout 18.000 jaar oud is.

7. Mogelijkheden en grenzen

Aannames

Tot op heden hebben we radiometrisch dateren als een geweldig absolute methode om de leeftijd van een specifieke steen, tak of fossiel mee te dateren. Helaas zijn er ook grenzen en limieten aan de mogelijkheden die deze methode heeft.

 

Om te beginnnen worden er een aantal aannames gedaan. Deze aannames hebben we nodig omdat we anders geen berekeningen kunnen uitvoeren. Kijk naar de onderstaande video....

Betrouwbaarheid van C14 datering & Aannames die we doen

Bedreigingen

Een van de aannames waar je inmiddels van gehoord hebt is "de begintoestand is nu gelijk aan die van vroeger". Vergelijkbaar met die aannames is zijn er nu ook dreigingen!

 

Doordat er meer miljarden jaren oud koolstof (uit gas en olie) in de vorm van koolstofdioxide aan de lucht wordt toegevoegd, raakt de eerder vastgestelde verdeling tussen C12 en C14 uit balans. Dit veroorzaakt logischerwijs ook problemen als we in de toekomst koolstofdatering blijven gebruiken.

Bedreiging voor 14C

Toepasbaarheid

Aan het allereerste begin van radiometrisch dateren werd er door Bertram Boltwood enkel gekeken naar de verhoudingen van lood in gesteente (als vervalproduct van uranium). Sindsdien zijn er veel verschillende vervalreeksen uitgezocht en vastgesteld. Hierdoor zijn we niet alleen is staat om naar uranium of koolstof te kijken, maar nog naar veel meer soorten.

Alleen al op wikipedia staan imposante lijsten met verschillende isotoop combinaties die onderzocht kunnen worden. Neem zelf eens een kijkje:

Overzicht van verschillende isotoopcombinaties

 

Toch valt er nog wel een tweetal vormen van onderscheid te maken en eigenlijk hebben we dat ook al gedaan. Zo kunnen we grofweg twee categorieen maken: levenloos en dood.

  • Hierbij zien we stenen, rotsen en zand als levenloos (omdat ook nooit geleefd heeft) en hiervoor zijn methodes zoals de behandelde uraniumdatering zeer geschikt.
  • Tegengesteld zijn er de dode voorwerpen zoals biologisch materiaal in mummies of fossielen van planten, dieren en mensen die juist zeer geschikt zijn voor koolstofdatering.

Limieten

Tenslotte is ook de halfwaardetijd van de isotoop belangrijk voor de datering van een object. De halfwaardetijd moet enerzijds niet te klein zijn, maar ook niet te groot.

 

Als een halfwaardetijd zeer klein is, dan betekend dat waarschijnlijk dat ten tijde van een datering het overgrote deel van de radioactieve isotoop reeds is vervallen naar de stabiel eindproduct.

  • Neem hiervoor als voorbeeld de isotoop kwik-205 met een halverwaardetijd van 5,5 minuten. Wanneer je een oude kwikthermometer uit diens begintijd (1714)  probeert te dateren, dan staat deze grofweg 300 jaar gelijk aan bijna 29 miljoen keer de halfwaardetijd. Voer dit in de eerder geleerde formule ( Nt = 100%·0,5t1/2 ) en dan blijkt dat er helemaal niets meer over is gebleven. Dit bevestigd overigens ook waarom er geen natuurlijk kwik-205 meer op aarde voorkomt.

 

Als een halfwaarde zeer groot wordt, dan betekend dat voor jonge voorwerpen dat het vervalproces slecht net is begonnen en er daarop nog nauwelijks afwijking op de totale hoeveelheid radioactieve kernen (N) kan worden waargenomen.

  • Als we koolstofdatering zouden doen op de resten van Micheal Jackson (overleden in 2009) dan zouden met een halfwaardetijd van 5730 jaar redelijk weinig verschil waarnemen. Doorgerekend geeft dat 0,02x de halfwaardetijd en volgens de hierboven ook gebruikte formule komen we daarmee dan ook op 99,86% resterende kernen. Een dergelijk hoog percentage kan snel afwijken en daarmee onnauwkeurige resultaten kunnen opleveren.

 

De les hieruit is dat er voor ieder voorwerp een geschikte isotoop moet zijn voor de datering ervan. Deze kan voor de hand liggen, maar is dat niet altijd...

Toets

Tijdens de toets over deze module worden een deel van de volgende leerdoelen behandeld. Je kan dit als checklist zien om je voorbereiding op de toets te controleren.

  • Je kan het verschil tussen verschillende isotopen uitleggen.
  • Je weet het verschil tussen alfa en beta vervalen en kan de betrokken deeltjes noemen.
  • Je kan een vervalreeks opstellen.
  • Je kan de halfwaardetijd uitrekenen en omrekenen.
  • Je kan de vervalconstante uitrekenen.
  • Je kan rekenen met het aantal radioactieve kernen (N) en de activiteit (A).
  • Je kan de vijf cruciale stappen van een massaspectrometer benoemen. (Zie filmpjes bij les 5: A & N)
  • Je kan oudheidsberekeningen uitvoeren. (Zie les 6: Oefeningen)
  • Je kan de mogelijkheden, aannames, toepassingen en limieten kort toelichten.

 

Hieronder vindt je het formuleblad die je op de toets erbij krijgt:

Excursie

Bestemming

We gaan op excursie naar het Centrum voor Isotopen Onderzoek in Groningen. Dit is een onderdeel van de Rijksuniversiteit Groningen. Op onze excursie worden we voor drie activiteiten:

 

Lezing

We krijgen een lezing van een onderzoek van het CvIO die als eerste wordt snelle introductie van de methodes en apparatuur en om vervolgens kijken naar praktische voorbeelden waarbij radiometrisch datering van groot belang was.

 

Rondleiding

Vervolgens krijgen we in kleinere groepen een rondleiding door de laboratoria door de studenten die op dit moment onderzoeksopdrachten uitvoeren. Hierbij krijgen we ook de massaspectrometers te zien krijgen waarmee zij de analyses kunnen uitvoeren.

 

Slotgesprekken

Tenslotte krijgen we de gelegenheid om in kleinere groepen vragen te stellen aan de student die je heeft rondgeleid door de laboratoria. Je kan hierbij de gelegenheid nemen om verdiepende vragen te stellen over radiometrisch dateren, maar ook om vragen te stellen over de studies van de studenten of over hoe het is om te studeren in Groningen.

Om alvast meer te lezen over de studies en het studentenleven in Groningen kun je voor de excursie kijken op de websites:

Studies in Groningen

Studentenleven in Groningen

 

Onderzoek door het Centrum voor Isotopen Onderzoek

Opdracht

Ter voorbereiding op de excursie is er een korte opdracht:

  • Je herhaalt de onderdelen 1 en 5 uit de module, omdat deze slechts vluchtig besproken worden in de lezing.
  • Je denkt na over de vragen die je kan stellen aan de slotgesprekken.

 

 

Bij terugkomst op school schrijf je een kort reflectieverslag over je dag ervaren hebt. Dit verslag is tussen de 1-1,5 kantje in geaccepteerd lettertype. Dit verslag is voorwaardelijk voor het verkrijgen van je toetscijfer.

Ter ondersteuning tijdens het schrijven van het verslag kun je de volgende vragen meenemen:

  • hoe vond je de excursie?
  • Wat heb je geleerd tijdens de lezing?
  • Wat vond je het meest interessant?
  • Hoe was het om studenten te spreken?
  • Welke onderdelen heb je herkennen aan de massaspectrometers?
  • Hoe denk je (voorheen/nu) over Groningen als een potentiele studiestad?

---

Toets: Bonuspunt voor de toets

Start

The colourful nuclide chart