Introductie tot halfwaardetijd https://www.youtube.com/watch?v=opjJ-3Tkfyg
In de bovenstaande video wordt al uitgelegd wat halfwaardetijden zijn, maar er is nog een praktisch probleem. Wanneer je een bepaling doet aan een monster, dan is de kans zeer klein dat de isotoop exact op 50%, 25%, 12,5% etc. is.
Er is daarom een behoefte om het ook wiskundig te bepalen in de periodes die niet exact overeenkomen met de meervouden van de halfwaardetijd. Echter is er niet een eenvoudige oplossing, want we zijn op zoek naar een exponent t in de volgende vergelijking:
Nt = N0 · 0,5t
Nt = Aantal instabiele kernen of activiteit na t
N0 = Aantal instabiele kernen of activiteit bij t=0
t = tijd (...)
Deze formule is echter onvolledig omdat het geen rekening houdt met de halfwaardetijd. Daarom kunnen we de formule omschrijven om deze erbij te betrekken.
Nt = N0 · 0,5(t/t1/2)
t1/2 = halfwaardetijd
Met de bovenstaande formule kan de exponent ( t/t1/2 ) gelezen worden als "het aantal maal dat de halfwaardetijd is verstreken". Voor een eerste oudheidsberekening kun je nu gegevens invullen en doorrekenen om de tijd (t) te achterhalen. Hiervoor heb je echter wel de andere drie variabelen nodig.
De N0 en de Nt lijken op elkaar, maar in werkelijke oudheidsberekeningen worden deze vaak gesubstitueerd voor At en A0. Hier kijken we in het volgende tabblad naar.
De halfwaardetijd voor de meeste radioactieve isotopen is getabelleerd in binas 25. Let bij het overnemen van de halfwaardetijden altijd goed op de eenheid van de halfwaardetijd, want deze verschillende tussen de verschillende isotopen.