Welkom op deze Wikiwijs over het ademhalingsstelsel (respiratie).
Het arrangement bevat de lesstof over het ademhalingsstelsel en kan zelfstandig worden doorgenomen ter voorbereiding van het tentamen stofwisseling
Om gebruik van te kunnen maken van verschillende digitale didactische tools heb je accounts nodig. Het handigste is om nu, voordat je begint met het doorwerken van de wiki, deze accounts aan te maken. We hebben gebruik gemaakt van de volgende tools:
- Quizlet (www.quizlet.com)
- Wrts (www.wrts.nl)
- Nearpod (www.nearpod.com)
Veel succes
Koen
1 Anatomie
Bij de menselijke anatomie worden de organen en orgaansystemen van het menselijk lichaam bestudeerd. Ons lichaam bestaat uit systemen die uit organen worden samengesteld. Deze organen bestaan weer uit weefsels die op hun beurt zijn samengesteld uit cellen.
In deze wiki wordt ingegaan op het ademhalingssysteem.
Anatomie van het ademhalingsstelsel
'Een zucht geeft geen lucht aan een hart vol smart!'
Wanneer je ademhaalt volgt de lucht altijd een vaste route naar de plek waar de gaswisseling plaatsvindt. De zuurstofrijke (O2) lucht komt als eerste in de neusholte (cavitatis nasi) en de mondholte (cavitatis) terecht. Vervolgens gaat de route verder via het strottenhoofd (larynx) naar de luchtpijp (trachea). Deze vertakt zich na ongeveer 12 cm in twee luchtpijpvertakkingen (bronchiën) richting de longen (pulmonis). In de longen vertakken de bronchiën zich steeds verder. Uiteindelijk eindigen de bronchiën in de longblaasjes (alveoli). In de longblaasjes (alveoli) vindt de gaswisseling plaats. Zuurstof (O2) wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide (CO2) wordt afgegeven vanuit het bloed aan de lucht in de longblaasjes (alveoli). Vervolgens gaat de lucht via dezelfde weg weer naar buiten.
Het zuurstof (O2) rijke bloed gaat naar het hart om van daaruit het hart en de rest van het lichaam van zuurstof (O2) te voorzien.
Bij de verdere pagina's van dit hoofdstuk (anatomie) worden de verschillende onderdelen verder uitgewerkt.
Voorkennis anatomie ademhalingsstelsel
Oefening: Voorkennis: Uit welke onderdelen bestaat het ademhalingsstelsel?
0%
Om te beginnen is het handig om te weten uit welke onderdelen het ademhalinsstelsel bestaat.
Je weet na deze opdracht waar de verschillende onderdelen van het ademhalingsstelsen zitten en je kent de Nederlandse en Latijnse naam.
Algemene Informatie
Titel
Voorkennis: Uit welke onderdelen bestaat het ademhalingsstelsel?
Het lichaam met zijn miljarden cellen hebben zuurstof (O2) nodig om te kunnen functioneren. De luchtwegen zijn de verbinding tussen de buitenlucht en het longweefsel, waar de gaswisseling plaatsvindt.
Het ademhalingsstelsel bestaat uit de bovenste en onderste luchtwegen.
Bovenste luchtwegen:
Mondholte (cavum oris)
Neusholte (cavum nasi)
Keelholte (pharynx)
Strottenhoofd (larynx)
Onderste luchtwegen:
Luchtpijp (trachea)
Luchtpijpvertakkingen (bronchiën)
Longbuisjes (bronchiolen)
Longblaasjes (alveolen)
1.1 Mondholte (cavum oris)
In- en uitademen kan via de mondholte om zo grote hoeveelheden lucht ineens in of uit te ademen. Deze lucht wordt niet zo goed voorbewerkt als via de neusademhaling. Voorverwarmen, zuiveren, bevochtigen en keuren gebeurd niet via de mond.
Bij uitademen via de mond kan worden gesproken en kunnen klanken worden gevormd, omdat de stembanden dan in trilling worden gebracht. De huig achterin de mondholte sluit de neusholte af bij slikken. Hierdoor wordt voorkomen dat voeding in de neus belandt.
1.2 Neusholte (cavitatis nasi)
Neusholte
Ons reukorgaan vinden we in het midden van je gezicht en is opgebouwd uit 2 delen.
1. Uitwendige neus
In de neusholte vinden we verschillende onderdelen, namelijk het neusbeen, neuskraakbeen, neusvleugels en het neustussenschot. De uitwendige neus is bedekt met huid. In deze huid vinden we talgklieren die talg en huidsmeer produceren.
2. Neusholte
De neusholte bestaat uit 2 ruimten die worden gescheiden door het neustussenschot. De binnenkant van de neusholte is bekleed met slijmvliezen. In deze slijmvliezen zitten de bloedvaten en reukzenuwen.
De slijmvliezen zijn ook weer te verdelen in 2 delen: ademhalingsgedeelte en reukgedeelte.
2.1 Het ademhalingsgedeelte van de neusholte is het grootste deel van de neus. In het neusslijmvlies vinden we de lange trilharen die alles wat erop terecht komt vervoeren naar de keelholte. Denk hierbij aan slijm en deeltjes uit de lucht. Hierdoor worden giftige stofdeeltjes in principe al opgeruimd voordat je er last van krijgt.
2.2 Het reukgedeelte vinden we in het bovenste deel van de neusholte. In het slijmvlies zitten reukreceptoren. Deze staan in contact met de hersenen en geven informatie over de geuren door. Hierdoor kan er snel gereageerd worden op eventueel gevaar.
Vanwege de filterende werking van het neusslijmvlies en de reukreceptoren in de neus heeft het de voorkeur om door de neus adem te halen. Deze voordelen zijn er niet wanneer alleen maar via de mond adem wordt gehaald.
Quizlet Anatomie van de neus
Match de juiste woorden met elkaar! Laat de woorden verdwijnen en speel het veld leeg...... Let's go memory!!
1.2.1 Functies van de neus
Tijdens de neusademhaling komt de lucht intensief in contact met het slijmvlies van de neusholte. De neusschelpen zijn hierbij heel functioneel. Het inwendige neusoppervlak is door de neusschelpen behoorlijk groot. Bovendien vernauwen ze de neusgangen, waardoor ze een werveling van de luchtstroom veroorzaken. Inademen door de neus heeft vier functies die allemaal te maken hebben met de kwaliteit van de ingeademde lucht.
In de neusholte wordt de lucht
gezuiverd;
verwarmd;
bevochtigd;
gekeurd.
1.2.1.1 Zuiveren van de lucht
In de lucht zweven veel deeltjes, zoals stof en micro- organismen. Deze deeltjes adem je in via je neus. Het slijmvlies in de neusholte vangt veel van deze verontreinigingen op. In een stoffige omgeving wordt het slijmvlies geprikkeld om extra slijm te produceren. Als je dan je neus snuit, kun je in je zakdoek zien hoe effectief deze stofbarrière werkt.
Door de beweging van de trilharen wordt ongeveer tweederde van het vervuilde slijm vanuit de neusholte naar de keelholte ‘gewapperd’. Het meeste slijm slik je door. In de maag worden eventuele ziektekiemen onschadelijk maakt door het maagzuur.
De rest van het neusslijm wordt in de richting van de neus getransporteerd, waar je het op meerdere manieren kunt verwijderen: snuiten, niezen, peuteren, opsnuiven en doorslikken.
1.2.1.2 Verwarmen van de lucht
De buitenlucht is meestal kouder dan de lichaamstemperatuur. De koude lucht wordt in de neusholte verwarmd. Het oppervlakkig gelegen haarvatennetwerk in de neusholte draagt de warmte van het bloed over aan de ingeademde lucht. Door deze snelle warmteoverdracht wordt verhinderd dat het longweefsel teveel afkoelt. Dat die verwarming heel effectief is, kun je zien aan het feit dat ingeademde vrieslucht na passage door de neus is opgewarmd tot ongeveer 33 ºC.
1.2.1.3 Bevochtingen
Droge lucht wordt door het slijmvlies bevochtigd, zodat het longweefsel niet uitdroogt. Longweefsel moet heel vochtig zijn om goed te kunnen werken. Het neusslijmvlies staat voortdurend vocht af aan de ingeademde lucht.
Traanvocht helpt ook mee aan de bevochtiging van de ingeademde lucht. Er stroomt continu een beetje traanvocht via de traanbuizen in de onderste neusgangen.
1.2.1.4 Keuren
Met het reukepitheel boven in de neusholte kun je de ingeademde lucht ruiken. De functie hiervan is het keuren van de kwaliteit van de lucht. Dat is vooral ter bescherming van het lichaam. Giftige gassen en rook ruiken meestal zodanig, dat je gewaarschuwd wordt tegen eventueel levensbedreigende situaties. Ook de geur van bedorven voedsel waarschuwt je dat je dat voedsel beter niet kunt eten.
Opdracht: functies van de neus
Je hebt zojuist de functies van de neus behandeld.
Ga aan de slag met de quizlet en oefen met de verschillende functies: klik op de onderstaande link:
In het verlengde van de neus- (cavum nasi) en mondholte (cavum oris) bevindt zich de keelholte (pharynx). In de keelholte (pharynx) kruist de baan van het voedsel en de baan van de lucht. De keelholte (pharynx) bestaat uit de mond-keelholte en de neus-keelholte.
De neus-keelholte bevindt zich in het verlengde van de neusholte (cavum nasi) en staat in verbinding met het middenoor, via de buis van Eustachius. De wanden van de buis van Eustachius zijn slap en liggen tegen elkaar. Bij slikken of gapen gaat de buis een beetje open, waardoor lucht wordt aan- of afgevoerd. De luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies blijft zo gelijk.
1.4 Strottenhoofd (larynx)
Het strottenhoofd (larynx) vormt de ingang naar de luchtpijp en is opgebouwd uit kraakbeen, spierweefsel en slijmvlies. Ook vinden we hier de stembanden. Het strottenhoofd (larynx) voorkomt dat voedsel in de luchtpijp terecht komt en zorgt ervoor dat geluid kunnen produceren.
Het kraakbeen in het strottenhoofd (larynx) bestaat uit verschillende onderdelen. Helemaal bovenin bevindt zich het schildkraakbeen (cartilago thyreoides). Daaronder vinden we de kraakbeenringen (cricoïd), de verbinding van het strottenhoofd met de luchtpijp. Deze ringen zorgen ervoor dat de luchtpijp netjes open blijft. Deze ringen zijn aan de achterzijde (dorsaal) open, zodat de slokdarm meer rekmogelijkheid heeft. Het strotklepje (epiglottis) is een klep die de luchtpijp automatisch afsluit wanneer er wordt geslikt. Hierdoor kan er geen voedsel of vloeistof in de luchtpijp terecht komen. De kraanbekerbeentjes (cartilagines arytaenoides) zijn stukjes kraakbeen die de stembanden ondersteunen.
Quizlet Anatomie van het strottenhoofd
Zet de juiste naam op de juiste plek in het plaatje. Eerst op de naam / tekst klikken en dan op de juiste plek in het plaatje.
1.5 Luchtpijp (trachea)
Als het goed is heb je voordat je begon met het doorwerken van deze Wiki een account aangemaakt bij Nearpod. Dit account ga je nu gebruiken om de theorie over de luchtpijp door te werken.
Als je op de link klikt kom je in een 'nearpod' over de luchtpijp (trachea).
Hierin bekijk je een filmpje over de luchtpijp en een animatie over het ademhalingsstelsel. De uitleg over de anatomie van de luchtpijp volgt dan in een dia. Tot slot volt nog een kleine opdracht.
Luchtpijp
Nearpod over de anatomie van de luchtpijp.
1.6 Luchtpijpvertakkingen (bronchiën)
Na ongeveer 12 cm vertakt de luchtpijp (trachea) zich in de twee luchtpijpvertakkingen: bronchiën. Via de bronchiën komt de lucht in de beiden longen, waar de bronchiën zich weer verder blijven vertakken. In elke long vertakken de bronchiën zich 5 keer. Vervolgens splitsen ze zich nog 19 keer af (10x rechts / 9x links). In de linkerlong bevinden zich minder vertakkingen, omdat de linkerlong kleiner is. Deze linkerlong is kleiner vanwege de plek die het hart inneemt. Aan het einde van de bronchiën liggen de longblaasjes (alveoli) waar de uiteindelijke gasuitwisseling plaatsvindt.
De binnenkant van de bronchiën is bekleed met slijmvlies en kleine kraakbeenringen. In het slijmvlies zitten ook weer trilhaartjes om stofdeeltjes uit de lucht te filteren en af te voeren. Net als de luchtpijp blijven de bronchiën door de kraakbeenringen open staan.
Het gladde spierweefsel zorgt voor de ontspanning van de bronchiën bij inademing en uitstrekken bij uitademing.
Op onze route door het ademhalingsstelsel heeft de lucht al een aardige weg afgelegd voordat het in de longen (pulmonis) beland. In feite lijken de longen op omgekeerde bomen met de luchtpijp als stam van de boom, de bronchiën als de takken en de longblaasjes (alveoli) als bladeren.
De longen (pulmonis) bevinden zich in de borstkas en worden omringd (beschermd) door de ribben. Het menselijk lichaam bezit twee longen (linker- en rechterlong).
Tussen de borstwand en de longen bevinden zich twee longvliezen (pleurabladen), waarmee de longen in feite vast zitten aan de borstkas. Wanneer de borstkas uitzet bij inademen, worden de longen automatisch meegetrokken en zetten dus ook uit. Hierdoor kan de lucht ongehinderd de longen instromen.
Tussen de longvliezen zit een soort 'glijmiddel'. De vliezen kunnen hierdoor over elkaar bewegen, zonder te beschadigen. Eén van de longvliezen zit vast aan het orgaan (visceral pleura) en het andere vlies zit vast tegen de wand (parietal pleura). Tussen de vliezen zit een holte (pleuraholte). Deze holte is vacuüm. Als de borstkas uitzet, gaat het parietal pleura mee. Door het vacuüm wordt het volgende vlies (visceral pleura) meegetrokken en zet de long automatisch mee uit. Er blijft altijd een restje lucht in de longen (residuaal volume). Hierdoor hoeft er minder kracht uitgeoefend te worden wanneer de longen weer gevuld worden. Aan de onderkant van de longen bevindt zich het middenrif (diafragma). Door het samentrekken en ontspannen van het diafragma kunnen de longen uitzetten en krimpen waardoor de ademhaling ontstaat.
Longblaasjes (alveoli) zijn een belangrijk onderdeel van het ademhalingsstelsel. De functie van de longblaasjes (alveoli) is de uitwisseling van zuurstof- (O2) en koolstofdioxidemoleculen (CO2) naar en uit de bloedsomloop. Het zijn kleine, ballonvormige luchtzakjes aan het einde van de luchtpijpvertakkingen (bronchiën) en liggen in groepen geclusterd door de hele longen (pulmonis).
1.8.1 Structuur van de longblaasjes (alveoli)
Structuur
De longblaasjes (alveoli) zijn kleine, ballonvormige structuren en zijn de kleinste doorgangen in het ademhalingsstelsel. De wand van de longblaasjes (alveoli) is maar één cel dik, waardoor de doorgang van de zuurstof- (O2) en koolstofdioxidemoleculen (CO2) relatief gemakkelijk tussen de longblaasjes (alveoli) en de haarvaten (capillairen) mogelijk is. In 1 mm3 longweefsel bevinden zich ongeveer 170 longblaasjes (alveoli). Per persoon kan het aantal longblaasjes (alveoli) best verschillen, maar iedereen heeft milioenen longblaasjes (alveoli) in de longen. Alles bij elkaar omvatten de longblaasjes (alveoli) ruwweg 70 m2.
1.8.2 Functie van de longblaasjes (alveoli)
De longblaasjes (alveoli) zijn het eindpunt van het ademhalingsstelsel. Ze zijn bekleed met een vloeistoflaag die bekend staat als oppervlakteactieve stof (surfactant). Deze stof wordt door de longblaasjes afgescheiden en zorgt ervoor dat het longweefsel elastisch blijft. Door deze oppervlakteactieve stof (surfuctant) houden de longblaasjes (alveoli) hun vorm van ‘ballon’. Doordat de longblaasjes (alveoli) ‘open’ blijven in de ballonvorm kan er meer zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) worden uitgewisseld.
Filmpje samenvatting anatomie
Samenvatting anatomie (bron: youtube.com / Juf Daniëlle)
Opdracht
Door op de link te klikken kom je bij een wrts om de onderdelen van het ademhalingsstelsel te oefenen. Het gaat om de Nederlandse en de Latijnse namen.
Dit is een zeer uitgebreide lijst. In deze lijst staan meer woorden dan in de kennisbasis en in de wiki, maar dat is om ervoor te zorgen dat je van alle termen wel een keer hebt zien langskomen.
Om bij de lijst te komen moet je inloggen bij WRTS.
De cellen in je lichaam hebben voor de verbranding van voedingsstoffen zuurstof (O2) nodig.
De longen zorgen ervoor dat zuurstof (O2) opgenomen wordt in het bloed en dat kooldioxide afgegeven wordt aan de lucht. Dit gebeurt via het proces van cellulaire gaswisseling.
Om dit proces op gang te houden is er sprake van een drie-eenheid:
1.de adembewegingen;
2.de longblaasjes (alveoli);
3.de longcapaciteit.
Daarnaast zijn er nog vele andere factoren die eveneens een belangrijke rol spelen.
De adembewegingen vormen een van de hoofdrolspelers in de fysiologie van de ademhaling. De vergroting of verruiming van de borstkas (of longinhoud) gebeurt door de ademhalingsspieren. De belangrijkste spier in dat proces is het middenrif of diafragma. Een kenmerk is dat het diafragma tijdens de inademing samentrekt en naar beneden beweegt, ofwel minder bol of koepelvormig wordt. Daaruit volgt dat de borstkas groter wordt en de buikholte kleiner.
Daarnaast worden de ribben met behulp van de tussenribspieren opgerekt. De borstkas zet dus uit. De longen volgen deze expansie, waarbij de longblaasjes zich verwijden en de luchtpijp lucht aanzuigt. De inademing is dus een actief proces.
De uitademing heeft een passief karakter. Zodra het middenrif (diafragma) tijdens de uitademing verslapt, zal de veerkracht van de buikholte – in combinatie met de veerkracht van de uitgerekte longen – ervoor zorgen dat de borstholte weer verkleint en de buikholte verruimt.
Toch kan de uitademing ook actief zijn. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij blazen. De spieren van de buikwand trekken dan samen met als gevolg dat de buikholte kleiner en het middenrif omhoog wordt gedrukt. Hetzelfde gebeurt bij persen, waarbij de buikspieren eveneens worden aangespannen.
Bij de uitademing:
- vallen de longen samen
- zakt de borstkas terug in zijn oorspronkelijk positie door de zwaartekracht
- ontspant het middenrif (diafragma) en komt in de oorspronkelijke koepelvorm te staan
De tussenribspieren nemen een bijzondere plaats in betreffende de inademing. Daarbij is er een verschil tussen de voorste en achterste tussenribspieren. Bij de samentrekking van de achterste tussenribspieren, dus tijdens de inademing, worden de ribben naar voren en naar boven getrokken. De borstkas verruimt dan, de longinhoud vergroot. Tijdens de uitademing verslappen de bovengenoemde spieren en zorgen ze ervoor dankzij de scharnierende ribkraakbeenderen dat de borstkas terugveert. De voorste tussenribspieren, in combinatie met bepaalde rugspieren, trekken samen tijdens het uitademingsproces, waarbij de ribben zakken. De uitgerekte longen krimpen weer ineen dankzij hun eigen veerkracht.
De buikademhaling noemen we abdominale ademhaling, de borstademhaling de costale ademhaling. Als een mens de borstademhaling combineert met de buikademhaling noemen we dit de costa-abdominale ademhaling.
Als iemand pijn heeft in zijn buikstreek is hij geneigt costaal te ademen.
Bron: biologielessen.nl - De in- en uitademing
2.1.5 Ademhalingscentrum
Ademen is een semi-autonoom proces. Dat autonoom betekent dat de ademhaling zichzelf regelt: we hoeven er niet op te letten. En het is semi-autonoom omdat we de ademhaling daarnaast ook bewust kunnen beïnvloeden (we kunnen bewust diep en snel gaan ademen, of de ademhaling een tijdje stoppen).
De ademhaling wordt gereguleerd door het ademhalingscentrum in de hersenstam. De werking van dit centrum is redelijk complex, maar dit is wat er ongeveer gebeurt:
Het ademhalingscentrum houdt de zuurgraad, de concentratie zuurstof (O2) en de concentratie koolzuurgas (CO2) van het bloed nauwlettend in de gaten. Daarvoor maakt het gebruik van sensoren (chemoreceptoren) die het langsstromende bloed meten. Een belangrijke sensor zit in de halsslagader die bloed naar het hoofd toebrengt.
Bron: chronische-hyperventilatie..nl - Het ademhalingscentrum
Op basis van deze informatie regelt het centrum de ademhaling. De concentratie CO2 is daarbij het belangrijkste omdat deze voortdurend wisselt, veel sneller dan de zuurgraad van het bloed of de concentratie concentratie O2 in het bloed.
Het ademhalingscentrum probeert de hoeveelheid CO2 in het bloed constant houden.
Van het ademhalingscentrum lopen zenuwen naar de ademhalingsspieren (zoals het middenrif). Het ademhalingscentrum kan het ademhalingstempo veranderen (als we sporten gaan we bijvoorbeeld vanzelf sneller ademen) of de diepte van de ademhaling veranderen (vaak gaan we bij sporten ook dieper ademen).
Door meer of minder te ademen wordt de ademhaling voortdurend aangepast bij wat we doen en wordt de hoeveelheid CO2 in het bloed zo constant mogelijk gehouden.
Elk longblaasje, waarvan elke long er gemiddeld ruim 150 miljoen heeft, is zeer nauw omsponnen met de zogeheten haarvaatjes (capillair netwerk). Deze haarvaatjes zijn halfdoorlaatbaar (semipermeabel) waardoorheen gassen kunnen diffunderen. Diffunderen betekent dat deeltjes zich mengen en zich verplaatsen van een gebied met een hogere naar een gebied met een lagere concentratie deeltjes. Het totale oppervlak van de longblaasjes (respiratieoppervlak) is dankzij de talloze vertakkingen ongeveer 70 tot 80 m2. Om daar een indruk van te geven: het oppervlak van de huid is ongeveer 1,5 m².
Door middel van diffusie vindt de gaswisseling plaats; de overdracht van zowel zuurstof uit de lucht (zuurstofrijk) naar het bloed (zuurstofarm) als de overdracht van kooldioxide in het bloed (CO2-rijk) naar de lucht (CO2-arm) in de longen.
De miljoenen longblaasjes hebben, mede door hun elasticiteit, een groot diffusie-oppervlak. Bij rustige ademhaling is dat zo’n 70 m2, bij diepe inademing kan dat oplopen tot 100 m2.
De gassen hoeven maar een zeer korte diffusieafstand te overbruggen. Ze passeren slechts twee celmembranen: die van de epitheelcel van het longblaasje en die van de endotheelcel van het haarvat. Samen zijn die maar 0,001 millimeter dik.
De rode bloedcellen in de haarvaten rond de longblaasjes kunnen heel snel zuurstof aan zich binden. Het bloed met de opgenomen zuurstof stroomt direct verder in de richting van het hart en de volgende portie zuurstofarm bloed komt bij de longblaasjes terecht. Tegelijkertijd adem je in en uit: verse lucht met zuurstof wordt bij de longblaasjes aangeleverd en gebruikte lucht met koolstofdioxide wordt uitgeademd. De bloedstroming en de ademhaling zorgen ervoor dat het concentratieverschil zo groot mogelijk blijft.
2.2.1 Luchtwegen
Alle ademhalingsorganen zijn van elkaar afhankelijk en beïnvloeden elkaar, vergelijkbaar met een machine (het lichaam) waarvan ook de kleinste onderdelen een functie hebben en noodzakelijk zijn om de machine vlekkeloos te laten functioneren. De neus is daarvan een voorbeeld
De neusholte is het startpunt van het ademhalingscentrum. Hier komt de lucht naar binnen. De neusholte bestaat uit een aantal gangen. De lucht wordt er verwarmd en gezuiverd door de vele haartjes in de neusholte. De lucht komt hier ook langs het reukzintuig en wordt gekeurd. De lucht wordt bij de mondademhaling niet verwarmd of gezuiverd.
Achter de neusgaten komt de lucht via de achterste neusopeningen in de neuskeelholte terecht, passeert de stemspleet en stroomt de van kraakbeenringen voorziene luchtpijp (trachea) in. De luchtpijp splitst zich bij de bifurcatio in twee hoofdbronchiën, die zich vervolgens vertakken in steeds kleinere 'luchtbuisjes'. De kleinste vertakkingen noemt men bronchioli, die overgaan in longtrechtertjes en uiteindelijk in longblaasjes (alveoli).
De luchtwegen
2.2.3 Observatiepunten bij ademhaling
Als verpleegkundige moet je de ademhaling van de zorgvrager observeren. Dit gebeurt veel minder vaak dan het observeren van de hartslag en de lichaamstemperatuur. Het is noodzakelijk de ademhaling te observeren als er sprake is van een stoornis (of een te verwachten stoornis) in de ademhaling, bijvoorbeeld bij mensen met een longziekte. Ook bij hersenletsel kan het noodzakelijk zijn de ademhaling te observeren.
Observatiepunten bij de ademhaling zijn:
frequentie;
diepte en gelijkmatigheid;
ritme;
geluid.
2.2.3.1 Frequentie
De frequentie is het aantal ademhalingen per minuut. De normale ademfrequentie is:
bij volwassenen 14 tot 18 maal per minuut;
bij kinderen 20 tot 25 maal per minuut;
bij baby’s 30 tot 40 maal per minuut.
De ademfrequentie kan verhoogd en verlaagd zijn. Een hoge ademfrequentie komt voor bij aandoeningen van longen en luchtwegen, hartafwijkingen, koorts, lichamelijke inspanning en emotie. Een lage ademfrequentie komt voor in slaap- en rusttoestand en na het gebruik van slaapmiddelen.
2.2.3.2. De diepte en gelijkmatigheid
De diepte van de ademhaling zegt iets over de hoeveelheid lucht die per keer wordt ingeademd. De diepte van de ademhaling is te zien aan de bewegingen van de borstkas en de buik. De diepte en de frequentie van de ademhaling beïnvloeden elkaar. Bij een diepe ademhaling is de frequentie lager en bij een oppervlakkige ademhaling hoger.
Bij een gelijkmatige ademhaling is de diepte per ademhaling steeds gelijk. Bij een ongelijkmatige ademhaling is de diepte wisselend.
2.2.3.3 Het ritme van de ademhaling
Het ritme heeft betrekking op de pauzes tussen de ademhalingen. Na elke inademing en uitademing is er een pauze. Als de pauzes even lang zijn, is de ademhaling regelmatig. Bij wisselende pauzes is de ademhaling onregelmatig. Onder normale omstandigheden is het ritme regelmatig; de pauzes duren dan enkele seconden. Bij kortademigheid zijn de pauzes soms afwezig.
Bij een adempauze hoopt er zich koolstofdioxide op in het bloed. Daardoor wordt het zuurder !
2.2.3.4 Geluiden
Onder normale omstandigheden is de ademhaling vrijwel niet te horen; het snurken in de slaap vormt hierop een uitzondering. Bij zwelling van de slijmvliezen van de ademhalingswegen, kan er een hijgende, snurkende, rochelende of piepende ademhaling optreden. Een piepende uitademing is kenmerkend voor mensen die een astmatische aanval hebben.
2.2.4 Afwijkende ademhaling
BIj frequentie, gelijkmatigheid en ritme kunnen de volgende afwijkende ademhalingstypen voorkomen:
Kussmaul-ademhaling, een regelmatige, diepe ademhaling. Het komt voor bij bewusteloosheid door een verhoogd bloedsuikergehalte;
Cheyne-Stokes-ademhaling, een onregelmatig en ongelijkmatig ademhaling. Het is een in diepte toenemende ademhaling, die geleidelijk oppervlakkiger wordt, waarna een kortere of een langere adempauze volgt. Dit beeld is nogal eens te zien bij mensen die op sterven liggen.
Het arrangement Thema 4 stofwisseling: ademhalingsstelsel is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Voorkennis: Uit welke onderdelen bestaat het ademhalingsstelsel?
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.