SPELLING - KLAS 4

Spelling HA 4

Module Spelling

Inleiding

Goed spellen is belangrijk. Al vanaf de basisschool leer je de regels, maar het is belangrijk deze steeds te herhalen. Als je veel fouten maakt, word je namelijk niet snel serieus genomen. Zeker bij werkwoordspelling is het van belang dat je de regels kent, omdat je niet kunt vertrouwen op de spellingcorrector.

De module 'Spelling' bestaat uit de volgende onderdelen:

Werkwoordspelling:

  • persoonsvorm (tt + gebiedende wijs, vt)
  • voltooid en onvoltooid deelwoord
  • bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
  • infinitief
  • Engelse werkwoorden

Overige spelling:

  • Meervoud
  • Samenstellingen (tussenklanken)
  • Aan elkaar of los
  • Tekens (apostrof, trema, koppelteken)
  • Getallen
  • Zelfstandig gebruik (sommige/ sommigen)
  • Hoofdletters
  • Leestekens

In periode 1 en begin begin 2 ga je al deze onderdelen oefenen, waarbij je steeds het boek gebruikt om de theorie te leren. Hierna volgt er een digitale toets die bestaat uit een deel werkwoordspelling en een deel overige spelling. Je krijgt een cijfer over het gemiddelde van deze twee delen. Je mag beide delen een keer herkansen. De toetsen vinden in de les plaats en worden niet afgenomen in de toetsweken.

In de lessen kun je aan de slag met de oefeningen, maar ook zal de docent instructie geven. Daarnaast kan je docent er ook voor kiezen om nog wat oefeningen op papier te maken.

 

Werkwoordspelling

Werkwoordsvormen

Als je de werkwoordsvormen niet herkent, kan je ook niet beredeneren hoe
het werkwoord gespeld moet worden.
Daarom hier kort een paar richtlijnen om te bepalen met welke werkwoordsvorm
je te maken hebt.

We onderscheiden:

  1. Persoonsvorm
  2. Deelwoorden
  3. Infinitieven

 

  1. Neem de theorie door uit je handboek van Kern (blz. 92 en 93).
  2. Bekijk de Kennisbank voor meer uitleg.


Bekijk ook het volgende filmpje:

 

Persoonsvorm

Bestudeer het schema op blz. 93 van je handboek van Kern. Hierin staan de relgels over het vervoegen van:

  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (t.t.)
  • de persoonsvorm in de verleden tijd (v.t.)


Maak nu de volgende opdrachten.

Opdracht 1:De persoonsvorm in de t.t.

Gebiedende wijs

De gebiedende wijs of imperatief is ook een vorm van een werkwoord. Dit is altijd de persoonsvorm. Door middel van de imperatief (uit het Latijn, imperare: bevelen) kan een bevel, verzoek, wens of advies tot uitdrukking worden gebracht. De gebiedende wijs wordt vaak gebruikt met een uitroepteken, maar dat is niet nodig. In een zin met de gebiedende wijs mist vaak het onderwerp. Je zou deze wel erbij kunnen bedenken.
 

Voorbeelden:
Leg (je) neer die bal!
Doe je mond open!
Pak je boek!
Ga de klas uit!

Opmerking
Als na het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord 'u' wordt gebruikt, dan komt er wel een -t na de stam.
Voorbeelden:
Gaat u maar voor.
Noteert u dat even.

Maak de volgende opdracht.

Opdracht 2:Gebiedende wijs (imperatief)

Opdracht 3:De persoonsvorm in de t.t. of v.t.

Extra oefenen: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Extra oefenen: persoonsvorm verleden tijd

Deelwoorden

We onderscheiden bij de deelwoorden:

  • voltooide deelwoord (VD) 
  • voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord (BN) 
  • onvoltooid deelwoord (OD)/ tegenwoordig deelwoord (TD)

 

  1. Neem de theorie door in je handboek van Kern (blz. 92/93)
  2. Bekijk de Kennisbank Nederlands voor meer uitleg.


Maak nu de volgende opdrachten.

Opdracht 4:t.t. / v.t. / OD (TD) / VD

Opdracht 5:OD(TD)/ VD

Opdracht 6:Voltooid deelwoord

extra oefenen

Infinitief (heel werkwoord)

De infinitief (onbepaalde wijs)
Als we een werkwoord moeten vervoegen gaan we uit van de infinitief ofwel het hele werkwoord.
In een woordenboek wordt van werkwoorden altijd de infinitief gegeven.
De infinitief eindigt bijna altijd op -en: lopen, werken, leren, lachen etc.
Uitzonderingen: slaan, staan, gaan, etc.

Voor infinitieven kun je we of zou zetten.

Infinitieven kunnen voorkomen als zelfstandige naamwoorden.
Voorbeelden:
Hardlopen is goed voor je.
Schaatsen is erg populair.

Maak de volgende opdracht.

Opdracht 7:Infinitief (hele werkwoord)

Engelse werkwoorden

Tegenwoordig komen we veel Engelse werkwoorden tegen in het Nederlands. Deze worden vervoegd volgens de Nederlandse spellingregels. Als een Engels werkwoord eindigt op een dubbele medeklinker of op een -e, dan worden die behouden in het Nederlands als dit nodig is voor de uitspraak.

 

Kijk hier voor de uitlegvideo:

 

Oefenen Engelse werkwoorden vervoegen

Alle werkwoorden kunnen vervoegen

Oefenen vervoegen alle werkwoordsvormen

Overige spelling

Inleiding

Spelling berust op afspraken. Deze afspraken over hoe we een woord schrijven, maken het mogelijk doeltreffend met taal om te gaan.
Het is dan ook handig als we allemaal dezelfde regels hanteren.
De spellingcontrole is een handig hulpmiddel, maar die is lang niet foutloos.

Er bestaat een groot aantal regels voor een goede spelling en van een schrijver wordt verwacht dat hij die regels kent en juist toepast.
Het is belangrijk dat je goed spelt, want schrijfproducten met veel fouten maken een slordige indruk.

Meervoudsvorming

Meervoudsuitgangen
Het meervoud van een zelfstandige naamwoord vorm je door er de meervoudsuitgangen -s, 's, -en of –n achter te schrijven.
De -s schrijf je er aan vast als dat geen probleem voor de uitspraak oplevert:
sektes, tantes, printers en bureaus.
Als je een fout bij de uitspraak kunt maken schrijf je 's: auto's, piano's, alinea's, baby's, jury's en ski's.

 

  1. Alle regels vind je op blz. 94 en 95 van je handboek van Kern.
  2. Verder kun je hieronder op de Kennisbank klikken voor meer informatie.
  3. Bekijk het filmpje:

 

Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 1:Meervoud

Extra oefeningen: meervoud

Samenstellingen (tussenklanken)

De tussen -s

Hoofdregel: In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken.
Dus: stationsplein, moederskindje en scheepswrak.

  1. Neem de theorie op blz. 98 en 99 door van het handboek van Kern.
  2. Bekijk daarnaast het filmpje:


 


De tussen -e of -en

Hoofdregel: De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord
van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.
Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling, want het meervoud van asperge
is asperges, terwijl het meervoud van gedaante zowel gedaanten als gedaantes kan zijn.

Bekijk ook het filmpje:

De tussen -e of -en: uitzonderingen

Er zijn zeven uitzonderingen waarbij je geen tussen -en maar een tussen -e gebruikt.
Sommige woorden houden een -e als tussenletter, hoewel ze als je de hoofdregel zou volgen -en zouden moeten krijgen.

  1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.
  2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: apetrots, boordevol, reuzeleuk en beregoed.
  3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.
  4. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en: groentesoep, gedachtewisseling.
  5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s: aspergekweker, etagewoning.
  6. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool, blindedarm, rodekool, knarsetanden.
  7. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien: bolleboos, pagegaai, schattebout.



Maak nu de volgende opdrachten:

Opdracht 2  (antwoorden kun je vinden onder het tabblad antwoorden)
Geef aan waarom de woorden goed zijn gespeld.
Je kunt kiezen uit de volgende mogelijkheden. Vul de juiste letter in.

  1. Het eerste woord van de samenstelling is een zelfstandig naamwoord dat alleen een meervoud heeft op -en.
  2. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak.
  3. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel.
  4. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud.
  5. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en.
  6. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s.
  7. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord.
  8. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien.
1. krantenlezer = 10. roggebrood =
2. bolleboos = 11. Koninginnedag =
3. rijstepap = 12. rodekool =
4. maneschijn = 13. reuzeleuk =
5. blindedarm = 14. groentesoep =
6. apetrots = 15. huizenhoog =
7. gedachtewisseling = 16. beregoed =
8. schattebout = 17. etagewoning =
9. pannekoek = 18. knarsetanden =

Opdracht 3:Samenstellingen

extra oefeningen: samenstellingen (tussenklanken)

Aaneenschrijven (aan elkaar of los?)

Welke zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden schrijf je aan elkaar en welke los? Wanneer schrijf je tekort, teveel en tegoed aan elkaar en wanneer schrijf je het los van elkaar?

 

  1. Neem de theorie op blz. 98 van je handboek van Kern door.
  2. Bestudeer de Kennisbank Nederlands
  3. Bekijk het filmpje:


Maak de volgende opdracht.
Je kunt bij 'Antwoorden' kijken of je de juiste keuze hebt gemaakt.

Opdracht 4 (antwoorden te vinden onder tabblad antwoorden)
Vul op de ..............de juiste woorden in: aan elkaar of los geschreven.
Maak de juiste keuze.

 

  1. We mogen ..... dat hij goed nagedacht heeft.
    1. ervan uitgaan
    2. ervanuit gaan
  2. Het hangt ..... of dat gaat lukken.
    1. ervan af
    2. ervanaf
  3. Zij woont niet naast de makelaar, maar ..... .
    1. er boven
    2. erboven
  4. We zullen er dit keer ....?
    1. van afzien
    2. vanafzien
  5. Zit jij vandaag ..... ?
    1. voorin
    2. voor in
  6. Zij zit ............ de tram.
    1. achterin
    2. achter in
  7. Jij moet niet telkens .......... praten.
    1. erdoorheen
    2. erdoor heen
  8. Ik zal proberen ........ te denken.
    1. er aan
    2. eraan
  9. Jullie moeten er niet steeds ............... .
    1. tussen doorlopen
    2. tussendoor lopen
  10. Het is nog maar de vraag of we ............ .
    1. erop vooruitgaan
    2. eropvoor uitgaan

Maak nu de volgende opdracht.

Opdracht 5:Te veel of teveel, te goed of tegoed, te kort of tekort

extra oefeningen: Aan elkaar of los (aaneenschrijven)

Tekens bij letters (koppelteken, apostrof en trema)

Om uitspraakproblemen te voorkomen, worden trema, liggend streepje en apostrof gebruikt.

  1. Gebruik liggend streepje en trema. Bekijk het filmpje:
  2. Gebruik liggend streepje. Bekijk het filmpje:
  3. Gebruik apostrof. Bekijk het filmpje:

 

  1. Bestudeer nu de Kennisbank Nederlands voor uitleg, voorbeelden en uitzonderingen.
  2. Ook in je handboek van Kern vind je de regels, maar niet van alle regels. Kijk in ieder geval op blz. 99 (koppelteken) en blz. 101 (apostrof).


Maak de volgende opdracht.

Opdracht 6:Trema, liggend streepje en apostrof

extra oefenen: tekens

Getallen schrijven

Wanneer schrijf je getallen in letters en wanneer in cijfers?

 

  1. Lees de theorie op blz. 99 van je handboek van Kern.
  2. Bestudeer de uitleg met voorbeelden in de Kennisbank Nederlands.
  3. Bekijk het filmpje:


Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 7:Schrijfwijze van getallen

extra oefenen: getallen schrijven

Zelfstandig gebruik (bv. sommige of sommigen, beide of beiden)

Zelfstandig of bijvoeglijk gebruikte bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en voornaamwoorden

  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen -n als ze op mensen slaan die niet in de dezelfde zin genoemd worden.
  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op mensen slaan die wel in dezelfde zin genoemd worden.
  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op dieren, planten of dingen slaan.
  • Bijvoeglijk gebruikte woorden krijgen geen –n: vele aanwezigen, beide gemeenten, alle medewerkers, enkele glazen bier.

Bekijk het filmpje:


Bekijk de voorbeelden op Kennisbank Nederlands.
KB:
Zelfstandig gebruik


Maak nu de volgende opdracht.

 

Opdracht 8:Zelfstandig gebruik

extra oefenen: sommige of sommigen

Hoofdletters

Alleen het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter.
Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.
Voorbeeld: 's Morgens ruimt mijn vader altijd de vaatwasser uit.

Als een zin met een cijfer begint, krijg je geen hoofdletter.
Voorbeeld: 13 leerlingen waren afwezig.

 

  1. Bestudeer blz. 100 van het handboek van Kern. Hier vind je een overzicht van de regels over het gebruik van hoofdletters.
  2. Bekijk ook het volgende filmpje:


Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 9:Hoofdletters

extra oefenen: Hoofdletters
In principe hoef je alleen opdracht 1 t/m 4 te oefenen, maar kennis over afkortingen is nooit verkeerd. Voel je dus vrij om ook de andere opdrachten over afkortingen te maken.

Leestekens

We onderscheiden de volgende leestekens:

  • punt

  • komma

  • puntkomma

  • dubbele punt

  • aanhalingstekens

  • uitroepteken

  • vraagteken

  • apostrof

  • liggend streepje

 

  1. Bestudeer blz. 101 van je handboek van Kern.
  2. Bekijk het filmpje:


 

 

Maak de digitale opdrachten:


https://www.leer-actief.nl/verhalen/vriendschap/leestekens/leestekens.htm

Extra oefenen: leestekens

D-Toets

Je sluit het onderdeel Spellingsregels af met een d-toets. Noteer de antwoorden op een los blaadje, en lever in bij je docent.

Per behandeld onderwerp krijg je nu een meerkeuzevraag voorgelegd, die je moet beantwoorden.
Succes!

Welk woord is juist?

1. abbonnees of abonnees ...............
2. alleszinds of alleszins ...............
3. burgermeester of burgemeester ...............
4. chagerijnig of chagrijnig ...............


Welk woord is juist?

5. babies of baby's ...............
6. leliën of lelieën ...............
7. niveaus of nouveaux ...............
8. cafees of cafés ...............
9. bacterieën of bacteriën ...............


Welk woord is juist?

10. klerenzooi of klerezooi ...............
11. gedaanteverwisseling of gedaantenverwisseling ...............
12. paradepaard of paradenpaard ...............
13. beroepssport of beroepsport ...............
14. aanvangssnelheid of aanvangsnelheid ...............


Welk woord is juist?

15. mee-eten of meeëten ...............
16. trainer-coach of trainercoach ...............
17. shampoo's of shampoos ...............
18. begroeiing of begroeïng ...............


Welk woord is juist?

19. elfduizend of elf duizend ...............
20. viermiljoen of vier miljoen ...............
21. 7e of zevende ...............
22. 8 januari of acht januari ...............


 

Antwoorden

Spelling

Antwoorden enkele oefeningen:

 

Opdracht 2

1. krantenlezer = A 10. roggebrood = D
2. bolleboos = H 11. Koninginnedag = B
3. rijstepap = D 12. rodekool = G
4. maneschijn = B 13. reuzeleuk = C
5. blindedarm = G 14. groentesoep = E
6. apetrots = C 15. huizenhoog = A
7. gedachtewisseling = E 16. beregoed = C
8. schattebout = H 17. etagewoning = F
9. pannenkoek = A 18. knarsetanden = G

 

Opdracht 4

  1. ervan uitgaan ('Uit' is een deel van het werkwoord 'uitgaan'.)
  2. ervan af ('Af' hoort bij het werkwoord 'afhangen'.)
  3. erboven (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  4. van afzien ('Af' hoort bij het werkwoord 'afzien'.)
  5. voorin (Een voorzetsel moet je met een voorafgaand voorzetsel of bijwoord verbinden als het niet bij het daaropvolgende zelfstandige naamwoord hoort.)
  6. achter in (In hoort bij het daaropvolgende zelfstandige naamwoord.)
  7. erdoorheen (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  8. eraan (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  9. tussendoor lopen ('Door' is hier geen deel van een werkwoord.)
  10. erop vooruitgaan ('Vooruitgaan' is hier één werkwoord.