In de periode zijn twee lijnen belangrijk; de hervorming/reformatie van het geloof en de strijd met Spanje die uiteindelijk resulteerde in een republiek. De Tachtigjarige oolog speelt in deze tijd (1568 - 1648). De vele opstanden en tegenstellingen zie je goed terug in de literatuur.
De Renaissance (wedergeboorte, herleving van de kunst van de klassieken) ontstond rond 1400 in Italië. Bij de Renaissance gaat het allereerst om opvattingen over de kunst. Aan het eind van de middeleeuwen, rond 1500 werd de boekdrukkunst uitgevonden. Deze uitvinding is van groot belang voor de literatuur.
Het wereldbeeld wordt antropocentrischer (mensgerichter), al blijft godsdienst een belangrijke rol spelen.
Daarnaast ontstaan er menswetenschappen, zoals retorica of geschiedenis
(vwo leerstof:) In de kunst is belangrijk:
- vertaling (translatio)
- nabootsing (imitatio)
- overtreffing (aemulatio)
toneel in de gouden eeuw
Van den Vondel in de Gouden eeuw
Literatuur in de renaissance
In de literatuur was Francesco Petrarca het grote voorbeeld. Zijn sonnetten over zijn geliefde Laura hadden grote invloed op andere dichters.
In Nederland waren bekend: Joost van de Vondel, P.C. Hooft, Bredero en Jacob Cats
De belangrijkste kenmerken waren:
In de kunst en cultuur laat men zich leiden door de opvattingen daarover van de Grieken en Romeinen.
Men heeft een antropocentrische levenshouding. Dat wil zeggen dat de mens centraal staat.
Er wordt bewust gestreefd naar artistieke vormschoonheid.
De kunstenaar zelf en niet de groep is belangrijk. De kunstenaar is niet langer anoniem en wordt geëerd.
Nieuwe genres zoals sonnetten, odes, brieven, biografieën, geschiedschrijving, emblemata en de klassieken tragedie doen hun intrede.
Toneelstukken waren belangrijk in deze tijd. In 1637 werd de Amsterdamse schouwburg geopend, de opvolger van de eerste schouwburg. Deze toneelstukken functioneerden als spiegel voor de samenleving voor gewenst of ongewenst gedrag. Ze hadden ook een opiniërende functie.
Belangrijke kenmerken:
- vijf bedrijven
- vaak een hooggeplaatst figuur
- het onderwerp kwam vaak uit de oudheid
- er is vaak sprake van een peripeteia (beslissende wending/keuze) in het verhaal.
(vwo-lesstof) Er waren twee rederijkerkamers die regelmatig stukken lieten opvoeren;
- De Eglentier
- Het Wit Lavendel (waar Vondel bij hoorde)
Joost van den Vondel
Joost van den Vondel (1587 Keulen - 1679, Amsterdam)
Weinig auteurs waren zo fanatiek als Vondel. Hij schreef veel en liet zijn mening duidelijk horen. Zijn werk zorgde voor opschudding en werd soms zelfs verboden. Maar daar trok hij zich weinig van aan: voor hem moest kunst over normen en waarden gaan.
Zijn collega’s noemden hem ‘de prins der dichters’ want in hun ogen was hij de beste. Joost van den Vondel werd de beroemdste schrijver uit de Gouden Eeuw.
De doopsgezinde ouders van Joost van de Vondel (1587-1679) vertrekken na de val van Antwerpen naar Keulen waar zoon Joost is geboren. Als Joost een paar jaar is, vertrekt de familie naar Amsterdam waar vader een winkel in kousen en zijde begon die Joost later overneemt. In deze tijd gaat Joost zich ook bezighouden met het schrijven van gedichten en toneelstukken.
Het moet ongeveer in 1660 geweest zijn dat de vurige wens van een Amsterdams meisje van een jaar of tien in vervulling ging. Katharina Lescailje mocht op bezoek bij de beroemde Joost van den Vondel, die haar gedichtjes gelezen had. De grijsaard, al over de 70, moedigde haar vriendelijk aan ‘tot verdere Dichtoefening’. Lescailje kon op dat moment geen woord uitbrengen maar dacht later vaak aan die aansporing terug.
Vondel was al in zijn eigen tijd erg beroemd. In zijn lange leven (Keulen, 17 november 1587 - Amsterdam, 5 februari 1679) heeft hij veel gebeurtenissen uit de Gouden Eeuw becommentarieerd. Zelf kwam hij uit een protestants milieu, maar rond 1640 koos hij voor het katholicisme. Financieel ging het hem als kousenhandelaar goed, tot zijn zaak failliet ging en hij afhankelijk werd van een baantje bij de Amsterdamse Bank van Lening (de lommerd). Daar mocht hij onder werktijd schrijven – een uitzonderlijke situatie. Onder collega’s gold hij als de ‘prins’ der dichters, met een verwijzing naar het Latijnse woord ‘princeps’: belangrijkste.
Politieke en godsdienstige onderwerpen komen regelmatig in zijn werk voor. Ook schreef hij veel over Amsterdam, bijvoorbeeld een lofdicht bij de inwijding van een nieuw Stadhuis, het tegenwoordige Paleis op de Dam (1655). Met dat soort gelegenheidsgedichten kon je behoorlijk bijverdienen. Dat lukte Vondel echter maar matig, omdat zijn scherpe pen gewantrouwd werd.
Hij koos vaak duidelijk partij. Nadat raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt in 1619 als ‘landverrader’ onthoofd was, beschuldigde Vondel in het toneelstuk Palamedes of Vermoorde onnooselheit (onschuld) juist Oldenbarnevelts tegenstander, prins Maurits van Oranje Nassau, van landverraad. Omdat dat zeker voor opschudding zou zorgen, nam de schrijver voorzorgsmaatregelen. Hij verpakte de boodschap in een allegorisch verhaal [noot: een verhaal met een tweede betekenislaag; de personages en metaforen staan voor personen en gebeurtenissen uit de werkelijkheid] over de Trojaanse oorlog, publiceerde het stuk pas na Maurits’ dood in 1625 én anoniem. Toch werd al gauw bekend wie de auteur was. Vondel moest een boete van 300 gulden betalen en het boek werd verboden. Nu wilde natuurlijk iedereen het lezen; er verschenen illegale herdrukken. De schrijver bleef intussen bij zijn mening: jaren later maakte hij nog de felle hekeldichten Geuse Vesper en Het stockske.
Het stockske van Johan van Oldenbarnevelt, Vader des Vaderlants
Mijn wens behoede u onverrot,
o stok en stut, die geen verrader,
maar ’s vrijdoms stut en Hollands Vader
gestut hebt op dat wreed schavot,
toen hij voor ’t bloedig zwaard moest knielen,
veroordeeld als een Seneca
door Nero’s haat en ongena,
tot droefenis der braafste zielen.
Gij zult nog jaren achtereen
den uitgang van dien held getuigen,
en hoe Geweld het Recht dorf buigen,
tot smaad der onderderdrukte steên.
Hoe dikwijls strekt’ gij onder ’t stappen
naar ’t hof der Staten stadig aan
hem voor een derden voet in ’t gaan
en klimmen op de hoge trappen,
als hij, belast van ouderdom,
papier en schriften, overleende
en onder ’t lastig landspak steende!
Wie ging, zo krom gebukt, nooit krom!
Gij ruste van uw trouwe plichten
na ’t rusten van dien ouden stok,
geknot door ’s bloedraads bitt’ren wrok –
nu stut en stijft gij nog mijn dichten.
Omdat hij uit een eenvoudig milieu kwam, kreeg Vondel geen uitgebreide scholing. Hij spijkerde zelf zijn kennis van Latijn en Grieks bij, zodat hij klassieke teksten kon lezen. De Amsterdamse professor Vossius gaf hem les in de kunsttheorieën van de Romein Horatius en de Griek Aristoteles. Naar het voorbeeld van Horatius schreef Vondel in 1650 zelf een korte handleiding voor beginnende dichters, Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste. De grondgedachte daarin was: ‘De natuur baart de dichter, de kunst voedt hem op’. Een goede kunstenaar wordt met talent geboren en moet dat ontplooien met ‘kunst’: retorische schrijfoefeningen en kennis. Dit was precies het advies dat hij aan Katharina Lescailje gaf.
Vondel wilde een Nederlandse literatuur die niet onder deed voor de Latijnse of Griekse en waarin de christelijke waarden op de voorgrond stonden. Hij beoefende bijna alle literaire genres die Nederland in de renaissance kende: emblemen, gedichten, liederen, toneelstukken en het epos. Zijn retorisch talent kwam goed van pas, zoals in het beroemde gedicht Kinder-lyck, bij de dood van zijn zoontje Constantijn, dat nog geen jaar oud was (1632).
Kinder-lyck
Constantijntje, ’t zalig kijntje,
cherubijntje, van omhoog
d’ ijdelheden hier beneden
uitlacht met een lodderoog.
Moeder, zeit hij, waarom schreit gij,
waarom greit gij op mijn lijk?
Boven leef ik, boven zweef ik,
engeltje van ’t hemelrijk.
En ik blink er, en ik drink er
’tgeen de schinker alles goeds
schenkt de zielen, die daar krielen,
dertel van veel overvloeds.
Leer dan reizen met gepeizen
naar paleizen, uit het slik
dezer werreld, die zo dwerrelt.
Eeuwig gaat voor ogenblik.
Het drama had Vondels speciale belangstelling. Hij schreef veel tragedies, of, in het zeventiende-eeuws: treurspelen. Hij schreef er maar liefst 26 en vertaalde er nog eens 8. Het beroemdst werden Gysbreght van Aemstel en twee stukken over bijbelse verhalen: Lucifer (1653) en Jeptha (1659). Lucifer werd na twee opvoeringen verboden. Het verhaal over de opstandige engelen die God aanvielen speelde in de hemel en dat vond de calvinistische kerkenraad ontoelaatbaar. Jeptha, over de oudtestamentische rechter die zijn dochter doodde om zijn belofte aan God te houden, vond Vondel zelf zijn beste drama. Dat veel mensen zijn werk moeilijk en saai vonden, kon hem niet zoveel schelen. Het ideaal van een grootse literatuur ging voor hem boven gemakkelijke leesbaarheid.
De laatste jaren van Vondels leven zijn door geldgebrek moeilijk. Hij stierf op 5 februari 1679, 91 jaar oud en werd in de Nieuwe Kerk op de Dam begraven.
De oude dichter voorziet het einde en schrijft al vast een passend grafschrift:
‘Hier leit Vondel zonder rouw,
Hy is gestorven van de kouw.’
(bron; literatuurgeschiedenis en cambiumned.nl)
spektakeltheater in de 17e eeuw met eerste drie minuten Van den Vondel
Lucifer
algemene informatie Lucifer
Het toneelstukLucifer is een in de hemel gesitueerd treurspel van Joost van den Vondel, geschreven van 1648 tot 1654 en in première gegaan op 2 februari 1654 in de Amsterdamse schouwburg. Wanneer God de mens boven de engelen plaatst, begint de afgunstige stedehouder Lucifer een opstand. Die eindigt wanneer veldheer Michaël de weerspannigen uit de hemel bliksemt, waarna Lucifer op aarde uit wraak het eerste mensenpaar tot de zondeval brengt. Na de tweede voorstelling op 5 februari verbood het stadsbestuur op aandringen van de kerkenraad verdere opvoeringen. Lucifer is opgedragen aan keizer Ferdinand III van het Heilige Roomse Rijk en geldt als 'een van de zeldzame produkten uit onze letterkunde, die een blijvende plaats in de wereldliteratuur bekleden.'[2]
De figuur van Lucifer associeerde Vondel als jonge dichter al met het thema van de onrechtmatige opstand. De vele gevallen van Luciferisme in de internationale politiek van de jaren 1640 gaven hem de laatste zet om eindelijk de in hem levende Lucifer-conceptie gestalte te geven. Het resultaat is een origineel werk: hoewel alle namen aan Bijbelplaatsen zijn ontleend, is de handeling zelf niet op een bestaand verhaal gebaseerd. In de door Vondel samengestelde twee octavo's met zijn verzamelde treurspelen uit 1662 staat de Lucifer dan ook in het deel met de niet-Bijbelse toneelwerken.
De tragedie kent vijf bedrijven in alexandrijnen met afsluitende reizangen in vier- en soms drievoetige jamben. De structuur beantwoordt aan de vijf stadia van het klassieke drama, maar in de uitgestrekte en tijdloze hemel zijn niet alle drie de aristotelische eenheden van tijd, plaats en handeling van toepassing. De vraag of de zondeval van Adam en Eva niet de eenheid van handeling doorbreekt, heeft letterkundigen lang bezig gehouden. Een ander veelbesproken structuuraspect is de vraag of Lucifer al bij aanvang aan de kant van het kwaad staat of dat hij voldoet aan de norm van Aristoteles en dus pas in de loop van het stuk na veel weifelen voor het kwaad wordt gewonnen. Aandacht voor de theologische achtergronden van het stuk maakte geleidelijk plaats voor bestudering van thema's als de vrije wil en de verhouding tussen geloof en verstand. De opmerkelijke parallellen met de politieke situatie uit Vondels tijd die het treurspel vertoont, strekken niet zover dat van een politieke allegorie gesproken kan worden.
Hoewel na het opvoeringsverbod de verkoop van de tekst eveneens officieel verboden werd, verschenen in 1654 zes herdrukken van de quarto. Pas in de negentiende eeuw werd het stuk weer op het podium gebracht, het begin van een reeks die tot in de eenentwintigste eeuw doorloopt. De oudste overgeleverde weergave van een opvoering is een grammofoonplaat uit 1924 waarop Albert Vogel gedeelten eruit voordraagt. Vanaf 1825 deed de theorie dat Lucifer een bron was voor John MiltonsParadise Lost opgang, maar na aanvankelijke aanvaarding werd deze claim in 1895 weerlegd. Wel inspireerde het toneelstuk schrijvers als Harry Mulisch en Connie Palmen. Onder de adaptaties bevindt zich de bekroonde film Lucifer uit 2014 van de Vlaamse filmregisseur Gust Van den Berghe. Het treurspel is vertaald in onder meer het Frans, Duits, Engels, Hongaars en Japans.
(bron: wikipedia.nl)
samenvatting verhaal
introductie verhaal:
De engel Apollion keert terug van de aarde met een verontrustende boodschap: God heeft de mens in het paradijs op de plaats der engelen gesteld. Gabriël bevestigt dat: de engelen zullen het menselijk geslacht moeten eren.
De engelen Belzebub en Belial stoken hun leider Lucifer op om deze vernedering niet te accepteren. Belzebub doet net of hij de rust herstelt, maar intussen vraagt hij Lucifer de opstand tegen God te leiden. Onder druk neemt Lucifer deze taak op zich. Rafael probeert nog Lucifer tot rede te brengen, maar Lucifer zegt dat het al te laat is. Gods getrouwe engelen winnen de strijd en de Luciferisten worden veranderd in monsters en uit de hemel gesmeten. Voortaan zullen ze alleen nog macht op aarde hebben. Ze nemen wraak door op aarde te zorgen voor de zondeval van Adam en Eva.
Inhoud (via dbnl:)
LUcifer, d'Aertsëngel, opperste, en doorluchtighste boven alle Engelen, hoovaerdigh en staetzuchtigh, uit blinde liefde tot zijn eige, benijde Godts onbepaelde grootheit, oock den mensch, naer Godts beelt geschapen, en in het weeligh Paradijs met de heerschappye des aerdtbodems begiftight. Hy benijde Godt en den mensch te meer, toen Gabriël, Godts Herout, alle Engelen voor dienstbare Geesten verklaerde, en de geheimenissen van Godts toekomende menschworden hun ontdeckte; waer door het Engelsdom voorbygegaen, de waerachtige menschelijcke natuur, met de Godtheit vereenight, een gelijcke maght en Majesteit te verwachten stont: waerom de hoovaerdige en nijdige Geest, poogende zich zelven Gode gelijck te stellen, en den mensch buiten den hemel te houden, door zijne medestanders, ontelbaere Engelen oprockende, wapende, en tegens Michaël, 's hemels Veltheer, en zijne heirkrachten, onaengezien Rafaëls waerschuwinge, aenvoerde; en afgestreden, na de neêrlaegh, uit wraecke den eersten mensch, en in hem alle zijne nakomelingen, ten val broght, en hy self met zijne weerspannelingen ter helle gestort, en eeuwigh verdoemt wert.
Het toneel is in den hemel.
volledige samenvatting: Samenvatting
Apollion is naar aarde gestuurd om te kijken hoe het daar is. Hij keert terug en hij doet verslag aan Belzebub over het Hof van Eden. Hij vertelt over de schoonheid en het leven van Adam en Eva. Belzebub hoort het aan en wordt jaloers. Dan komt Gabriël en hij vertelt dat God besloten heeft om de mens boven de engelen te verheffen. Aan de engelen wordt dienstbaarheid gevraagd met Lucifer aan het hoofd.
Lucifer gaat klagen bij Gabriël over de nieuwe positie van de engelen. Lucifer besluit in verzet te gaan. Het plan is om de mens voor eeuwig uit de Hemel te sluiten.
Apollion en Belial proberen de Rey (de goede engelen) over te halen om hen te volgen, dat lukt niet. Michael probeert de ruzie te stoppen en vraagt om gehoorzaamheid. Dat is echter tevergeefs. Er zijn nu twee partijen namelijk de Luciferisten en de Rey.
Michael geeft zijn veldheer Gabriël met zijn schildknaap Uriël de opdracht om de opstand neer te slaan. Rafael probeert vrede te stichten, maar dat lukt niet. Hij bidt met de Rey samen tot God dat Hij de opstandige engelen genadig mag zijn.
Uriël vertelt het verloop van de slag aan Rafael. Lucifer heeft de slag verloren en stort ter aarde. Daar verandert hij in een mengeling van zeven dieren die de hoofdzonden symboliseren. Gabriël meldt aan Michael dat Adam gevallen is omdat Eva gegeten heeft van de verboden vrucht. Ze had daarvan gegeten omdat Belial haar verleidde met een slang als tussenpersoon. Dat is de wraak van de Luciferisten. De duivels worden opgesloten door Uriël en de zwavelpoel wordt ontgestoken om de gevallen engelen voor eeuwig te straffen.
samenvatting in bedrijven:
SamenvattingApollion is naar aarde gestuurd om te kijken hoe het daar is. Hij keert terug en hij doet verslag aan Belzebub over het Hof van Eden. Hij vertelt over de schoonheid en het leven van Adam en Eva. Belzebub hoort het aan en wordt jaloers. Dan komt Gabriël en hij vertelt dat God besloten heeft om de mens boven de engelen te verheffen. Aan de engelen wordt dienstbaarheid gevraagd met Lucifer aan het hoofd.
Lucifer gaat klagen bij Gabriël over de nieuwe positie van de engelen. Lucifer besluit in verzet te gaan. Het plan is om de mens voor eeuwig uit de Hemel te sluiten.
Apollion en Belial proberen de Rey (de goede engelen) over te halen om hen te volgen, dat lukt niet. Michael probeert de ruzie te stoppen en vraagt om gehoorzaamheid. Dat is echter tevergeefs. Er zijn nu twee partijen namelijk de Luciferisten en de Rey.
Michael geeft zijn veldheer Gabriël met zijn schildknaap Uriël de opdracht om de opstand neer te slaan. Rafael probeert vrede te stichten, maar dat lukt niet. Hij bidt met de Rey samen tot God dat Hij de opstandige engelen genadig mag zijn.
Uriël vertelt het verloop van de slag aan Rafael. Lucifer heeft de slag verloren en stort ter aarde. Daar verandert hij in een mengeling van zeven dieren die de hoofdzonden symboliseren. Gabriël meldt aan Michael dat Adam gevallen is omdat Eva gegeten heeft van de verboden vrucht. Ze had daarvan gegeten omdat Belial haar verleidde met een slang als tussenpersoon. Dat is de wraak van de Luciferisten. De duivels worden opgesloten door Uriël en de zwavelpoel wordt ontstoken om de gevallen engelen voor eeuwig te straffen.
Het hele verhaal per bedrijf
Eerste bedrijf
Eerste toneel
Belzebub en Belial horen Apollion uit over zijn tocht naar de aarde. Deze zingt de lof van de schoonheid van de aarde, maar waarschuwt voor de macht van de mensen wegens hun mogelijkheid tot voortplanting, terwijl ze (voorlopig nog) de gave van het eeuwige leven hebben.
Tweede toneel
Gabriël kondigt het Godsbevel af dat de engelen zich ten dienste van de mensen moeten stellen.
Derde toneel
De meerderheid der engelen legt zich ootmoedig neer bij het besluit en zingt de lof van De Schepper.
Tweede bedrijf
Eerste toneel
Lucifer is ontevreden over het Godsbevel en wordt hierin bijgetreden door Belzebub.
Tweede toneel
Lucifer stelt Gabriël op de hoogte van zijn bezwaren, maar deze wimpelt ze af omdat men Gods besluiten niet in vraag mag stellen. Lucifer krabbelt dan enigszins terug zodat Gabriël nog geen onraad vermoedt.
Derde toneel
Lucifer zweert zijn slag te slaan. Samen met Belzebub organiseert hij het verzet.
Vierde toneel
Apollion wordt erbij gehaald, maar deze heeft eerst ernstige bezwaren tegen zo’n ongelijke strijd. Uiteindelijk kiest hij toch Lucifers zijde omdat hij een belangrijke functie krijgt.
Vijfde toneel
Apollion spreekt dan af met Belial om door list tweedracht te zaaien tussen de engelen.
Zesde toneel
De rei der engelen ziet dat God vertoornd is wegens de afgunst van sommige engelen ten opzichte van de mens. Zij kiezen partij voor God en zullen trachten het tij te keren.
Derde bedrijf
Eerste toneel
Discussie tussen de Luciferisten en de rei der trouwe engelen. De aanhangers van Lucifer treden als groep op i.p.v. als individuen, dit geeft aan dat er reeds een begin van een opstand is.
Tweede toneel
Belial en Apollion geven tegenover de rei de Luciferisten gelijk. Op het einde zegt Apollion nog dat hij hoopt dat de storm zal over drijven.
Derde toneel
Belzebub tracht het klagen om te buigen tot opstand, precies door te veinzen de opstand te willen indijken. Hij doet zich laf voor en beweert voorstander te zijn van onderhandelingen met God.
Vierde toneel
Michael komt op en spreekt Belzebub onmiddellijk aan als de leider van het verzet. Belzebub verdedigt zich door te zeggen dat hij de zaak in der minne wil regelen. Michael antwoordt nog steeds erg uitdagend (“’t Is u geraden of uw hoofd gaat eraf!”) wat de Luciferisten nog meer ophitst. Zij zeggen dat ze slechts op Lucifer wachten om tot de aanval over te gaan. Michael denkt niet dat Lucifer hen zal leiden.
Vijfde toneel
Belzebub raadt de Luciferisten aan Lucifer tot leider te kiezen, hijzelf is daarvoor niet geschikt, zegt hij. Lucifer tracht hen nog wat in te tomen en herinnert hen aan hun eed van trouw aan God. Belzebub lanceert dan echter een nieuwe eed (“Getrouwigheid aan God en onze Morgenstar”), waarop Lucifer aanvaardt “uit nood en dwang”.
Zesde toneel
De Rei der Engelen betreurt de gang van zaken en duidt “staatzucht” als de dader aan. “Staatzucht” is bij Vondel het streven naar een machtspositie. Hier is het stuk dus op z’n hoogtepunt. Nu volgt de peripetie.
Vierde bedrijf
Eerste toneel
Gabriël komt Michael, die verbaasd is over Lucifer, melden dat hij moet optrekken tegen de opstandelingen. Eerst wilde God nog genade tonen maar Lucifer werd door z’n volgelingen als een afgod bewierookt en dat gaat God veel te ver.
Tweede toneel
Belzebub meldt dat steeds meer engelen afvallig worden. Lucifer houdt een ophitsende toespraak tot zijn troepen.
Derde toneel
Rafaël is door God als bemiddelaar uitgestuurd, ook omwille van zijn persoonlijke vriendschap met Lucifer. Lucifer antwoordt echter dat hij eigenlijk voor God strijdt
Rafaël zegt dan: wees toch niet zo hypocriet, God ziet de waarheid doorheen de schijn; het is staatszucht die u drijft.
Dan geeft Lucifer toe: welja, dat is waar en evenzo is het waar dat ik tegen God niet kan zegevieren, maar we zijn nu reeds te ver, we kunnen niet meer terug.
Vierde toneel
Apollion komt opgewonden op het toneel. Volgens hem is de slag reeds gewonnen. Lucifer relativeert het enigszins maar gaat toch tot de aanval over tegen de troepen van Michael.
Vijfde toneel
Onder leiding van Rafaël bidt de Rei der Engelen om vergiffenis voor Lucifer en zijn volgelingen.
Vijfde bedrijf
Eerste toneel
Uriël verhaalt aan Rafaël en “dus” aan de toeschouwers hoe de slag verlopen is in het voordeel van de troepen van Michael. In hun val veranderen Lucifer en de zijnen in “duivels”, dit zijn wezens die zijn samengesteld uit zeven dieren die de zeven hoofdzonden voorstellen: de leeuw (hovaardigheid), het zwijn (gulzigheid), de ezel (luiheid), de rhinoceros (toorn, woede, agressiviteit), de aap (schaamteloosheid, wulpsheid), de draak (nijd, afgunst) en de wolf (gierigheid).
Tweede toneel
De rei der Engelen zingt een loflied op Michael. Deze geeft het compliment door aan God.
Derde toneel
Gabriël komt de vreugdestemming verstoren met een relaas van de val van Adam en Eva. Lucifer heeft immers gezworen “zoveel mensen, als geen tong vermag te noemen, en al wat Adam teelt in eeuwigheid (te) verdoemen”. Het is Belial die in de huid van de slang is gekropen. Michael geeft dan aan Uriël het bevel Adam en Eva uit het Aards Paradijs te jagen, opdat ze niet meer van de boom van Eeuwig Leven zouden kunnen eten. Andere engelen moet de Hel in gereedheid brengen om Lucifer en de zijnen eeuwig te pijnigen. Het stuk eindigt met een lofzang van de Rei der Engelen op de Verlosser.
Het laatste bedrijf beeldt dus de val van Lucifer uit, maar toont ook zijn macht. Dit was nodig want het Kwaad (de duivel) is bijna zo sterk als het Goede (god) en de mens (die zwak is) kiest dan ook dikwijls voor het verkeerde.
personages
Personaedjen.
Belsebub, } wederspannige Oversten.
Belial, } wederspannige Oversten.
Apollion, } wederspannige Oversten.
Gabriël, Godts Geheimenistolck.
Rey van Engelen.
Lucifer, Stedehouder.
Luiciferisten, Oproerige Geesten.
Michaël, Veltheer.
Rafaël, Bescherm-engel.
Uriël, Michaëls Schiltknaep.
De personages zijn allemaal engelen in de hemel. In het begin van het verhaal zijn ze allemaal nog in 'dienst' van God
Lucifer is in dit verhaal de belangrijkste persoon. Hij staat symbool voor het kwaad en is de grootste vijand van God. Hij wil de mens verleiden om zo zielen, voor in zijn dodenrijk, te winnen. Hij is de leider van de gevallen engelen.
Belial is een al eerder gevallen engel. Samen met Apollion drijft hij Lucifer tot een opstand. Belial is ook degene die Adam en Eva verleidde in het paradijs.
Apollion zit vol met leugens en bedrog en pleegt vaak openlijk geweld.
Belzebub staat symbool voor leugen en bedrog.
Gabriël en Rafaël zijn 2 engelen die erg trouw aan God zijn. Rafaël staat ook symbool voor God's bescherming.
Michaël is ook een engel van God. Hij eist gehoorzaamheid en na de overwinning geeft hij alle eer aan God.
samenvatting eerste bedrijf
nummer 1: deel tekst 1 Het eerste bedrijf
Het eerste bedryf. eerste helft
De hooggeplaatste engel Belzebub ziet uit naar de terugkeer van Apollion, die naar de aarde is afgedaald om te zien hoe het de recent geschapen mens en diens omgeving vergaat. Bij zijn terugkeer heeft Apollion een gouden tak van de boom des levens bij zich. Belzebub concludeert: 'Men zou ons Paradys om Adams hof verwenschen./ 't Geluck der Engelen moet wycken voor de menschen'. Het verslag laat er geen twijfel over bestaan dat het aardse paradijs superieur is aan dat van de engelen. De mens heerst over alle dieren, is mooier dan de hemelbewoners en bovendien geschapen in twee geslachten: 'Een hooger zaligheit, die d'Engelen noch missen./ Hoe arm is eenigheit! wy kennen geen gespan/ Van tweederhande kunne, een jongkvrouw, en een' man/ Helaes! wy zyn misdeelt: wy weten van geen trouwen,/ Van gade of gading, in een' hemel, zonder vrouwen.' Apollion is geraakt door de schoonheid van Eva, maar Belzebub voorziet bezorgd dat de menselijke voortplanting bewerkstelligen zal dat 'er met der tyt een weerelt aengeteelt' zal worden, die de macht der engelen zal overvleugelen. Een bazuin kondigt de komst van Gabriël en de eerste rei van engelen aan. Gabriël kondigt Gods besluit af om de mens te verheffen tot Zijn niveau, dus hoger dan de engelen, die de mens voortaan zullen moeten dienen en, als het gaat om de gestalte van Christus, ook aanbidden. Nadat Gabriël heeft opgeroepen tot trouwe dienst aan God en de mens, heft de rei een lofzang op God aan.
Belzebub. Belial. Apollion.
(na introductie van de engelen, waarin Apollion vertelt dat hij de aarde bekeken heeft)
Belz:
Wat brengt Apollion?
Apol:
Heer Belzebub, ick heb, zoo vlytigh als ick kon,
Het laegh gewest bespiet, en offere u de vruchten,
Zoo diep beneden ons, in andre zon en luchten,
Gesprooten: oordeel, uit de vruchten, van het lant,
En van den hof, door Godt gezegent, en geplant,
Tot wellust van den mensch.
(r. 24 - 29)
Belz.
Nu maelme de gedaente en 't wezen van de menschen.
Ap.
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschẽ,
Wanneer men schepzels ziet, die 't al te boven gaen,
En onder wiens gezagh alle andre dieren staen.
Ick zagh den ommegangh van hondertduizent dieren,
Die op het aertrijck treen, of in de wolcken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewent,
En leven schept in zijn byzonder element.
Wie sou een ieders aert en eigenschappen raemen
Als Adam! want hy gafze op eene ry haer naemen.
De berghleeuw quispelde hem aen met zijnen staert,
En loegh den meester toe. de tiger ley zijn' aert
Voor 's Konings voeten af. de lantstier boogh zijn' horen,
En d'olifant zijn' snuit. de beer vergat zijn' toren.
Griffoen en adelaer quam luistren naer dien man,
Oock draeck, en Behemoth, en zelf Leviatan.
Noch zwygh ick welk een lof den mensch wort toegezongen
En toegequinckeleert van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwyl de wint in 't loof, de beeck langs d'oevers speelt,
En ruischt op een Muzyck, dat nimmer 't hart verveelt
Had zich Apollion in zynen last gequeeten,
Hy had ons hemelrijck in Adams Rijck vergeeten.
(r. 81 - 108)
nummer 2: eerste bedrijf deel 2
eerste bedrijf deel 2
Apollo doet verslag van zijn tocht naar de aarde en vertelt aan Belzebub hoe de mens eruit ziet. God heeft de mens net geschapen naar zijn evenbeeld.
r. 128 - 144
Belz.
Wat dunckt u van zyn ribbe, en lieve gemalin?
[p. 5]
Apol.
Ick deckte mijn gezicht en oogen met mijn vleugelen,
Om mijn gedachten en genegentheên te teugelen,
Zoo dra zy my gemoete als Adam met der hant
Haer leide door het groen, by wijlen hielt hy stant,
Beschoudeze overzy, en onder dat beloncken
Begon een heiligh vier zijn zuivre borst t'ontvoncken:
Dan kuste hy zijn bruit, en zy den bruidegom:
Dan ging de bruiloft in, met eenen wellekom
En brant van liefde, niet te melden, maer te gissen;
Een hooger zaligheit, die d'Engelen noch missen.
Hoe arm is eenigheit! wy kennen geen gespan
Van tweederhande kunne, een jongkvrouw, en een' man.
Helaes! wy zijn misdeelt: wy weeten van geen trouwen,
Van gade of gading, in een' hemel, zonder vrouwen.
Belz.
Zoo wort 'er met der tijdt een weerelt aengeteelt?
Apol.
Door een genot van 't schoon, in 's menschen brein gebeelt,
En ingedruckt met kracht van d'opgespanne zinnen.
Dat houdt dit paer verknocht. hun leven is beminnen,
r. 175 - 184
Belz.
Wat baet al's menschen roem, indien zijn schoonheit smelt,
En endelijck verwelckt, gelijck een bloem op 't velt?
Apol.
Zoo lang die hof beneên niet op houde ooft te geven,
Zal dit gezalight paer by zulck een' appel leven,
Die daer in 't midden groeit, bevochtight van den stroom,
Waer by de wortel leeft. dees wonderbaere boom
Wort 's levens boom genoemt. zijn aert is onbederflijck.
Hier door geniet de mensch het eeuwigh en onsterflijck,
En wort den Engelen, zijn' broederen, gelijck,
Ja overtreft ze in 't eindt; en zal zijn maght en Rijck
Verbreiden overal. wie kan zijn vleugels korten?
Het tweede bedrijf
Tweede bedrijf
Eerst nu verschijnt Lucifer op zijn strijdwagen, begeleid door engelen. Hoewel de degradatie hem verbittert ('Ons slaverny gaet in'), is verzet voor hem geen optie ('hier gelt geen tegenspraeck'). Daar denkt Belzebub anders over en hij wijst op de persoonlijke consequenties voor Lucifer, 'legh voortaen den scepter uit der hant//legh af uw morgenstralen'. Dat raakt Lucifer, die bezweert alles te zullen doen om dat te voorkomen: 'Dat zal ick keeren, is het anders in myn maght'. Belzebub brengt het oudste recht in als argument dat er onrecht begaan wordt en Lucifer neemt diens redenering dat Gods oogmerk onrecht is over. Hij besluit zich te verzetten ('ick wijck niet eenen voet') en gaat nog liever zijn ondergang tegemoet dan te buigen: 'En liever d'eerste Vorst in eenigh lager hof,/ Dan in 't gezalight licht de tweede, of noch een minder'. Lucifer vraagt Gabriël om nadere inlichtingen en draagt zijn bezwaren aan. Gabriël heeft geen antwoorden en dringt aan op onvoorwaardelijke aanvaarding van Gods besluit. Lucifer werpt tegen dat Gods eer wordt aangetast door zich met een zo laag schepsel als de mens te verbinden, met chaos als gevolg. Gabriël beëindigt het gesprek met het advies te berusten: 'Heer Stedehouder, rust, en hanthaef d'eerste ons wetten.' Lucifers antwoord: 'Men zal er scherp op letten', is voor tweeërlei uitleg vatbaar: mogelijk beaamt Lucifer niet alleen Gabriëls woorden, maar bedoelt hij ook dat hij de mogelijke aantasting van zijn eigen positie argwanend zal volgen.
Zodra Gabriël vertrokken is, begint Belzebub weer Lucifer op te stoken. Lucifer zweert nu zich ten koste van alles boven iedereen en alles te willen verheffen, al moet daarvoor de hele wereldorde overhoop gehaald worden. Vervolgens ontbiedt hij Apollion, die hem groet als een monarch. Hij legt hem een listig plan voor om Michaël, de bevelhebber van Gods leger, uit te schakelen. Apollion merkt op dat dit al gelijk staat aan verzet tegen God zelf: 'Het overpeinzen quetst alree Godts majesteit'. Hoewel Apollion waarschuwt voor Gods almacht en de sterkte van Michaëls leger, meent Belzebub dat er kans van slagen is. Lucifer beveelt Apollion om zoveel mogelijk engelen voor zijn kamp te winnen, waarna hij zich op zijn strijdwagen begeeft naar de vergadering der hofraad, waar hij Belial en Apollion met het plan verwacht.
Op verzoek van Apollion verzint Belial een pakkende slogan voor de opstand: 'Den mensch in eeuwigheit ten hemel uit te sluiten'. Hun werkplan bestaat uit drie stappen: ten eerste het met valse argumenten stimuleren van ontevredenheid; ten tweede moet de overste Belzebub, zonder er meteen voor uit te komen, zijn gezag aan de opstand verlenen met de erkenning dat de grieven gegrond zijn en de status quo gehandhaafd dient te blijven; ten derde moet Lucifer zich tot leider laten kiezen, want 'Zy zullen zonder hooft dien optoght niet beginnen'. Lucifer moet eerst aarzeling veinzen en dan op aandringen van Belzebub de leiding accepteren. Met dit plan gaan ze naar de hofraad. Zang: de rei der engelen vraagt waarom de hemel verduisterd is. Tegenzang: omdat een aantal engelen jaloers is op de mens. Toezang: men zal pogen de ontevredenen te sussen.
nummer 3: tweede bedrijf deel 1 deel tekst
r. 450 - 461
Gabriël. Lucifer.
gabriël
HEer Stedehouder, hoe? waer heene leit de reis?
Luc.
Naer u, Herout en tolck van 't hemelsche palais.
Gab.
My dunkt ick zoude uw wit aen 't voorhooft kunnen gissen.
Luc.
Ghy die den duistren gront van Godts geheimenissen
Door 't licht van uw vernuft ontdeckt, en openbaert,
Verlichtme met uw komst.
Gab.
wat is 't dat u bezwaert?
Luc.
Het raetslot en besluit der Godtheit, die de waerde
Des hemels laeger schat dan 't element der aerde,
Den hemel onderdruckt; het aertrijck uit een' poel
Door alle starren voert; het menschdom op den stoel
Der Englen zet; berooft hun 't Recht der eerste gaven;
Gebietze om 's menschen nut te zweten, en te slaven.
r. 499 - 512
Luc.
Zoo zal een vreemdeling, een worm, het hooghste woort
Hier boven voeren, en een ingeboren zwichten
Voor vreemde Heerschappy? de mensch een' zetel stichten,
Zoo verre boven Godt?
Gab.
genoegh u met uw lot,
En staet en waerdigheit, u toegeleit van Godt.
Hy hief u in den top van alle Hierarchijen:
Doch niet om iemants glans en opgang te benijen.
De wederspannigheit verplet haer hooft en kroon,
Indienze wederstreef des Oppersten geboôn.
Uw aenzien schept zijn licht alleen uit Godts vermogen.
Luc.
Ick heb tot noch mijn kroon voor Godt alleen geboogen.
Gab.
Zoo buighze oock voor 't besluit der Godtheit, die het al
Wat wezen heeft uit niet, of namaels wezen zal,
Bestiert tot zeker eindt, hoewel wy 't niet beseffen.
nummer 4: Tweede bedrijf deel 2
r. 662 - 681
Lucifer:
Ga hene, en overlegh dit stuck met Belial:
Het moet'er duister zijn, daer hy verdoolen zal.
Zijn troni, gladt vernist van veinzen en bedriegen,
In 't mommen niemant kent, die haer voorby kan vliegen.
Ick stijgh te wagen: legh het over met u twee.
De Hofraet is vergaert, en wacht ons komst alree.
Men zal, zoo dra ghy komt, u beide binnen roepen.
Heer Overste, bewaeck de hofpoort met uw troepen.
Belial. Apollion.
GOdts Stedehouder dient zich van ons beide om hoogh.
Apol.
Wy vliegen te gelijck, als pijlen van zijn' boogh:
Beli.
En doelen op een wit, doch hachelijck te raecken.
Apol.
Sta vast, de hemel wil van desen aenslagh kraecken.
Beli.
Laet kraecken al wat wil: het moet'er nu op staen.
Apol.
Hoe grijpen wy dit stuck met kans en voordeel aen?
[p. 22]
Beli.
De wapens dienen ons: men moet van 't heir beginnen.
Apol.
De hoofden eerst, met een de stoutsten zien te winnen.
Beli.
Door iet wat glimpelijx, en met een' schijn verbloemt.
Apol.
Zoo geef het dan een' naem: laet hooren hoe ghy 't noemt.
Beli.
Men hanthaef 't Engelsdom, zijn hantvest, eer, en staeten.
En kieze een hooft, waer op zich ieder magh verlaeten.
r. 709 - 722
Beli.
Zoo zal men allerbest versufte traegheit mij en.
[p. 23]
Ons heil en uitkomst hangt aen snelheit, en aen spoet.
Apol.
Niet min aen kloeck beleit, en dapperheit, en moedt.
Beli.
Die zal, door toeval van ontelbre vaenen, groejen.
Apol.
Zy morren vast: men moet hier heimlijck onder roejen,
Zich mengen in dien hoop, en voeden hun beklagh.
Beli.
Dan diende Belzebub, een Vorst van groot gezagh,
Zijn wapen aen hun klaght en wettigheit te hangen.
Apol.
Niet plotsling, maer allengs, en als door zijde gangen.
Beli.
De Stedehouder met zijn tegenwoordigheit
Bie zelf de stercke hant aen zulck een trots beleit.
Apol.
Wy zullen in den Raet zijn' zin en voorstel hooren:
Hy veinze voor een poos, en geve in 't endt de spooren
De rei en de jaloersen, Luciferisten genaamd, geven elkaar geen duimbreed toe: de laatsten ontwikkelen Lucifers argumentatie en houden zich doof voor de religieuze terechtwijzingen van de getrouwe engelen. Als het gesprek op dood spoor belandt, verschijnen Apollion en Belial. Apollion gnuift van genoegen, Belial informeert naar de oorzaak van de onvrede, waarop de rei de hulp van deze twee oversten vraagt. De twee vertonen echter veel begrip voor de grieven en kiezen partij voor de ontevredenen ('zij steunen op hun Recht'). Het twistgesprek herhaalt zich, nu met Belial en Apollion als woordvoerders van de Luciferisten. Als de twee blijven volhouden dat God ongelijk heeft, waagt de rei het zijn meerderen een waarschuwing uit te delen: 'Zie toe, en wacht u wel deze ongenoeght te styven'. 'Wy wenschen,' veinst Apollion, 'dat dees lucht en wolck magh overdryven/ Eerze uitberste, en 't gewest des hemels zette in vier.' Onderwijl stromen steeds meer Luciferisten toe.
Met de komst van Belzebub, eveneens tevreden gnuivend, begint fase twee van het plan. Belzebub gedraagt zich als een officier die zijn manschappen op een oproer betrapt, vraagt wat er aan de hand is, waarop de Luciferisten hem het leiderschap aanbieden: 'wy staen gereet uw scharen,/ Uw' standert, en uw heir te volgen: treck maar aen'. Hij reageert dubbelhartig, zegt niets tegen Gods beleid, maar getroffen door de onenigheid suggereert hij dat men bij God moet bemiddelen. Nu verliezen de Luciferisten alle zelfbeheersing: 'Hier gelt alleen gewelt, en kracht, en wraeck, en dwangk' en even later heeft hun verzoek aan hem om het leiderschap te aanvaarden de kracht van een bevel: 'Dit gansche leger eischt u tot een opperhooft,/ En leitsman op dien toght'. Belzebub veinst een vreedzame oplossing voor het conflict te wensen. De rei doorziet zijn sluw spel niet en valt hem bij.
Volgens plan zou nu Lucifer moeten opdagen, maar in plaats daarvan arriveert veldheer Michaël. Deze treedt op als een generaal en stelt de hoogste in rang onder de relschoppers, Belzebub, aansprakelijk voor de oploop. Belzebub, die zich nog steeds niet openlijk als aanhanger van de Luciferisten heeft doen kennen, weet zich zalvend te excuseren en roept de rei aan als getuige van zijn trouw. Michaël waarschuwt dat onderhandelen mag, maar bij verzet 'wacht uw hooft'. Dit werkt averechts uit, de Luciferisten stellen op even felle toon de eis: 'Men stell' geene amptenaers van 't hemelsch Vaderlant/ Beneden 't aertsch geslacht', want anders zal zelfs geen 'blixemspeer' de onderwerping nog kunnen afdwingen. Dat gaat veel te ver en Michaël beveelt de Luciferisten tot driemaal toe zich te onderwerpen: ten eerste moet men inrukken ('vertreckt naer uwe vanen. Dat past soldaten') en als dat bevel niet onverwijld opgevolgd wordt, dan luidt het tweede bevel dat men de wapens neerlegt. Als ook dit wordt geweigerd, sneert Michaël: 'ghy zyt geen zonen meer van 't licht'. Zijn derde en laatste bevel: 'Welaen, ick wil dat zich d'oprechte en vrome Reien/ En scharen daetlijck van rebelle rotten scheien.' Met alleen de rei engelen trekt hij weg. De Luciferisten blijven achter met Belzebub, wiens dubbelspel nu is uitgespeeld. Hij stelt dat Lucifer de meest geschikte leider is.
Dan arriveert Lucifer, die door het uitkomen van de opstand voor een voldongen feit staat. Hij spreekt de menigte toe en krijgt de strijdbijl aangeboden. Lucifers aarzeling lijkt op een echte tweestrijd en in zijn antwoord klinken dan ook beurtelings elementen van trouw en opstand. Opnieuw volgt hij de schijnredenering dat verzet tegen de mens geen opstand tegen God zou zijn, maar vervolgens belijdt hij trouw: 'Ick ken geen ander Recht; en stutte, als Stedehouder/ Der Godtheit, zyn besluit en raetslot met myn schouder.' Al zijn argumenten tegen de opstand worden door de Luciferisten weerlegd. Lucifer sputtert nog wat tegen, maar zonder overtuiging. Nu duidelijk is dat een derde van de engelen achter de opstand staat, geven Belzebubs woorden een laatste duw aan zijn besluit. Zonder overtuiging geeft Lucifer dan toe aan het verzoek en zijn woorden klinken zelfs modeloos: 'Ick troostme dan gewelt te keeren met gewelt.' Lucifer aanvaardt het leiderschap met te zeggen 'Dat ick, uit noot en dwang, dien last aenvaerden zal', waarna Belzebub meteen wierook, fakkels en lofzangen laat aanrukken om het besluit te bezegelen ('Nu brengt het wieroockvat, ghy godtgetrouwe scharen:/ Bewieroockt Lucifer met wieroockkandelaren'). Het bewieroken, een eer die alleen God toekomt, wijst uit dat, hoe gelaten Lucifer het zich ook laat aanleunen, hij zich in de plaats van God stelt. De rei van engelen klaagt over de afgunst die de groep verdeelt, maar vraagt in de Toezang om een streng ingrijpen, want 'Staetzucht kent noch Godt, noch bloet.'
Nummer 5: derde bedrijf deel 1
r. 1050 - 177
Lui.
Zy quetst het heiligh Recht, aen d'Engelen geschoncken.
Belz.
Het Recht te quetsen kan den onderzaet ontvoncken,
Een vier ontsteken, daer de lucht afbranden zou.
O averechtsen loon van onbevleckte trou!
Hoe zullen wy ons best in dees vertwijfling draegen?
Lui.
Men trooste zich een kans, een' stouten sprong, te waegen.
Belz.
Waer toe zich zelfs gewaeght? men ga een' zachter gangk.
Lui.
Hier gelt alleen gewelt, en kracht, en wraeck, en dwangk.
Belz.
Men kon, waer 't mogelijck, een veilig middel kiezen.
Lui.
Met uit stel zal men hier niet winnen, maer verliezen.
Belz.
Men geef zijn ongelijck met reden te verstaen.
Lui.
De reden heeft hier uit: men zet ons onder aen.
Bel.
Met smeken moght ghy best en eerst uw' wensch verwerven.
Lui.
Het stuck ontdecken, is den handel gladt bederven.
Belz.
Men kan dien aenslagh naeu ontveinzen voor het licht.
Lui.
Wy groeien maghtigh aen, en staen in evenwight.
Belz.
De kans begunstight hun, die met Gods Veltheer vechten.
Lui.
Hier is met sufferye en schrick niet uit te rechten.
[p. 34]
Belz.
Wat zeit Apollion hier toe, en Belial?
Lui.
Zy trouwen onze zijde, en stercken het ghetal.
Belz.
Hoe heeft men dit verhaest? het is nu ver gekomen.
Lui.
De hemel vloeit ons toe van zelf met volle stroomen.
Belz.
Betrout u op geen heir, vol lichte weifelaers.
Lui.
Wy zien alree meer kans, en voordeel, min gevaers.
Belz.
Wie reuckeloos begint, beroem' zich van geen voordeel.
Lui.
Aen d'uitkomst hangt het al, voor d'uitkomst dwaelt het oordeel.
Dit gansche leger eischt u tot een opperhooft,
En leitsman op dien toght.
r. 1096 - 1112
Michaël. Belzebub. Luiciferisten.
WAer zijnwe? wat gedruis verneemt men hier alree?
Dit schijnt een hof van twist en oproer, niet van vreê,
Gehooorzaemheit, en trou. Prins Belzebub, wat reden
Beweeght u, als een hooft van wederspannigheden,
[p. 35]
Dien oploop, zwanger van een goddeloos verraet,
Te styven tegens Godt, ons aller toeverlaet?
Belz.
Genade, ô Michaël, gewaerdigh ons te hooren,
Eer ghy een vonnis velt, uit yverigen tooren,
Ter eere van Godts Naem. belast ons met geen schult.
Mich.
Ick zal uw onschult dan aenhooren met gedult.
Belz.
De t'zamenrotting van zoo menigh duizent troepen,
Gesteurt om 't hooghgebodt, ten rijxtroon uitgeroepen,
Op Gabriëls bazuin, vereischte een tusschenspraeck,
Tot slissing van dien brant; waerom ick van hun zaeck
En klaghten kennis koom te nemen., om het muiten,
By alle middelen en mooghlijckheên, te stuiten:
Zy vaeren echter voort, al razende en ontzint
Nummer 6: derde bedrijf deel 2
r. 1167 - 1176
Mich.
Hardneckige aert, ghy zijt geen zoonen meer van 't licht,
Maer eer een bastertslagh, dat voor geen Godtheit zwicht.
Ghy terght den blixemstrael, en onverzoenbren toren:
Volhartghe, wat een ramp en val is u beschoren!
Ghy luistert naer geen' raet, noch onderwijs: laet zien
Wat d'Allerhooghste stem ons boven zal gebiên.
Wel aen, ick wil dat zich d' oprechte en vroome Reien
De wierookhulde aan Lucifer is te veel geweest en nu bezorgt Gabriël Michaël het bevel om tegen Lucifer en diens trawanten op te trekken. Zijn schildknaap Uriël brengt hem zijn wapenuitrusting, terwijl Rafaël een laatste poging doet Lucifer op andere gedachten te brengen en hem de olijftak der vrede aanbiedt. Lucifer zelf, beheerst door angst en zenuwen, kan niet geloven aan de overwinning op Michaël en zijn leger, ondanks de verzekeringen van Belzebub. Hij aarzelt de strijd te beginnen en bindt zijn manschappen op het hart dat er geen weg terug is en dat ze daaruit hun kracht moeten putten. Ook vraagt hij zijn officieren nog eens de eed van trouw af te leggen. Dan daalt onderhandelaar Rafaël van boven neer en tracht voor de tweede keer om Lucifer door het aanbieden van de olijftak tot bezinning te brengen. Ook waarschuwt hij Lucifer voor het lot dat hem anders wacht: 'Zoudt ghy uw glansen, die de hemelen vercieren,/ Ons licht verduisteren, in eenen knoop van dieren/ En mengsel van gedierte en ondier onder een,/ Griffioensklaeu, drakenhooft, en andre gruwzaemheên'. Opgelucht dat verzoening nog mogelijk is, komt Lucifer tot bedaren, maar dat betekent ook dat zijn trots en grieven weer opspelen. Zo slaat de slinger van zijn weifeling steeds verder uit.
Peter Paul Rubens - De aartsengel Michaël verwijdert Lucifer en de rebellerende engelen uit de hemel, 1622
Rafaël weerlegt Lucifers argumenten als sofismen, want in werkelijkheid is de stedehouder welzeker aan staatzucht ten prooi gevallen. Rafaël biedt nog een derde en laatste maal de olijftak aan: 'Ontfang dien tack van pais: wy offren u Godts vrede.' In een wanhoopsmonoloog verwoordt Lucifer zijn nieuw verworven inzicht dat de ware aard van zijn handelen wel degelijk een opstand tegen God is. Verscheurd door wanhoop meent Lucifer te ver te zijn gegaan en kan, in weerwil van Rafaëls verzekering, niet geloven dat genade nog mogelijk is. Het klinken van de bazuin uit Michaëls leger zet Apollion aan om Lucifer aan te moedigen spoedig tot actie over te gaan. De onzekerheid voorbij, gedraagt Lucifer zich vastberaden zoals een bevelhebber past. Wanneer Michaëls leger in aantocht is, besluit Lucifer ten strijde te trekken. Tot verdriet van Rafaël, die als laatste middel om de strijd nog te voorkomen de hulp van de rei inroept. In dialoog met de rei bidt Rafaël voor Lucifers genade.
nummer 7: vierde bedrijf deel 1
r. 1330 - 1362
Gabriël. Michaël.
DE gansche hemel gloeit, in eenen lichten brant
Van oproer en verraet. 'k verdaegh u, als Gezant
Van Godt en zijnen stoel, nu daetlijck op te trecken,
Met eenen gloet van vier en yver deze vlecken
Te branden uit Godts naem, en 't zuiver Hemelsdom.
Vorst Lucifer braveert: hy roert trompet, en trom.
Mich.
Is Lucifer, helaes, in zijne trou verandert?
Gab.
Des hemels derde deel heeft reede zijnen standert,
Die valsche Morgenstar, gezworen, zijnen troon
Bewieroockt, als een' Godt, en met een' lastertoon
Van goddeloos muzijck hem eere toegezongen.
Zy komen herwaert aen in volle kracht gedrongen,
En dreigen schrickelijck de poort van 't wapenhuis
Te rammen met gewelt. een woest een wilt gedruis
Van onweêr buldert vast, van boven, en van onder.
Het weêrlicht, stormt, en raest. de blixem, en de donder
In arbeit, schudden vast de pijlers van ons hof.
Men hoort geen Serafijns, noch wedergalm van lof.
Een ieder zit in druck gedompelt over d'ooren.
Dan zwijgen plotseling, dan huilen al de kooren
Der Engelen, van druck, en medelijden, om
Den blinden afval van 't gezalight Engelsdom,
En d'Engelsche natuur. 't is meer dan tijt om heden
Te quijten uwen plicht, en op uw heilige eeden,
[Die ghy, als Veltheer, op het punt des blixems zwoert,
By Godt en zijnen naem,] te passen.
Mich.
wat vervoert
Godts Stedehouder dus zich tegens Godt te kanten,
Als een verwaeten hooft van dolle vloeckverwanten?
Gab.
De hemel weet hoe noode ick Godts gerechte zaeck
Verdadige, op dees wijs. hoe bitter wil de wraeck
[p. 43]
Hem treffen! want men weet geen middelen te vinden,
Om dit verdoolt geslacht rampzaligen en blinden
Te leiden op de baen, de heirbaen van hun trou.
r. 1452 - 1466
Luc.
Wy zweeren te gelijck by Godt, en Lucifer.
Belz.
Maer zie hoe Rafaël, verbaest, en vol medoogen,
Met zijnen vredetack van boven komt gevloogen,
Om uwen hals, op hoop van stilstant, en verdragh.
Rafaël. Lucifer.
OCh, Stedehouder, mont van 't goddelijck gezagh,
Wat heeft u buiten 't spoor van uwen plicht gedreven?
Zoudt ghy den Schepper van uw glori wederstreven?
[p. 46]
Lichtvaerdigh weifelen, en wancklen in uw trou?
Dat hoop ick nimmermeer. helaes, ick zwijm van rou,
En blijve om uwen hals beklemt, bestorven hangen.
Luc.
Oprechte Rafaël.
Raf.
mijn blyschap, mijn verlangen,
Ick bidde u hoorme.
Luc.
spreeck, zoo lang het u behaegh'.
Raf.
Genade, ô Lucifer. verschoon u zelven: draegh
Geen harnas tegens my, die treurigh smilte, en quijne
Van druck, om uwent wil. ick koom, met medecijne
En balsem van gena, gesteegen uit den schoot
Der Godtheit, die, gelijckze in haeren Raet besloot,
U, boven duizenden gekroonde Heerschappyen,
Gezalft heeft op den stoel van haer stadthouderyen.
nummer 8: vierde bedrijf deel 2
r. 1532 - 1567
Raf.
Och Stedehouder, wat verbloemt ghy uw gepeinzen
Voor 't alziende oog? ghy kunt uw oogmerck niet ontveinzen.
De strael van zijn gezicht ontdeckt de duisternis,
De staetzucht, daer uw geest zoo grof van zwanger is,
En reede in arbeit gaet, om dit gedroght te baeren.
Waer bergh ick my van schrick! hoe ryzen al mijn haeren!
Verdwaelde Morgenstar, verschoon u zelve toch.
Ghy kunt d'Alwetentheit niet paeien met bedrogh.
Luc.
Wat staetzucht? heeft mijn plicht in eenigh deel ontbroken?
Raf.
Wat hebt ghy in uw harte al heimelijck gesproken?
Ick wil in 's hemels top, door alle wolcken heen,
En boven Godts gestarnte opstijgen, van beneên,
Godt zelf gelijck, geen maght bestraelen met genade,
't En zyze aen mijnen stoel het leen verheergewaede:
Geen majesteit braveer' met schepter, nochte kroon,
Ten zy ick haer beleene uit mijnen hoogen troon.
Bedeckt uw aengezicht; valt neder: strijckt uw pennen,
En wacht u, boven ons, een hooger maght te kennen.
Luc.
Hoe nu toe? ben ick dan Godts Stedehouder niet?
Raf.
Dat zijt ghy, en ontfingt van 't onbepaelt gebiet
Bepaelde mogentheit, en heerscht uit zijnen naeme.
Luc.
Helaes, hoe lang? tot dat Vorst Adam ons beschaeme,
En, boven de natuur der Engelen, zijn lot
Uit 's hemels schoot ontfange, en aenzitt' neffens Godt?
Raf.
Wil d'opperste Monarch zijn maght met mindren deelen;
Ja d'eerste kroon den mensch opzetten, en beveelen,
Hem wijden tot een hooft der Geesten, boven al
Wat kroon en scepter voert, of namaels voeren zal;
[p. 49]
Zoo leer ootmoedigh u Godts raetslot onderwerpen.
Luc.
Dat is de wetsteen om dees heirbyl op te scherpen.
Raf.
Ghy scherptze reuckeloos voor uwen eigen neck.
Bedenck eens waer wy staen. de hemel kan geen vleck
Van afgunst haet en nijt noch hovaerdy verdraegen.
De Wraeck des hemels dreight dees schantvleck uit te vaegen.
Hier helpt geen veinzen. och, of voor d'alziende Zon,
Het aldoordringende oogh, ick deze lastren kon
Bedecken. Lucifer, waer is u glans gebleven?
r. 1627 - 1669
Raf.
Och Lucifer, waeck op. ick zie den zwavelpoel,
[p. 51]
Met opgespalckte keel, afgrijslijck naer u gapen.
Zult ghy, het schoonst van al wat Godt oit heeft geschapen,
Een aes verstrecken, voor het vraetige ingewant
Des afgronts, nimmer zadt, en nimmer uitgebrant;
Dat hoede Godt. och och, bewilligh onze bede.
Ontfang dien tack van pais: wy offren u Godts vrede.
De zege is hachelijck, de neerlaegh zwaer te mijden.
Op 't onwis tegens Godt en Godts banier te strijden?
Den eersten standert op te rechten tegens Godt,
Zijn hemelsche bazuin, en openbaer gebodt?
Zich op te worpen, als een hooft van Godts rebellen,
En tegen 's hemels wet een wederwet te stellen?
Te vallen in den vloeck der snootste ondanckbaerheit?
Te quetsen de genade en liefde en majesteit
Des rijcken Vaders, bron van alle zegeningen,
Die noch t'ontfangen staen, en wat wy reede ontfingen?
Hoe zijnwe nu zoo wijt verzeilt uit onzen plicht!
Ick zwoer mijn' Schepper af. hoe kan ick voor dat licht
Mijn lasterstucken, mijn verwatenheit vermommen?
Hier baet geen deizen, neen, wy zijn te hoogh geklommen.
Wat raet? wat best geraemt in dees vertwijfeltheên?
De tijt geen uitstel lijdt. een oogenblick is geen
Genoeghzaemheit van tijt; indien men tijt magh noemen
Dees kortheit, tusschen heil en endeloos verdoemen.
Maer 't is te spa, en hier geen boete voor ons smet.
De hoop is uit. wat raedt? daer hoor ick Godts trompet.
Apollion. Lucifer. Rafaël.
HEer Stedehouder, op? het is geen tijt te marren:
De Veltheer Michaël, in aentoght met zijn starren,
En regementen, daeght u uit in 't vlacke velt.
De tijt gebiet dat ghy u in slaghorden stelt.
[p. 52]
Treck op, treck op met ons: wy zien den strijt gewonnen.
Luc.
Gewonnen? dat 's te vroegh: de strijt is niet begonnen.
Men weegh' dien zwaeren slagh en oorlogh niet te licht:
Apol.
Ick zagh alree den schrick in Michaëls gezicht,
En al zijn benden doots schier omzien naer de hielen.
Wy willen, twijfel niet, haer sloopen, en vernielen.
Hier komen d'Oversten met onzen standaert aen.
Luc.
Een ieder in 't gelidt: een ieder kenn' zijn vaen.
Nu rustigh de bazuin en krijghstrompet gesteecken.
Apol.
Wy wachten op uw woort.
vijfde bedrijf samenvatting
Vijfde bedrijf
Na afloop van de strijd brengt Uriël een levendig verslag uit aan Rafaël. Michaël stelde zijn troepen op in de vorm van een driehoek, terwijl Lucifers leger de vorm van een halve maan aannam. Het eerste treffen levert geen winnaar op, maar na een adempauze lukte het Michaël om een hogere positie in te nemen om de strijd met meer vrucht voort te zetten. Als een waterval stortten zij zich op de opstandigen en Lucifer wist de nederlaag maar net af te wenden. Michaël gaf hem nog een laatste kans: 'Zit af, o Lucifer, en geef het Godt gewonnen./ Geef over uw geweer, en standert: stryck voor Godt.' Lucifer toont zich verbeten: 'D'Aertsvyant van Godts naem, hardneckigh, onbewogen,/ Ja trotser op dat woort, hervat in aller yl/ Den slagh, tot driewerf toe, om met zyn oorloghsbyl/ Den diamanten schilt, met een Godts naem, te kloven.' Die derde aanval op Gods Naam, een rechtstreekse en persoonlijke aanval op God zelf, werd Lucifer fataal. Michaëls bliksem wierp Lucifer van zijn strijdwagen en meteen uit de hemel, evenals zijn wagen en manschappen. Tijdens zijn val naar de aarde verandert zijn gedaante in een monsterachtige duivel.
Na het verslag arriveert de rei van engelen, die Michaël een triomflied toezingt. Dan arriveert Gabriël met de ongelukstijding dat Lucifer op aarde uit wraak de mens ten val heeft gebracht. Beknopt maar volledig zet hij het verhaal van de zondeval uiteen, inclusief de straffen waartoe God heeft besloten. Maar hij belooft ook verlossing. Deze nieuwe situatie noopt Michaël tot maatregelen. Hij beveelt Uriël om het mensenpaar uit het paradijs te verdrijven, Ozias moet de Leeuw en de Draak in de ketens slaan, Azarias moet Gods vijanden samendrijven in de hel en Maceda de zwavelpoel in het midden van de hel aansteken om Lucifer te folteren. God heeft tegelijk met de val echter ook een Verlosser toegezegd en om diens komst wordt gebeden in de rei, zodat de tragedie eindigt in de verwachting van Christus.
nummer 9: vijfde bedrijf deel 1
r. 1775 - 1809
Raf.
Helaes, wat durf, wat durf d'Aertsengel zich vermeten!
Och, of ick hem by tijts tot afstant had gebroght.
Beschrijfme niettemin het aenzicht van dien toght,
En in wat schijn de Vorst de benden quam geleien.
Uri.
Omringt van zijn staffiers, en groene lievereien,
Hy, wrevligh aengevoert van onverzoenbren wrock,
In 't gouden panser, dat, op zijnen wapenrock
Van gloeiend purper blonck, en uitscheen, steegh te wagen,
Met goude wielen, van robijnen dicht beslagen.
De Leeuw, en felle Draeck, ter vlught gereet, en vlugh,
Met starren overal bezaeit op hunnen rugh,
In 't parrele gareel, gespannen voor de wielen,
Verlangden naer den strijt, en vlamden op vernielen.
De heirbijl in de vuist, de scheemrende rondas,
Waer in de morgenstar met kunst gedreven was,
[p. 56]
Hing aen den flincken arm, gereet de kans te wagen.
Raf.
O Lucifer, ghy zult dien hooghmoedt u beklagen.
Ghy fenix, onder al wat Godt daer boven looft,
Hoe steeckt ghy, onder 't heir, zoo fier met hals en hooft,
En helm, en schoudren uit! hoe heerlijck past u 't wapen,
Als waer 't natuurelijck uw wezen aengeschapen!
O hooft der Engelen, niet hooger: keer weêrom.
Uri.
Zoo stonden zy gekant, en slaghree, drom by drom,
Een ieder op zijn lucht, en hoefslagh, en by rijen
Gesnoert aen hun gezagh, om 't schoonst van wederzyen;
Wanneer de dolle trom en klinckende trompet
Zich mengen, het geluit geweer en handen wet,
En steigert in den trans van 't heiligh licht der lichten;
Een klanck, waer op terstont een zwangre wolck van schichten
Geborsten, slagh op slagh, een gloênden hagel baert,
Een' storm en onweêr, dat de hemelen vervaert,
De hofpijlaren schudt, de kreitsen, en de starren,
Verbijstert in hun ronde en ommeloop, verwarren,
Of zwijmen op de wacht, en weten niet waer heen
Te drijven, oost of west, of boven of beneên.
r. 1831 - 1848
Raf.
Gewis het heeft wat in de Wanhoop af te vechten.
Uri.
De dappere Michaël laet blazen: Eer zy Godt.
De regementen, op die leus en zyn gebodt,
Gemoedight, te gelyck aen 't steigeren, en stygen
Naer boven, om de loef van 's vyants heir te krygen;
Dat styght met een om hoogh, maer met een' traeger vaert,
En raeckt in 't ende in ly: als of men hemelwaert
Een' valck zagh, van om laegh, op zyne wackre pennen
Zich geven in de lucht, eer hem de reigers kennen;
Die sidderen van schrick, in 't bosch, by eenen beemt,
Zoo dra het hooge nest dien vyant daer verneemt.
De reiger schreeut, en styght, en bang voor 's vyants pooten,
Verwacht hem op den beck, om door de borst te stooten,
Van onder, als hy ploft van boven op den buit.
Raf.
O Lucifer, wat raet! het ziet'er schricklyck uit.
Ghy zweeft hier op een vlackte, en zonder poort, en wallen.
Een gruwelycke Orkaen wil plotsling u bevallen,
En zincken in een' poel, en afgront, zonder gront.
r. 1936 - 1961
Raf.
Gelooft zy Godt: valt neêr: aenbidt hem op uw knien.
Och Lucifer, helaes, waer blyft uw valsch betrouwen?
Helaes, in welck een' schyn zal ick u lest aenschouwen?
Waer is uw klaerheit nu, die allen glans braveert?
Uri.
Gelyck de klaere dagh in naeren nacht verkeert,
Wanneer de zon verzinckt, vergeet met gout te brallen;
Zoo wort zyn schoonheit oock, in 't zincken, onder 't vallen,
In een wanschapenheit verandert, al te vuil;
Dat helder aengezicht in eenen wreeden muil;
De tanden in gebit, gewet om stael te knaeuwen;
De voeten en de hant in vierderhande klaeuwen;
Dat glinstrend parlemoer in eene zwarte huit.
De rugh, vol borstlen, spreit twee draecke vleugels uit.
In 't kort, d'Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren,
Verwisselt zyn gedaente, en mengelt zeven dieren
Afgryslyck onder een, naer uiterlycken schyn;
Een' leeu, vol hoovaerdy, een vraetigh gulzigh zwyn,
Een' traegen ezel, een rinoceros, van toren
Ontsteecken, eene sim, van achter en van voren
Al even schaemteloos, en geil en heet van aert,
Een' draeck, vol nyts, een' wolf en vrecken gierigaert.
Nu is die schoonheit maer een ondier, te verwenschen,
Te vloecken, zelf van Godt, van Geesten, en van menschen.
[p. 61]
Dat ondier yst, indien 't de blicken op zich slaet,
En deckt met damp en mist zijn gruwelijck gelaet.
nummer 10: vijfde bedrijf deel 2
r. 2020 - 2055
Gabriël. Michaël. Rey.
HElaes, helaes, helaes, hoe is de kans gekeert!
Wat viert men hier? 't is nu vergeefs getriomfeert:
Vergeefs met wapenroof en standerden te brallen.
Mich.
Wat hoor ick, Gabriël?
Gab.
och Adam is gevallen;
De vader en de stam van 't menschelijck geslacht
Te jammerlijck, te droef alree ten val gebraght.
[p. 63]
Hy leit 'er toe.
Mich.
dat is een donderslagh in d' ooren.
Al yze ick, my verlangt die nederlaegh te hooren.
Heeft dan 't verwaten Hooft het aerdtryck oock bestreên?
Gab.
Hy ruckte, na den slagh, 't verstroide heir by een,
Doch eerst zyne Oversten, die voor elckandre gruwen;
En zette zich, om 't licht van 't alziende oogh te schuwen,
In eene holle wolck, een duistre moortspelonck
Van nevlen, daer geen vier dan uit hun blicken blonck;
En, midden in den ring des helschen Raets gezeten,
Hief uit zyn' zetel aen, te helsch op Godt gebeeten:
Ghy maghten, die zoo trots voor ons gerechte zaeck,
Dien afbreuck hebt geleên; nu is het tyt om wraeck
Te nemen van ons leet, en listigh, en verbolgen,
Met onverzoenbren wrock den hemel te vervolgen,
In zyn verkoren beelt, en 't menschelyck geslacht
Te smooren in zyn wiegh, en opgang, eer het maght
In zyne zenuw kryge, en aenwinne in zyne erven.
Myn wit is Adam en zyn afkomst te bederven.
Ick weet, door 't overtreên der eerstgestelde wet,
Hem aen te wrijven zulck een onuitwischbre smet,
Dat hy, naer lijf en ziel, met zijn nakomelingen
Vergiftight, nimmer zal ten zetel innedringen,
Waer uit men ons verstiet: edoch gebeurt het al
Dat iemant bovenstijge, een kleen, een dun getal,
En noch door duizent doôn, en arrebeit, en lijden,
Zal steigren tot den Staet en kroon, dieze ons benijden.
De Wanhoop, zonder troost, de prickel van 't geweeten,
En onverzoenbaerheit, een straf van 't boos vermeeten,
Versteecken van den glans der Godtheit, in dien roock,
Getuigen 's hemels ban, gevelt op 't heiloos Spoock;
toetsing en opdrachten
groepsopdracht
groepsverslag met:
A. voorblad met namen, klas en datum.
B. Uitleg van de scène. die jouw groepje behandelt, met de opdrachten en vragen uit de reader en uit de les
C. Geef van 5 - 10 regels uit de oorspronkelijke tekst letterlijke vertaling van je tekst in modern Nederlands.
Zie verdere uitleg verderop in de reader en in de les. Schrijf zowel de oorspronkelijke tekst met regelnummer als jullie vertaling er netjes naast.
D. maak een kort verslag van de volgende opdracht:
Maak samen een moderne scène van jullie tekst. Met de klas overleg je de vorm. Je mag best afwijken van het verhaal, maar het gaat er wel om dat jullie de kern van het verhaal begrijpen. Deze moderne dialogen verwerk je in de klas samen tot een voorstelling. Alle bijdragen worden achter elkaar voorgedragen en beoordeeld in de laatste les voor de vakantie.
C. nawoord
Wat heb je geleerd van dit verhaal en deze opdrachten? Wat vond je interessant? Hoe was je eigen inzet? Wat kon beter?
s.o. over de renaissance
Het s.o. gaat over kenmerken periode renaissance, belangrijke literatuur en de schrijver Joost van de Vondel. In de les krijg je uitleg. In de reader en in deze wiki staat de belangrijkste informatie.
Mis je het s.o.?
dan wordt de vervangende opdracht:
- een uitleg in eigen woorden over de renaissance en literatuur uit de renaissance.
- antwoord op de volgende vragen;
1. Wat is de historische context? Waarom is het van belang die te weten voor de literatuur?
2. Hoe zie je politieke gebeurtenissen terug in de literatuur?
3. Leg uit wie Petrarca is.
4. Zoek in deze wiki op wat het gedicht Kinderlyck is. Leg uit wie het geschreven heeft en waarom. Past dit gedicht bij deze schrijver en periode? Waarom wel of waarom niet?
vragen in reader
blz. 3
Vragen en opdrachten nav de introductie:
Wie is Joost van den Vondel?
Wanneer en waar leefde hij?
Wat heeft hij geschreven? Waarom is hij als schrijver belangrijk?
Welke kenmerken van de renaissance zie je terug in zijn werk?
blz. 4
vragen en opdrachten:
Schrijf de personages uit zoals je het gehoord hebt en gelezen hebt. Maak een heldere indeling.
Beschrijf wat Apollion gezien heeft op aarde, zoals in Lucifer beschreven.
Welk gevolg heeft dat voor de engelen?
Waarom zijn sommige engelen daarover zo boos? Leg uit hoe ze zich voelen.
waarom zijn andere engelen niet boos?
Begrijp jij de kritiek van Lucifer en Belzebub? Beargumenteer je oordeel met voor- en tegenargumenten.
7. bedenk een hedendaags voorbeeld van een strijd/dilemma dat vergelijkbaar is met dit verhaal. Leg het dilemma uit en leg uit wat de voors en tegens zijn. Welke strijdelementen komen terug in dit verhaal?
vragen bij samenvatting verhaal:
vragen: lees de uitgebreide samenvatting en daarna het hele verhaal per bedrijf.
Op welk moment en waarom kiest Apollion voor de luciferisten?
Op welk moment zorgt Belzebub ervoor dat Lucifer de leider van de opstand wordt? Hoe doet hij dat en waarom doet hij dat, denk je?
Wanneer vindt de peripetiae plaats en wat is die in dit verhaal?
Welk hypocriet argument gebruikt Lucifer om zijn leiderschap te verdedigen?
Op welk moment vindt de slag plaats in dit toneelstuk?
Wie is er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat Adam en Eva van de appel eten? Wat is het gevolg?
Het arrangement Periode renaissance 11e klas is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Esther Dikkers
Laatst gewijzigd
2021-09-08 16:16:07
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.