r. 1050 - 177
Wy groeien maghtigh aen, en staen in evenwight.
Belz.
De kans begunstight hun, die met Gods Veltheer vechten.
Lui.
Hier is met sufferye en schrick niet uit te rechten.
|
|||||
[p. 34]
|
|||||
Belz.
Wat zeit Apollion hier toe, en Belial?
Lui.
Zy trouwen onze zijde, en stercken het ghetal.
Belz.
Hoe heeft men dit verhaest? het is nu ver gekomen.
Lui.
De hemel vloeit ons toe van zelf met volle stroomen.
Belz.
Betrout u op geen heir, vol lichte weifelaers.
Lui.
Wy zien alree meer kans, en voordeel, min gevaers.
Belz.
Wie reuckeloos begint, beroem' zich van geen voordeel.
Lui.
Aen d'uitkomst hangt het al, voor d'uitkomst dwaelt het oordeel.
Dit gansche leger eischt u tot een opperhooft,
En leitsman op dien toght.
r. 1096 - 1112
|