Financieel 1

Financieel 1

Welkom!

Welkom op de wikiwijs van het vak Financieël.

 

In het menu aan de linkerkant zie je van elke hoofdstuk alle paragraven staan. Deze hoofdstukken zijn een samenvatting van het boek Financieel 1. De belangrijkste begrippen en formules zijn hierin verwerkt. Het wordt wel aangeraden om het boek een keer gelezen te hebben voor meer uitleg als je dat nodig hebt. Bij elke hoofdstuk staan er ook oefenopgavens bij die op toets niveau zijn. En onderaan zie je een kopje met proeftoetsen en antwoorden. Deze bestanden kan je gebruiken om je voor bereiden op je toetsen.

 

Veel succes !

Hoofdstuk 1: Introductie

1.1 Omzet

Als manager of ondernemer heb je kennis nodig van financieel beleid. Zo kun je betere beslissingen nemen op het gebied van geld en ervoor zorgen dat er omzet en winst worden gemaakt.​

Een onderneming moet voldoende omzet halen en daar horen de volgende onderwerpen bij:

1. Waarde toevoegen

In de retail lever je of verkoop je producten aan de consumenten. Je koopt het product in en verkoopt het zelfde product weer met de verkoopprijs. Toch voeg je waarde toe aan het product waardoor de consument meer wilt betalen voor je product. Die toegevoegde waarde kan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • Het selecteren en bekendmaken van een artikel bij de doelgroep via een website, winkel of mail.
  • Artikelen in gote aantallen inkopen en in kleine aantallen verkopen aan consumenten.
  • Goed aankoopadvies geven en service verlenen.
  • Boven een bepaald bedrag gratis verzendingen.

2. Kostprijs en verkoopprijs

Kosten die je per verkocht product maakt noem je de kostprijs. De kostprijs van een product laat zien of je bij een bepaalde verkoopprijs genoeg winst maakt. Zo is het handig om bij de samenstelling van het assortiment te weten welke artikelen een grote bijdrage leveren aan de winst en welke kleinere. Bij de producten die een kleine bijdrage leveren aan de winst is het toch de uitdaging om klanten aan te trekken door bijvoorbeeld er actieartikelen van te maken. Om de kostprijs te bereken deel je de kosten op in de constante kosten en variabele kosten.

Constante kosten: Zijn kosten waarvan het totaalbedrag niet afhankelijk is van de productie.

Variable kosten: Zijn kosten waarvan het totaalbedrag wel afhankelijk is van de productie.

Ook kan je de kostprijs op een andere manier opsplitsen en dat is door de directe kosten en indirecte kosten.

Directe kosten: Kosten die direct te maken hebben met het product of dienst. Zoals materiaal, grondstofkosten of uren van het personeel.

Indirecte kosten: Kosten die niet direct te maken hebben met het product of dienst. Zoals huur, telefoonkosten en afschrijvingskosten.

 

Kengetallen over omzet en voorraad

Kengetallen zijn de uitkomsten van berekeningen die maakt om je presentaties kunt vergelijken. Die kengetallen kunnen over allerlei presentaties die jou winkel of onderneming maakt. Een van die kengetallen is de omzetsnelheid of de omloopsnelheid van de voorraad. Daaruit kun je opmaken of producten lang op voorraad liggen of niet. Artikelen met een hoge omzetsnelheid hebben een andere benoeming en dat heten: Fast moving consumer goods (FMCG). De FMCG zijn bijvoorbeeld de meeste producten die in de supermarkt worden verkocht zoals voedsel, tandpasta en toiletpapier.

 

1.2 Kosten

Bij het runnen van een onderneming krijg je te maken met kosten. Exploitatiekosten zijn alle kosten die voortkomen uit een bedrijfsvoering. Daarom worden exploitatiekosten ook wel bedrijfskosten genoemd.

Voorbeelden van exploitatiekosten zijn:

  • huurkosten
  • belastingen
  • afschrijvingen
  • loonkosten
  • energiekosten
  • onderhoudskosten
  • autokosten
  • overige kosten

Het is wettelijk verplicht als ondernemer om alle bonnen en facturen van de kosten te bewaren en te ordenen. Zo zie je welke kosten je maakt en hoe je ze kunt verantwoorden. Ook helpt het ordenen van de facturen om je kosten zo laag mogelijk te houden. Kosten maak je om ervoor te zorgen dat het bedrijf goed blijft lopen en er voldoende winst wordt gemaakt.

 

Afschrijvingskosten

Voor een bedrijf heb je bedrijfsmiddelen nodig die langer dan een jaar meegaan.

Dit noem je duurzame productiemiddelen of duurzame bedrijfsmiddelen. Die productiemiddelen koop je niet om te verkopen maar om ze zelf in het bedrijf voor een langere tijd te gebruiken. De kosten die daarbij horen noem je afschrijvingskosten. De afschrijvingskosten verdeel je over de jaren waarin de productiemiddel wordt gebruikt. Naast de afschrijvingskosten komen er voor duurzame bedrijfsmiddelen vaak kosten bij voor de onderhoud en reparaties.

Voorbeelden van duurzame bedrijfsmiddelen:

  • Winkel/kantoor inventaris
  • Computersystemen
  • Bestelauto
  • Winkelpand

 

1.3 Winst of verlies

Om te weten of de onderneming winst of verlies heeft gemaakt. Moet je alle opbrengsten en alle kosten in een exploitatieoverzicht met elkaar verrekenen.

Het exploitatieoverzicht of exploitatierekening geeft een overzicht van alle opbrengsten en kosten. Die in een bepaalde periode heeft gemaakt. De opbrengsten van een onderneming bestaan uit de omzet uit de verkoop. Van de omzet moet je de inkoopwaarde van de omzet aftrekken. De inkoopwaarde van de omzet is het bedrag waarvan je de verkochte artikelen hebt ingekocht.

Omzet - inkoopwaarde = Brutowinst

Brutowinst - alle exploitatiekosten = Nettowinst/Bedrijfsresultaat

Het exploitatieoverzicht ziet er dan zo uit:

Exploitatieoverzicht
Exploitatieoverzicht

Je kan ook een overzicht maken van alle kosten en opbrengsten die je in de komende periode verwacht, zdat je kunt zien wat de kansen zijn voor je bedrijf. Dit noem je een exploitatiebegroting.

Break - Evenpunt

Wil je graag weten voordat je begint met verkopen of je winst gaat maken? Dat kun je doen om te berekenen hoeveel producten je minimaal moet verkopen om de kosten terug te verdienen. Dit noem je het break - evenpunt op dat punt maak je geen verlies maar ook geen winst. Verkoop minder dan het break - evenpunt dan maak je verlies. Het veiligheidsmarge geeft aan hoeveel je boven het break - evenpunt zit. 

 

Break-Evenpunt
Break-Evenpunt

1.4 Balans lezen

Voor een goed financieel beleid voor je onderneming moet je een balans kunnen lezen. Op een balans staan de bezittingen en schulden van een onderneming van een bepaald moment.

Op de debet zijde van de balans staan de bezittingen dat wordt ook wel de activa genoemd van de onderneming. Op de creditzijde staan de schulden dat ook wel passiva wordt genoemd. De debetzijde en creditzijde moet met elkaar in 'balans' zijn. Want aan de linkerzijde staan de bezittingen en aan de rechterzijde staat hoe je die hebt gefinancieerd.

Balans
Balans

Test jezelf !

Oefening: Oefenopgaves H1

Start

Hoofdstuk 2: Resultaten

2.1 Winst berekenen

De doel van een onderneming is het behalen van winst. Winst geeft ondernemingen bestaansrecht, ondernemingen die voor een lange tijd verlies draaien kunnen niet blijven bestaan.

 

Omzet

Om winst te maken in een handelsbedrijf moet je eerst producten verkopen. De opbrengst die je behaalt met de verkopen is de omzet. Winst is het bedrag dat overblijft nadat je alle kosten van de omzet hebt afgetrokken. De totale winst over een bepaalde periode laat vaak heel duidelijk zien of het goed gaat met een bedrijf. Om winst te kunnen maken moet je in ieder geval producten of diensten verkopen. Omzet is de totale opbrengst van verkochten producten exclusief btw.

 

Omzetbelasting

Omzetbelasting oftewel 'belasting over de toegevoegde waarde' wordt afgekort als btw. De ondernemer moet over elke product btw innen, en dat afdragen aan de belastingdienst. Daarom is de omzetbelasting geen onderdeel van je opbrengst. Voor de verkochten producten dienst de ondernemer btw af te dragen aan de belastingdienst. En voor de ingekochten producten kan de ondernemer de betaalde btw terug vragen bij de belastingdienst.

In Nederland gelden er twee tarieven voor de btw:

9% BTW: Is het lage tarief geldt voor de noodzakelijke producten zoals voeding, water, geneesmiddelen en boeken.

21% BTW: Het algemeen tarief geldt voor de meeste producten en diensten die verkocht worden.

 

Formules dat horen bij het hoofdstuk:

Omzet = afzet x verkoopprijs

Inkoopwaarde van de omzet (IWO) = afzet x inkoopprijs per product

Brutowinst = omzet - Inkoopwaarde van de omzet

2.2 Brutowinstmarge

De brutowinst geeft aan hoeveel ruimte er is tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs. Dit noem je de brutowinstmarge of brutomarge. De brutowinstmarge geeft het verschil aan in procenten.

De brutowinstmarge per stuk = Verkoopprijs - inkoopprijs / verkoopprijs x 100%

De brutowinstmarge per periode = omzet - IWO / omzet x 100%

 

De brutowinstopslag gebruik je om vanuit de inkoopprijs meteen de verkoopprijs te berekenen: inkoopprijs + brutowinstopslag = verkoopprijs

De brutowinstopslag = verkoopprijs - inkoopprijs / inkoopprijs x 100%

 

Theoretische consumentenprijs

Als je de verkoopprijs nog verhoogt met de btw, dan bereken je de consumentenprijs. Als je gebruik maakt van een brutowinstopslag en rekening houdt met de btw dan bereken je de theoretische consumentenprijs. De consumentenprijs is de verkoopprijs inclusief BTW.

Theoretische consumentenprijs = inkoopprijs x % brutowinstopslag x % BTW

 

In de praktijk kan de werkelijke prijs die je van consumenten vraagt hoger of lager zijn. Het kan zijn dat er in de winkel gewerkt wilt worden met afgeronde prijzen. Pyschologische gezien lijkt €19,99 lager dan €20 terwijl het niets scheelt. Je kan ook afwijken van de consumentenprijs in de praktijk bijvoorbeeld als je korting wilt verlenen aan de klanten.

 

 

 

 

2.3 Brutowinstpercentage

Als je het brutowinstpercentage en de omzet weet, kun je de inkoopwaarde van de omzet berekenen. Deze berekening is een goede benadering van de inkoopwaarde van de omzet in een bepaalde periode. 

Afhankelijk van de gegevens druk je het brutopercentage uit in:

  • Een percentage van de inkoop
  • Een percentage van de omzet

Je moet altijd opletten wat van de toepassing is in de gegeven situatie.

Je gebruikt de volgende formule als je de brutowinst in de situaties is uitgedrukt in een percentage van de inkoopwaarde:

Bijvoorbeeld Melissa weet dat de brutowinstpercentage van schoenen 60% van de inkoopwaarde is. De omzet van de verkochte schoenen in één week is €1.450. Wat is de brutowinst?

 

Uit de rekenvoorbeeld heb je de volgende gegevens gekregen: de omzet is €1.450 en de brutowinstpercentage is 60%. Melissa weet dat brutowinstpercentage van de inkoopwaarde van de omzet is daarom gaan we ervan uit dat de inkoopwaarde 100% is.

brutowinstpercentage 60% + inkoopwaarde100% = omzet 160%

Omzet 160%                =€1.450

€1.450 / 160% x 100% =€906,25 inkoopwaarde van de omzet

€1.450 / 160% x 60% =  €543,75 brutowinst

 

Als er in de situatie wordt gegeven de brutowinst is uitgedrukt in een percentage van de omzet ga je er vanuit dat de omzet 100% is. Bijvoorbeeld de brutowinstpercentage is 40% dan is de inkoopwaarde van de omzet 140%. Zo kan je met de boven staande berekeningen het bedrag dan uitrekenen. Dus je moet altijd goed opletten wat van toepassing is in de gegeven situatie.

2.4 Winst maken

Als je wilt weten of het goed gaat met een bedrijf, dan is de behaalde omzet een mooie richtlijn. Een hoge omzet leidt niet altijd naar een hoge winst. Als je een meer winst wilt maken met een hoge omzet moeten de kosten laag zijn. Om de winst oftewel de nettowinst te vergroten kan door de volgende drie manieren:

  • De omzet verhogen
  • De kosten verlagen
  • De inkoopwaarde van de omzet verlagen

Door goedkoper in te kopen kun je de inkoopwaarde van de omzet verlagen en daarmee de brutowinst vergroten. Een hogere omzet kun je ook bereiken door de prijs per stuk te verhogen of door meer producten te verkopen. Of een combinatie hiervan. En dan nog neemt de winst alleen toe als de rest constant blijft. Een hogere omzet die je krijgt door meer kosten te maken, hoeft dus niet meer winst op te leveren. 

2.5 Bedrijfsresultaat

Het bedrijfsresultaat is het bedrag dat een bedrijf overhoudt nadat alle kosten van de omzet zijn afgetrokken. Het bedrijfsresultaat moet ook voldoende zijn als beloning van de ondernemer. Een ondernemer steekt tijd en geld in zijn bedrijf en loopt risico. Bij de berekening van het bedrijfsresultaat houd je geen rekening met deze beloning voor de ondernemer. 

Uit de gegevens van de boekhouding bereken je het bedrijfsresultaat over de afgelopen periode. Een periode kan een jaar zijn, een kwartaal of een maand. Is de onderneming een besloten vennootschap (BV) dan staan de eigenaren op de loonlijst. Hun salaris valt dan onder de personeelskosten. De winst is dan voor de aandeelhouders van de onderneming. Voor de eigenaren van een eenmanszaak en van een vennootschap onder firma is de nettowinst het inkomen dat ze verdienen. Zij hebben vermogen in de onderneming gestoken en meestal werken ze in de zaak.

Een voorbeeld van een bedrijfsresultaat van een onderneming:

 

2.6 Economische resultaat

Het economische resultaat van de onderneming is het bedrijfsresultaat minus een redelijke vergoeding voor de inzet van tijd en geld van de ondernemer.

Gewaardeerd loon en rendement eigen vermogen

Het gewaardeerde loon is het bedrag dat de eigenaar zelf minimaal wil ontvangen voor het werk dat hij voor de onderneming doet. Het bedrijfsresultaat min het gewaardeerde loon is dan het rendement op het eigen vermogen. Het rendement op het eigen vermogen noem je ook wel de opbrengst van het eigen vermogen.

Voorbeeld van het berekenen van het rendement op het eigen vermogen:

 

Gewaardeerde intrest

Ondernemers verrichten niet alleen arbeid in hun eigen onderneming. Zij steken ook vermogen in de zaak. Als zij dat vermogen op een spaarrekening hadden gezet hadden ze rente gekregen. De rente ontvangen de ondernemers niet omdat ze het geld in het bedrijf hebben gestoken. Deze denkbeeldige rente over het eigen vermogen in de zaak heet gewaardeerde intrest. De belastingdienst accepteert gewaardeerde intrest niet als bedrijfskosten. Het zou dan de winstbedrag verlagen waarover de ondernemer belasting betaalt. Dit is ook de reden waarom je de gewaardeerde intrest niet opneemt als een kostenpost. Rendement van het eigen vermogen minus de gewaardeerde intrest heb je het economische resultaat. Dat is uiteindelijk de beloning voor je risico voor de goede ondernemersschap. 

Het economische resultaat bereken je als volgt:

Test jezelf !

Oefening: Oefenopgaves H2

Start

Hoofdstuk 3: Omzet en voorraad in kengetallen

3.1 Omzetkengetallen

Kengetallen zijn getallen die inzichtelijk maken hoe je bedrijf ervoor staat. Een kengetal is een verhoudingsgetal dat een verband aangeeft tussen twee soorten gegevens. Bijvoorbeeld de omzet in vergelijking tot het aantal mensen waarmee de omzet gemaakt wordt. Bij kengetallen gaat het altijd om een standaard berekening, dat maakt het vergelijken makkelijker. In de retail worden vaak kengetallen gebruikt voor het huren of kopen van een winkel en het inzetten van personeel.

Veel gebruikte omzetkengetallen in de retail zijn:

  • Omzet per vierkante meter winkeloppervlakte (WVO)
  • Omzet per fulltimemedewerker of per gewerkte uur

 

Omzet per vierkante meter winkeloppervlakte:

Als het gaat om de winkel kun je kijken naar de omzet per winkel of per vierkante meter winkeloppervlakte. Je gegevens gebruik je om vergelijkingen te maken met het gemiddelde.

Formule omzet vierkante WVO:

Omzet per m2 WVO = Omzet in een periode (jaar) / aantal vierkante metersvloeroppervlakte

 

Omzet per fulltimemedewerker of per gewerkte uur:

Je kunt beter vergelijken als je de inzet van de mederwerkers uitdrukt in fte's of in uren. Fte betekend fulltime-equivalent. Fte is een rekeneenheid waarmee je de personeelssterkte uitdrukt. Dat is het aantal medewerkers dat je zou hebben als iedereen fulltime zou werken.

Formule omzet per medewerker en de omzet per gewerkte uur:

Omzet per Fte = Omzet in een periode / aantal fte's werkzaam in een periode

Omzet per gewerkt uur = omzet in een periode / aantal uren in een periode

3.2 Voorraadkengetallen

Voor de hoogte van de voorraad kun je een aantal kengetallen uitrekenen. Twee belangrijke kengetallen zijn de omzetsnelheid van de voorraad en de omzetduur van de voorraad:

  • De omzet snelheid: ook wel de omloopsnelheid geeft aan hoe snel producten verkocht worden.
  • De omzetduur: geeft aan hoelang producten op voorraad liggen

De twee voorraadkengetallen zijn omgekeerd evenredig:

Omzetduur hoog = omzetsnelheid laag

Omzetsnelheid hoog = omzetduur laag 

 

Formules:

Omzetsnelheid = inkoopwaarde jaaromzet / gemiddelde voorraad tegen inkoopprijs

Omzetsnelheid = omzet in een jaar in verkoopprijzen / gemiddelde jaarvoorraad in verkoopprijzen

Omzetsnelheid = jaarafzet / gemiddelde jaarvoorraad in stuks

Omzetduur van de voorraad in dagen = 360 (of 365) / omzetsnelheid

 

Voorraadefficiency:

Voorraad kun je ook zien als iets waar je geld in investeert. Geld dat vastzit in producten in de voorraad kun je niet ergens anders aan besteden. Het is belangrijk dat het geld iets oplevert. Of het houden van een bepaalde hoeveelheid voorraad financieel verantwoord is, bereken je met het kengetal voorraadefficiency.

Formule voorraadefficiency:

Voorraadefficiency = brutowinst / inkoopwaarde van de gemiddelde voorraad x €1

Test jezelf !

Oefening: Oefenopgaves H3

Start

Hoofdstuk 4: Verkoopprijs berekenen

4.1 Kostensoorten

Je koopt producten in om weer te verkopen. Naast de inkoopwaarde van de omzet maak je nog andere kosten. Die kosten kun je indelen naar soorten kosten. Met goed ingedeelde kosten houd je beter overzicht over het geld dat je uitgeeft.

Kosten vertegenwoordigen de geldwaarde van alles wat je inbrengt in een bedrijf om een product of dienst voort te brengen. Voorbeelden van kosten zijn:

  • Loonkosten
  • Personeelskosten
  • Inkoopwaarde van ingekochte producten
  • Reclamekosten
  • Huurkosten van het winkelpand

De kosten moeten in verhouding zijn tot de opbrengsten die je verwacht. Kosten zijn noodzakelijk. Maar offer je meer geld en tijd dan het noodzakelijk, dan zijn dat verspillingen. Deze verlagen je winst onnodig en in het ergste geval lijdt je bedrijf verlies. In de praktijk is het niet altijd makkelijk te zeggen of het een verspilling is of niet. Maar het indelen van de kosten kan daarbij wel helpen. De indeling van de kosten soorten vind je terug in de inrichting van de bedrijfsadministratie. In de rubriek 4 vind je de kosten.

Bij een bedrijf krijg je te maken met kosten en uitgaven. Een belangrijk verschil is dat kosten invloed hebben op je van je bedrijf en uitgaven voel je in de portemonne van je bedrijf. Een voorbeeld tussen kosten en uitgaven: de kosten van een auto verdeeel je over het aantal jaren. De betaling bij de aankoop van de auto is een uitgave. De kosten van de auto zijn de maandelijkse afschrijvingingen omdat de auto steeds minder waard wordt.

4.2 Constante en variabele kosten

Behalve naar de soort kosten kun je ook kijken naar de aard van de kosten indeling in constante en variabele kosten is gebaseerd op de aard van de kosten, hangt het af van hoeveel je verkoopt of niet?

 

Constante kosten

Sommige kosten heb je al voor dat je een enkel product hebt verkocht. Dat geldt bijvoorbeeld voor:

  • De huisvestingskosten
  • De rentekosten van een lening
  • De motorrijtuigenbelasting voor de bestelauto

Deze kosten noem constante of vaste kosten. De constante kosten zijn constant voor een bepaalde periode aanwezig. Dus de constante kosten zijn niet afhankelijk van de verkochte producten. Vergeet niet dat de constante kosten wel kunnen veranderen bijvoorbeeld als er een nieuwe bedrijfsauto wordt gekocht, een extra pand erbij, extra vaste personeel, nieuwe kassasystemen of een nieuwe productiemachine.

 

Variable kosten

Andere kosten lopen op naarmate je producten verkoopt. Deze kosten noem je variable kosten. Ze variëren naarmate er meer of minder wordt geproduceerd. De variable kosten per stuk zijn wel gelijk. Voorbeelden van variable kosten zijn: de inkoopkosten kunnen variëren of de verzendkosten als je meer verkoopt heb je meer verzendkosten. In een productiebedrijf zijn de variable kosten afhankelijk van de productieomvang. Ook kunnen de kosten variëren bij een bedrijf die diensten verleent. Bijvoorbeeld als de kapper meer klanten krijgt om hun haren te verfen zijn de variabale kosten de haarverf. De kosten zijn dan afhankelijk van de omvang van de dienstverlening.

 

4.3 Directe en indirecte kosten

Van sommige kosten weet je voor welk product je ze maakt. Van andere kosten is minder snel duidelijk hoe ze samenhangen met de producten die een bedrijf maakt of verkoopt. Bij het vaststellen  van de kosten per product is het veel eenvoudiger om de directe kosten toe te rekenen aan een bepaald product dan de indirecte kosten. De indeling in directe en indirecte kosten is van belang bij het vaststellen van de verkoopprijs. Die verkoopprijs moet hoog genoeg zijn om de indirecte kosten terug te verdienen. De indeling in directe en indirecte kosten kun je bijvoorbeeld gebruiken om na te gaan of de verkoopprijs hoog genoeg is om een artikel in je assortiment te houden.

 

Directe kosten

Directe kosten zijn kosten waarbij duidelijk is bij welk product of welke afdeling ze horen. Vaak zijn bijvoorbeeld loonkosten en materiaalkosten bij een productiebedrijf direct toe te kennen aan een product. De directe kosten zijn eenvoudig in de kostprijs van een product op te nemen, omdat ze samenhangen met het product.

 

Indirecte kosten

Indirecte kosten zijn kosten waarbij je geen rechtstreeks verband kunt leggen met het artikel of de afdelfing waarvoor ze gemaakt zijn. Dit zijn kosten die een bedrijf wel maakt, maar die niet direct te maken hebben met de productie of de verkoop van een bepaald product. Bijvoorbeeld huisvestingskosten, telefoonkosten, reclamekosten of kosten van een accountant. Deze kosten zijn niet direct verbonden aan de productie over verkoop.

 

4.4 Primitieve opslagmethode

Als ondernemer heb je te maken met indirecte kosten. Dat zijn kosten die je moet maken zonder dat je direct kunt zeggen vor welk product je ze maakt. Denk bijvoorbeeld aan het onderhoud van de website of de energierekening van de winkel. De primitieve opslagmethode is een methode waarbij je met slechts één opslagpercentage de indirecte kosten aan ene product toerekent. Op die manier verdeel je dan de indirecte kosten over de verschillende producten die je verkoopt.

Er zijn drie manieren om dat ene opslagpercentage vast te stellen en te berekenen.

  1. Als een percentage van de inkoopwaarde van de omzet
  2. Als een percentage van de directe loonkosten
  3. Als een percentage van het totaal van alle directe kosten

De bijbehorende formules zijn:

  1. Totaal indirecte kosten / inkoopwaarde van de omzet x 100%
  2. Totaal indirecte kosten / directe loonkosten x 100%
  3. Totaal indirecte kosten / totaal van alle directe kosten x 100%

De indirecte kosten voor het artikel bereken je nu door het opslagpercentage te vermenigvuldigen met de totale directe kosten van dat artikel. Formule voor de indirecte kosten:

Indirecte kosten = directe kosten x opslagpercentage

De kostprijs van een artikel bestaat uit alle directe en indirecte kosten die een ondernemer maakt om het artikel aan de afnemer te verkopen.

Kostprijs = directe kosten + indirecte kosten

De primitieve opslagmethode is overzichtelijk en vergt minder rekenwerk dan de verfijnde opslagmethode. De primitieve opslagmethode is in eht algemeen minder nauwkeurig dan de verfijnde opslagmethode.

4.5 Verfijnde opslagmethode

De verfijnde opslagmethode is een methode waarbij je met minimaal twee opslagpercentages de indirecte kosten aan een product toerekent. Dat bied de mogelijkheid om je indirecte kosten te splitsen en de samenhang met de directe kosten beter te gebruiken. De methode is nauwkeuriger dan de primitieve opslagmethode maar eist ook wat meer werkt. Bij de verfijnde opslagmethode splits je de indirecte kosten op een deel je ze door één van de directe kosten. Net als bij de primitieve opslagmethode bereken je de opslagpercentages met een formule. Je gebruikt steeds een deel van de indirecte kosten.

  1. Een percentage van de inkoopwaarde van de omzet
  2. Een percentage van de directe loonkosten
  3. Een percentage van het totaal van alle directe kosten

Met de bijbehordende formules:

  1. Indirecte kosten samenhangend met de inkoopwaarde / inkoopwaarde van de omzet x 100%
  2. Indirecte kosten samenhangend met directe loonkosten / directe loonkosten x 100%
  3. Overige indirecte kosten / totaal alle directe kosten x 100%

4.6 Vaste opslagmethode: berekenen van de verkoopprijs

Bij de primitieve en verfijnde opslagmethoden maak je gebruik van de indeling in de directe en indirecte kosten. Je rekent de indirecte kosten zo goed mogelijk toe aan de verschillende producten. Bij de vaste opslagmethode bepaal je de verkoopprijs door de inkoopprijs te verhogen met een vast percentage. Je gebruikt hiervoor de inkoopprijs zoals die op de inkoopfactuur staat excl. btw. Dit is de inkoopwaarde van de omzet. Om het opslagpercentage te berekenen, neem je de gebudgeteerde winst. Deze gebudgetteerde of gecalculeerde brutowinst deel je door de inkoopwaarde van de omzet.

Formule voor de opslagpercentage voor de verkoopprijs:

Opslagpercentage voor de verkoopprijs = gecalculeerde brutowinst / inkoopwaarde van de omzet x 100%

Formule voor het berekenen van de verkoopprijs:

Verkoopprijs = inkoopprijs + (opslagpercentage verkoopprijs x inkoopprijs)

 

Lekkage

Bij het bepalen van de verkoopprijs moet je ook rekening houden met lekkage. Lekkage ontstaat doordat niet alle goederen die in een winkel liggen worden verkocht. Artikelen gaan kapot, worden gestolen of worden niet goed geregisteerd. Deze kosten moeten worden afgeschreven als dat niet gebeurt is er sprake van lekkage. Lekkage noem je ook wel onbekende derving, niet geregisteerde derving of ongeregisteerde derving.

Formule opslagfactor verkooppprijs als er rekening wordt gehouden met derving:

Opslagfactor verkoopprijs = 100/(100-lekpercentage) x omzet / %inkoopwaarde van de omzet

 

Consumentenverkoopprijs

Het zou natuurlijk ook handig zijn als je van de inkoopprijs direct de consumentenprijs kunt uitrekenen. Dan bereken je niet apart de btw, maar neem je die meteen mee in de opslag. Bij dezze manier van rekenen, gebruik je de omrekenfactor om de consumentenverkoopprijs vast te stellen. De omrekenfactor is het getal waarmee je de inkoopprijs vermenigvuldigt om de consumentenverkoopprijs te bepalen.

Formule omrekenfactor inclusief btw:

Omrekenfactor = 100/(100-lekkage) x 100 / inkoopwaarde van de omzet % x 1,21

Formule consumentenverkoopprijs:

Consumentenverkoopprijs = inkoopwaarde van de omzet x omrekenfactor

Test jezelf!

Oefening: Oefenopgaves H4

Start

Hoofdstuk 5: Exploitatiekosten

5.1 Kosten op het exploitatieoverzicht

Welke exploitatiekosten je hebt en hoe belangrijk ze zijn hangt af van het bedrijf. Bij het berekenen van de kosten moet je niet alleen denken aan de aanschafkosten maar ook aan bijkomende kosten zoals onderhoud, afschrjvingen en verzekeringen. Als je voorraad opslaat, heb je niet alleen kosten van de opslag, maar heb je ook geld geinvesteerd waarover je geen rente meer ontvangt en loop je het risico van waardedaling van de voorraad.

De meest voorkomende exploitatiekosten zijn:

  • Huisvestingskosten
  • Voorraadkosten
  • Verkoop en marketingkosten
  • Personeelskosten
  • Rentekosten
  • Afschrijvingskosten
  • Overige kosten

5.2 Huisvestingskosten

Als je een pand koopt dan bereken je over het bedrijfspand de afschrijvingskosten. Op de grond waarop een pand staat, schrijf je niet af, omdat grond niet minder waard wordt. Als je een pand huurt, dan horen de huurkosten bij de huisvestingskosten. 

Daarnaast horen de volgende kosten nog bij de huisvestingskosten:

  • Energiekosten voor verwarming en verlichting
  • Schoonmaakkosten
  • Onderhoud van het gebouw
  • Gemeentelijke belastingen en heffiingen

 

5.3 Voorraadkosten

Een retailer heeft te maken met voorraadkosten. Deze kosten zijn het directe gevolg van het houden van voorraden. Voorraadkosten hebben te maken met rente, ruimte en risico 'de drie R's'.

Rentekosten

In je voorraad is veel geld geinvesteerd waarover je geen rente ontvangt. Of je hebt voor je voorraad geld moeten lenen waarover je rente moet betalen.

Ruimtekosten

Dit zijn de kosten van het magazijn zoals huur, onderhoud, afschrijvingen en energiekosten van het magazijn.

Risicokosten

Dit zijn de mogelijke financiele verliezen waar je rekening mee moet houden als je artikelen te lang op voorraad houdt. Als je voorraad aanhoudt kan je risico's krijgen van bijvoorbeeld daling van de verkoopprijs, kleding uit de mode, breuk, bedrijf, kwaliteitsafname en diefstal. Tegen risico's kan je gedeeltelijk voor verzekeren. En een deel van de risico's is voor de rekening van de ondernemer. Als je ingekochte producten hebt die niet verkocht kunnen worden omdat ze uit de mode zijn is het een risico voor de ondernemer. 

5.4 Kosten voor verkoop en marketing

De kosten voor verkoop en marketing maak je vooral om de verkoop te bevorderen. Verkoopkosten zijn de kosten die te maken hebben met de verkoop van artikelen. Je kunt dan denken aan kosten zoals:

  • kortingen
  • verpakkingen, zoals tasjes of cadeaupapier
  • bedrijfskleding 
  • provisie van medewerkers

Marketingkosten zijn alle kosten die je maakt voor de marketing. Marketing is het geheel van activiteiten dat je uitvoert om de verkoop te bevorderen. Voorbeelden van marketingkosten zijn:

  • reclame
  • winkelpresentatie
  • sponsering
  • kosten van reclamebureau

 

5.5 Personeelskosten

Wanneer je personeel in dienst hebt, betaal je loon en heb je dus loonkosten, ook wel perosneelskosten genoemd. Dit is het totaalbedrag dat de werkgever betaalt aan salarissen, inclusief premies en verzekeringen. Het loon dat je afspreekt met de medewerker is het brutoloon. Het brutoloon is het loon voor je inhouding van loonbelasting en sociale premies die de werknemer betaalt. De ingehouden sociale premies zijn voor de volksverzekeringen. Volksverzekeringen zijn wettelijke verplichte sociale verzekeringen die de financiele gevolgen opvangen bij ouderdom, overlijden en bijzondere ziektekosten. Als je de belasting en werknemerspremie van het brutoloon afhaalt, dan houd je het nettoloon over.

De volksverzekeringen waarvoor de werkgever premie inhoudt zijn:

  • Algemene ouderdomswet (AOW)
  • Algemene nabestaanwet (Anw)
  • Wet langdurige zorg (Wlz)

De loonkosten zijn hoger dan het brutoloon dat de werkgever en werknemer in de arbeidsovereenkomst met elkaar afspreken. Als werkgever betaal je ook vakantiegeld en werkgeverspremies voor je werknemers.

Directe loonkosten

De directe loonkosten bestaan uit het brutosalaris, vakantietoeslag en een eventuele bonus of eindjaarsuitkering. Dit zijn de bedragen die de werknemer rechtsstreekt ontvangt van zijn werkgever.

Sociale premies

De sociale premies verzekeren de werknemer tegen de financiele gevolgen van ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. De bijbehorende werknemersverzekeringen zijn:

  • Ziektewet (ZW)
  • Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO)
  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
  • Werkloosheidswet (WW)

Indirecte loonkosten

Indirecte loonkosten zijn aanvullende kosten die een werkgever maakt boven op de directe loonkosten. Dit zijn bijvoorbeeld kosten voor scholing, onkosten, kinderopvang en reiskosten. Ook een vergoeding voor een verhuizing vanwege het werk of werkgeversdeel van het pensioen kan er een werkgever bij komen als loonkosten.

Loonkosten en de belastingdienst

De belastingdienst maakt gebruik van loonheffingen. Daarin zitten alle bedragen die moeten worden overgemaakt naar de belastingdienst als het gaat om het salaris van medewerkers. De loonheffing bestaat uit:

  • Loonbelasting
  • Premie volksverzekeringen
  • Premie werknemersverzekeringen
  • Inkomensafhankelijk bijdrage zorgverzekeringswet

Minimumloon

In Nederland geldt een wettelijke minimumloon. Het minimumloon is het loon waarop werknemers minimaal recht hebben als ze in dienst zijn als werknemer. Bekijk hier de lijst op welke leeftijd welke bedragen bijhoren.

5.6 Rentekosten

Als je niet genoeg geld hebt om je onderneming zelf te betalen kan je ook geld lenen. Je kan geld lenen bij andere mensen maar de meeste lenen geld bij de bank. De bank rekent rente of wel intrest als vergoeding van het lenen van geld. Een rentevergoeding is een percentage per jaar. De rente betaal je voor:

  • Het beschikbaar stellen van het geld
  • Het risico dat de uitlener loopt dat een lening niet wordt terugebetaald
  • Het minder waard worden van geld in de loop van de tijd (inflatie)

De hoogte van de rente kosten heeft te maken met drie factoren:

  1. Kapitaal (K): Dit is het geldbedrag dat wordt geleend
  2. Intrestpercentage (P): Dit is de vergoeding die de geldverstrekker vraagt voor het uitlenen van het geldbedrag.
  3. Tijdsperiode (T): dat het bedrag geleend wordt deze periode kan een aantal jaren, maanden of dagen zijn. Voor al deze perioden pas je een deler toe

Formules voor het bereken van de rente in verschillende perioden:

Rente met T in jaren = K x P x T / 100

Rente met T in maanden = K x P x T / 1.200

Rente met T in dagen = K x P x T / 36.000

Als het bedrag schommelt waarover je de rente moet weten ga je uit van het gemiddelde bedrag. Het gemiddelde bereken je met de volgende formule:

Gemiddelde bedrag = bedrag beginperiode + bedrag einde periode / 2

 

5.7 Kosten van duurzame productiemiddelen

Duurzame productiemiddelen of duurzame bedrijfsmiddelen zijn bezittingen van een ondernmer die langer dan een jaar meegaan. Ze staan op de balans onder de vaste activa bijvoorbeeld winkelpanden, bedrijfsautos en inventaris. Duurzame bedrijfsmiddel kunnen drie kosten met zich mee dat zijn afschrijvingskosten, rentekosten en complementaire kosten. 

De kosten die je maakt bij het gebruiken van een duurzaam bedrijfsmiddel zijn niet gelijk aan de uitgave die je doet bij de aanschaf. De kosten verdeel je over meerdere jaren. Duurzame bedrijfsmiddelen worden in de loop van de tijd minder waard. Die waardevermindering verreken je door af te schrijven op het bedrijfsmiddel. Om afschrijvingskosten te berekenen heb je drie gegevens nodig dat is de aanschafwaarde, de levensduur en de restwaarde.

De aanschafwaarde is het bedrag dat je uitgeeft wanneer een bedrijfsmiddel aanschaft. Bij de aankoopprijs komen er soms extra kosten voor installatie of notaris die kosten kan je optellen bij de aanschafwaarde. Subsidies en kortingen verlagen de aanschafwaarde.

Voor de afschrijvingskosten is de economische levensduur van het bedrijfsmiddel van belang. De economische levensduur is de periode dat het economisch verantwoord is om het productiemiddel te gebruiken. Je hebt ook de technische levensduur dat is de periode totdat de bedrijfsmiddel niet meer bruikbaar is.

De restwaarde is het bedrag dat een duurzaam productiemiddel na buitengebruikstelling nog waard. Dat is de waarde aan het eind van de economische levensduur. 

Afschrijven met een percentage van de aanschafwaarde

De waardevermindering bij lineaire afschrijving is elk jaar een vast bedrag. Om het bedraf van de afschrijvingskosten te berekenen gebruik je de volgende formule:

Lineaire afschijving = aanschafwaarde - restwaarde / economische levensduur

Je kunt dit ook weergeven in een percentage van de aanschafwaarde. Dit is het vast afschrijvingspercentage per jaar.

Afschrijvings% van de aanschafwaarde = lineaire afschrijving / aanschafwaarde x 100%

Voor de berekening van de jaarlijkse afschrijving met een vast percentage van de boekwaarde gebruik je de volgende formule:

Jaarlijkse afschrijving in % van de boekwaarde = afschrijvings% x boekwaarde aan het begin van het boekjaar.

Het gemiddelde geinvesteerde vermogen bereken je met de volgende forumule:

Gemiddeld geinvesteerde vermorgen: Vermogen begin periode + vermogen eind periode / 2

5.8 Overige kostenposten

Autokosten

Het gebruik van een auto brengt kosten met zich mee. Als het een eigen auto is zijn dat afschrijvingskosten voor de waardevermindering. Voor een leaseauto betaal je een vast maandbedrag. Leasen is het afsluiten van een overeenkomst waarin de huur en verhuur van bedrijfsmiddelen worden geregeld.

Inkoopkosten

Inkoopkosten zijn de bijkomende kosten bij een inkoop. De inkoopprijs is de prijs die je per stuk betaalt voor de producten die je inkoopt. Naast het inkopen maken bedrijven ook andere kosten wanneer producten worden bestelt denk daar bij aan transportkosten, verzekeringen van goederen en administratie of bestelkosten.

Verzekeringskosten 

Een verzekering sluit je af als er een kans is op een gebeurtenis waarvan je de gevolgen niet kunt of wilt dragen op dat moment. Een verzekering is ene overeenkomst met een verzekeraar die de verzekerde schadeloos stelt bij gemis, schade of verlies als gevolg van een onzeker vooral. 

Administratieve kosten

Administratieve kosten zijn kosten die je maakt om de bedrijfsadministratie te doen denk daarbij aan facturen, enveloppen, portokosten, pennen, abonnementen, licenties en kosten van de boekhouder.

Kosten van diensten van derden

Sommige werkzaamheden worden niet gedaan door de medewerkers van het bedrijf. Diensten van derden zijn diensten die niet door het eigen personeel kan worden uitgevoerd. Maar door het personeel van andere bedrijven. Bijvoorbeeld transportbedrijven, schoonmaakbedrijven, glazenwassers, adviseurs en de reclame bureau. 

Kostprijsverhogende belastingen

Sommige belastingen mag je opvoeren als kosten, andere niet. De belastingen die ook kosten zijn noem je kostenprijsverhogende belastingen. Belastingen die je niet mag opvoeren als kosten zijn bijvoorbeeld belasting over winst en BTW. Belastingen die je wel mag beschouwen als kosten zijn bijvoorbeeld motorrijtuigenbelasting, milieuheffing, onroerendezaakbelasting en assuratiebelasting. 

 

Test jezelf !

Oefening: Oefenopgaves H5

Start

Hoofdstuk 6: Break - evenpunt

6.1 Constante en variable kosten

Constante kosten zijn geen kosten die afhankelijk zijn van de hoeveelheid verkochte artikelen. Deze kosten blijven constant. Andere kosten zoals variable kosten lopen op naarmate je meer producten verkoopt. Variable kosten zijn afhankelijk van de omzet. Een hogere omzet brengt hogere variable kosten met zich mee. Ze variëren met de omvang van de verkoop of productie. 

6.2 Verloop van de variabele kosten

Meestal zijn de variable kosten per stuk gelijk. Deze variabele kosten noem je proportioneel variabel. Ze nemen evenredig toe of af als de verkopen of de productie toe of afnemen. Neemt de omzet met tien procent toe, dan nemen de variabele kosten ook met 10 procent toe. Variabele kosten kunnen ook een ander verloop hebben. Variabele kosten kunnen per stuk ook afnemen naarmate je meer verkoopt. Denk aan kortingen die je krijgt wanneer je veel tegelijk inkoopt. Dit noem je degressief variabele kosten. Deze worden per stuk lager als je meer verkoopt. Als de variable kosten per stuk hoger worden wanneer je meer verkoopt, noem je die kosten progressief variabel. Dit gebeurt bijvoorbeeld als verkopers een bonus per verkochte artikel krijgen die hoger wordt als je meer verkoopt. Zie hier een voorbeeld van proportioneel, progressief en degressief variabel.

6.3 Break-evenafzet

Het punt waarop je geen verlies meer maakt maar ook geen winst heet het break-evenpunt (BEP). Dit is het punt waarop alle kosten zijn terugverdiend. Verkoop je meer dan het break-evenpunt dan maak je winst als je minder verkoopt lijd je verlies.

De formule om de break- evenafzet uit te rekenen is:

Break- evenafzet = Totale constante kosten / verkoopprijs per stuk - variabele kosten per stuk

Zie hier de break- evenafzet in een grafiek weergegeven.

6.4 Break- evenomzet

De berekening van de break- evenafzet voor een product is vooral bruikbaar als je weet welke constante ksoten je voor dat product maakt. Als je een groot assortiment producten verkoopt, is het lastiger om te bepalen welke constante kosten bij welke producten horen. Het is dan handig om de break- evenomzet te berekenen. Je weet dan niet hoeveel stuks je moet verkopen maar je weet wel hoe hoog de totale verkoopwaarde moet zijn van de producten die je verkoopt. Een belangrijk uitgangspunt bij de berekening is dat er een vast percentage of een vast bedrag aan brutowinst per stuk is. Alle producten moeten zelfde brutowinstmarge hebben, anders geldt de berekening niet.

Formule voor het berekenen van de break- evenomzet:

Break- evenomzet = constante kosten / brutowinst in % van de omzet x 100%

 

Break-evenomzet met de constante en variabele exploitatiekosten

Ook als een gedeelte van de exploitatiekosten variabel en een gedeelte constant is, kun je de break-evenomzet uitrekenen. Als je van de brutowinst de variabele kosten afhaalt, houd je de dekkingsbijdrage over. Dat is het percentage van de omzet dat beschikbaar is om de constante kosten terug te verdienen. Voor deze situatie gebruik je de volgende formule:

Break - evenomzet = constante exploitatiekosten / (brutowinst in % van de omzet - variabele kosten in % van de omzet) x 100%

 

Break-evenomzet en gewenste winst

Met kleine verandering in de formule kun je uitrekenen hoeveel omzet er nodig is om een bepaalde doelstelling te behalen. Om te berekenen welke omzet er bij je winstdoelstelling hoort, moet je in de formule de winst bij de constante kosten optellen. De formule hiervoor is:

Gewenste omzet = (gewenste winst + constante exploitatiekosten) / (brutowinst in % van de omzet - variable kosten in % van de omzet) x 100%

6.5 Veiligheidsmarge

De veiligheidsmarge is het verschil tussen de werkelijke omzet en break-evenomzet. Meestal wordt de veiligheidsmarge uitgedrukt in een percentage. De veiligheidsmarge geeft het percentage aan waarmee de omzet maximaal mag afnemen, zodat er nog net geen verlies wordt geleden. Of de veiligheidsmarge geeft aan met hoeveel procent de werkelijke winst moet stijgen om quitte te spelen.

De veiligheidsmarge bereken je met deze formule:

Veiligheidsmarge = werkelijke omzet - break-evenomzet / werkelijke omzet x 100%

6.6 Integrale kostprijs

Bij de intergrale kostprijsberekening maak je onderscheid tussen de normale en bezetting en de verwachte of werkelijke bezetting. De bezetting is daarbij de benutting van de capaciteit. De normale bezeting druk je uit in het aantal producten dat je kunt maken met de beschikbare capaciteit.

 

Constante kosten

In de retail. kun je constante kosten relateren aan de omzet. Constante kosten stijgen en dalen niet met de omzet. De constante kosten verdien je terug die gebudgetteerde omzet haalt. Deze gebudgetteerde omzet wordt ook vaak de normale omzet genoemd. Dit kun je vergelijke met de normale bezetting. Van elke euro omzet die je haalt, moet je een gedeelte gebruiken om de constante kosten terug te verdienen. Dit noem je het tarief constante kosten (Tc).

Tarief constante kosten= C/N

Het bezettingsresultaat is het verschil tussen de gemaakte constante kosten en de bijdrage hiervoor uit de productie of omzet. Het is dus wat je te veel of te weinig doorrekent aan constante kosten.

Formule bezettingsresultaat:

Bezettingsresultaat = (W-N) x (C/N)

 

Variabele kosten

Om de variabele kosten per product te berekenen, deel je de totale variabele kosten door de verwachte of werkelijke afzet. Je gebruikt de verwachte kosten als je een voorcalculatie maakt. Weet je de werkelijke afzet, dan gebruik je die als je uitgangspunt bij je berekening. De variabele kosten zijn vaak al gegeven per stuk waardoor je ze niet meer hoeft uit te rekenen.

Intergrale kostprijs = constante kosten(C) / normale afzet(N) + variable kosten(V) / verwachte of begrote afzet(B)

Commerciele kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten per product

Test jezelf !

Oefening: Oefenopgaves H6

Start

Oefentoetsen en antwoorden

Open bestand Proeftoets H1&H2

Open bestand Antwoordenblad H1&H2

Open bestand Proeftoets H3&H6

Open bestand Antwoordenblad H3&H6

Open bestand Proeftoets H4

Open bestand Antwoordenblad H4

Open bestand Proeftoets H5

Open bestand Antwoordenblad H5

Uitleg filmpjes

Kennisclip uitrekenen van het brutowinstopslag en consumentenprijs

Integrale kostprijs berekening

Opslagmethoden van kosten

  • Het arrangement Financieel 1 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Melisa Hayirsoz Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2020-07-16 23:46:14
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Welkom bij het digitaal les materiaal voor het vak Financieel 1 kosten en winst.

    Deze pagina is bedoelt voor het leren en oefenen van de leerstof voor het vak Financieel. Aan de linkerkant zie je het menu met elke hoofdstuk die is ingedeeld met , uitleg, oefenen en toets.

     

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Welkom op de wikiwijs van het vak Financieel 1 kosten en winst. Deze pagina kan je gebruiken voor informatie, uitleg, oefenopgavens en voor oefentoetsen van het vak Financieel.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    Kennisclip uitrekenen van het brutowinstopslag en consumentenprijs
    https://youtu.be/GqldOcV5FW8
    Video
    Integrale kostprijs berekening
    https://www.youtube.com/watch?v=M48WAU1QyfM
    Video
    Opslagmethoden van kosten
    https://www.youtube.com/watch?v=xXUrLyF8_lQ
    Video