Thema: Kijken naar kenmerken - kgthv12 - kopie 1

Thema: Kijken naar kenmerken

Kijk om je heen
Hoe goed kijk jij om je heen? Kan je de voorwerpen die je dagelijks ziet of gebruikt nauwkeurig beschrijven? Kun je uit je hoofd je fiets tekenen?
Er is zoveel te zien, maar we kijken meestal niet zo nauwkeurig. Gebeurtenissen vallen meer op dan voorwerpen, planten of dieren. Die zijn er gewoon.

In dit thema bekijk je de wereld om je heen (nog) beter dan je al doet. Je gaat op zoek naar kenmerken. Waaraan herken je een mos, een zonnebloem, een vleermuis of een olifant?

Je leest er meer over in het blok Natuur om je heen.

Kenmerken van stoffen
Ook stoffen hebben kenmerken. Olie is vloeibaar, ijs is vast en zuurstof is een gas.
Er zijn voorwerpen die zinken, andere zweven en weer andere drijven.

Je leert er meer over in het blok Stoffen om je heen.

Natuur om je heen

Intro

Natuur om je heen
Houd jij van verzamelen? Zo ja, wat verzamel je? Postzegels, Pokémon of voetbalkaarten of schelpen?
Mensen verzamelen graag. Als een verzameling groter wordt, ga je vanzelf ordenen. Je zoekt naar bepaalde kenmerken van de verzamelde voorwerpen en naar overeenkomsten.

Biologen bestuderen organismen. Alle organismen op aarde vormen een enorme verzameling! Biologen schatten dat er 8,7 miljoen soorten zijn. Misschien zijn het er nog veel meer.

In dit blok leer je hoe biologen al die soorten ordenen.
Je begint heel klein.

Startopdracht A Verzamelen en ordenen!
In groepjes (4 leerlingen).

  • Ieder groepslid verzamelt vijf plaatjes van organismen (dieren en planten). Gebruik tijdschriften of internet. Zorg dat de plaatjes niet groter zijn dan een speelkaart.
  • Tip: kies ook wat organismen waar je misschien niet zo snel aan denkt.
  • Leg de plaatjes op een tafel.
  • Ieder groepslid schrijft voor zichzelf vijf kenmerken van de organismen op waarmee je de dieren en planten kunt indelen in groepen. Bijvoorbeeld het kenmerk: vier poten.
  • Vergelijk met elkaar de opgeschreven kenmerken. Zijn alle kenmerken even geschikt? Bespreek wat een goed kenmerk is en wat juist niet.
  • Maak met elkaar 3 tot 5 hoofdgroepen.
  • Verdeel elke hoofdgroep daarna verder in 2 tot 3 groepen.
  • Geef elke groep een bijpassende naam. Schrijf deze op kaartjes en leg bij de groepen.

Startopdracht B
Bekijk de twee afbeeldingen.

  • Op welke kenmerk is gelet bij de indeling van afbeelding 1? En bij afbeelding 2?
  • Bedenk vervolgens voor elk (sub)groepje een naam, bijvoorbeeld bij afbeelding 1: cirkels, rechthoeken en driehoeken.



Je ziet dat de keuze van de kenmerken tot een andere indeling leidt. En dus ook tot andere namen van de groepen.

De indeling van organismen die jullie hebben gemaakt, is vast anders dan de indeling die biologen gebruiken. Het is handig als iedereen in de biologie dezelfde indeling gebruikt. Zo spreken alle biologen dezelfde ‘taal’. Daarom gebruiken biologen dezelfde kenmerken om te ordenen. Je hebt al kunnen lezen dat biologen kijken naar de bouw van de cellen van organismen. De bouw van cellen komt in een ander thema aanbod. Maar biologen kijken naar meer kenmerken! Welke kenmerken dat zijn leer je in dit blok.

Voordat je begint

Benodigdheden

  • zoekkaart waterdiertjes (waterdiertjes)
  • groot net op een steel
  • platte witte plastic bal
  • emmer met deksel of monsterpotjes
  • theezeefje en/of een theelepeltje

Tijd blok: 8 uur

Leerdoelen en vaardigheden

Leerdoelen

  • Je kunt levenskenmerken van organismen herkennen en benoemen.
  • Je kunt de verschillen uitleggen tussen dode en levende organismen en levenloze dingen.
  • Je kunt organismen indelen of ordenen aan de hand van enkele kenmerken.
  • Je kunt gewervelde dieren onderverdelen in vijf klassen.
  • Je kunt beschrijven wat bedoeld wordt met tweezijdig en veelzijdig symmetrisch en bij een voorbeeld aangeven of dit dier tweezijdig of veelzijdig symmetrisch is.
  • Je kunt beschrijven wat bedoeld wordt met een inwendig en een uitwendig skelet en bij een voorbeeld aangeven of dit dier een inwendig of een uitwendig skelet heeft.
  • Je kunt uitleggen wat een ‘soort’ is.
  • Je kunt namen van organismen opzoeken met een determinatietabel.
  • Je kunt een eenvoudige determinatietabel maken.

* Leerdoelen

  • Je kunt een overeenkomstig bouwplan van dieren herkennen.
  • Je kunt het bouwplan van een dier gebruiken als kenmerk van verwantschap.

Stap 1

Levend, dood of levenloos

Levend, dood of levenloos
Het verschil tussen leven en dood is vaak duidelijk, maar soms ook helemaal niet! Een konijn dat door de duinen rent, is zeker levend. Ook het gras dat het konijn eet, leeft. Maar een blaadje dat van de boom afvalt in de herfst? Is dat blaadje dood of levend? En wat denk je van de schelpen op het strand? Dood of levend? Hebben die schelpen wel ooit geleefd?

Opdracht 1 Levend of niet levend
Bekijk het volgende filmpje.
 

In het filmpje zie je twee hondjes. Eén hond leeft, de ander leeft niet.
Wat is eigenlijk het verschil, waardoor we zeggen:
Dit leeft en dat leeft niet… ?
Hoeveel verschillen kun je bedenken tussen het levende en het niet-levende hondje?
Schrijf minimaal drie verschillen op.

Levende organismen vertonen levenskenmerken. Een voorbeeld van een levenskenmerk is bewegen. Het konijn is levend omdat het rent door de duinen. Een dood organisme heeft geleefd maar  vertoont geen levenskenmerken meer. Als iets nooit levenskenmerken heeft vertoond, noem je het levenloos.

Biologen houden zich vooral bezig met levende en dode organismen. Andere natuurwetenschappers bestuderen vooral levenloze natuur. Ze noemen die levenloze natuur ook wel abiotisch en de levende natuur biotisch.

Opdracht 2  Fossielen
Bekijk het filmpje.

Video: Fossielen

Oefening:Fossielen

Opdracht 3* Biologie en de levenloze natuur

Oefening:Biologie en de levenloze natuur

Stap 2

Levenskenmerken

Levenskenmerken
Levende organismen vertonen dus levenskenmerken, zoals bewegen. Welke levenskenmerken zijn er nog meer? En vertonen alle organismen altijd alle levenskenmerken?

Opdracht 1 Waar gaat leven over?
Bekijk het filmpje. Schrijf tijdens het kijken zoveel mogelijk dingen op wat dieren doen in het filmpje.



Opdracht 2 Levenskenmerken
Bestudeer de kennisbank en beantwoord daarna de vragen.

KB: Levenskenmerken

Oefening:Levenskenmerken

Waarnemen en reageren

Opdracht 3 Waarnemen en reageren
Wanneer een organisme een verandering waarneemt dan kan het reageren.
Reageren betekent dat een organisme iets doet.

Bekijk het filmpje van een eencellige diertje; het trompetdiertje.


In het filmpje zie je dat het trompetdiertje reageert op een verandering in de omgeving.

Welke verandering is dat? Hoe reageert het diertje?
Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot.

Opdracht 4 Groeien en ontwikkelen
Bekijk het filmpje over de aardappel.

Video: Hoe groeit een aardapel?

Geef uit het filmpje een voorbeeld van ‘groei’ en een voorbeeld van ‘ontwikkelen’.
Vergelijk je antwoord met een klasgenoot.

Opdracht 5 Mindmap

  • Download het werkblad, print deze eventueel uit. Of maak gebruik van de tips in de gereedschapskist en maak een mindmap online.
  • Maak de mindmap af. Gebruik hierbij de belangrijke woorden uit de Kennisbank, woorden waarover je hebt geleerd en woorden die je al kent.
  • Lever je mindmap in bij de docent.

Mindmap maken

Woorden bij een onderwerp bedenken en met elkaar verbinden.

 

Stap 3

Ordenen in de biologie

Ordenen in de biologie en determineren
Soms is het makkelijk om een grote groep te ordenen. Op een school bijvoorbeeld. Als je gaat ordenen, wil je de groepen die je hebt gemaakt een naam geven. Elke groep in een groep krijgt ook weer een naam.

Opdracht 1 Namen van de groepen

Oefening:Namen van de groepen

Opdracht 2 Er zit systeem in!
Biologen ordenen de organismen op aarde. Alle organismen zijn verdeeld in rijken. Twee belangrijke groepen zijn het dierenrijk en het plantenrijk.
In plaats van ‘jaar’ en ‘afdeling’ hebben biologen voor de groepsindeling vaste woorden afgesproken.
Bekijk het filmpje Biobits ‘ordening’ en beantwoord daarna de vraag.

Oefening :Er zit systeem in!

Determineren

Voordat je aan de volgende opdracht gaat beginnen, lees je eerst een stukje uit de Kennisbank over determineren en ordenen.

KB: Determineren

Opdracht 3 Paard, panter en mens
Een paard, panter en een mens: het zijn allemaal dieren. In deze opdracht ga je een schema invullen van een paard. In het schema laat je zien hoe je een paard kunt ordenen. Daarna vul je het schema aan met een partner en een mens. Lukt jou dat ook?

Maar eerst een voorbeeld een schema van een Aziatische olifant. Je ziet dat de Afrikaanse olifant behoort tot het geslacht Elephas en de familie van de olifanten. Het is en slurfdier en het is een zoogdier. Olifanten behoren tot de gewervelde dieren en dus tot het dierenrijk.

En waar plaats je nu een Afrikaanse olifant?

Een Afrikaans olifant behoort ook tot de slurfdieren en de olifantenfamilie. Maar dan is het anders: De Afrikaanse olifant behoort tot het geslacht Loxodonta.

Download het werkblad en print het eventueel uit.
Of maak gebruik van SmartArt (kies hiërarchie) in Word en maak dan eerst zelf een schema.

  • Schrijf in één van de het onderste vakje (soort) ‘paard’.
  • Vul het gehele schema in. Maak gebruik van bronnen op internet.
  • Voeg de panter aan het schema toe. Kijk goed waar je het schema moet uitbreiden!
  • Kun je ook de mens toevoegen?

Tip: bedenk eerst tot welke klasse de mens hoort en zoek daarna verder.

  • Lever het schema in als je klaar bent.

Opdracht 4 Skelet
Bestudeer de kennisbank en beantwoord daarna de vragen.

KB: Skelet en bewegen

Oefening:Skelet

Opdracht 5* Klasse gewervelde dieren
In dit filmpje leer je nog iets meer over gewervelde dieren. En over de dieren in Suriname!

Welke ongewervelde en gewervelde dieren heb je gezien of over gehoord die niet in Nederland voorkomen?
Wat is Surinaamse woord voor bot?
Bespreek de antwoorden met je docent.

Stap 4

Nieuwe soorten

Nieuwe soorten betekent nieuwe namen!
Alle dieren die zijn ontdekt door mensen, zijn ondergebracht in het dierenrijk. Ze zijn ingedeeld bij een afdeling en een klasse en dat is allemaal netjes opgeschreven. Het laatste stapje in het indelen is het bepalen van de soort.
Elke soort is uniek; er is geen soort hetzelfde. Elke soort krijgt ook een Latijnse naam. Die naam begint met de naam van het geslacht waartoe de soort behoort.
Voorbeelden:

Mens Homo sapiens
Afrikaanse olifant Loxodonta africana
Huiskat Felis catus

Let op: Het geslacht begin je met een hoofdletter, de soortnaam niet. De wetenschappelijke geslachtsnamen in het Latijn schrijf je cursief!

Opdracht 1 Nieuwe soorten
Elk jaar worden er nog nieuwe dieren gevonden. Nieuwe soorten vinden is spannend!
Bekijk het filmpje uit 2015:



Als er een soort wordt gevonden waarvan biologen vermoeden dat deze nog niet is beschreven, worden zoveel mogelijk kenmerken verzameld. Daarmee proberen zij vast te stellen waar in het natuurlijk systeem het dier of de plant het beste past.
Om de weg te vinden in dat systeem gebruik je een determineersleutel. Dit is een lijst met vragen waar je alleen met ja of nee antwoordt.

Lees de Kennisbank en beantwoord daarna de vragen.

KB: Determineren

Oefening:Determineren

Opdracht 2 Wetenschappelijke naam

Oefening:Wetenschappelijke naam

Symmetrie en skelet

Symmetrie en skelet
Dieren behoren tot het dierenrijk.
Door naar de symmetrie en het skelet te kijken kun je het rijk van de dieren verder onderverdelen.

Symmetrie
Sommige dieren zijn niet symmetrisch.
Dieren die wel symmetrisch zijn, zijn tweezijdig symmetrisch (één symmetrieas) of veelzijdig symmetrisch (meerdere symmetrieassen).

Opdracht 3 Symmetrie
Eén van de kenmerken die in de vragenlijst gebruikt wordt is ‘symmetrie’.
Maak de volgende oefening.

Oefening:Symmetrie

Opdracht 4 Waar horen ze bij?
Ga naar www.bioplek.org

  • Klik op de ooievaar. Je ziet vijf kenmerken van de ooievaar beschreven.
  • Lees nu de drie vragen rechts op het scherm.
  • Is het antwoord op de eerste vraag ‘nee’, dan ga je naar de volgende.
  • Is het antwoord op de volgende vraag weer ‘nee’, dan ga je weer een vraag verder. Is het antwoord ‘ja’ dan klik je op de groene pijl.
  • Nu krijg je vier groepjes vragen. Je gaat net zo lang door tot je bij de goede klasse bent uitgekomen.
  • Schrijf deze op je werkblad.
  • Klik dan onder op het scherm op ‘nieuw dier’.
  • Vul zo de tabel in.
  • Maak de opdrachten op het werkblad. Laat het controleren door je docent en plak het in je schrift.

Opdracht 5 Kenmerken van gewervelden
De gewervelde dieren zijn in te delen in verschillende klassen. Welke?
Bekijk het filmpje:

Oefening:Gewervelde dieren

Opdracht 6 Kenmerken van ongewervelde dieren
Bekijk het filmpje en beantwoord de vraag.
Hierin komen drie ongewervelden voor.

Video: Zeeannemoon en hermietkreeft

Oefening:Ongewervelde dieren

Stap 5

Verwantschap

Verwantschap
Hebben dieren heel veel overeenkomstige kenmerken? Dan kan het zijn dat ze verwant zijn en tot dezelfde familie horen. Maar dat is lang niet altijd het geval!

Opdracht 1*: Welk kenmerk kies je?
In de intro heb je gezien dat het belangrijk is welk kenmerk je het eerst kiest om te ordenen.
Kies je bijvoorbeeld ‘gestroomlijnde vorm’ als kenmerk, dan lijken een haai en een dolfijn in dezelfde groep te horen. En een zwaluw, vleermuis en een libelle hebben allemaal vleugels! Horen zij dan wel tot dezelfde groep?
Bekijk het filmpje

Oefening:Welk kenmerk kies je?

Opdracht 2*: Het bouwplan
Een belangrijk kenmerk voor biologen is het bouwplan. Hoe ziet het dier er van binnen uit?
 

Hierboven zie je het bouwplan van een vleermuis.

  • Bestudeer deze goed. Zoek eventueel meer afbeeldingen.

Onderzoeksvragen:

Bespreek de antwoorden met je docent.

 

Oefening:Bouwplan

Opdracht 3*: Soms klopt het niet!
Sommige dieren hebben van wetenschappers wel de goede indeling en de goede naam gekregen, maar in de volksmond niet!

In de afbeelding zie je:

  1. oorworm
  2. hazelworm
  3. zeekat
  4. wandelende tak
  5. zilvervisje

Oefening:Soms klopt het niet

Stap 6

Ordenen van planten

Ordenen van planten
In de vorige stappen heb je steeds gekeken naar de ordening van dieren. Planten zijn net als dieren organismen die levenskenmerken vertonen. Ook  planten hebben een (Latijnse) soortnaam en kun je indelen in groepen.

Opdracht 1: Fossielen uit het plantenrijk
Bekijk het filmpje beantwoord daarna de vraag.

Video: Nieuws uit de natuur

Oefening:Fossielen uit het plantenrijk

Opdracht 2 Het plantenrijk
Je gaat een opdracht maken op de website van Biologiepagina.

  • Bekijk de uitleg hier. Doe dit eventueel samen met je docent.
  • Maak met behulp van de uitleg een schema van de drie hoofdgroepen in het plantenrijk.
  • Geef ook de onderverdeling in de hoofdgroepen aan.
  • Bewaar het schema.

Opdracht 3 Test je kennis over het plantenrijk
Test hier je kennis. Verbeter net zo lang tot je alles goed hebt!

Stap 7

Naar buiten!

Naar buiten!
Je hebt in de vorige stappen gekeken naar kenmerken van dieren en planten. Maar dat hoef je natuurlijk niet binnen te doen!

Opdracht 1: Waterdiertjes
Met je docent ga je nu buiten je kennis toepassen.

Wat heb je nodig?
Je kunt de volgende bron gebruiken

  • www.bioplek.org
  • zoekkaart of determineertabel waterdiertjes
  • groot net op een steel
  • platte witte plastic bal
  • emmer met deksel of monsterpotjes
  • theezeefje en/of een theelepeltje

Wat ga je doen?
Bij het water vangen:

  • Doe eerst water in de plastic bak.
  • Haal het net een aantal keer door het water. Spoel de vangst uit in de plastic bak. Je kunt dan meteen goed zien wat je gevangen hebt.
  • Proberen met de zoekkaart direct de namen van de dieren op te zoeken.
  • Neem van de verschillende soorten die je vangt een exemplaar mee om thuis verder te bestuderen.
  • Met een theezeefje of een theelepeltje kun je ze goed uit de bak halen.
  • Vang nog een paar keer.
  • Als je veel verschillende diertjes wilt vangen, moet je het net op verschillende plaatsen door het water halen: langs de kant, in het midden, tussen de waterplanten, aan de oppervlakte en dieper.

Bij het water determineren:

  • Maak foto’s of tekeningen van de dieren de je hebt gevonden.
  • Geef aan hoe groot een diertje is.
  • Gebruik de zoekkaart of determineertabel om vast te stellen wat de naam van de gevonden dieren is. Lukt dat niet helemaal, geef dan wel de hoofdafdeling en eventueel de klasse aan.
  • Heel kleine diertjes kun je in het lokaal onder de microscoop of stereoscoop bekijken! Maak ook hiervan een tekening.

Terug in de klas:

  • Bekijk eventueel de kleine diertjes kun je onder de microscoop of stereoscoop bekijken! Maak ook hiervan een tekening.

Bespreek na afloop de tekeningen met je docent.

Tot slot

Je sluit het blok af met een keuze-opdracht in groepjes.

  • A Een kwartet
  • B Een determineertabel voor de klas

Keuze A: Kwartet

A Een kwartet
Jullie gaan samen een kwartetspel maken dat bestaat uit 36 kaarten. Elke vier kaarten hebben één onderwerp. Maak hierbij eventueel gebruik van de tips in de gereedschapskist.

Kwartet maken

Een kwartetspel is een creatieve manier om informatie te presenteren.

 

Maak de volgende indeling van het kwartet.

  1. De 4 rijken
  2. Ongewervelden > eencelligen, stekelhuidigen, holtedieren, sponzen
  3. 4 voorbeelden van (verschillende) weekdieren
  4. 4 klassen van geleedpotigen
  5. 4 klassen van gewervelden
  6. 4 voorbeelden van de klasse gewervelden die je nog niet hebt gebruikt

Wat heb je nodig?

  • Kwartetkaartjes in verschillende kleuren van stevig papier.
  • Gebruik eventueel een sjabloon van je docent om de kaartjes te maken.

Wat ga je doen?

  • Verdeel de onderwerpen.
  • Spreek af wie welke kleur kaartjes gebruikt.
  • Zoek geschikte plaatjes en sla deze op een overzichtelijke manier op op je computer, tablet of ander device.
  • Print de plaatjes en print of schrijf de teksten.
  • Test jullie eigen spel.
  • En veel plezier met de kwartetten van de andere groepen!

Beoordeling
Overleg met je docent waar de opdracht op wordt beoordeeld.
In de Gereedschapskist is beschreven hoe de opdracht beoordeeld kan worden. Daarnaast kan gelet worden op:
Bij de beoordeling kan ook worden gelet op de volgende kenmerken:

  • Biologische juistheid
  • Samenwerking

Keuze B: Determineertabel

B Determineertabel
Je kent vast het spelletje ‘Wie ben ik?’. Een determineertabel werkt net zo.

Wat ga je doen?

  • Bedenk vragen die je kunt stellen aan je klasgenoten om achter kenmerken te komen. Met de vragen moet de je groep in steeds kleinere groepen kunnen indelen.
    Voorbeelden van kenmerken: oogkleur, lengte en sterrenbeeld.  Maar je zou ook kunnen vragen naar hun hobby’s, kwaliteiten en talenten.
    Bedenk goed welke kenmerken geschikt zijn en welke ongeschikt. Met welke vragen kun je een grote groep makkelijk onderverdelen? En welke vragen passen maar bij één leerling?
  • Bedenk nu de volgorde van de vragen.

    Vind je het nog niet zo gemakkelijk hoe je moet beginnen?
    Bekijk nog eens dit voorbeeld.

    Voorbeeld Determineertabel

  • Interview je klasgenoten
  • Achter elke vraag komt een verwijzing of de naam van een klasgenoot.
  • Het eindproduct is een determineertabel waarin elke leerling van alle andere te onderscheiden is, na zo min mogelijk vragen. Zorg dat de verschillende stapjes in de tabel goed van elkaar te onderscheiden zijn.

Beoordeling
Overleg met je docent waar de opdracht op wordt beoordeeld.
Er kan gelet worden op:

  • Juiste volgorde van vragen
  • Lay out en afwerking
  • Samenwerking

Stoffen om je heen

Intro

Elke stof is anders
Er zijn miljoenen stoffen bekend en er is geen mens die ze allemaal kent. Er zijn zoveel stoffen omdat je van verschillende stoffen weer allerlei combinaties kunt maken. Stoffen zijn net organismen: alle stoffen hebben specifieke eigenschappen: stofeigenschappen. Je kunt een stof herkennen aan zijn kenmerken. In dit blok leer je meer over kenmerken van stofeigenschappen.

Startopdracht A Welke stoffen herken jij?
In tweetallen.

  • Je krijgt een aantal reageerbuisjes en schaaltjes. De buisjes en schaaltjes bevatten verschillende stoffen.
    Je mag al je zintuigen gebruiken: je mag proeven, ruiken, aanraken en kijken.
  • Weet jij welke stoffen dit zijn?
  • Maak samen een tabel en schrijf de namen van de stoffen op.
  • Vergelijk jullie antwoorden met je klasgenoten.

Startopdracht B Veiligheid

  • In startopdracht A mocht je alle zintuigen gebruiken om de stoffen te herkennen. Dit is niet verstandig bij practica waar je met chemische stoffen werkt. Leg dit uit.
  • Bij het doen van practica gelden regels: veiligheidsregels. Lees de veiligheidsregels goed door. Je kunt de veiligheidsregels altijd weer even doornemen als je een practicum gaat doen.
  • Bekijk het filmpje van LvoorL en noteer wat er goed gaat en wat er NIET goed gaat.
  • Noteer van de dingen die niet goed gingen, hoe dit wel moet.
    Bespreek je antwoorden in de klas.

Practica: Veiligheidsregels

Bij het doen van practica geldeden veiligheidsregels. Lees de veiligheidsregels altijd weer door als je en practicum gaat doen.

  1. ALTIJD een (witte) laboratoriumjas gebruiken ter bescherming van je kleren.
  2. ALTIJD je tas onder je practicumtafel zetten, zodat niemand er over kan struikelen.
  3. ALTIJD rustig werken. Bij onrust in het lokaal is er een grotere kans op ongelukken.
  4. ALTIJD de voorschriften van een proef geheel doorlezen èn begrijpen voordat je begint.
  5. ALTIJD weinig stof (chemicaliën, reagentia) gebruiken, anders kan de proef eerder mislukken.
    Bij vaste stoffen: een spatelpuntje; bij vloeistoffen: maximaal 1/4 deel van de reageerbuis.
  6. ALTIJD bij het schenken uit een fles:
    1. de stof van de fles omgekeerd op tafel leggen (anders komen chemicaliën op tafel);
    2. het etiket van de fles naar boven keren (anders kan het beschadigd worden);
    3. de laatste druppel aan de rand van de reageerbuis aftikken;
    4. de stop of dop direct weer op de fles doen (anders kunnen de stoppen verwisseld worden).
  7. ALTIJD alle gebruikte materialen en chemicaliën op de juiste plaats terugzetten.
  8. NOOIT een teveel van een stof terug doen in de voorraadfles (kans op verontreiniging).
  9. NOOIT stoffen in een reageerbuis mengen door te schudden met de duim op de buis, maar door omzwenken (kwispelen) of door overgieten in een andere schone reageerbuis.
  10. NOOIT bij het ruiken je neus direct vlak boven een bekerglas of reageerbuis houden. Wuif de geur met je hand naar je neus toe.
  11. NOOIT chemicaliën proeven.
  12. ALTIJD als er chemicaliën in je oog komen direct de oogdouche gebruiken en langdurig spoelen.
  13. ALTIJD als er chemicaliën op je huid komen direct afspoelen met water.
  14. ALTIJD na afloop van het practicum je handen wassen met zeep.

Voordat je begint

Benodigdheden

  • Keukenzout
  • Kopersulfaat
  • Krijt
  • Jood
  • Gedestilleerd water
  • Alcohol
  • Wasbenzine
  • Slaolie
  • Reageerbuizen
  • Reageerbuisrekje
  • Spatel
  • Watervaste stift
  • Staafjes koper en ijzer
  • Schaaltjes met suiker en keukenzout
  • Bekerglaasjes met water en alcohol
  • suiker
  • water
  • glas
  • lepel
  • garen
  • satéprikker
  • pan
  • elektrisch plaatje
  • 125 ml vloeibare slagroom
  • jampot met deksel
  • olie
  • azijn
  • mosterd
  • glas
  • theelepel
  • kleine vork

Voor * opdrachten:

  • maïzena
  • maatbeker en bekerglazen
  • mengkom
  • eetlepels
  • reageerbuisjes
  • pipet of meetspuit
  • verzadigde oplossing van keukenzout
  • trechter
  • filtreerpapier
  • erlenmeyer
  • clinistix
  • pH-strookjes
  • actieve kool
  • Gifwijzer (papier of app)
  • roestige spijker

Tijd blok: 8 uur

Leerdoelen en vaardigheden

Leerdoelen

  • Je kunt stoffen herkennen aan de stofeigenschappen zoals oplosbaarheid en kleur.
  • Je kunt uitleggen dat stoffen uit moleculen en atomen bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat een faseovergang is, waardoor faseovergangen van stoffen worden veroorzaakt en wat er gebeurt met de beweging van moleculen.
  • Je kunt verschillende faseovergangen herkennen en benoemen.
  • Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen zuivere stoffen en mengsels.
  • Je kunt van enkele scheidingsmethoden uitleggen hoe ze werken en wanneer je welke scheidingsmethode kunt gebruiken.
  • Je kunt pictogrammen (gevarensymbolen) van stoffen herkennen en op etiketten aflezen.
  • Je kunt uitleggen wat dichtheid van een stof is en dat stoffen in dichtheid verschillen.
  • Je kunt met de dichtheid van een stof verklaren dat een voorwerp drijft, zinkt of zweeft.
  • *Je kunt de dichtheid berekenen van een voorwerp met behulp van een formule.
  • *Je kunt verklaren dat de dichtheid van een voorwerp kan veranderen als de temperatuur verandert.

Onderzoeksvaardigheden:

  • Je kunt aan de hand van een practicumvoorschrift een experiment uitvoeren.

Stap 1

Elke stof is anders

Stoffen en eigenschappen
Voorbeelden van stoffen die je kent, zijn bijvoorbeeld water, metaal, plastic en glas. Welke stoffen kun je nog meer bedenken?

Opdracht 1 Stofeigenschappen
Bestudeer de kennisbank en beantwoord daarna de vragen.

KB: Stoffen en eigenschappen

Oefening:Stofeigenschappen

Opdracht 2 Kenmerkende eigenschappen
In tweetallen

  1. Welke kenmerkende eigenschappen hebben de volgende stoffen?
    • Zeewater
    • IJzer
    • Water
    • Hout
    • Glas
    • Lucht
    Vergelijk je antwoorden met een klasgenoot.
  2. Hebben jullie dezelfde kenmerken genoemd of verschillende kenmerken?
  3. Zijn alle kenmerken die jullie hebben genoemd geschikt om de stoffen te kunnen onderscheiden van andere stoffen?

Bespreek de antwoorden met je docent.

Opdracht 3 Dezelfde stofeigenschappen
In tweetallen

Wat heb je nodig?

  • Staafjes koper en ijzer
  • Schaaltjes met suiker en keukenzout
  • Bekerglaasjes met water en alcohol

Wat ga je doen?
Hieronder zie je steeds twee stoffen.

  • Welke twee stofeigenschappen hebben deze stoffen hetzelfde?
  • En welke twee stofeigenschappen hebben ze juist NIET hetzelfde?

Maak gebruik van wat je ziet en ruikt en wat je kunt vinden op internet.

  • Koper en ijzer
  • Suiker en keukenzout
  • Water en alcohol

Schrijf je antwoorden in een overzichtelijke tabel.
Je kunt de tabel maken op papier of gebruik hiervoor een programma zoals Excel.
Lever je tabel in bij de docent zodat hij het kan beoordelen.

Opdracht 4* Een vreemd stofje: maïzena
Maizena is meel gemaakt van maïskorrels. Je kunt het gebruiken om mee te koken of je kunt er een papje van maken.
Is een maïzenapapje hard of zacht?

Wat heb je nodig?

  • 200 gram maïzena
  • water
  • maatbeker
  • mengkom
  • 2 eetlepels

Doe het proefje en maak hierbij gebruik van het werkblad:

Werkblad: Vloeistof kneden
Lever je werkblad in bij de docent zodat hij deze kan beoordelen.

Stap 2

Moleculen

Moleculen
Zuiver water bestaat uit enkel watermoleculen (H2O), maar uit twee verschillende elementen. Namelijk: waterstof (H) en (zuurstof). Het getal 2 onderaan de H, betekent dat er twee H’tjes aanwezig zijn in het molecuul. Zo’n onderdeeltje van een molecuul is een atoom. Totaal bestaat een molecuul water dus drie atomen.

Bestudeer de kennisbank:

KB: Moleculen en atomen

Opdracht 1 Wat zijn moleculen?
Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.

Oefening:Wat zijn moleculen?

Opdracht 2* Bouw een molecuul
Maak moleculen en maak de verzamelingen compleet!Klik op de afbeelding om de applicatie te downloaden òf ga naar de website: phet.colorado.edu

 

Stap 3

Fasen en fase-overgangen - 1

Drie fasen
Drie keer water! Al zie je in afbeelding 3 niets dan een blauwe lucht! Water kom je allerlei vormen tegen.



Opdracht 1
Wat weet jij over water?

  • Maak een mindmap over de kenmerken water op een A4-papier. Wil je meer weten over het maken van een mindmap?
    Check de Gereedschapskist.

Mindmap maken

Woorden bij een onderwerp bedenken en met elkaar verbinden.

 

  • Vergelijk en bespreek je de woorden in je mindmap met een klasgenoot.
  • Welke woorden wil je nog toevoegen?

Opdracht 2 Vast, vloeibaar of gas
Bestudeer in de kennisbank:

KB: Vast, vloeibaar en gas

Bekijk het filmpje en beantwoord daarna de vragen. 

Oefening:Vast, vloeibaar en gas

Opdracht 3* Parfum
Maak de volgende oefening.

Oefening:Parfum

Fasen en fase-overgangen - 2

Opdracht 4 Fase-overgangen
Maak de volgende oefening.

Oefening:Fase-overgangen

Opdracht 5* Curling
Examenvraag VMBO GT 2013-1 - www.eindexamensite.nl

Opdracht 6* Uitzetten en krimpen
Vaste stoffen, vloeistoffen en gassen bestaan uit moleculen. De snelheid waarmee die moleculen bewegen is afhankelijk van de temperatuur van de stof. De snelheid waarmee de moleculen bewegen is ook bepalend voor het volume dat de stof inneemt.
Bekijk de clip en beantwoord de vragen.

 

Oefening:Uitzetten en krimpen

Stap 4

Zuivere stoffen en mengsels

Zuivere stoffen en mengsels
In de scheikunde wordt met ‘zuivere stof’ een vorm van materie bedoeld die een gelijke chemische samenstelling heeft. Bijvoorbeeld zuiver water dat alleen bestaat uit watermoleculen (H2O). Maar in het dagelijks leven is dat helemaal niet zo. Water uit de kraan bevat ook mineralen, zoals zouten en kalk. Stoffen komen vooral gemengd voor.

Opdracht 1 Hoe zuiver is dit?
Bestudeer in de kennisbank:

KB: Stoffen en eigenschappen

Je krijgt van je docent verschillende producten uit de supermarkt.

  • Zoek van elke product uit of het een zuivere stof is of dat het gaat om een mengsel.
  • Is het een mengsel? Uit welke verschillende zuivere stoffen bestaat het mengsel?
  • Noteer je resultaten in een tabel.

Opdracht 2 Mengsels
Maak de volgende oefening.

Oefening:Mengsels

Opdracht 3 Verschillende mengsels
Bekijk de drie filmpjes:

Oefening:Verschillende mengsels

Oplosmiddelen

Opdracht 4 Oplosmiddelen
Suiker in hete thee lost gemakkelijk op. Toch lossen niet alle stoffen gemakkelijk in elkaar op. Hoe kun je de stofeigenschap ‘oplosbaarheid’ gebruiken bij het herkennen van stoffen?
Om deze vraag te beantwoorden voer je drie experimenten uit.
Bestudeer eerst het Thema Onderzoeken.

Download de Google documenten hieronder:
Onderzoeksvraag experiment 1: Lost een vaste stof op in water?
Onderzoeksvraag experiment 2: Lost een vloeistof op in water?
Onderzoeksvraag experiment 3 Verschillende oplosmiddelen

Voer de experimenten uit en beantwoord de vragen.

Klaar?
Lever de documenten in bij de docent.

Tot slot: Maak van de drie experimenten een onderzoeksverslag.
Wil je meer weten over het maken vaneen onderzoeksverslag? Check de Gereedschapskist.

Natuurwetenschappelijk verslag maken

Schrijf je een verslag van een onderzoek voor biologie of NaSk, dan wordt dit een natuurwetenschappelijk verslag genoemd. Het is hierbij vooral belangrijk dat het doel van je onderzoek en de manier waarop je het uitvoert zo duidelijk mogelijk wordt weergegeven. Het schrijven van zo’n verslag gebeurt in verschillende stappen.

 

Opdracht 5 Slagroom en olie en azijn
Op sommige taarten zit slagroom. Deze slagroom is dan stijf. In de winkel kun je vloeibare slagroom kopen. Wat gebeurt er als je deze slagroom hard schudt?

En olie en azijn kun je door het eten doen. Bijvoorbeeld in de dressing voor een salade. Kun je olie en azijn mengen? En wat gebeurt er als je er mosterd aan toevoegt?

Wat heb je nodig?

  • 125 ml vloeibare slagroom
  • jampot met deksel
  • olie
  • azijn
  • mosterd
  • glas
  • theelepel
  • kleine vork

Doe de twee proefjes (www.proefjes.nl) en maak hierbij gebruik van de werkbladen:

  1. Schudden voor gebruik www.proefjes.nl
  2. Olie en azijn www.proefjes.nl

Opdracht 6* Wat zit er in cola?
Maak een lijstje van de bestanddelen van cola.
Kijk hiervoor eerst eens naar het etiket: geeft dat volledige informatie?
Meer info kun je vinden op internet of bij de fabrikant.

Bewaar je antwoorden voor het cola-verslag. In de andere stappen ontdek je in de extra opdrachten meer over cola!

Opdracht 7* Lost cola echt roest op?
Bewaar je resultaten en antwoorden voor het cola-verslag.

Wat heb je nodig?

  • reageerbuisjes
  • roestige spijker

Wat ga je doen?
Vul één proefbuisje met leidingwater en een ander met cola.
Plaats in elk een roestige spijker. Laat minstens één uur inwerken.

Wat neem je waar?
Wat is je conclusie?
Kun je dit verklaren? (zoek eens wat info hierover op internet)

Stap 5

Mengen en scheiden

Scheiden van stoffen
Stoffen komen dus vooral voor in mengsels. Zou je de stoffen in een oplossing, emulsie, suspensie of een legering ook weer van elkaar kunnen scheiden? Een kop water waarin suiker is opgelost. Hoe zorg je ervoor dat dat wordt gescheiden in water en suiker? Of hoe scheidt je een emmer vol met modder, bestaande uit zandkorrels en water? Bij scheikunde kun je verschillende scheidingsmethoden gebruiken.

Opdracht 1 Mengen en scheiden
Bekijk het filmpje en bestudeer de Kennisbank. Beantwoord daarna de vragen.

KB: Stoffen en eigenschappen

Video: Mengen en scheiden

Oefening:Mengen en scheiden

Extraheren en filtreren

Opdracht 2* Extraheren en filtreren
Bekijk de twee filmpjes en beantwoord de vragen:

Extraheren

Filtreren

Oefening:Extraheren en filtreren

Zeezout

Opdracht 3 Zeezout
Bekijk het filmpje:

Experimenten

Opdracht 4 Verdwenen suiker
Sommige mensen doen suiker in hun thee. Dat kan een suikerklontje zijn of een schepje losse suikerkorrels. In heet water lost suiker meestal helemaal op. Kun je opgeloste suiker ook weer uit het water halen?

Wat heb je nodig?

  • suiker
  • water
  • glas
  • lepel
  • garen
  • satéprikker
  • pan
  • elektrisch plaatje

Doe de twee proefjes en maak hierbij gebruik van het werkblad:

Werkblad: Verdwenen suiker

Opdracht 5* Bruine cola en de zuurgraad (pH)
Cola is bruin van kleur. De bruine kleur is afkomstig van een kleurstof. Met deze proefopstelling ‘vang’ je de kleurstof op door middel van actieve kool. Actieve kool is speciale koolstof die door verschillende stoffen aan zich kan binden. Je kunt actieve kool goed gebruiken bij filtreren. Je doet dan een klein beetje op het filtreerpapier.
Bewaar je resultaten en antwoorden voor het cola-verslag.

Lees het experiment door.
Wat is je onderzoeksvraag?

Stap 6

Veiligheid

Veiligheid en pictogrammen
Onjuist gebruik van chemische stoffen kan leiden tot ongelukken. Daarom is het belangrijk dat je de informatie op de etiketten op de verpakking van chemicaliën goed leest. En dan gaat het niet alleen om stoffen die je op school gebruikt, maar ook thuis! Welke chemicaliën heb jij in huis? Denk eens aan de middelen die staan in de keuken, het toilet of en in de badkamer! Wat betekenen de gevaarsymbolen op de verpakking?

Opdracht 1 Gevarensymbolen
Bestudeer de Kennisbank en beantwoord de vragen:

KB: Veiligheid

Oefening:Veiligheid

Gevaarlijke stoffen

Opdracht 2 Gevaarlijke stoffen thuis
Welke gevaarlijke stoffen heb je in huis? Meer dan je denkt!
Ga op onderzoek uit in de keuken of de badkamer thuis. Overleg wel eerst met je ouders/verzorgers wat je gaat doen of doe het samen.

  • Maak een lijst met de namen van de stoffen.
  • Maak foto’s van de etiketten met de gevarensymbolen.
  • Wissel de foto’s uit met een klasgenoot of in de hele klas. Welke conclusie kun je trekken?
  • Extra opdracht*: Kleine kinderen zijn nieuwsgierig. Het gevaar bestaat dat zij een slokje nemen van een fles uit de keuken of de badkamer. Ga na wat je moet doen wanneer een klein kind deze gevaarlijke stoffen zou binnen krijgen. Gebruik hiervoor de papieren Gifwijzer of gebruik de app.

Opdracht  3* Gevaarlijke stoffen op de weg

Stap 7

Grootheden en eenheden

Grootheden en eenheden
In de natuurwetenschappen doe je metingen om meer te weten te komen van een voorwerp of stoffen (materie). Iets wat je kunt meten, noem je een grootheid. Je kunt de temperatuur meten van de lucht, de inhoud van een voorwerp, de tijd dat je fietst of de hoogte van een boom. Temperatuur, inhoud, tijd en lengte zijn dus voorbeelden van grootheden.

Bij elke grootheid hoort een eenheid. Dat is de maat waarin een grootheid wordt uitgedrukt. Zo is de meter een eenheid van lengte en de seconde een eenheid van tijd.

Elke grootheid en eenheid wordt voorgesteld door een symbool.

Opdracht 1 Grootheden en eenheden
Bestudeer de Kennisbank en maak de oefening.

KB: Massa, volume en dichtheid

Oefening:Grootheden en eenheden

Opdracht 2 Eenheden omrekenen

Oefening: Eenheden omrekenen

Start

Stap 8

Dichtheid

Dichtheid
Elke stof bestaat uit heel kleine deeltjes: de moleculen. Die moleculen zitten niet overal even dicht bij elkaar en zijn ook niet allemaal hetzelfde. In de ene stof zitten ze dichter bij elkaar of dan in een andere stof. Of de moleculen die in een stof bij elkaar zitten hebben een ander formaat.
Je noemt dit de dichtheid. Dichtheid is een grootheid. Dichtheid wordt uitgedrukt in de griekse letter þ (Rho)
De dichtheid kun je berekenen. Hiervoor heb je twee andere grootheden nodig: massa en volume.
Massa kun je ook afkorten met de letter m. Volume met de letter V.

Opdracht 1 Dichtheid
Bestudeer uit de Kennisbank dichtheid en rekenen en beantwoord de vragen.

KB: Massa, volume en dichtheid

Oefening:Dichtheid

Opdracht 2* Dichtheid berekenen

Opdracht 3* Dichtheid berekenen

Zinken, zweven of drijven

Opdracht 4 Zinken, zweven of drijven?
Bekijk het filmpje en maak de oefening.

Video: Dichtheid

Oefening:Zinken, zweven of drijven?

Opdracht 5 Kaarsvet
Onderzoeksvraag
Hoe kun je kaarsvet in een vloeistof laten zweven?
Wat is je hypothese?

Wat heb je nodig?

  • 2 reageerbuizen
  • stukje kaarsvet
  • water
  • alcohol

Wat ga je doen?

  • Vul een reageerbuis met 6 mL water (6 cm).
  • Doe een stukje kaarsvet in de reageerbuis. Wat zie je?
  • Vul een reageerbuis met 6 mL alcohol (6 cm).
  • Doe een stukje kaarsvet in de reageerbuis. Wat zie je?
  • Zoek de dichtheden van de drie stoffen op (bijvoorbeeld in Binas of met deze tabel 2havo.nvnatuurkunde.nl/Kooksmeltdichtheid)
  • Maak een tabel op papier of in een programma zoals Excel en noteer hierin dichtheden.

Maak de volgende oefening.

Oefening:Kaarsvet

Simulatie

Opdracht 6* Simulatie

  • Ga naar phet.colorado.edu (Flash)
  • Bedenk een onderzoeksvraag.
  • Voer het experiment uit met behulp van de simulatie.
  • Welke conclusie kun je trekken?

Opdracht 7* Dichtheid van cola
Bewaar je resultaten en antwoorden voor het cola-verslag.

Wat heb je nodig?

  • cola
  • water
  • reageerbuisjes
  • pipet of meetspuit
  • bekerglas met verzadigde oplossing van keukenzout

Wat ga je doen?

  • Vul een reageerbuisje voor 1/3 met water.
  • Breng met een pipet of meetspuit voorzichtig cola onder het water aan.
  • Breng daarna op dezelfde manier verzadigde zoutoplossing onder de cola-laag aan.

Wat neem je waar?
Teken en beschrijf wat je waarneemt en voeg er en korte verklaring bij.
Wat waren bij deze proef de onderzoeksvraag en de hypothese?

Klaar?
Lever je tekening en waarneming in bij de docent.

Opdracht 8* Dichtheid van cola en cola-light
Bewaar je resultaten en antwoorden voor het cola-verslag.

Wat heb je nodig?

  • Blikje cola (ongeopend)
  • Blikje cola-light (ongeopend)

Wat ga je doen?

  • Plaats een ongeopend blikje cola en een ongeopend blikje cola-light in een emmer water.

Wat neem je waar?
Teken wat je waarneemt.
Hoe kun je dit verklaren?
Wat waren bij deze proef de onderzoeksvraag en de hypothese?

Klaar?
Lever je verslag in bij de docent.

Tot slot

Toets

Je rondt dit blok af met een toets.

Heb je de *opdrachten over cola gemaakt?
Voeg dan alle antwoorden samen en maak je verslag over cola compleet.
Vul het aan met informatie over cola, bijvoorbeeld over de geschiedenis of over de vraag of cola wel of niet gezond is.

Toets:Kijken naar kenmerken

Toets:* Verdieping