Ik heb deze Wikiwijs voor jullie gemaakt ter voorbereiding op de eindtoets van Thema 5 Regeling.
In het lichaam vinden heel veel processen plaats. Het is belangrijk dat deze processen op het juiste moment plaatsvinden. Ze moeten daarom op de omgeving én op elkaar afgestemd zijn. Deze taak nemen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel op zich. Zij regelen het verloop van de processen in het lichaam met behulp van elektrische signalen en regelstoffen. Dit noem je regeling.
Basisstof 1 Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel regelt het verloop van de processen in het lichaam met behulp van elektrische signalen (impulsen). Het effect van de regeling is snel merkbaar en is van korte duur.
Voorkennis
Zenuwstelsel
Het zenuwstelsel wordt anatomisch verdeeld in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit alle zenuwen. Een zenuw is een bundel uitlopers van zenuwcellen. De zenuwen verbinden alle delen van het lichaam met het centrale zenuwstelsel.
Prikkels
Verspreid over het hele lichaam of samengebracht in een orgaan (bijvoorbeeld oog, oor, neus, tong, huid) bevinden zich cellen van het zintuigstelsel. Deze zintuigcellen zijn elk gevoelig voor één soort prikkel.
Een prikkel(stimulus) is een invloed uit de omgeving (milieu). Prikkels uit de uitwendige omgeving (externe milieu) zijn bijvoorbeeld licht, geluid, geur, smaak, druk en temperatuur. Bloeddruk, bloedsuikerspiegel en zuurgraad (pH) zijn voorbeelden van prikkels uit de inwendige omgeving (interne milieu).
Als een zintuigcel geprikkeld wordt, ontstaat er in de zintuigcel een elektrisch signaal. Zo’n elektrisch signaal noem je een impuls.
Impulsen
Een impuls is een elektrisch signaal dat onder invloed van een prikkel in een zintuigcel ontstaat en door zenuwcellen naar of van het centrale zenuwstelsel geleidt wordt. In het centraal zenuwstelsel wordt het impuls afkomstig van een zintuigcel verwerkt. Vervolgens reageert het centraal zenuwstelsel door een impuls te laten ontstaan wat uiteindelijk bij spier- of kliercellen terecht komt.
Een zintuigcel noem je een receptor (ontvanger), omdat deze prikkels uit de omgeving ontvangt. Zenuwcellen geleiden impulsen van of naar het centrale zenuwstelsel en noem je conductoren (geleiders). Spier- en kliercellen noem je effectoren, omdat zij als gevolg van het impuls samentrekken of stoffen aanmaken en afgeven.
Zenuwcel (anatomie)
Het zenuwstelsel bestaat onder andere uit zenuwweefsel. De cellen waaruit zenuwweefsel bestaat, heten zenuwcellen. Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam, waarin zich de celkern bevindt, en uitlopers. Deze uitlopers heten dendrieten en axonen.
Uitlopers
Een dendriet ontvangt impulsen van een vorige zenuwcel of andere cel en geleidt deze naar het cellichaam toe. Een axon geleidt impulsen van het cellichaam af en geeft deze door aan een volgende zenuwcel of een andere cel.
Myelineschede
Bij bepaalde zenuwcellen zitten er in het perifere zenuwstelsel Schwanncellen om het axon gewikkeld. Deze steuncellen maken een vettige, witte stof genaamd myeline. Samen vormen alle Schwanncellen rond een axon een soort omhulsel (schede) en omdat deze cellen allemaal myeline maken, noem je dat omhulsel rond het axon de myelineschede.De delen van het axon die niet bedekt worden door Schwanncellen, noem je de knopen van Ranvier. In het centrale zenuwstelsel bestaan myelineschedes ook, maar daar worden deze door andere cellen dan Schwanncellen gevormd. Myelineschedes versnellen de impulsoverdracht.
Soorten zenuwcellen
Er bestaan meerdere soorten zenuwcellen (neuronen). Twee daarvan zijn gevoels- of sensorische zenuwcellen en bewegings- of motorische zenuwcellen.
Een sensorische zenuwcel geleidt impulsen van een receptor naar het centrale zenuwstelsel. Zij hebben lange dendrieten en een kort axon. Hun cellichaam bevindt zich net buiten het centrale zenuwstelsel.
Een motorische zenuwcel geleidt impulsen van het centrale zenuwstelsel naar een effector. Zij hebben korte dendrieten en een lang axon. Hun cellichaam bevindt zich binnen het centrale zenuwstelsel.
Een derde soort zenuwcel is de schakelcel. Een schakelcelbevindt zich in zijn geheel binnen het centrale zenuwstelsel. Zij ontvangen impulsen van sensorische zenuwcellen en geven deze door aan motorische zenuwcellen. Daarnaast ontvangen zij impulsen van en geven impulsen door aan andere schakelcellen.
Synapsen
De precieze plaats waar een impuls wordt doorgegeven aan een volgende zenuwcel of andere cel noem je een synaps. Synapsen bevinden zich in de buurt van de uiteinden van een axon, eindknopjes. Deze uiteinden liggen dicht tegen een dendriet of het cellichaam van een volgende zenuwcel of andere cel aan. De ruimte tussen het eindknopje en het dendriet of cellichaam noem je de synaptische spleet.
Vragen
Basisstof 2 Zenuwcellen en zenuwen
Zenuwcellen
In tekeningen kun je zenuwcellen zeer vereenvoudigd weergeven.
Zenuwen
Een zenuw is een bundel uitlopers van zenuwcellen. Deze uitlopers kunnen dendrieten of axonen zijn.
Er bestaan drie soorten zenuwen. Zenuwen met alleen uitlopers van sensorische zenuwcellen noem je gevoelszenuwen. Zenuwen met alleen uitlopers van motorische zenuwcellen noem je bewegingszenuwen. Zenuwen met uitlopers van zowel sensorische als motorische zenuwcellen noem je gemengde zenuwen.
Basisstof 3 Het ruggenmerg
Het ruggenmerg is onderdeel van het centrale zenuwstelsel en loopt dwars door de wervelkolom.
Als je het ruggenmerg tussen twee wervels doormidden snijdt en van bovenaf bekijkt, zul je zien dat het ruggenmerg uit twee lagen bestaat.
De binnenste laag (merg) is donker van kleur en heeft de vorm van een vlinder. De kleur is donker, omdat zich op die plek heel veel cellichamen van schakelcellen én bewegings- of motorische zenuwcellen bevinden. Je noemt de donkere, binnenste laag; grijze stof.
De buitenste laag (schors) is licht van kleur. De kleur is licht, omdat zich op die plek alleen uitlopers van schakecellen bevinden. Je noemt de lichte, buitenste laag; wittestof.
Zenuwknopen
Het ruggenmerg heeft een buikzijde en een rugzijde. In de dwarsdoorsnede van het ruggenmerg herken je de rugzijde aan de verdikkingen aan de zijkanten. Deze verdikkingen noem je zenuwknopen.
In de zenuwknopen liggen cellichamen van gevoels- of sensorische zenuwcellen. Die cellichamen nemen meer ruimte in beslag dan uitlopers en vormen dus een verdikking.
Let op: De cellichamen van gevoels- of sensorische zenuwcellen liggen dus buiten het centrale zenuwstelsel.
Aan de rugzijde komen gevoelszenuwen het ruggenmerg binnen en aan de buikzijde verlaten bewegingszenuwen het ruggenmerg.
Basisstof 4 De hersenen
Grote hersenen
De grote hersenen zijn onderdeel van het centrale zenuwstelsel en liggen in de schedel. Je herkent de grote hersenen aan het gegroefde oppervlak.
Hersencentra
In de grote hersenen liggen de cellichamen van schakelcellen in groepen bij elkaar. Elke groep vormt een hersencentrum. Er bestaan gevoelscentra en bewegingscentra.
Een gevoelscentrum verwerkt binnenkomende impulsen afkomstig van zintuigcellen die door gevoels- of sensorische zenuwcellen naar het centrale zenuwstelsel geleid worden. Pas als die impulsen verwerkt zijn, ben jij je bewust van de prikkel. Dit noem je bewuste gewaarwording. Het centrum waar de impulsen binnenkomen, bepaalt van welke prikkel je je bewust wordt.
Nadat je je bewust bent van de prikkel, ontstaan er impulsen in een bewegingscentrum. Deze impulsen worden door bewegings- of motorische zenuwcellen naar spier- óf kliercellen geleid. Spiercellen reageren door samen te trekken en kliercellen reageren door stoffen aan te maken en af te geven. Deze reacties noem je bewuste reacties.
Als je de grote hersenen doormidden snijdt, zul je zien dat de grote hersenen (net als het ruggenmerg) uit twee lagen bestaan.
Waar bij het ruggenmerg de grijze stof zich in de binnenste laag bevindt, bevindt de grijze stof zich in de grote hersenen in de buitenste laag (hersenschors).
Kleine hersenen
De kleine hersenen zijn onderdeel van het centrale zenuwstelsel en liggen onder de grote hersenen in de schedel.
Hersenstam
De hersenstam is onderdeel van het centrale zenuwstelsel.
Geneesmiddelen, drugs en alcohol
Basisstof 5 De weg die impulsen afleggen
Bewuste reacties
Normaal gesproken worden impulsen door gevoels- of sensorische zenuwcellen via het ruggenmerg en de hersenstam naar de grote hersenen geleidt. In de gevoelscentra worden de impulsen verwerkt en als je besluit te reageren, ontstaan er nieuwe impulsen in bewegingscentra die door bewegings- of motorische zenuwcellen naar spier- of kliercellen geleid worden.
Hoewel impulsen deze weg razendsnel afleggen, is het soms nodig dat een reactie nog eerder plaatsvindt dan gewoonlijk (om bijvoorbeeld schade aan het lichaam te voorkomen)
Reflexen
In dat geval wordt de weg van de impulsen afgesneden en worden de grote hersenen in eerste instantie overgeslagen. Het impuls dat in een zintuigcel ontstaat wordt door gevoels- of sensorische zenuwcellen naar het ruggenmerg geleidt. Een schakelcel in het ruggenmerg draagt de impuls meteen over op een bewegings- of motorische zenuwcel die de impuls naar een spier- of kliercel geleidt. De weg die het impuls op deze manier aflegt, noem je een reflexboog. De reactie van de spier- of kliercel als gevolg van die reflexboog noem je een reflex.
Een reflex staat niet onder invloed van de vrije wil. Je kunt een reflex dus niet tegenhouden. Pas na de reflex word je je bewust van de prikkel.
Voorbeelden van reflexen zijn de pupilreflex, de slikreflex en de kniepeesreflex.
Basisstof 6 Het hormoonstelsel
Het hormoonstelsel regelt het verloop van de processen in het lichaam met behulp van regelstoffen (hormonen). Het effect van de regeling is langzaam merkbaar en is van lange duur.
Klieren
Bewegings- of motorische zenuwcellen geleiden impulsen naar spier- of kliercellen. Spiercellen reageren daarop door samen te trekken en kliercellen door stoffen aan te maken en af te geven.
Klieren
Kliercellen liggen vaak gegroepeerd in klieren. Klieren worden onderverdeeld in exocriene en endocriene klieren.
Exocriene (exo- = buiten) klieren geven hun stoffen af aan een afvoerbuis die de stoffen naar de uitwendige omgeving (externe milieu) afvoert. Voorbeelden van exocriene klieren zijn speekselklieren, traanklieren en zweetklieren.
Endocriene (endo- = binnen) klieren geven hun stoffen aan het bloed af die de stoffen naar de inwendige omgeving (interne milieu) vervoert. Een endocriene klier staat beter bekend als hormoonklier. Voorbeelden van endocriene of hormoonklieren zijn de hypofyse, de schildklier, de eilandjes van Langerhans, de bijnieren, de eierstokken en de teelballen.
Hormonen
Basisstof 7 De hypofyse en de schildklier
Hypofyse
De hypofyse is een hormoonklier onderaan de grote hersenen. Deze bestaat uit twee kwabben. De voorkwab maakt zelf hormonen en geeft deze af aan het bloed. De achterkwab slaat hormonen, die afgegeven worden door de bovenliggende hypothalamus, op en geeft deze af aan het bloed.
De hypofysevoorkwab maakt en geeft de hormonen groeihormoon en prolactine af en hormonen die andere hormoonklieren aanzetten tot het maken en afgeven van hormonen.
Groeihormoon (GH) heeft invloed op de cellen van bot- en spierweefsel en stimuleert botgroei. Een teveel aan groeihormoon veroorzaakt reuzengroei (acromegalie).
Prolactine heeft invloed op de cellen van melkklierweefsel en stimuleert de aanmaak van melk.
Voorbeelden van hormonen die andere hormoonklieren aanzetten zijn schildklierstimulerend hormoon (TSH), adrenocorticotroop hormoon (ACTH), follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH).
Schildklier
De schildklier is een hormoonklier onder het strottenhoofd aan weerszijden van de luchtpijp.
Het schildklierstimulerend hormoon, dat wordt afgegeven door de hypofysevoorkwab, zet de schildklier aan tot het aanmaken en afgeven van schildklierhormonen.
Schildklierhormonen hebben invloed op de stofwisseling van cellen en daarmee op de groei en ontwikkeling van het lichaam. Hoe meer schildklierhormoon de schildklier aanmaakt en afgeeft, des te meer verbranding er optreedt in cellen. Bij verbranding komt warmte vrij.
Schildklierhormonen bestaan voor het grootste deel uit jodium. Om schildklierhormonen te kunnen maken, heeft de schildklier dus jodium nodig.
Vragen
Basisstof 8 De eilandjes van Langerhans en de bijnieren
Alvleesklier
De alvleesklier is zowel een exocriene klier als een hormoonklier en ligt in de buikholte achter de maag.
Eilandjes van Langerhans
De delen van de alvleesklier die hormonen aanmaken, noem je de eilandjes van Langerhans. Deze eilandjes bestaan uit meerdere soorten cellen. Twee daarvan zijn de alfacellen (α-cellen) en de bètacellen (β-cellen).
De alfacellen maken het hormoon insuline aan. Insuline zet cellen aan om glucoseuit het bloed op te nemen en om te zetten naar glycogeen. Zo verlaagt insuline de bloedsuikerspiegel.
De bètacellen maken het hormoon glucagon aan. Glucagon zet cellen aan om glycogeen om te zetten naar glucose en af te geven aan het bloed. Zo verhoogt glucagon de bloedsuikerspiegel.
Insuline en glucagon zijn dus elkaars tegenhanger. Zij werken samen om ervoor te zorgen dat de bloedsuikerspiegel rond een bepaalde waarde schommelt.
Met name spier- en levercellen zijn gevoelig voor insuline en glucagon.
Suikerziekte
Als de eilandjes van Langerhans geen of te weinig insuline aanmaken óf als cellen ongevoelig zijn voor insuline, dan stijgt de bloedsuikerspiegel boven de normale waarde. Deze aandoening noem je suikerziekte (diabetes). Te veel aan glucose in het bloed wordt door de nieren in de urine uitgescheiden. Urine van suikerziektepatiënten smaakt dan ook zoet.
Om de bloedsuikerspiegel te verlagen, kunnen suikerziektepatiënten zelf insuline inspuiten.
Bijnieren
De bijnieren zijn hormoonklieren die bovenop de nieren liggen.
Het adrenocorticotroop hormoon (ACTH), dat wordt afgegeven door de hypofysevoorkwab, zet de bijnieren aan tot het aanmaken en afgeven van onder andere adrenaline.
Adrenaline heeft invloed op de hartslag en de ademhaling. Het wordt ook wel het 'vlucht-of-vecht hormoon' genoemd. Adrenaline stimuleert de omzetting van glycogeen naar glucose in spieren en de lever en versnelt de hartslag en de ademhaling.
Het arrangement Biologie voor jou 3 VMBO-gt Thema 5 Regeling is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
J.A. Hectors
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-06-10 09:24:28
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.