Het zenuwstelsel bestaat onder andere uit zenuwweefsel. De cellen waaruit zenuwweefsel bestaat, heten zenuwcellen. Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam, waarin zich de celkern bevindt, en uitlopers. Deze uitlopers heten dendrieten en axonen.
Uitlopers
Een dendriet ontvangt impulsen van een vorige zenuwcel of andere cel en geleidt deze naar het cellichaam toe. Een axon geleidt impulsen van het cellichaam af en geeft deze door aan een volgende zenuwcel of een andere cel.
Myelineschede
Bij bepaalde zenuwcellen zitten er in het perifere zenuwstelsel Schwanncellen om het axon gewikkeld. Deze steuncellen maken een vettige, witte stof genaamd myeline. Samen vormen alle Schwanncellen rond een axon een soort omhulsel (schede) en omdat deze cellen allemaal myeline maken, noem je dat omhulsel rond het axon de myelineschede. De delen van het axon die niet bedekt worden door Schwanncellen, noem je de knopen van Ranvier. In het centrale zenuwstelsel bestaan myelineschedes ook, maar daar worden deze door andere cellen dan Schwanncellen gevormd. Myelineschedes versnellen de impulsoverdracht.