Een persoon waarbij de beperking in de ontwikkeling:
blijvend is
is ontstaan voor het 18de levensjaar
te langzaam verloopt, stil staat, niet volledig is of terugvalt
effect heeft op het afgehele funcioneren (op het gebied van taalvaardigheid, sociaal functioneren en het aanpassings- en denkvermogen)
Hoofdstuk 4.2 Verschillende verstandelijke beperkingen
Zorgvragers met een verstandelijke beperking verschillen van elkaar door de mate van de beperking. Om dit verschil aan te geven, wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten ordening/ indelingen.
Een van die indelingen is die van IQ = intelligentie.
Maak de volgende opdracht.
Het IQ zegt iets over het cognitief vermogen van de zorgvrager met een verstandelijke beperking.
Tegenwoordig deelt men zorgvragers ook in naar het adaptief vermogen.
Een andere indeling is de indeling volgens vier ervaringsfasen van Timmers-Huigens.
Het is belangrijk om te weten op welke manier mensen met een verstandelijke beperking de wereld ervaren en ordenen. Begeleiders kunnen hier inzicht in krijgen aan de hand van vier ervaringsordeningen. Met die kennis kunnen zij beter worden ondersteund.
Maak de volgende opdracht.
Ook kom je wel de indeling naar leeftijd tegen. Bijvoorbeeld: de zorgvrager heeft een kalenderleeftijd van 20 jaar, maar functioneert op een verstandelijk niveau van 6 jaar.
Kalenderleeftijd en ontwikkelingsleeftijd lopen uit de pas met elkaar. Dat wil zeggen dat de jongere op een lager niveau functioneert dan je als begeleider zou verwachten als je kijkt naar de kalenderleeftijd van de jongere.
Belagrijk is te weten welke ontwikkelingsleeftijd bij het sociaal-emotioneel functioneren van de jongere hoort om een voorstelling te kunnen maken van de belevingswereld en de manier van denken van een jongere.
Hoofdstuk 4.3 Cliënten met een lichte verstandelijke beperking
Zorgvragers met een lichtverstandelijk beperking worden ook wel LVB genoemd.
Kenmerkend: Licht verstandelijk beperkt - IQ 50-70 - vaak vormgevende ervaringsfase
LVB-ers weten vaak dat ze anders zijn dan (normaal begaafde) leeftijsgenoten. Ze kunnen daardoor:
onzeker worden
zich onbegrepen, minderwaardig voelen
faalangst ontwikkelen
vaak moeilijk de gevolgen van hun eigen handelen overzien (het inschatten van oorzaak - gevolg)
soms moeilijk zich inleven in de ander.
Dit kan leiden tot gedragsproblemen en spanningen en het maakt hen kwetsbaar. (makkelijk te verleiden tot bijvoorbeeld crimineel gedrag of misbruik)
Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) lopen minimaal vier keer zoveel kans op het meemaken van seksueel geweld als anderen.
Hoofdstuk 4.4 Cliënten met een matige verstandelijke beperking
Voor zorgvragers met een matige verstandelijk beperking is kenmerkend:
IQ 50-70
worden vaak overschat, maar soms ook onderschat
kunnen de neiging hebben passief te worden. Dit kan komen door verschillende oorzaken, zoals onzekerheid door slechte ervaringen, zwakke motoriek, beperkt begrip van de wereld of niet goed overzien van situaties.
voorbeeld van een picto planbord
Hoofdstuk 4.5 Cliënten met een (zeer) ernstige verstandelijke beperking
Kenmerkend voor cliënten met een ernstige verstandelijke beperking (ook EVB genoemd) is:
IQ 20-35 (zeer ernstige verstandelijke beperking is IQ < 20)
Wonen vaak intramuraal (24 uurs zorg)
De omgeving wordt vooral ervaren via het lichaam en de zintuigen
Contact maken gaat vooral via geluiden, gebaren en aanrakingen - soms is eenvoudige verbale communicatie mogelijk
Vaak is de motoriek onvoldoende ontwikkeld
Totale communicatie
Hoofdstuk 4.6 Cliënten met een ernstige meervoudige verstandelijke beperking
Kenmerkend voor cliënten met een ernstige meervoudige verstandelijke beperking (ook wel EMB genoemd) is:
er is sprake van minimaal twee afzonderlijke, langdurige beperkingen
er is sprake van complexe en intensieve zorg
de beperkingen beinvloeden elkaar negatief
er zijn geen tot weinig compensatie mogelijkheden
Hoofdstuk 4.7 Cliënten met een verstandelijke beperking door een syndroom
Veel voorkomende syndromen waarbij ook sprake is van een verstandelijke beperking zijn:
Syndroom van Down
Rett syndroom
Prader- Willi syndroom
Het foetaal alcohol syndroom
Hoofdstuk 4.8 Benaderingswijzen
In de gehandicaptenzorg kom je verschillende benaderingswijzen tegen om met cliënten om te gaan.
Je gaat je daarin verdiepen aan de hand van de opdracht in het opdrachtenboek.
Maak opdracht A - Methoden om cliënten te ondersteunen - opdracht 1 tot en met 3 / blz. 29 en 30.
Het arrangement Module 3 De cliënt als uniek mens - Hoofdstuk 4 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Jacqueline Baeten
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-05-12 21:04:13
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.