Alle dieren bij elkaar vormen de dierenwerled of het dierenrijk. Je kunt het dierenrijk de verzameling van alle dieren noemen. Het dierenrijk kent ongeveer vijf miljoen verschillende dierensoorten: poezen, honden, vogels, vissen enzovoort.
Ieder dier heeft een aantal eigenschappen. Een vogel bijvoorbeeld vliegt in de lucht en een vis zwemt in het water. We kunnen de dieren ordenen naar hun eigenschappen. Bijvoorbeeld: dieren die in het water leven, dieren die op het land leven of dieren die in de lucht leven. Dieren met dezelfde eigneschappen zitten bij elkaar in één groep. De dierensoorten worden op deze manier onderverdeeld in een aantal groepen.
Er zijn twee grote groepen dieren; dieren met een geraamte en dieren zonder geraamte. Het geraamte van een dier bestaat uit allerlei botten. Over dieren met een geraamte zullen we het in de volgende tekst hebben. Voorbeelden hiervan zijn vissen, kippen, konijnen, paarden enzovoort.
Er zijn veel dieren zonder geraamte. Deze verzameling dieren kun je weer onderverderlen in kleinere groepen. Er zijn verschillende groepen. Je hebt bijvoorbeeld spinnen. Een spin is een klein dier en heeft acht poten. En misschien heb je wel eens wormen gezien, zij hebben een lang en dun lichaam en geen poten. Er zijn ook insecten, zoals mieren en vlinder. De meeste insecten zijn heel erg klein en ze hebben vaak zes poten. En ken je slakken? Slakken voelen zacht, koud en nat aan als je ze vasthoudt. Omdat ze zo zacht zijn, hebben ze meestal een schelp als huisje.
Het dierenrijk bestaat dus uit heel veel verschillende diersoorten, die allemaal andere eigenschappen hebben.
Nieuwe woorden
het dierenrijk
de verzameling
de diersoort
de eigenschap
ordenen (naar)
onderverdelen in
het geraamte
het bot
de spin
de worm
het insect
de mier
de vlinder
de slak
de schelp
1.2 Dieren met een geraamte
In de vorige tekst heb je gelezen over het dierenrijk, de verschillende diersoorten en dieren zonder geraamte. In deze tekst gaat het over dieren met een geraamte. In deze tekst gaat het over dieren met een geraamte. Dat zijn er heel veel. Daarom wordt deze verzameling dieren in kleinere groepen onderverdeeld. De verzameling bestaat uit vijf groepen.
In de eerste plaats de vissen. Vissen leven in het water. Ze halen adem door kieuwen en hun huid bestaat uit schubben.
Ten tweede zijn er dieren die op het land en óók in het water kunnen leven. Deze dieren noemen we amfibieën. Als ze jong zijn halen ze adem door kieuwen. Als ze ouder worden, halen ze adem met hun longen. Ze kunnen ook door hun huid ademhalen. Dit komt omdat hun huid helemaal kaal is. De kikker is een voorbeeld van een amfibie.
Ten derde zijn er de reptielen, zoals de slang. De meeste reptielen leven op het land. Ze halen adem met hun longen. Hun huid heeft leerachtige schubben.
In de vierde plaats zijn er de vogels. In Nederland zie je bijvoorbeeld veel eenden en mussen. Vogels leven bijna altijd in de lucht. Ze hebben hun vleugels waarmee ze kunnen vliegen. Vogels halen ook adem met hun longen. Op hun huid hebben ze veren en ze eten met hun snavel.
Ten slotte zijn er de zoogdieren. Deze worden zo genoemd omdat de jongen melk drinken aan de borst bij hun moeder. Zoogdieren halen adem door hun longen, net als reptielen en vogels. De meeste zoogdieren leven op het land. Voorbeelden van zoogdieren zijn honden, katten en paarden. En ook de mens behoort tot de zoogdieren.
Nieuwe woorden
ademhalen
de kieuw
de schub
de amfibie
de long
de kikker
het reptiel
de slang
leerachtig
de eend
de mus
de vleugel
de veer
de snavel
het zoogdier
het jong
de borst
1.3 Zoogdieren
We hebben gezien dat het dierenrijk in verschillende groepen kan worden onderverdeeld. Dieren met een geraamte noemen we gewervelde dieren en dieren zinder geraamte noemen we ongerwervelde dieren. De gewervelde dieren kunnen weer worden onderverdeeld in vissen, amfibieën, reptielen en zoogdieren. In deze tekst gaan we het hebben over deze laatste groep hebben: de zoogdieren.
De jongen van zoogdieren worden levend geboren. Nadat ze geboren zijn zogen de moeders hun jongen, daarom heten ze zoogdieren. De jongen drinken melk aan de borst van hun moeder totdat ze groot genoeg zijn om zelf voor hun eten te zorgen. De meeste zoogdieren zijn behaard: ze hebben een vacht, als bescherming tegen de kou.
Bijna alle zoogdieren leven op het land. Maar ze wonen niet allemaal op dezelfde plaats. Sommige zoogdieren leven ver weg van de mensen, denk maar aan een leeuw of een olifant. Leeuwen en olifanten zijn wilde dieren. Een vrouwelijke leeuw wordt leeuwin genoemd.
Andere dieren leven in de buurt van mensen, bijvoorbeeld mussen en eenden. Ze vinden het prettig om bij de mensen te leven. Er zijn ook dieren die door de mensen owrden verzorgd. Denk maar aan de koeien, die we nodig hebben voor de melk en het vlees.
Ten slotte zijn er ook dieren die in huis leven bij de mensen omdat de mensen dat leuk vinden, zoals honden, poezen of vissen in een aquarium. We noemen deze dieren huisdieren. Deze dieren kunnen niet meer zelf voor eten zorgen, daarom moeten de mensen ze voeren.
Dieren die in het wild leven zorgen zelf voor hun eten. Als een leeuwin honger heeft, gaat zij jagen om een prooi te vangen. Als zij haar prooi heeft gevangen, dan maakt zij hem dood en eet hem op. Om die prooi op te eten heeft een leeuwin klauwen aan haar poten en een gebit met scherpe tanden.
Bij elk hoofdstuk hoort een Schriftelijke Overhoring, ook wel SO genoemd. Dit is een kleine toets.Voor het SO bij hoofdstuk 1 moet jij een opdracht maken. De volgende les wordt jij dan getoetst op deze opdracht.
Naam:…………………………………..
Klas: …………………………………….
Naam in eigen taal
Naam in NL
Eigenschappen
Naam in het Engels
Naam in eigen taal
Naam in NL
Eigenschappen
Naam in het Engels
Legt hele grote eieren.
Heeft langere oren dan een konijn.
Leeft in de zee.
Naam in eigen taal
Naam in NL
Eigenschappen
Naam in het Engels
Dit dier maakt honing.
Het gewei valt elk jaar weer af.
Bouwt een burcht.
Naam in eigen taal
Naam in NL
Eigenschappen
Naam in het Engels
Lievelings dier
Engste dier
OMU Informatie filmpje Dierenarts
OMU informatiefilmpje: Dierenarts
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Juf Hilde en Meester Dennis
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat een informatiefilmpje kijken en daar een aantal vragen bij beantwoorden.
Hierdoor leer jij nieuwe begrippen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
In Kennis der Natuur ga jij nieuwe Nederlandse begrippen leren die jij tegen kan komen in de wereld om jou heen.
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Als jij alle vragen hebt beantwoord en feedback hebt gekregen van jouw docent.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Vragen bij informatiefilmpje Dierenarts
Naam:
Klas:
Datum:
1
Schrijf hieronder de vertaling van ‘Dierenarts’ in jouw eigen taal.
2
Beschrijf in jouw eigen woorden wat het begrip ‘castreren’ betekend.
3
Beschrijf in jouw eigen woorden wat het begrip ‘inslapen’ betekend.
4
Wat doet een dierenarts allemaal tijdens het spreekuur?
5
Welke dieren behandeld een dierenarts allemaal?
6
Wat is de naam van de foto die de dierenarts maakt om in het lichaam van een dier te kunnen kijken?
Jij gaat de 12 boerderijdieren die staan in de afbeelding opschrijven.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Jij laat met deze opdracht jouw woordenschat van boerderijdieren zien.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Jij pakt een papier en zet daar de nummers 1 t/m 12 op.
Jij zoekt in de afbeelding naar alle boerderijdieren.
Schrijf de namen op van de 12 boerderijdieren die in de afbeelding staan.
Laat een klasgenoot en/of de docent de opdracht controleren.
Laat de klasgenoot en/of docent jou feedback geven.
Stop de opdracht samen met de feedback in jouw portfolio.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
60 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Alle 12 de namen van de boerderijdieren heb jij op de juiste manier opgeschreven.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
OMU Lievelingsdieren
OMU opdracht lievelingsdieren
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Joram
Wat ga jij als leerling doen?
Je gaat van je 3 lievelingsdieren 8 eigenschappen opschrijven en beschrijven wat de eigenschappen betekenen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Het is belangrijk om je woordenschat over dieren meer uit te breiden en ook weet wat het betekend.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Bedenk wat jou lievelingsdier is.
Schrijf ook op waarom die jou lievelingsdier is.
Zoek op wat de stam, de klasse en het diersoort is.
Ga bedenken wat dit dier voor eigenschappen heeft, bijvoorbeeld heeft het dier een vacht of schubben.
Als je er 8 hebt bedacht ga je opschrijven wat de eigenschappen betekenen. Als je hier niet uitkomt mag je het internet gebruiken.
Herhaal deze opdracht voor 2 andere dieren
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
60 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Alle vakjes zijn ingevuld volgens de opdracht.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Jij gaat een fantasiedier maken met behulp van eigenschappen van verschillende dieren die echt bestaan.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Met deze opdracht ga jij op een creatieve manier de eigenschappen van dieren combineren. Jij kan zelf uitzoeken op welke creatieve manier jij dit gaat doen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Stap 1
Jij leest het werkblad door dat bij de opdracht hoort.
Stap 2
Jij maakt de drie opdrachten.
Stap 3
Presenteer jouw fantasie dier aan een klasgenoot of docent.
Stap 4
Laat de klasgenoot of de docent jou feedback geven.
Stap 5
Stop jouw opdracht met de feedback in jouw portfolio.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
90 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
De opdracht en feedback in jouw portfolio.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Fantasie dier
Opdracht 1: Favoriete dieren
Noteer hier 3 van jouw favoriete dieren en omschrijf de beste eigenschap van elk dier.
Dieren
Beste eigenschap
1
2
3
Opdracht 2: Zoek afbeeldingen online
Zoek van de drie dieren in opdracht 1 een afbeelding. Hiervoor kan jij (oude) tijdschriften of boeken gebruiken, waar jij uit kan knippen. Natuurlijk kan jij ook digitale afbeeldingen zoeken.
Opdracht 3: Combineer de beste eigenschappen van de drie dieren
Combineer de afbeeldingen van de drie dieren tot één dier. Als jij online afbeeldingen hebt gezocht, dan kan jij de afbeeldingen uitprinten en op een ander papier plakken. Ook kan jij digitaal het fantasie dier maken.
Zorg ervoor dat jouw fantasie dier alle eigenschappen heeft uit opdracht 1.
Door een dier na te tekenen, moet jij goed kijken naar de eigenschappen van een dier.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Stap 1
Jij kiest een dier dat voorkomt in Nederland dat jij wilt na tekenen.
Stap 2
Zorg ervoor dat jij goed tekenmateriaal hebt.
Als jij hulp wilt hebben bij het goed tekenen, kan jij jouw docenten vragen. Misschien hebben zij wel een boek of een website die jou kunnen helpen.
Stap 3
Presenteer jouw tekening aan een klasgenoot en/of een docent.
Stap 4
Laat de klasgenoot of de docent jou feedback geven.
Stap 5
Stop jouw opdracht met de feedback in jouw portfolio.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
90 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
De opdracht en feedback in jouw portfolio.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Jij gaat een opdracht maken uit een schoolboek dat gebruikt wordt op een Nederlandse school. Hier zal jij nieuwe woorden tegen komen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Het is belangrijk voor jou om te weten hoe schoolboeken in een Nederlandse school eruit zien.
Daarnaast kan jij uit deze opdraacht nieuwe woordenschat halen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Print de opdracht in het werkboek uit. Je kan ook de tekst uit het leerboek uitprinten.
Lees de tekst in het leerboek. Zoek woorden op die jij nog niet kent.
Lees de opdrachten en de vragen in het werkboek goed door. Zoek woorden op die jij nog niet kent.
Maak de opdrachten door de vragen te beantwoorden. Gebruik hiervoor hele zinnen.
Laat een klasgenoot en/of docent de opdracht nakijken.
Laat deze klasgenoot en/of docent jouw feedback geven.
Stop de opdracht en de feedback in jouw portfolio.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
60 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
De opdrachten en de vragen in het werkboek zijn correct beantwoord.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
Overal op de wereld waar het niet te warm of te koud is, vind je planten. Zelf in het water. Er zijn erg veel verschillende planten. Er zijn meer dan 400.000 soorten bekend! Sommige planten kunnen erg groot worden, zoals bomen en struiken. Maar er zijn ook planten die klein blijven, denk bijvoorbeeld aan het gras. De meeste planten hebben bladeren, stengels en wortels. De bladeren en stengels van de plant kun je goed zien, want ze groeien boven de grond. De wortelsvan een plant groeien onder de grond. Die kun je alleen zien als je de plant uit de grond haalt.
Planten en bomen zijn heel belangrijk voor mensen. Bijna elke dag eet je wel iets dat van planten komt of drink je het sap van vruchten, bijvoorbeeld van appels. En bij de kleding die je draagt is vast weliets van katoen: ook dat komt van een plant. Misschien heb je ook wel planten in je huis (we noemen dat kamerplanten) of staan er bij je thuis of op je school bloemen, zoals rozen of tulpen.
In veel landen gebruiken mensen hout om vuur mee te maken, zodat ze kunnen koken en hun huis een beetje warm kunnen maken. Ze gebruiken hiervoor de stam van een boom of de takken van bomen en struiken.
Ten slotte kunnen mensen door een bepaald proces, dat wil zeggen op een bepaalde manier, papier maken van hout.
Nieuwe woorden
De struik
De stengel
De wortel
Groeien
Het sap
De vrucht
De/het katoen
De kamerplant
De roos
De tulp
De stam
Het proces
2.2 Wortels, stengels en bladeren
Veel planten en struiken hebben wortels, stengels en bladeren. Wortels zijn erg belangrijk. Ze zorgen ervoor dat de plant voedsel uit de grond kan halen. Ze houden de plant vast in de grons, zodat de plant niet weg kan waaien. De stengel van een plant moet de bleoemen en de bladeren dragen. Hij geeft de plant stevigheid. De stengel heeft ook nog een andere functie, namelijk het transport van water en ander voedsel voor de plant.
Als je de stengel van een plant bekijkt, zie je een paar plaatsten waar de stengel dikker is. Zo'n verdikking heet een knoop. Bij de knopen zitten de bladeren met een steel aan de stengel vast.
Een plant kan niet zonder bladeren. Als je van een plant alle bladeren afhaalt, dan sterft de plant. De bladeren hebben een belangrijke functie voor de plant. Bladeren kunnen suiker maken en suiker is het voedsel voor de plant. Om suiker te kunnen maken, heeft een plant zonlicht nodig. Bij een bepaalde hoeveelheid licht gaat dit proces het best. Als een plant te veel of te weinig licht krijgt, dan kan hij niet genoeg suiker maken en dan groeit hij slecht. De wortels en de bladeren zorgen dus voor water en zonlicht, zodat de plant voedsel krijgt.
Er zijn hele bijzondere planten die niet alleen water en zonlicht nodig hebben om te groeien. Dit zijn vleesetende planten! Deze planten eten kleine diertjes, bijvoorbeeld vliegen. Sommige vleesetenede planten hebben stekels op hin bladeren. Als er bijvoorbeeld ene vlieg op het blad komt, dan vangt het blad het beestje met hulp van de stekels. Andere planten hebben een kleverige stof op hun bladeren zitten. Als er een vlieg op het blad komt, dan blijft hij er aan plakken. Je hoeft niet bang te zijn voor vleesetende planten, want jij bent veel te sterk om aan het blad te blijven kleven.
Nieuwe woorden
Het voedsel
De stevigheid
De functie
Het transport
De verdikking
De knoop
De steel
Sterven
Het zonlicht
De hoeveelheid
De vlieg
De stekel
Kleverig
Kleven
2.3 Verschillende soorten planten
In de biologie worden de planten ingedeeld intwee groepen:
1. planten met wortels, stengels en bladeren;
2. planten die geen of bijna geen wortel, stengels en bladeren hebben.
De planten die wel wortels, stengels en bladeren hebben, zijn beter ontwikkeld dan de andere planten.
Een voorbeeld van een plant zonder wortels is de paddestoel. Paddestoelen planten zich voort door middel van 'sporen'. Sporen zijn hele kleine korreltjes die aan de plant zitten. Als de korreltjes opde grond vallen, groeien de korreltjes uit tot nieuwe paddestoeltjes.
Veel planten met wortels, stengels en bladeren planten zich heel anders voort. Eerst komt er een bloem aan de plant. Uit een bloem groeit de vrucht. In de vrucht zit zaad. Bij de meeste vruchten kun je het zaad niet meteen zien. Het zaad zit dan midden in de vrucht en we noemen zulke zaadjes: pitten. Als je vrucht openmaakt, zie je één of meer pitten, zoals bij kersen of bessen. Dit is ook bij appels en peren. De pitten zitten daar binnen in de vrucht, in het kloklhuis. De vrchten vallen na een tijd van de plant of van de boom af. Dieren eten de vruchten op en laten de pitten liggen, of de vruchten rotten weg en de pitten blijven liggen. De pitten groeien dan, net als bij de paddestiel, uit tot nieuwe planten. De beide groepen planten hebben dus een verschillende ontwikkeling.
Nieuwe woorden
De biologie
Indelen in
Ontwikkelen
De paddestoel
Zich voortplanten
De korrel
Uitgroeien tot
Het zaad
Het zaadje
De pit
De kers
De bes
De peer
Het klokhuis
Wegrotten
De ontwikkeling
2.4 De voortplanting bij planten
In koude lande groeien planten in de winter niet. Het is dan te kous en te donker. Als het herft is, krijgen de bladeren van bomen en struiken een herfstkleur. De bladeren die eerst groen waren, worden rood, geel of bruin. Daarna valen de bladeren van de bomen. In de winter zijn de bomen helemaal kaal. In de lente wordt het warmer. De bomen en de struiken krijgen dan opnieuw bladeren. Eerst komen er knoppen aan de takken. Deze knoppen komen uit en dan zitten er weer bladeren aan de plant. Er komen ook nieuwe takken aan de stelngel, de stam of de oude takken: de plant vertakt zich.
In de lente en zomer kan een plant ook weer gaan bloeien: er komen dan bloemen aan de plant. Bij sommige planten ontwikkelt zich een vrucht uit de uitgebloeide bloemen. In de vorige tekst heb je gelezen dat in de vrucht de zaden van de plant zitten. Als de vrucht rijp is, daat deze open. HEt zaad valt op de grond en er kan een nieuwe plant uit het zaad groeien. Maar het zaad mag niet te dichtbij de oude plant terechtkomeb. Anders kunnen de de nieuwe plantjes zich nietgoed ontwikkelen. De aden moeten dus verspreid worden.
Er zijn verschillende manieren waarop het zaad wordt verspreid. De plant zelf kan zorgen voor de verspreiding van het zaad, maar ook de dieren, de wind, het water of de mens kunnen het zaad verspreiden. Vogels verspreiden de zaden doordat er zaad aan hun poten blijft hangen. De wind zorgt voor de verspreiding van zaadjes die niet zo zwaar zijn. Hierdoor zie je soms planten op plaatsen waar je dat helemaal niet verwacht. En de mensen kunnen het zaad zaaien op plaatsen waar ze dat willen.
Er zijn ook planten die je niet hoeft te zaaien. Een volwassen plant loopt uit, dat betekent dat er nieuwe stengels, takjes en bladeren aan de plant groeien. Bij sommige planten kun je nieuwe stengels of takjes onder de knoop doorsnijden. Als je zo'n stekje in het water zet, ontstaan er na enige tijd worteltjes aan de stengel. Dan zet je het stekje in de aarde en je hebt een nieuwe plant!
Jij gaat de bladeren van bomen beter bekijken en de eigenschappen opschrijven.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur leer jij over onderdelen van de planten. Het blad is een belangrijk onderdeel. In de herfst veranderen bladeren van eigenschappen. Jij leert tijdens deze opdracht waarom de bladeren veranderen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Deze opdracht mag jij alleen of in een tweetal maken.
Trek een jas aan en ga naar buiten.
Verzamel 5 verschillende bladeren. Zorg dat de bladeren verschillen van eigenschappen. Denk aan de vorm en de kleur.
Plak elk blad op een eigen papier, waarop je kan schrijven.
Kijk naar de kleur van de plant en schrijf de naam van de kleuren naast het blad op het papier. Hiervoor kan je de bijlage gebruiken.
Kijk naar de vorm van de bladeren en schrijf de naam van de vorm naast het blad op het papier. Hiervoor kan je de bijlage gebruiken.
Kijk naar de bladrand van de bladeren en schrijf de naam van de bladrand naast het blad op het papier. Hiervoor kan je de bijlage gebruiken.
Zorg voor de reflectie bij deze opdracht. Denk na over wie feedback gaat geven.
Lever deze opdracht netjes in bij jouw KDN juf of meester. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een mapje.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal twee lesuren (90 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
De bladeren zijn opgeplakt op een papier waarop jij de eigenschappen van het blad hebt opgeschreven.
De opdracht heb jij netjes gemaakt en ingeleverd bij de juf of meester.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Je gaat opzoeken hoe een plantencel eruit ziet en wat de functie is van verschillende onderdelen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Dit is een verdiepende opdracht als je meer over planten wilt weten en in dit geval de plantencellen. Hiermee krijg je dus ook gelijk een stukje celbiologie.
Zoek uit wat de functie is van elk onderdeel van de plantencel
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
45 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Alle vakjes zijn ingevuld volgens de opdracht.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Aan het einde van de opdracht schrijf je even kort een reflectie, wat ging er goed en wat ging er minder goed. Hierna lever je het in op microsoft teams zodat er feedback op gegeven kan worden.
Plaatje plantencellen onder de microscoop
Plantencel getekend
Onderdeel
Functie (wat doet het)
Celwand
Celmembraan
Cytoplasma
Vacuole
Bladgroenkorrel/plastiden
Celkern
Kernmembraan
Reflectie:
OMU: Van zaad tot plant
Wat ga je doen?
1. Neem de theorie door via de onderstaande link door de opdrachten te maken.
2. Maak de OMU opdracht.
Theorie
Via de volgende link kom jij op een site die lijkt op deze site. Open de opdrachten, neem de tekst door en kijk het filmpje. Beantwoord daarna de vragen in de toets.
De eerste twee opdrachten zijn verplicht. De derde opdracht is extra, die mag jij maken als jij wilt.
OMU Opdracht: Plantje ontkiemen
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Hilde, Dennis en Joram
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat onderzoeken hoe een plantje ontkiemt. Hiervan ga jij een time-laps maken.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Alle planten om ons heen zijn ontstaan uit een klein zaadje. Voor het schoolvak biologie is het belangrijk dat jij weet hoe uit een zaadje een plantje kan groeien, kan ontkiemen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Kies een plantje dat jij wil laten kiemen.
Verzamel de zaadjes van het plantje en de spullen die jij nodig denkt te hebben om het zaadje te laten kiemen. In veel supermarkten kan jij nu zaadjes kopen van planten. Als jij die niet kan vinden, kan jij ook droge bonen kopen en die gebruiken!
Maak een timelaps van het ontkiemen van het zaadje. Jij kan dit doen met behulp van een app (iphone: imotion, Adriod: Lapse It Pro).
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
1 lesuren (45 min)
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Een time-lapse van het ontkiemen van zaadje, gestuurd naar jouw docent.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
OMU: Informatiebladen planten
OMU Opdracht: Informatieblad planten
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Docent(en):
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat van verschillende planten een informatieblad maken in het programma Word.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur leer jij over planten. Elke plant verschilt weer van de andere plant. Met deze opdracht leer jij te kijken naar verschillende planten en daarbij informatie te zoeken.
Het verwerken van deze informatie gebeurd in Word, een digitaal programma dat jij nodig gaat hebben op een Nederlandse school. Alle informatiebladen samen vormen een verslag.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Deze opdracht mag jij alleen of in een tweetal maken.
Bepaal welk niveau van de opdracht jij gaat maken.
Bepaal bij hoeveel punten jij moet hebben behaald voordat jij de opdracht goed hebt afgerond.
Ga naar buiten en probeer de naam van de planten die jij buiten tegenkomt, te vinden.
Maak een foto met naast de plant een papiertje met het nummer van de plant. Let op: zorg dat het nummer goed zichtbaar is op de foto.
Maak een infoblad bij elke plant die jij op de foto hebt in het digitale programma Word. Zorg dat de volgende punten op het informatieblad staan:
De zelfgemaakte foto met het cijfer zichtbaar.
Nederlandse naam van de plant.
Latijnse naam van de plant.
Gemiddelde grote van de plant.
Bloeiperiode van de plant.
(bij hoger niveau staan hier meer punten)
Maak een voorblad bij de informatiebladen. Hierdoor wordt het een verslag. Zet op de voorkant:
Een relevante foto.
Een titel van het verslag.
Jouw naam.
De naam van jouw docent.
Lever het verslag digitaal in bij jouw docent zodat jij feedback kan krijgen in de vorm van punten.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal twee lesuren (90 min) + tijd die jij na school er aan wilt besteden.
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Jij hebt zelf bepaald hoeveel punten jij moet hebben behaald voordat jij de opdracht goed hebt afgerond.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Niveau 1
Punten
1.
Jij hebt verzameld:
2 bomen
2 grassen, varens of mossen
2 bermplanten
6 punten
2.
Jij hebt de juiste naam gevonden bij iedere plant.
6 punten
3.
Jij verwerkt de informatie in het digitale programma Word.
6 punten
4.
Jij hebt de volgende informatie op het informatieblad staan:
De zelfgemaakte foto met het cijfer zichtbaar.
Nederlandse naam van de plant.
Latijnse naam van de plant.
Gemiddelde grote van de plant.
Bloeiperiode van de plant.
5 punten
5.
Jij hebt de volgende informatie op het voorblad staan:
Een relevante foto.
Een titel van het verslag.
Jouw naam.
De naam van jouw docent.
4 punten
6.
Het verslag ziet er netjes uit.
6 punten
7.
Jij hebt het verslag digitaal ingeleverd bij de docent.
2 punten
Totaal aantal punten:
35 punten
Niveau 2
Punten
1.
Jij hebt verzameld:
4 bomen
4 grassen, varens of mossen
4 bermplanten
12 punten
2.
Jij hebt de juiste naam gevonden bij iedere plant.
12 punten
3.
Jij verwerkt de informatie in het digitale programma Word.
6 punten
4.
Jij hebt de volgende informatie op het informatieblad staan:
De zelfgemaakte foto met het cijfer zichtbaar.
Nederlandse naam van de plant.
Latijnse naam van de plant.
Gemiddelde grote van de plant.
Bloeiperiode van de plant.
Of er onderdelen van de plant eetbaar zijn.
6 punten
5.
Jij hebt de volgende informatie op het voorblad staan:
Een relevante foto.
Een titel van het verslag.
Jouw naam.
De naam van jouw docent.
4 punten
6.
Het verslag ziet er netjes uit.
6 punten
7.
Jij hebt het verslag digitaal ingeleverd bij de docent.
1 punten
Totaal aantal punten:
47 punten
Niveau 3
Punten
1.
Jij hebt verzameld:
6 bomen
6 grassen, varens of mossen
6 bermplanten
18 punten
2.
Jij hebt de juiste naam gevonden bij iedere plant.
18 punten
3.
Jij verwerkt de informatie in het digitale programma Word.
6 punten
4.
Jij hebt de volgende informatie op het informatieblad staan:
De zelfgemaakte foto met het cijfer zichtbaar.
Nederlandse naam van de plant.
Latijnse naam van de plant.
Gemiddelde grote van de plant.
Bloeiperiode van de plant.
Of er onderdelen van de plant eetbaar zijn.
Een interessant weetje van de plant.
7 punten
5.
Jij hebt de volgende informatie op het voorblad staan:
Een relevante foto.
Een titel van het verslag.
Jouw naam.
De naam van jouw docent.
4 punten
6.
Het verslag ziet er netjes uit.
6 punten
7.
Jij hebt het verslag digitaal ingeleverd bij de docent.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
De meeste mensen houden wel van appels, maar niet van citroenen. Appels zijn zoet, maar citroenen zijn zuur. Daarom vinden we een citroen niet lekker smaken. Als we eten, vinden we de smaak heel belangrijk. In Nederland zeggen we voor het eten: 'Eet smakelijk!'.
Het eten proef je met je tong. In je tong zitten de zintuigen die ervoor zorgen dat je iets kunt proeven. Je lichaam heeft nog vier andere zintuigen, waarmee we kunnen voelen, horen, zien en ruiken. Onze zintuigen vertellen ons wat er in de wereld om ons heen gebeurt. We proeven een ijsje met onze tong, met onze ogen zien we de kleur van het gras, met onze oren horen we de geluiden op straat, we ruiken met onze neus de geur van bloemen, en als we buiten komen, dan voelen we de warmte of kou op onze huid. We zeggen ook wel: met de zintuigen kunnen we de wereld om ons heen waarnemen.
Preoeven doe je met je tong. Het eten bestaat uit verschillende soorten stoffen. Deze stoffen pref je op je tong. Maar bij het waarnemen van smaak gebruik je ook je neus. Je smaak en je neus werken samen. Het eten smaakt daarom niet zo lekker als je verkouden bent, want dan kun je niet met je neus ruiken. Je kunt het thuis proberen. Neem bijvoorbeeld een stukje kaas. Wat proef je? Neem daarna nog een stukje kaas en houd je neus dicht als je proeft. Je proeft nu veel minder.
Nieuwe woorden
De citroen
Zoet
Zuur
De smaak
De tong
Het zintuig
Ruiken
De geur
De warmte
De kou
Waarnemen
Samenwerken
3.2 De wereld om je heen
In de vorige tekst heb je kunnen lezen dat je op verschillende manieren kunt waarnemen. Je gebruikt je zintuigen om te horen, zien, ruiken, voelen en proeven. Je zintuigen zijn de verbinding tussen de wereld waarin je leeft en de hersenen in je hoofd. Vanuit je omgeving komt een signaal naar je toe, bijvoorbeeld het geluid van een auto. Het geluid wordt opgevangen door je oren. Dit signaal wordt doorgegeven naar de hersenen en dan hoor je het geluid van de auto. Dat betekent dat de hersenen het geluid herkennen. Je hersenen ontdekken dus waar het geluid vandaan komt en wat het betekent, en niet je oren.
In je huid zit het gevoel. Met je huid kun je warmte of kou waarnemen. Ook hier komt het signaal, bijvoorbeeld warmte je lichaam binnen. Dit gevoel wordt opgevangen door je huid. Daarna wordt het signaal doorgegeven aan de hersenen en dan voel je warmte. Maar je kunt ook op een andere manier iets voelen. Als je valt, beschadigt je huis en ontstaat er een wond. Je huid is dan stuk en je voelt pijn van de wond. En als iemand je aanraakt, dan voel je druk op je huid. Je huid kan dus verschillende soorten signalen waarnemen. Je voelt niet op alle plaatsen evenveel. In het topje van je vinger zit bijvoorbeeld veel meer gevoel dan in je arm.
De zintuigen werken niet bij iedereen even goed. Sommige mensen kunnen bijvoorbeeld niet zien of horen. Deze mensen kunnen geen waarnemingen doen met hun ogen of oren. Dat is heel vervelend. We gaan nu een klein experiment doen. Doe je ogen dicht en loop door de klas of de kamer. Je kunt niets meer zien en je weet niet wat er om je heen gebeurt. Als je niet voorzichtig bent loop je tegen iets of iemand aan!. Je kunt deze proef ook doen met je oren. Als je je handen tegen je oren houdt, dan kan je niets meer horen. Je hoort dan niet meer wat mensen zeggen en dat is best lastig!
Het is dus heel belangrijk dat je zintuigen goed werken. Ze spelen een belangrijke rol in je leven.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
In de bijlage staat het stappenplan om het draakje te maken.
De uitleg voor het vouwen staat op de tweede bladzijde.
Laat het draakje aan het eind van de opdracht zien aan jouw docent.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal twee lesuren (90 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Het draakje lijkt te bewegen en jouw aan te kijken als jij er langs loopt.
Als jij dit als bewijs in jouw portfolio wilt, film dan het draakje en het effect.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Bij de vorige hoofdstukken hebben jullie de tekst gekregen en een aantal opdrachten bij de woorden. Hoofdstuk 3 bestaat uit twee lessen en 23 begrippen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur krijgen jullie een werkboek met begrippen, een tekst en opdrachten. Om de begrippen beter te begrijpen en te oefenen met het schrijven van een tekst, maak jij nu zelf de tekst.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Omdat de tekst is ondersteunend aan jouw leerproces, wil ik dat tekst aan een paar eisen voldoet:
De tekst bestaat volledig uit jouw eigen zinnen.
De tekst geeft jouw niveau van Nederlands weer.
De tekst is een informerende tekst.
Alle begrippen worden genoemd.
In de tekst wordt het duidelijk wat het begrip betekend.
De tekst bestaat uit een lopend verhaal. (Dus GEEN losse zinnen)
De tekst lever jij digitaal in bij jouw docent.
Als jij dit een lastige opdracht vind, kan je altijd eerst de originele tekst op de KDN website doorlezen.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal vier lesuren (180 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Als de tekst voldoet aan de gestelde eisen, heb jij je opdracht goed afgerond.
Dit kan betekenen dat jij na het krijgen van feedback, de tekst moet aanpassen.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
In deze opdracht zal jij jouw woordenschat vergroten met de ‘schooltaal woorden’.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Er is een overzicht gemaakt van de belangrijkste woorden die gebruikt worden op een middelbare school. Het is belangrijk dat jij deze woorden begrijpt, voordat jij gaat schakelen naar een middelbare school.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Stap 1
Bekijk de woorden op de bijlage 1: Basislijst Schooltaalwoorden VMBO.
Stap 2
Maak duidelijk welke woorden jij al kent. Zet een streepje kleur het woord.
Stap 3
Maak met elk woord dat jij al kent een zin, waaruit de betekenis van het woord duidelijk wordt.
Stap 4
Bedenk hoeveel en welke nieuwe woorden jij met deze opdracht wil leren. 10 woorden zijn een goed begin. Kies niet te veel woorden per keer.
Stap 5
Kies één van de leer methodes die beschreven staat op bijlage 2. Als een leermethode niet werkt, mag je wisselen.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Medeleerlingen.
Juf/Meester Nederlands
Juf/Meester Biologie
Vrienden
Familie
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Per 10 nieuwe woorden heb jij ongeveer een uur nodig.
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Als jij genoeg met de woorden hebt geoefend, kan jij de opdrachten van stap 3 en 5 laten zien aan de juf/meester van Biologie.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jou juf of meester.
Vervolg opdracht
Als jij klaar bent met de eerste groep woorden, kan jij er voor kiezen nog een keer een groep woorden te gaan leren.
Als je met een vinger in je arm drukt, dan voel je iets hards. Je voelt het bot in je arm. In je hele lichaam zitten botten. Je hebt wel meer dan 200 botten in je lichaam. Alle botten samen vormen het geraamte. Je botten zijn belangrijk want zonder botten in je rug en in je benen zou je lichaam niet rechtop blijven staan. Je zou in elkaar zakken.
Je geraamte zorgt er ook voor dat alle delen van je lichaam bij elkaar blijven. Het geeft stevigheid en vorm aan je lichaam.
Verder beschermt het geraamte alle zachte lichaamsdelen, die makkelijk kunnen beschadigen. Kijk maar naar de tekening,daar zie je de schedel, die je hoofd en de hersenen beschermt. En de borstkas, die aan de voorkant en bovenkant van je lichaam zit. Je borstkas beschermt het hart en de lingen.
Er zijn veel verschillende soorten botten. In je armen en benen zitten bijvoorbeeld lange, dunnen botten en in je voeren en handen zitten hele kleine botjes. De botten kunnen op verschillende manieren aan elkaar vastgemaakt zijn. Twee of meer botten kunnen aan elkaar vastgegroeid zijn, zoals in je schedel of in je heup. Je kunt dan niet meer zien dat het eigenlijk twee botten zijn. Ze zijn één bot geworden dat niet kan bewegen.
Er zijn ook botten die op een andere manier aan elkaar vastzitten. Een speciale verbinding tussen botten zorgt ervoor dat de botten wel kunnen bewegen. Denk bijvoorbeeld maar aan je knie of je voet. Je kunt met je voet makkelijk een rondje draaien. De verbinding tussen de botten in je armen en benen is heel beweeglijk, alle ledematen kunnen heel makkelijk bewegen.
Je botten zijn gemaakt van hard materiaal. Maar als je valt, dan kun je bijvoorbeeld het bot in je been breken. De dokter moet het bot dan weer aan elkaar zetten en er moet gips om je been. HEt gips zorgt ervoor dat het bot in je been onbeweeglijk blijft zitten. De twee stukken vot groeien dan weer aan elkaar vast.
Nieuwe woorden
het bot
het geraamte
de rug
de stevigheid
het lichaamsdeel
de schedel
de hersenen
de borstkas
vastgegroeid
de heup
de verbinding
beweeglijk
de ledematen
het gips
4.2 Zonder spieren kan je niet bewegen
Het geraamte of het skelet zorgt voor de stevigheid en vorm van je lichaam. Je botten zijn gemaakt van hard materiaal en kunnen niet buigen. Een speciale verbidning tussen je botten zorgt ervoor dat twee botten die aan elkaar vastzitten kunnen bewegen. Deze beweeglijke verbinding noemen we een gewricht. Denk maar eens aan je knie of je pols. Je knie zorgt ervoor dat je je been kunt buigen en je pols zorgt ervoor dat je je hand kan draaien.
Maar om te bewegen heb je niet alleen gewrichten nodig. Voor alle bewegingen van ons lichaam zijn ook spieren nodig. Je hebt spieren nodig om te lopen, te rennen of te zitten. Zelfs als je siltstaat, gebruik je spieren om je rug, armen en benen rechtop te houden.
Je lichaam heeft meer dan 650 spieren. Ze zitten overal in je lichaam. Veel spieren zitten vast aan de botten in je lichaam, meestal aan allerlei uitsteeksels van het skelet. Maar er zijn ook spieren die niet aan het skelet vastzitten maar aan de huid, bijvoorbeeld de spieren in je gezicht. Hierdoor kun je bijvoorbeeld lachen en praten.
De meeste spoeren werken met z'n tweeën. De ene spier zorgt voor het buigen van je arm, de andere spier maakt de arm weer recht. Voor één beweging zijn dus twee spieren nodig! Als de spier zich samentrekt, dan wordt hij korter en harder. Als de spier ontspant, dan wordt hij weer lang.
Als een spier in je arm wordt samengetrokken, dan bewegen de botten in je arm. Deze botten kunnen bewegen omdat er een gewricht tussen de botten zit. Je kunt iets pakken omdat de elleboog in je arm ervoor zorgt dat je je arm kunt buigen en draaien.
Je spieren zijn dus een belangrijk onderdeel van je lichaam, want zonder je spieren kun je niets bewegen!
Nieuwe woorden
de spier
het skelet
het gewricht
de pols
de beweging
het uitsteeksel
zich samentrekken
ontspannen
de elleboog
het onderdeel
4.3 Heb jij sterke spieren?
Je hebt gelezen hoe je skelet je lichaam bij elkaar houdt. Je spieren en je gewrichten zorgen ervoor dat de delen in je lichaam makkelijk kunnen bewegen. Denk bijvoorbeeld maar aan je duim. Dat is de meest beweegbare vinger. Je kunt hem bijna alle kanten op draaien.
Het is voor iedereen goed om veel te bewegen en je spieren te ontwikkelen. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat je sterke rug- en buikspieren hebt. Zij zorgen ervoor dat je goed rechtop staat en geen last krijgt van je rug. Als je altijd maar zit of in bed ligt, dan worden je spieren slap en kunnen ze zich niet meer goed samentrekken als dat nodig is.
Het is belangrijk dat je niet altijd diezelfde spieren gebruikt. Daarom is het goed om op school mee te doen met de gymnastiekles. Iedere keer doe je dan andere oefeningen met je lichaam. Je gebruikt dan ook spieren die je normaalniet zo vaak gebruikt. Op die manier zorg je voor een goede ontwikkeling van al je spieren. Je spieren worden sterk, omdat ze regelmatig in werking zijn. Als je heel veel sport, dan worden je spieren groter. Je armen en benen gaan er dan anders uitzien. Je lichaamsbouw verandert.
Als je spieren te hard hebben gewerkt, dan kun je spierpijn krijgen. Je voelt dan bijvoorbeeld pijn in je arm. De spier in je arm heeft dan te hard gewerkt en is een beetje beschadigd. Spierpijn is niet erg, het gaat vanzelf weer weg.
Als je ouder wordt, dan worden je spieren minder sterk, en je gewrichten kunnen niet meer zo makkelijk bewegen. Daardoor gaat hetlopen moeilijker en niet meer zo snel. Sommige mensen hebben dan ook een stoknodig om zich voort te bewegen. Er zijn ook mensen die veel last hebben van pijn in hun gewrichten. Ze kunnen niet goed meer lopen, want op die manier van voortbeweging doet dan veel pijn.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
Jij gaat van met de begrippen uit een hoofdstuk zinnen maken.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
In de Kennis der Natuur lessen hebben jullie het over de botten en de spieren. Bij deze opdracht gaan jullie laten zien dat jullie de begrippen begrijpen door er zinnen mee te maken.
Wat ga jij doen?
Stap 1
Kies uit Hoofdstuk 4 minimaal 10 begrippen die jij wilt gebruiken bij deze opdracht.
Stap 2
Zoek informatie over dit begrip en zorg dat jij het woord goed begrijpt.
Stap 3
Maak een complete zin met elk begrip. Denk hierbij aan het werkwoord, de persoonsvorm en bijvoorbeeld de opbouw van de zin. Als laatste controleer je de hoofdletter en het leesteken (punt?) aan het einde van de zin.
Stap 4
Schrijf de zinnen digitaal op (op de computer).
Stap 5
Lees de zinnen voor aan vrienden of familie.
Stap 6
Lever de zinnen in bij jouw docent.
Stap 7
Lees de feedback van de docent en pas jouw zinnen aan.
Stap 8
Lever de zinnen nu voor de laatste keer in.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
60 min voor het maken van de zinnen.
15 min voor het voorlezen.
15 min voor het lezen van de feedback van de docent.
30 min voor aanpassen verhaal.
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Als jij de feedback van de docent hebt verwerkt in jouw zinnen.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
OMU Spier onderzoek - niveau 2
OMU Opdracht: Hoe sterk zijn jouw spieren?
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur en Wiskunde
Docent(en):
Hilde, Dennis en Joram
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat onderzoeken hoe sterk jouw spieren in jouw benen zijn.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Om informatie te krijgen, moet jij veel onderzoek doen. Met deze opdracht leer jij de stappen die jij kan zetten om informatie te vinden.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
In de bijlage vindt jij een onderzoek waarvan de onderzoeksvraag en de stappen al bepaald zijn.
Als jij deze stappen volgt en de resultaten goed opschrijft, kan jij de onderzoeksvraag beantwoorden in de conclusie.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
2 lesuren (90 min)
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Wanneer jij alle onderdelen van het onderzoek hebt doorlopen, kan jij feedback vragen van jouw KdN docent. Met deze feedback kan jij de opdracht verbeteren.
Lever hierna jouw opdracht in bij de docent.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Onderzoek: Spieren Naam: ………………………………………….
Inleiding
Door jouw spieren kan jij bewegen. Spieren zijn organen in jouw lichaam die jij kan trainen. Als spieren heel dik zijn kunnen ze veel kracht zetten. Maar als je gaat trainen voor hartlopen, worden je spieren ook sterk maar niet dik.
Onderzoeksvraag
Hoe lang kan jij tegen een muur aan zitten met jouw knieën in een hoek van 90 graden?
Hypothese
Ik verwacht dat ………………………………………………………………………………………………………………………………..
Om informatie te krijgen, moet jij veel onderzoek doen. Met deze opdracht leer jij de stappen die jij kan zetten om informatie te vinden.
Bij Kennis der Natuur hebben wij het over de spieren. Omdat deze spieren in jouw eigen lichaam zitten, mag jij die onderzoeken.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
In de bijlage vindt jij de stappen van een onderzoek. Bij deze opdracht bedenk jij zelf een onderzoeksvraag.
Belangrijk is dat jij de resultaten bij dit onderzoek in een tabel kan zetten en daarna een staafdiagram van kan maken.
Als jij het nog moeilijk vindt om dit zelf te bedenken, doe dan eerst deze opdracht op zelfstandigheidsniveau 2.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
2 lesuren (90 min)
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Wanneer jij alle onderdelen van het onderzoek hebt doorlopen, kan jij feedback vragen van jouw KdN docent. Met deze feedback kan jij de opdracht verbeteren.
Lever hierna jouw opdracht in bij de docent.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Door jouw spieren kan jij bewegen. Spieren zijn organen in jouw lichaam die jij kan trainen. Als spieren heel dik zijn kunnen ze veel kracht zetten. Maar als je gaat trainen voor hartlopen, worden je spieren ook sterk maar niet dik.
Jij gaat je fantasie gebruiken om de begrippen in dit hoofdstuk te kunnen toepassen.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
In de Kennis der Natuur lessen hebben jullie het over de botten en de spieren. Bij deze opdracht gaan jullie een verhaal schrijven over de avonturen die een skelet allemaal mee kan maken.
Dit kan een griezelverhaal zijn, of juist een romantisch verhaal.
Wat ga jij doen?
Stap 1
Bedenk wat voor verhaal jij gaat maken.
Stap 2
Kies uit Hoofdstuk 4 minimaal 10 begrippen die jij gaat gebruiken in jouw verhaal.
Stap 3
Bedenk een begin, een middenstuk en het einde van het verhaal.
Stap 4
Schrijf de zinnen van het verhaal digitaal op (op de computer).
Bedenk zelf hoe moeilijk jij het wil maken.
Gebruik minimaal 10 zinnen.
Stap 5
Lees het verhaal voor aan vrienden of familie
Stap 6
Lever het verhaal in bij jouw docent.
Stap 7
Lees de feedback van de docent en pas jouw verhaal aan.
Stap 8
Lever het verhaal nu voor de laatste keer in.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
2 uur voor het schrijven
15 min voor het voorlezen
15 min voor het lezen van de feedback van de docent
30 min voor aanpassen verhaal.
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Als jij de feedback van de docent hebt verwerkt in jouw verhaal.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
H5. Ademhaling, bloed en hart
5.1 De ademhaling
Alle mensen en dieren hebben zuurstof nodig om te leven. Ons lichaam heeft zuurstof nodig, bijvoorbeeld omte werken en om warm te blijven. Zuurstof halen we uit de lucht om ons heen.Lucht bestaat voor 20% uit zuurstof. Om de zuurstofbinnen te krijgen moeten we ademhalen. Ademnhalen gaat vanzelf, je hoeft er niet bij na te denken. Het begint als je wordt geboren en het stopt als je doodgaat. Iedere dag halen we wel 23.000 keer adem.
Weet je wat er precies gebeurt als je ademhaalt? Bij het inademen gaat de lucht naar binnen. We kunnen door de mond ademhalen of door de neus. Door de neus ademen is beter voor je longen. De lucht wordt dan vochtig en warm. De haartjes in je neus maken de lucht schoon. Via de luchtpijp komt de lucht in de longen.
De longen liggen in een holte in de borst. We noemen dit ook wel de borstholte. In longen wordt de zuurstof in het bloed opgenomen. Via het bloed wordt de zuurstof naar alle delen van het lichaam gestuurd. Het lichaam gebruikt de zuurstof en geeft afvalstoffen terug. Het lichaam wil die afvalstoffen kwijt. Het bloed brengt dit afval weer naar de longen. Daarna ademen we de lucht met de afvalstoffen uit.
Als je inademt, dan wordt je borst groter en boller. Als je uitademt, wordt hij weer kleiner en plat. Een rustige ademhaling duurt twee seconden. Als je hard moet renenen naar de bus of trein, dan heb je opeens meer zuurstof nodig en wordt je ademhaling vanzelf sneller.
Nieuwe woorden
de zuurstof
ademhalen
inademen
ademen
vochtig
de luchtpijp
de longen
de holte
de borst
de afvalstof
uitademen
bol
prat
de ademhaling
5.2 Het bloed
In de vorige tekst heb je gelzen dat de zuurstof in het bloed wordt opgenomen. Het bloed brengt de zuurstof van je longen naar de rest van je lichaam en het brengt de afvalstoffen naar plaatsen waar ze makkelijk het lichaam uit kunnen. Je hebt natuurlijk wel eens bloed gezien, want je hebt je vast wel eens in je vinger gesneden. Dus je weet dat bloed een rode, vloeibare stog is, die door je lichaam loopt. Het is een stof die ervoor zorgt datmensen en dieren in leven blijven.
Het bloed stroomt in je lichaam door de bloedvaten. Je hebt grote en kleine bloedvaten. Kijk bijvoorbeeld maar eens aan de binnenkant van je armen, daar kun je de bloedvaten door je huid heen zien.
Bloed speelt een grote rol in ons lichaam, want het heeft verschillende belangrijke functies. Eén van de belangrijkste dingen die het bloed doet is het transport van allerlei stoffen door je lichaam. Het brengt de zuurstof door je hele lichaam en het brengt de afvalstoffen weer weg. Maar het bloed brengt ook je voedsel naar de plaatsten waar het nodig is.
Het bloed zorgt er ook voor dat je lichaam niet te warm kan worden. Als je bijvoorbeeld hard de trap op bent gelopen, dan wordt je lichaam warm. Je lichaamstemperatuur mag niet te hoog worden, daarom zorgt het bloed ervoor dat de warmte naar de huid wordt gebracht. Via de huid kan de warmte dan naar buiten. Op die manier blijft je lichaamstemperatuur constant.
Het bloed beschermt je ook tegen schadelijk stoffen. Sommige stoffen kunnen je lichaam ziek maken. Het bloed zorgt ervoor dat deze schadelijke stoffen doodgaan en verdwijnen.
Tot slot zorgt je bloed ervoor dat een wond stopt met bloeden. Als je in je vinger snijdt, dan is je huis beschadigd. Je hebt een wondje in je vinger waar bloed uit komt. Een speciale stof in je bloed zorgt ervoor dat de wond dicht gaat en er geen bloed meer uit de wond komt.
Nieuwe woorden
vloeibaar
stromen
het bloedvat
de functies
het transport
het voedsel
de lichaamstemperatuur
de warmte
constant
beschermen tegen
schadelijk
de wond
bloeden
5.3 Het hart
Je hebt gelezen dat het bloed een belangrijke vloeistof in je lichaam is, want het bloed heeft belangrijke functies in je lichaam. Het hart zorgt ervoor dat het bloed blijft stromen. Het hart is een spier die is gevuld met bloed. Spieren zorgen ervoor dat je iets kunt bewegen, zoals je armen en benen. Sommige spieren bewegen zonder dat je er bij hoeft na te denken, zoals het hart of je ogen die open en dicht gaan.
Het hart bestaat uit twee delen: een linkerhelft en een rechterhelft. Elk helft bestaat weer uit twee holtes, één boven en één beneden. Kijk maar naar de tekening! In de bovenste holte komt het bloed het hart binnen, in de onderste holte gaat het bloed het hart uit. Het bleod wordt daarna naar alle dlen in je lichaam gebracht. Tussen deze twee holtes zit een klep. We noemen dit de hartklep. Een hartklep is een soort deur die ervoor zorgt dat het bloed maar in één richting kan stromen. Alshet bloed de hartklep voorbij is, dan kan niet meer terug stromen.
Ieder keer als het hart zich samentrekt, wordt het bloed uit het hart geperst en naar de bloedvaten gebracht. Je voelt dan het hart kloppen. We noemen dit de hartslag. Bij iedere hartslag gebeuren er steeds drie dingen:
- eerst trekken de bovenste holtes samen en het bleod stroomt deze holtes naar de onderste holtes;
- dan trekken de onderste holtes samen, ze brengen het bloed in de bloedvaten;
- daarna rust je hart even uit. Hierna begint het weer opnieuw.
Je hart klopt wel zo'n 70 keer per minuut. Het kloppen van je hart gaat vanzelf. Het hart moet zich aanpassen aan wat je lichaam nodig heeft. Als je rent of springt, dan wordt je hartslag sneller. Je lichaam heeft meer zuurstof nodig, dus moet het bloed sneller door de bloedvaten stromen. Je hart klopt dan wel 150 keer per minuur. Als je slaapt, dan wordt je harslag langzamer. Je lichaam is rustig en je hart gaat vanzelf langzamer kloppen.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
Om te leven moeten we eten en drinken, want in voedsel zitten stoffen die ervoor zorgen dat we energie krijgen. Deze energie zorgt ervoor dat je kunt spelen, denken, lachen, lopen en nog veel meer. Daarom eten we bijvoorbeeld vrood, kaas en vlees en drinken we melk. Maar je lichaam kan het voedsel dat je eet niet in die vorm gebruiken.Het voedsle moet eerst in andere stoffen worden omgezet. Pas dan kunnen de stoffen die we nodig hebben, in het bloed worden opgenomen.We noemen diet proces de spijsvertering.
Het voedsel maakt een lange reis door je lichaam. In je mond kauw je het voedsel met je gebit kapot. Het speeksel in je mong maakt het voedsel nat en zorgt ervoor dat het zacht wordt. Als het voedsel klein is, dan slik je het voedsel door. Daarna gaat het fijngekauwde voedsel door de slokdarm naar de maag. In de maag wordt het eten nog kleiner gemaakt. Het blijft daar zo'n twee tot drie uur. Hierna gaat het verder naar je darmen. De lengte van onze darmen is meer dan acht meter!
Eerst gaat het voedsel naar de dunne darm. Hier wordt het voedsel in het bleod opgenomen en naar alle plaatsen in je lichaam gebracht. Je lichaam krijgt dan de energie die het nodig heeft. De resten van het voedsel die niet worden gebruikt, gaan naar de dikke darm. Hier wordt het water uit de rest van het eten gehaald. De resten van het voedsel worden dan heel dik. Dit noemen we poep. De poep verlaat je lichaam als je naar de wc gaat.
De resi van het voedsel door je lichaam kan tien tot twintig uut duren. Dit hele proces noemen we de spijsvertering.
Nieuwe woorden
het voedsel
de energie
omzetten in
het proces
de spijsvertering
kauwen
het gebit
het speeksel
doorslikken
de slokdarm
de darmen
de dunnen darm
de dikke darm
6.2 Kauwen en herkauwen
Als we eten, dan beginnen we eerst het voedsel te kauwen. Hierdoor wordt het voedsel kleingemaakt en kunnen we het beter doorslikken. Het kauwen is ook belangrijk voor het verteren van het voedsel. Door het kauwen wordt het oppervlak van het voedsel groter gemaat. Als het voedsel in kleine stukjes wordt gemaakt, dan kan het speeksel goed bij het het voedsel komen. In het speeksel zit een stof die ervoor zorgt dat het voedsel beter wordt verteerd. Je maag en darmen kunnen het voedsel dan goed gebruiken om er iets mee te doen.
Je gebit is ook belangrijk, want zonder je gebit kun je het voedsel niet goed kauwen. Je moet dus zorgen dat je je gebit iedere dag goed schoonmaakt, want dan blijft je gebit gezond.
Koeien kauwen hun voedsel verschillende keren. De koe is daarom een herkauwer. Ze hebben speciale tanden om goed te kauwen en ze eten alleen plantaardig voedsel, vooral gras. Dat betekent dat alleen planten voor een koe eetbaar zijn, ze eten geen vlees. Plantaardig voedsle is moeilijk te verteren. Dat omt omdat er in planten een harde stof zit. Als een koe gras eet, wordt het eerst een beetje gekauwd en doorgeslikt. Daarna komt het in de maag. Later gaat een deel van het voedsel terug naar de bek. Het kauwen begint dan opnieuw: de koe gaat herkauwen. Daarna gaat het herkauwde voedsel weer terug naar de maag. Dit proces herhaalt zich een paar keer tot al het voedsel heel goed gekauwd is. Daarna gaat het voedsel naar de darmen. Die lange darmen zorgen ervoor dat de koe veel ruimte in zijn darmen heeft om het voedsel in het bloed op tenemen. Het verteerde voedsel wordt in het bloed opgenomen en de voedselresten verlaten door de darmen het lichaam als poep.
Heb je wel een koeien zien herkauwen? Meestal liggen ze dan met een hele kudde bij elkaar in het weiland. Je kunt hun bek dan steeds heen en weer zien gaan.
Nieuwe woorden
verteren
het oppervlakte
de herkauwer
de tand
plantaardig
eetbaar
de bek
herkauwen
de kudde
het weiland
OMU opdracht: De weg van de banaan
OMU Opdracht: De weg van de banaan
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Docent(en):
Wat ga jij als leerling doen?
Je gaat beschrijven hoe een banaan door je lichaam gaat, langs welke organen die komt en wat er gebeurt met de banaan in de organen. Je maakt hiervoor een verhaaltje en een tekening.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij kennis der natuur heb je uitleg gekregen over hoe ons eten wordt verwerkt. Nu ga je wat je hebt geleerd in de les toepassen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Je mag deze opdracht mag je in een tweetal of alleen maken. Zorg dat je een pen en papier hebt of een laptop waar je op kunt schrijven. Je mag ook het internet gebruiken als je er niet uitkomt.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf Hilde of meester Joram)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal 90 minuten
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Een volledig geschreven verhaal over hoe de banaan door je lichaam gaat van begin tot eind en een tekening hiervan. Het is handig om de opdrachten te laten controleren door juf Hilde of meester Joram om te weten of je alles goed erin hebt gezet.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Opdracht
Je gaat dus een verhaal schrijven hoe de banaan door je lichaam gaat, welke organen de banaan langskomt en wat er gebeurt bij elk orgaan.
Stap 1
Zoek eerst op of bedenk zelf welke voedingsstoffen er in een banaan zitten en ga hierbij alvast nadenken welke organen er belangrijk zijn om deze voedingsstoffen te verwerken.
Stap 2
Ga opzoeken welke organen de banaan doorheen gaat en welke er invloed hebben hoe de banaan verwerkt bijvoorbeeld de maag en de lever. Schrijf alle organen onder elkaar die invloed hebben op de banaan vanaf de mond tot aan de anus.
Stap 3
Maak een collage in word of paint van een mens en plak hier zelf alle organen in.
Stap 4
Schrijf op een ander blad wat er gebeurd met de banaan en de voedingsstoffen van de banaan in elk orgaan.
Heel veel succes!
OMU opdracht: Van zuur naar neutraal
Nog niet gemaakt, maar een leuke opdracht om iets van zuur wordt weer neutraal.
H7. De voorplanting
7.1 Voortplanting met mannetjes en vrouwtjes
Er kan alleen leven op aarde blijven, als er steeds nieuwe planten, dieren en mensen bij komen. Met andere woorden: planten, dieren en mensen moeten zich voortplanten omhet leven op aarde door te laten gaan. Er bestaan verschillende manieren van voortplanting. Bij vissen gaat het anders dan bij vogels en vogels doen het weer anders dan zoogdieren.
Meestal heb je bij de voortplanting een mannentje en een vrouwtje nodig. Bij vissen legt het vrouwtje haar eieren in het water. Als het vrouwtje klaar is, komt het mannetje. Het mannetje legt zijn zaad op de eitjes. Enige weken later komen de eitjes uit en zijn er heel veel nieuwe visjes geboren.
Bij zoogdieren gaat het anders. Het mannetje brengt het zaad in het lichaam van het vrouwtje. Als het zaadje het eitje tegenkomt, versmelt de kern van het eitje met de kern van het zaadje. Dat betekent dat het eitje en het zaadje samen een geheel worden. Het eitje en het zaadje ontwikkelen zich daarna samen in het lichaam van het vrouwtje tot een jong dier. Als het groot genoeg is, wordt het jong geboren. Misschien heb je wel eens de geboorte van een dier gezien!
Bij vogels gaat het net zoals bij zoogdieren, alleen ontwikkelen de jongen zich niet in het lichaam van het vrouwtje. Een vogel legt één of meer eieren in een nest. De vogel gaat dan op het nest zitten en houdt de eieren warm. Ze blijft net zo lang broeden totdat de eieren uitkomen. Je hebt vast wel eens een kip op haar eieren zien zitten. Die blijft daar zitten totdat de kuikens uit hun ei komen. Als de kuikens uit het ei zijn gekomen, dan blijven ze nog een tijdje in het nest wonen totdat ze groot genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen.
Nieuwe woorden
zich voortplanten
de voortplanting
het zoogdier
het mannetje
het vrouwtje
een ei leggen
het zaad
uitkomen
versmelten
de kern
zich ontwikkelen
het jong
de geboorte
het nest
broeden
het kuiken
7.2 Nog eens voortplanten
Bij de voortplanting heb je meestal een mannelijk dier en een vrouwelijk dier nodig. Het mannetje voor het zaad en het vrouwtje voor het eitje. Maar dat hoeft niet altijd! Soms groeit een deel van een dier uit tot een nieuw dier. Er zijn bijvoorbeeld dieren die zich voortplanten door zich in tweeën te delen. Na deze deling leven beide helften gewoon verder. Er zijn dan twee nieuwe dieren.
Ook bij planten kan een deel van een plant uitgroeien tot een nieuwe plant. Een voorbeeld daarvan is de aardbeiplant. Aan de aarbeiplant groeien zogenaamde uitlopers. Aan zo'n uitloperzit aleen klein, nieuw plantje. Als zo'n nieuw plantje in de aarde komt, krijgt het na een paar weken wortels en heb je een nieuwe aarbeiplant.
Je kunt ook zelf de natuur een beetje helpen met voortplanting. Je kunt met een mes een stukje van een plant afsnijfen. Als je dit stekje in het water zet, dan zie je na een tijdje dat dit kleine plantje wortels krijgt. Je moet het stekje met de wortels daarna in de aarde zetten. Het stekje groeit dan uit tot een nieuwe plant, zonder dat daar een mannetje of een vrouwtje voor nodig was.
Nieuwe woorden
mannelijk
vrouwelijk
uitgroeien tot
zich delen
de deling
de aardbeiplant
de uitloper
de wortel
het stekje
OMU Seksuele ontwikkeling bij mensen
Wat ga je doen?
1. Lees de OMU opdracht goed door.
2. Kees het niveau van de vragen.
3. Ga op zoek naar de informatie.
4. Mail jouw antwoorden naar jouw Kennis der Natuur docent.
OMU Opdracht: Seksuele ontwikkeling
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Hilde, Dennis en Joram
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat zelf kiezen welk onderdeel binnen het onderwerp ‘Seksuele voorlichting’ jij verder gaat onderzoeken.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Seksuele voorlichting is een onderwerp binnen het Nederlandse schoolsysteem. Het is belangrijk om op de hoogte te zijn van jouw eigen seksuele ontwikkeling en de seksuele ontwikkeling van anderen.
Kies een niveau van de vragen die jij wilt beantwoorden.
Ga op zoek naar de antwoorden op de site.
Noteer jouw antwoorden op een manier dat jij het kan laten zien aan jouw docent.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten (juf/meester)
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
1 les uur (45 min)
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Wanneer jij alle vragen op een bepaald niveau hebt beantwoord, kan jij ze sturen naar jouw docent. Dit kan via mail of whatsapp. hvries@ithaka-isk.nl
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Vragen/opdrachten Beginner
Je lichaam: Beschrijf in jouw eigen woorden het woord ‘transgender’.
Liefde en relaties: Wat is het verschil tussen een lesbi en een homo?
Seks: Welke vijf vragen moet jij jezelf stellen voordat jij de eerste keer seks gaat hebben?
Seks en internet: Noem 5 online filrttips (voor meisjes of jongens).
Over je grens: Welke tips worden er gegevens over hoe jij jezelf kan beschermen?
Condoom, pil en meer: Noem de zeven dingen waar hormonen voor verantwoordelijk zijn.
Soa’s: Wat is veilig vrijen en wat niet?
Zwanger: Hoe kan je testen of iemand zwanger is of niet?
Vragen/opdrachten Gevorderd
Je lichaam: Welke gevoelens veranderen in de puberteit?
Liefde en relaties: Welke vier problemen worden op de site beschreven die je kan hebben in een relatie?
Seks: Welke effecten heeft drugs op seks?
Seks en internet: Beschrijf in jouw eigen woorden het woord ‘Grooming’.
Over je grens: Kijk het filmpje/clibje over ‘Loverboys’.
Condoom, pil en meer: Wanneer is het gevaarlijk wanneer ‘de pil is vergeten’?
Soa’s: Wat een soa-thuistest of een soa-zelftest?
Zwanger: Wanneer kan je een morning-afterpil innemen?
Vragen/opdrachten Expert
Je lichaam: Klik op de Seksdummies. Noem minimaal 3 plekjes die een jongen en een meisje fijn vinden om aangeraakt te worden.
Liefde en relaties: Wat is het maagdenvlies?
Seks: Wat gebeurt er bij een meisje als zij klaarkomt?
Seks en internet: Doe de seksquiz!
Over je grens: Beschrijf de vijf plekken waar iemand heen kan gaan wanneer diegene seksueel misbruikt, aangerand of verkracht is.
Condoom, pil en meer: Welk middel kies jij? Doe de anticonceptie-keuzehulp.
Soa’s: Kies een soa en beantwoord de volgende vragen: Waar zit deze SOA? Hoe kan jij deze soa krijgen? Hoe kan jij je beschermen tegen deze soa? Hoe kan jij je laten testen op deze soa? Hoe kom jij weer van deze soa af?
Zwanger: Kijk een filmpje over vruchtbaarheid onder het kopje ‘niet zwanger worden’.
We eten en drinken omdat het lekker is, maar ook omdat we honger en dorst hebben. Honger of dorst hebben, betekent dat je lichaam voeding nodig heeft. Je hebt voeding nodig om te kunnen leven en gezond te blijven. In voedsel zitten veel verschillende voedingsstoffen. Dit zijn stoffen die je lichaam nodig heeft. Er zijn drie groepen voedingsstoffen. Elke groep heeft een andere functie.
Ten eerste heb je de bouwstoffen. Deze stoffen zorgen ervoor dat alles van je lichaam kan groeien, zoals je benen en je armen, maar ook je huid, je haren en je nagels.
Ten tweede heb je de brandstoffen. Brandstoffen geven energie aan je lichaam. We hebben energie nodig om te lopen, te werken maar ook om te denken. De energie zorgt ervoor dat je kunt bewegen en dat je lichaam warm blijft.
Ten derde heb je de beschermende stoffen. Deze stoffen beschermen je tegen ziekte. Ze zorgen ervoor dat je gezond blijft.
Verder heeft je lichaam water nodig. Je lichaam bestaat uit 60% uit water. Je bloed bestaat bijvoorbeeld voor een deel uit water. Water vervoert onder andere de voedingsstoffen in je lichaam. Het brengt de stoffen naar de plaats waar ze nodig zijn.
Het is belangrijk dat je van al deze voedingsstoffen voldoende binnen krijgt zodat je lichaam alles krijgt wat het nodig heeft.
Nieuwe woorden
de voeding
het voedsel
de voedingsstof
de functie
de bouwstof
de nagel
de brandstof
de energie
de beschermende stof
beschermen tegen
de ziekte
vervoeren
8.2 Wat moeten we elke dag eten?
Voedingsstoffen zijn noodzakelijk om gezond te blijven. Maar welke voedingsstoffen zitten er in ons voedsel? We hebben het gehad over bouwstoffen. Bouwstoffen zorgen ervoor dat alles in je lichaam kan groeien. Een belangrijke bouwstof is eiwit. Eiwit zit in vlees en vis, maar ook in kaas en eieren. Eiwitten zijn nodig om te groeien. Maar je lichaam heeft ze ook nodig om te herstellen. Als je een gat in je hoofd bent omdat je bent gevallen, dan moet je huid op die plaats weer dichtgroeien.
Ook mineralen en water zijn bouwstoffen. Bekende mineralen zijn bijvoorbeeld ijzer en zout. Ijzer zit in je bloed en zout zorgt ervoor dat er genoeg vocht in je lichaam zit. Er zijn wel 20 soorten mineralen. Je lichaam heeft ze allemaal nodig, van alles een klein beetje per dag.
Koolhydraten en vetten zijn de bandstoffen. Met koolhydraten bedoelen we suiker en zetmeel. Zetmeel zit vooral in brood en rijst; zuiker vind je in honing en natuurlijk in een suikerklontje. Vetten gebruiken we bij het bakken. Het zit in olie en boter, maar ook in vlees en kaas.
Bij de verbranding van koolhydraten en vetten ontstaat er energie in je lichaam. Deze energie heb je nodig om iets te doen, zodat je bijvoorbeels kunt staan, zitten of werken.
Tot slot zijn er beschermedene stoffen. Dit zijn vitamines. De vitaminse geven we aan met een letter. Zo heb je vitamines A, B of C. Elk soort vitamine heeft zijn eigen functie. De vitamine komen in heel kleine hoeveelheden voor in allerlei voedingsmiddelen. Vitamie A komt bijvoorbeeld vooral voor in melk, boter, kaas en eieren. Vitamine B zit in brood en rijst.
Nieuwe woorden
het eiwit
herstellen
de mineralen
het ijzer
het vocht
de koolhydraten
de vetten
het zetmeel
de honing
de olie
de verbranding
de vitamine
het voedingsmiddel
8.3 Gezond eten
Je weet nu welke voedingsstoffen er in het voedsel zitten en wat je lichaam ermee doet. Om gezond te blijven moet je iedere dag genoeg voedingsstoffen eten. Maar in welke voedingsmiddelen zitten al die voedingtoffen? Weet jij os er eiwit in een banaan zit, en hoeveel vitamine een bruine boterham bevat?
Het is moeilijk om voor elke maaltijd steeds opnieuw te bekijken welke voedingtoffen er allemaal in zitten. Daarom is de voedingswijzer gemaakt. De Voedingwijzer bestaat uit vijf groepen, twee grote en twee kleine. In groep 1 zitten producten met veel koolhydraten, zoals aardappelen, brood, rijst en andere graanproducten. In de tweede groep zitten producten met veel vitamines en mineralen, zoals allerlei soorten groenten en fruit. De voedingsmiddelen in groep 1 en 2 zijn allemaal plantaardig.
In groep 3 zitten dierlijke producten met veel eiwitten, zoals kaas, melk, vlees en vis. In groep 4 zitten de vetten, zoals boter en olie.
Je moet bij elke maaltijd één of meer producten uit elke groep. In groep 1 en 2 zitten de belangrijkste voedingsmiddelen. Hieruit moet je het meeste kiezen, uit de kleine groepen kun je wat minder nemen. Als je iedere dag je maaltijd samenstelt met behulp van de Voedingswijzer, dan krijg je genoeg voedingstoffen om gezond te blijven.
Er zijn ook voedingsstffen die niet in één van deze vier groepen thuishoren, zoals snoep, taart en chips. In die producten zitten niet zoveel voedingsstoffen die je lichaam nodig heeft, of juist te veel.
Tot slot bestaat er de vijfde groep uit vocht. Water vervoert de verschillende voedingsstoffen naar de juiste plaats in je lichaam, dat uit 60% water bestaat. Weet je dat je elke dag zeker 1,5 liter water odig hebt? Dit zijn ongeveer 8 glzen. Je hoeft natuurlijk niet alleen water te drinken. Je kunt ook andere vloeistoffen drinken, zoals melk, thee en koffie, en ook in onze voeding zit water.
Nieuwe woorden
maaltijd
voedingswijzer
product
graan
groente
fruit
plantaardig
dierlijk
samenstellen
vloeistof
8.4 Hoeveel is gezond?
In de vorige tekst heb je gelezen dat een goede maaltijd is opgebouw uit producten van de Voedingswijzer. Verder weet je dat een goede maaltijd bestaat uit voedingsmiddelen uit groep 1, groep 2, groep 3, groep 4 en groep 5. Maar hoeveel heb jij nu van de verschillende producten per dag nodig?
Je lichaam haalt uit de voeding de energie die het nodig heeft. De energie die een voedingmiddel bevat wordt calorie of joule genoemd.
Hoeveel caloriën je per dag nodig hebt is onder ander afhankelijk van je leeftijd en van wat je de hele dag doet. Want als je nog groeit, heb je meer energie nodig dan iemand die al 80 jaar is. En iemand die de hele dag moet lopenverbruikt meer energie dan iemand die de hele dag op een stoel zit. Via de onderstaande webite kan je jouw gegevens invullen en dan krijg jij een overzicht over hoeveel je per dag ongeveer moet eten.
Als je meer eet en drinkt dan je per dag verbruikt, dan wordt die overtollige energie door het lichaam opgeslagen. De energie wordt omgezet in vet. Als dat te vaak gebeurt, dan neemt je gewicht toe; je wordt dikker en je broek gaat bijvoorbeeld niet mer dicht. Te dik zijn is schadelijk voor je gezondheid. Je kunt dan sneller ziek worden en je kunt moeilijk bewegen.
Je moet er dus voor zorgen dat je niet te veel eet. Drie keer per dag een maaltijd is genoeg voor de meeste mensen. Je moet veel plantaardige producten gebruiken en weinig vet. Je kunt beter voedingsmiddelen kiezen waar niet zoveel vet in zet, zoals halfvolle melk in plaats van volle melk.
Het schema is zo samengesteld dat je wel wat extra's kunt eten, maar niet te veel. Als je iets extra's eet, kun je bter een appel of peer nemen dan een zakje pinda's. Als je je aan deze regels houdt, dan wordt je niet te dik. Je gewicht blijft dan goed op peil.
Nieuwe woorden
opbouwen
de calorie
de joule
afhankelijk van
verbruiken
het overzicht
opslaan
omzetten in
het gewicht
schadelijk
het schema
de peer
de pinda
8.5 Wat kies je?
Eerder heb je gelezen waarom je lichaam voedsel nodig heeft, en dat een gezonde maaltijd is opgebouwd uit producten van de Voedingswijzer. Toch eten niet alle mensen iedere dag hetzelfde. Hoe je je maaltijd samenstelt is afhankelijk van verschillende dingen: wat je lekker vindt, hoeveel geld je hebt en wat je gewend bent om te eten.
Zo zijn er in Nederland bijvoorbeeld mensen die geen producten van dode dieren eten. Zij eten geen vlees, vis en andere voedingsstoffen die gemaakt zijn van dode dieren. Ze gebruiken bijvoorbeeld producten van dieren die leven, zoals eieren, kaas en honing. We noemen deze mensen vegatariërs. Vegatariërs moeten zorgen dat ze genoeg eiwitten binnen krijgen, want zij eten geen vlees. En in vlees zit, zoals je weet, veel eiwitten. Zij voeden zich vooral met plantaardige voedingsmiddelen, zoals verschillende soorten granen, groente en fruit. Vegatariërs kunnen ook de voedingwijzer gebruiken om een gezonde maaltijd samen te stellen. Zij kunnen dan uit groep 3 eieren kiezen in pltaats van vis en vlees.
Mensen ie niet in Nederlands geboren zijn hebben vaak ook een andere eetgewoonte, dan mensen uit Nederland. Ze keizen andere producten en maken het eten anders klaar. Ze eten vaak rijst, gerst en bonen in plaats van aardappelen. Zij bakken of vullen groente. Ze eten dan bijvoorbeeld tomaten, uien of paprika's gevuld met rijst. Ze eten misschien geen vleesn van varkens, maar wel vlees van een schaap, kip of vis. Ze gebruiken veel verschillende kruiden bij het koken. Tussen de maaltijden nemen ze vaak noten, olijven en gedroogde vruchten zoals rozijnen en dadels.
Als je naar de samenstelling van hun maaltijden kijkt, dan zie je dat deze zijn opgebouwd uit verschillende producten van de Voedingswijzer. Hieruit blijkt dat iedereen de keuze van de voedingsmiddelen aanpast aan zijn of haar eetgewoonte.
Nieuwe woorden
gewend
de vegatariër
zich voeden
de boon
de ui
het varken
het schaap
de kruiden
de vrucht
de samenstelling
aanpassen (aan)
EXTRA: De Schijf van Vijf
Controleer jouw kennis over de Schijf van Vijf door de onderstaande test te maken.
Verbeter de opdracht met behulp van de feedback die jij hebt gekregen van jouw docent.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Een hele dag
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Nadat jij de opdracht hebt verbeterd met behulp van de feedback van de docent, kan jij hem in je portfolio doen.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
OMU Ontbijt
OMU Opdracht: Zelf ontbijt maken
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Dennis & Hilde & Bayan
Wat ga jij als leerling doen?
In de winkels kan je veel kant en klare producten vinden. Broden zijn al gebakken, salades al gemaakt, muesli al gemixt en kaas al gesneden.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur leer jij over voeding. In elk land, in elke cultuur, in elke stad en waarschijnlijk in elk huis wordt weer anders gegeten.
Met deze opdracht ga je kijken naar verschillende eetgewoontes en leer jij de woorden die daarbij horen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Deze opdracht mag jij alleen of in een tweetal maken. Dit kan bijvoorbeeld ook met een familielid.
Stap 1
Schrijf op wat jij altijd als ontbijt eet.
Stap 2
Onderzoek of jij dot ontbijt zelf kan maken.
Wanneer dat niet kan, zoek dan een ‘nieuw’ ontbijt dat jij zelf kan maken.
Stap 3
Schrijf het stappenplan op hoe jij dit ontbijt moet maken.
Stap 4
Schrijf de spullen/de materialen op die jij nodig hebt om dit ontbijt moet maken.
Stap 5
Maak het ontbijt klaar en maak een foto van het eindresultaat.
Stap 6
Eet smakelijk!
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Familie leden
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal vier lesuren (180 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Jij hebt je opdracht goed afgerond als jij een stappenplan, een lijst met spullen/materialen en een foto hebt.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
OMU Eetgewoontes
OMU Opdracht: Eetgewoontes
Naam leerling:
Start datum:
Vak(ken):
Kennis der Natuur
Docent(en):
Dennis & Hilde
Wat ga jij als leerling doen?
Jij gaat de eetgewoontes van andere culturen en die van jouw eigen cultuur onderzoeken. En als jij kiest voor een hoger niveau, dan ga jij twee de eetgewoontes van twee culturen met elkaar vergelijken,
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur leer jij over voeding. In elk land, in elke cultuur, in elke stad en waarschijnlijk in elk huis wordt weer anders gegeten.
Met deze opdracht ga je kijken naar verschillende eetgewoontes en leer jij de woorden die daarbij horen.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken?
Deze opdracht mag jij alleen of in een tweetal maken.
Niveau 1
Niveau 2
Zoek informatie over de eetgewoontes van jouw eigen cultuur. Kies minimaal twee onderstaande manieren om de informatie te vinden.
- interview
- boek
- tekst op internet
- video op internet
Verzamel de belangrijkste informatie.
Bepaal hoe jij de informatie wil delen.
- presentatie
- poster
- verslag
- website
Zet de informatie in de gekozen vorm.
Deel jouw informatie met de klas.
Verzamel feedback en stop dit in jouw portfolio.
Zoek informatie over de eetgewoontes van twee verschillende culturen. Kies minimaal twee onderstaande manieren om de informatie te vinden.
- interview
- boek
- tekst op internet
- video op internet
Verzamel de belangrijkste informatie.
Vergelijk de twee culturen met elkaar. Schrijf de verschillen en de overeenkomsten op.
Bepaal hoe jij de informatie wil delen.
- presentatie
- poster
- verslag
- website
Zet de informatie in de gekozen vorm.
Deel jouw informatie met de klas.
Verzamel feedback en stop dit in jouw portfolio,
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal vier lesuren (180 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Jij gaat jouw informatie delen met jouw klas. Wanneer jij alle feedback hebt verzamelt en in jouw portfolio hebt gedaan, is de opdracht goed afgerond.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
VO-content
VO-content is een digitale methode waar op verschillende niveaus gewerkt kan worden aan onderwerpen van biologie. Kies het juiste niveau dat bij jou past.
De zon verwarmt de aarde en de lucht om deaarde heen. In de winter wordt de aarde niet zo warm als in de zomer. In landen die helemaal in het noorden of het zuiden van de aarde liggen, komt de temperatuur in winter zelfs vaak onder de nul graden. Dan vriest het. Eerst is er alleen nachtvorst. Dat heet zo omdat het dan alleen 's nachts vriest. Het water bevriest dan 's nacht, maar 's morgens smelt het weer. Als het ook overdag vriest, dan blijft het water bevrorenen kun je na een paar dagen op het water lopen.
In de zomer wordt de aarde heel warm. Ook het water op de aarde wordt verwarmd. Als het water van de aarde heel warm wordt, dan verdampt het. Dat betekent dat het water lucht wordt. Je kunt dat zien wanneer het geregend heeft. Eerst liggen er nog plassen op straat, maar na een tijdje zijn de plassen weg: een deel van het wter is in de grond gezakt en de rest is verdampt. Het water dat verdampt is, vormt wolken. Een wolk is dus veel waterdamp bij elkaar.
Een wolk blijft niet altijd bestaan. Als de wolen hoog in de lucht weer kouder worden, dan wordt de waterdamp weer water. Dan komt het water in druppels weer naar beneden: dan regent het of er valt hagel (hagel is bevoren regendruppels). Als al het water naar beneden is gevallen, dan zijn er geen wolken. Wolken zijn bovendien niet altijd hoog in de lucht, maar raken soms de grond. Dan is er nevel. De lucht is dan wit en je kunt er niet makkelijk doorheen kijken. Zo'n wolk kan zelf gevaarlijk zijn. Want bij mist, als je bijna niets meer kunt zien, zie je het verkeer niet goed meer. Bijhet weerbericht waarschuwen ze dan ook altijd als er mist is.
Er is nog iets bijzonders met wolken, namelijk onweer. Dan komt er licht uit de wolken (bliksem) en hoor je harde knallen (donder). Bij onweer valt er ook bijna altijd een bui. Het is dan geen gewone bui, maar het regent heel erg hard. We noemen dat een onweersbui.
Nieuwe woorden
verwarmen
de graad
de nachtvorst
bevriezen
smelten
overdag
verdampen
de plas
de waterdamp
de druppel
de hagel
de nevel
de mist
het weersbericht
het onweer
de bui
9.2 Het weer
Bij elk jaargetijde hoort ander weer. In de vorige tekst las je al, dat het in de zmer warm is en in de winter kouder. De levenswijze van veel mensen en dieren is 's zomers dan ook anders dan 's winter. In sommige landen is het zó heet in de zomer, dat de mensen door de hitte 's middags niet veel kunnen doen. In andere landen is het in de winter soms heel erg koud. Mensen strekken lekker warme kleren aan en blijven liever thuis. Veel dieren gaan dan diep in hun hol zitten. De omgeving zier er dan ook anders uit. De bomen hebben geen bladeren en er zijn geen bloemen. Het water wordt ijs, waardoor je ineens over het water kan lopen.
Niet alleen de temperatuur is belangrijk in de natuur. Planten en bomen hebben zonlicht nodig om te kunnen groeien en zonlicht is ook goed voor je lichaam. Daaromis het goed om bij zonnig weer buiten te zijn (je moet natuurlijk niet lang midden in de hete zon gaan staan!).
Ook de neerslag is belangrijk in het leven van planten, dieren en mensen. Als het bijvoorbeeld nooit regent, kunnen er niet veelplanten groeien en hebben mensen en dieren niets te drinken. Af en toe een bui is daarom heel goed.
In landen zoals Nederland regent het hele jaar door. De meeste regenbuien vallen in het najaar, maar in de winter, het voorjaar en de zomer regent het ook. De natuur is daardoor heel groen. De planten en de bomen kunnen niet uitdrogen, zoals in veel warme landen waar het maar een klein deel van het jaar regent.
Nieuwe woorden
het jaargetijde
de levenswijde
's zomers
's winters
de hitte
het hol
de omgeveing
het ijs
de natuur
het zonlicht
zonnig
de neerslag
het najaar
het voorjaar
uitdrogen
9.3 De natuur
In de vorige tekst heb je kunnen lezen dat de natuur van invloed heeft op ons leven. Maar ons leven heeft ook invloed op de natuur. Door onze levenswijde maken we de bodem, het water en de lucht vies.
De bodem wordt vies, doordat wij ons afval allemaal bij elkaar gooien en laten licggen. Soms zitter er schadelijke stoffen in het afval, bijvoorbeeld verf. Na een tijd komen de schadelijke stoffen in de bodem terech, doordat het water van de regen de stoffen mee de grond in neemt. Ook de landbouw in Nederland en in veel andere landen maakt de bodem vies. Voor de landbouw is het natuurlijk belangrijk dat de planten goed groeien. Daarom doen veel boeren stoffen in de grond, die zorgen dat de planten snel groot worden. Deze stoffen zijn vaak giftig voor dieren en mensen.
De fabrieken gebruiken voor het maken van dingen die wij nodig hebben, stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Veel fabrieken laten deze giftige stoffen in de rivieren en kanalen lopen. Ook een vieze bodem zorgt ervoor dat het water onder de grond (grondwater) vies wordt. Door deze giftige stoffen wordt de lucht en de natuur om ons heen vies.
Ons leven heeft onvloed op de lucht. Als een fabriek dingen maakt, komen er vaak giftige gassen vrij. Deze gassen komen in de lucht. Ook onze auto's maken de lucht vies. Als auto's rijden, komen er stoffen vrij die in de lucht terecht komen. Hierdoor is die lucht slecht voor onze gezondheid.
Nieuwe woorden
de bodem
het afval
schadelijk
de landbouw
giftig
het milieu
het kanaal
vrijkomen
het gas
9.4 Wat gebeurt er met een vies milieu?
In de vorige tekst heb je kunnen lezen dat onze levenswijze slecht is voor het milieu. De bodem, het water en de lucht zijn door onze manier van leven heel vies geworden.
De koeien in de weilanden eten het vieze gras en krijgen de vieze lucht in hun lichaam. De melk die zij maken en die wij drinken, is daardoor minder gezond! De vieze lucht verdunt de laag om de aarde. Daardoor kunnen de schadelijke stralen van de zon makelijk bij de aarde komen. Deze schadelijk stralen kunnen de mensen ziek maken!
Op een vieze bodem kunnen na een tijd geen planten meer groeien. Dieren die veel in de modder leven, zoals varkens en sommige vissen, krijgen het gif dat in de grond zit ook in hun liahcaam. Door het gif in het water hebben de planten, de bomen en dieren ook geen schoon water meer.
Omdat de landbouw veel water gebruikt om de planten water te geven en omdat er veel water wordt gebruikt voor ons drinkwater, wordt de voorraad water in de bodem steeds kleiner. De planten die bijvoorbeels in het bos staa, kunnen hierdoor niet meer genoeg water uit de grond halen. De planten verdrogen, Je kunt dit zien aan de bladeren, want die krijgen een andere kleur. Eerst waren ze groen en nu worden ze geel.
De bladeren verkleuren. Daarna worden de planten heel klein en gaan ze dood. We zeggen ook wel dat de planten verschrompelen. Veel planten en dieren worden dus ziek en sterven omdat ze niet tegen de vieze bodemen het vieze water kunnen en omdat de voorraad water in de grond steeds kleiner wordt.
In een levenloze omgevong zouden wij niet kunnen leven. Wij hebben planten en bomen nodig. We eten sommige delen van planten, soals groenten. Van dieren gebruiken we vlees en vis, en ook boter, melk, kaas en eieren komen van dieren.
De planten en dieren die wel blijven leven, zijn niet meer gezond. Ook wij zijn minder gezond omdat wij het viee water, de ongezonde platen en de dieren gebruiken voor ons eten en omdat we de vieze lucht in ons lichaam krijgen. We moeten dus, ookvoor onze eigen gezondheid, voor een beter milieu zorgen.
Nieuwe woorden
het weiland
verdunnen
de modder
het gif
de voorraad
verdrogen
verkleuren
verschrompelen
sterven
levenloos
9.5 Een beter milieu
De belangrijkste benodigdheden voor een goed milieu zijn een schone bodem, schone lucht en schoon water. Als we de natuur schoon willen houden en gezond willen leven, moeten we ons gedrag beter aanpassen aan het milieu. Bossen, velden, landbouwgrond, rivieren, sloten en meren, maar ook parken en vijvers moeten we schoon houden. We moeten de gebieden waar ons drinkwater vandaan komt, extra beschermen tegen schadelijke stoffen.
Het water uit die gebieden, bijvoorbeeld riieren en meren, moet worden schoongemaakt, zodat de mensen het kunnen drinken. Het is beter om schoon water te drinken want als je gewoon slootwater drinkt, dan kun je ziek worden. Het drinkwater komt bij jou thuis uit de kraan. Dit drinkwater gebruiken we niet alleen om te drinken, maar ook om bijvoorbeeld te koken en te wassen. We moet proberen zo weinig mogelijk water te gebruiken, thuis en in de landbouw. Als je thuis weinig water uit kraan gebruikt, hoeft er minder drinkwater gemaakt te worden. En als de landbouw minder water gebruikt, dan blijft er genoeg water in de grond voor de planten. Zo drogen ze niet uit.
Het is ook belangrijk voor een goed milieu, dat we zuinig zijn met de grondstoffen die in de aarde zitten. Het gas, dat we bijvoorbeeld gebruiken om op te koken en onze huizen te verwarmen,is een belangrijke grondstof. Als het gas van de aarde op is, wordt het veel moeilijker om de huizen te verwarmen. Om te zorgen dat dat niet gebeurt, moeten we zo weinig mogelijk van de grondstoffen gebruiken. Je kunt bijvoorbeeld je huis isoleren, zodat de warmte van je huis niet makkelijk naar buiten kan. Je hebt dan niet iedere keer zo veel grondstof nodig om het huis te verwarmen.
We moeten natuurlijk niet alleen maar doen wat voor onze gezondheid belangrijk is. Het is ook prettig om mooie en bijzondere natuur in je omgeving te hebben. We moeten daarmbijvoorbeeld ook zorgen dat zeldzame planten en dieren niet uitsterven.
Jij gaat verschillende opdrachten doen die te maken hebben met sneeuw.
Waarom ga jij deze opdracht doen?
Bij Kennis der Natuur gaat het ook over het weer. Nu het buiten heeft gesneeuwd is het leuk om te onderzoeken wat de eigenschappen zijn van sneeuw.
Hoe moet jij deze opdracht aanpakken
Deze opdracht kan je alleen of in tweetallen maken.
Onder deze uitleg staan verschillende soorten opdrachten die te maken hebben met sneeuw.
Kies minimaal twee opdrachten om te doen.
Laat je bewijs zien aan je klasgenoten en docenten.
Vraag om feedback bij deze opdracht.
Verbeter je opdracht met behulp van de feedback.
Voeg je bewijs toe aan je protfolio.
Bij wie kan jij hulp vragen?
Klasgenoten
Docenten.
Hoeveel tijd heb jij voor deze opdracht?
Maximaal twee lesuren (90 min).
Welk resultaat laat zien dat jij de opdracht goed hebt afgerond?
Jij hebt feedback ontvangen van jou klasgenoten of jouw docenten.
Jij hebt jouw opdrachten verbetert.
Jij hebt van twee opdrachten het bewijs in jouw portfolio gedaan.
Wat kan jij doen als jij klaar bent met de opdracht?
Reflectie
Na het maken van de opdracht, is het tijd voor feedback. Jij kan kiezen of jij zelf feedback geeft aan jou zelf, of dat jij iemand anders jou feedback laat geven. Iemand anders kan een medeleerling zijn, jouw juf of meester of familie. Vraag het feedback formulier aan jouw juf of meester.
Sneeuw opdrachten
Omschrijving
Bewijs
A.
Hoeveel woorden ken jij voor ‘sneeuw’ in andere talen? Schrijf deze in de sneeuw!
Foto
B.
Maak met de sneeuw een sneeuwpop. Jij kan proberen een mens te maken, maar ook een dier.
Foto
C.
Maak een zo hoog mogelijke toren van de sneeuw.
Foto
D.
Schrijf je eigen naam op een mooie manier in de sneeuw.
Foto
E.
Neem wat sneeuw mee naar binnen en laat het smelten. Kijk wat er gebeurd en omschrijf wat je ziet gebeuren.
Tekst (+foto)
F.
Bedenk welke speciale kleren er zijn voor in de sneeuw. Teken of plak afbeeldingen van deze kleding op een papier en zet de Nederlandse woorden erbij.
Tekening/afbeelding + tekst
G.
Maak een gladde baan op een heuvel en glij of slee naar beneden.
Foto
H.
Pak wat zout en strooi dat over een stukje sneeuw. Beschrijf wat je ziet gebeuren.
Tekst (+foto)
I.
Sneeuw is de vaste vorm van water. Binnen de scheikunde noemen we dat een fase.
Water kan van fase veranderen, dat noemen wij een faseovergang. Er zijn 6 verschillende fase overgangen en drie verschillende fasen.
Zoek online naar de fasedriehoek en neem deze over op papier.
Zet de namen van de fases van water erbij (ijs, water, waterdamp).
Tekst
J.
Zoek de sporen van verschillende dieren in de sneeuw. Maak hier foto’s van en zoek online op welke dieren hier bij horen.
Wat is de invloed van je omgeving op je socialisatie en de eigenschappen die je ontwikkelt?
De zingende zusjes Aukje en Marieke van Ginneken zijn allebei succesvol.
Komt dat door hun aangeboren talenten of heeft hun omgeving dat gestimuleerd?
Bekijk het in dit filmpje op de site van SchoolTV.
Waar zitten de erfelijke eigenschappen?
In stap 1 heb je in de Kennisbank kunnen lezen over het DNA.
Als je het goed bekijkt, is ons lichaam een grote fabriek waarin steeds nieuwe cellen worden aangemaakt.
De allerkleinste deeltjes van ons lichaam verschaffen onder andere informatie over ons uiterlijk.
Bekijk de video met uitleg over DNA. Maak daarna de oefening.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Niet alleen bij mensen heb je erfelijke kenmerken. Ook bij planten is dit zo. Maar bij planten is het mogelijk om invloed te hebben op het genotype van de plant.
Je weet wel dat je nieuwe plantjes kunt opkweken uit zaadjes. Het is dan moeilijk te voorspellen hoe de plant er uit komt te zien. Je hebt kans op allerlei kleuren en vormen bloemen.
Maar je kunt een plant ook stekken of klonen.
Als je een plant stekt of kloont, krijg je plantjes die er precies hetzelfde uitzien als de moederplant.
Stekken en klonen zijn voorbeelden van ongeslachtelijk voortplanten.
Bij ongeslachtelijke voortplanting bij planten ontstaat uit één plantencel of uit een deel van een plant een nieuwe plant. Deze nakomeling heeft precies dezelfde chromosomen als de ouderplant en zal daardoor erg op de ouderplant lijken.
De nieuwe plant kan er alleen anders uitzien door verschillen in milieuomstandigheden, zoals de hoeveelheid zonlicht of de bodem waarop de plant groeit.
Mitose
Bij het delen van cellen spelen de chromosomen een belangrijke rol.
Een menselijke cel bevat normaal gesproken 46 chromosomen.
Bestudeer in de Kennisbank biologie de pagina's 'Chromosomen' en 'Gewone celdeling of mitose':
Bij ongeslachtelijke voortplanting bij planten ontstaat er uit een ouderplant een nieuwe plant zonder dat er bevruchting is geweest.
Een cel (of een aantal cellen) van de ouderplant groeit uit (door veel gewone celdelingen) tot een nieuwe plant.
Ongeslachtelijke voorplanting levert nakomelingen op die precies hetzelfde zijn als de ouderplant.
Bekijk het volgende filmpje. Op welke manier wordt de oorspronkelijke plant gestekt? Bespreek met een klasgenoot wat je allemaal opvalt.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Erfelijke eigenschappen
Kenmerken/eigenschappen die een organisme aan zijn nakomelingen kan doorgeven.
Chromosomen
Het deel van een celkern dat genen bevat. Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten.
Gen
Deel van een chromosoom, dus een stukje van het DNA met een code: informatie over één erfelijke eigenschap.
DNA
Moleculen die de bouwstenen zijn van chromosomen. In het DNA zijn de erfelijke eigenschappen van een organisme vastgelegd.
Genotype
De verzameling genen; de genetische of erfelijke informatie van een individu.
Fenotype
Ook wel uiterlijke eigenschappen; alle waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en milieufactoren (omgeving).
Dominant
Een dominante eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) volledig tot uiting. Het allel is dominant over een recessief allel.
Recessief
Een recessieve eigenschap komt in de waarneembare kenmerken van een organisme (= fenotype) alleen tot uiting als beide allelen op het chromosomenpaar recessief zijn. Wanneer een dominant allel aanwezig is, overheerst de dominante eigenschap en zal de recessieve eigenschap niet tot uiting komen.
Karyogram
Een chromosomenportret; overzicht van een verzameling chromosomenparen van een individu.
Mitose
Gewone celdeling: één moedercel deelt zich in tweeën. Hierbij ontstaan twee dochtercellen, die genetisch hetzelfde zijn als de moedercel, met hetzelfde aantal chromosomen. Dit type deling zorgt o.a. voor groei van een organisme en voor herstel van weefsel. Ook bij ongeslachtelijke voortplanting door deling is sprake van mitose en gewone celdeling. Mitose is het proces van (gewone) kerndeling die aan de celdeling vooraf gaat.
Chromosomenparen
Chromosomen komen in tweetallen (in paren) voor in celkernen van lichaamscellen. Per paar is één chromosoom afkomstig van de ene ouder en één chromosoom van de andere ouder.
Allel
Een van de verschillende varianten van een bepaald gen. Bijvoorbeeld: een allel voor bruine ogen ligt op het ene chromosoom van een chromosoompaar en een allel voor blauwe ogen ligt op het andere chromosoom.
Eindopdracht: Fotocollage
Je kunt deze opdracht op de computer of op een vel papier maken.
Deel een pagina in drieën.
Zoek foto’s of maak foto’s van eigenschappen van de mens, waarvan het zeker is dat ze alleen door erfelijke eigenschappen worden bepaald.
Jullie mogen dus ook foto’s van jezelf gebruiken.
Knip met een computerprogramma de digitale of met een schaar de gewone afbeeldingen van de eigenschappen uit. Plak ze op het linkerdeel van de pagina.
Herhaal dit met eigenschappen die niet voor 100% door erfelijkheid worden bepaald.
Plak deze in het middendeel van de pagina.
Zoek tot slot afbeeldingen met eigenschappen van de mens die uitsluitend door het milieu worden bepaald.
Knip ook deze eigenschappen uit en plak die rechts.
Rond de collage af door over de afbeeldingen van de eigenschappen dezelfde woorden te plakken als in de afbeelding hiernaast zijn weergegeven.
Beoordeling
Je hebt deze opdracht goed uitgevoerd als je:
de collage uit drie delen hebt opgebouwd:
Erfelijke eigenschappen.
Eigenschappen die door erfelijke aanleg en het milieu zijn bepaald.
Niet erfelijke eigenschappen.
in de collage deze driedeling duidelijk hebt aangegeven.
Het arrangement KDN - Woordenschat - Ithaka is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Dennis van Os
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2021-06-16 09:58:59
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
De schijf van vijf
Hoofdstuk 8 Voeding
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.