2.3 Verschillende soorten planten

In de biologie worden de planten ingedeeld in twee groepen:
1. planten met wortels, stengels en bladeren;
2. planten die geen of bijna geen wortel, stengels en bladeren hebben.
De planten die wel wortels, stengels en bladeren hebben, zijn beter ontwikkeld dan de andere planten.

Een voorbeeld van een plant zonder wortels is de paddestoel. Paddestoelen planten zich voort door middel van 'sporen'. Sporen zijn hele kleine korreltjes die aan de plant zitten. Als de korreltjes opde grond vallen, groeien de korreltjes uit tot nieuwe paddestoeltjes.

Veel planten met wortels, stengels en bladeren planten zich heel anders voort. Eerst komt er een bloem aan de plant. Uit een bloem groeit de vrucht. In de vrucht zit zaad. Bij de meeste vruchten kun je het zaad niet meteen zien. Het zaad zit dan midden in de vrucht en we noemen zulke zaadjes: pitten. Als je vrucht openmaakt, zie je één of meer pitten, zoals bij kersen of bessen. Dit is ook bij appels en peren. De pitten zitten daar binnen in de vrucht, in het kloklhuis. De vrchten vallen na een tijd van de plant of van de boom af. Dieren eten de vruchten op en laten de pitten liggen, of de vruchten rotten weg en de pitten blijven liggen. De pitten groeien dan, net als bij de paddestiel, uit tot nieuwe planten. De beide groepen planten hebben dus een verschillende ontwikkeling.

Nieuwe woorden

 

De biologie

Indelen in

Ontwikkelen

De paddestoel

Zich voortplanten

De korrel

Uitgroeien tot

Het zaad

 

Het zaadje

De pit

De kers

De bes

De peer

Het klokhuis

Wegrotten

De ontwikkeling