De grote hersenen zijn verdeeld in twee helften, hemisferen genoemd. Deze linker- en rechterhelft worden met elkaar verbonden door de hersenbalk. Dankzij deze verbinding kunnen de twee helften met elkaar communiceren en staat informatie uit de ene hersenhelft dus voortdurend ter beschikking aan de andere hersenhelft.
De twee hersenhelften zijn opgebouwd rondom de vier hersenkamers (ventrikels). Deze kamers zijn gevuld met hersenvocht (liquor).
De hersenschors is de buitenste laag van de hersenen. Deze laag ligt aan de oppervlakte en wordt ook wel cortex genoemd. De hersenschors is sterk gevouwen waardoor de hersenen een gerimpeld uiterlijk hebben. Groeven (sulci) worden afgewisseld met windingen (gyri), waardoor de hersenschors een groot oppervlakte heeft. Daardoor wordt de hoeveelheid zenuwcellen die de hersenen kunnen bevatten groter.
Sommige groeven zijn dieper dan andere. De diepe groeven verdelen de hersenen in vier grote kwabben:
voorhoofdskwab (frontaalkwab)
wandbeenkwab (pariëtaalkwab)
achterhoofdskwab (occipitaalkwab)
slaapkwab (temporaalkwab).
De minder bekende vijfde hersenkwab is de insula: een driehoekig stuk hersenschors dat verstopt zit in een diepe hersengroeve. De frontaalkwab is de grootste kwab. Hij wordt gezien als het meest geavanceerde deel van de hersenen, omdat deze kwab verantwoordelijk is voor het menselijke bewustzijn.
Limbisch systeem
Het centrale deel van de hersenen dat aan het eind van de hersenstam ligt onder de grote hersenen bestaat uit een aantal onderling verbonden gebieden die betrokken zijn bij emotioneel gedrag, stemmingen, onbewust en instinctief gedrag. Onderdeel van het limbisch systeem zijn:
Amygdala
Cingulate cortex
Fornix
Hippocampus
Hypothalamus
Hersenhelften
Een andere indeling zijn de zogenaamde hemisferen, de linker- en de rechterhersenhelft. De verschillende helften werken vaak samen maar kunnen onafhankelijk van elkaar functioneren. Bij veel mensen is één van de helften dominant, meestal is dat de linkerhersenhelft. Bij de meeste mensen ligt in de linkerhersenhelft ook het spraakcentrum.
De linkerhelft van de hersenen bestuurt de rechterkant van uw lichaam en zorgt dat u ziet wat er rechts van u is. Daarnaast bevat de linkerhelft de hersendelen voor taal, analyse en voor logisch nadenken.
De rechterhelft van de hersenen bestuurt de linkerkant van het lichaam en zorgt dat u ziet wat er links van u is. Deze helft bevat onder andere de hersendelen voor de emoties, de fantasie, ruimtelijke waarneming en de intuïtie.
In de hersenen bevinden zich vier hersenkamers (ventrikels). Deze zijn gevuld met hersenvocht (liquor). Het hersenvocht beschermt de hersenen tegen schokken. Daarnaast voert deze heldere kleurloze vloeistof ook afvalstoffen af en helpt het bij de handhaving van de juist temperatuur van de hersenen.
Zenuwcellen
De hersenen bestaan naar schatting uit honderd miljard zenuwcellen (neuronen). Een zenuwcel bestaat uit een cellichaam met meerdere korte uitlopers en één lange uitloper. De korte uitlopers zijn dendrieten en de lange uitloper is een axon.
De zenuwcellen communiceren onderling met elkaar door middel van het uitwisselen van elektrische signalen via de uitlopers. De informatie die moet worden overdragen, wordt gevormd door het patroon van elektrische signalen. Het patroon wordt bepaald door het aantal signalen en de zenuwcellen die erbij betrokken zijn. In het zenuwstelsel kan dit patroon over grote afstanden worden vervoerd via axonen. De lange axonen geleiden signalen van het cellichaam af. Een bundel axonen heet een zenuw. Dendrieten zijn korte uitlopers van zenuwcellen, die signalen opvangen en naar de zenuwcel toe leiden.
Als het elektrische signaal het einde van het axon bereikt, kan het niet meer verder. Tussen het axon en de dendriet van de volgende zenuwcel zit namelijk een kleine ruimte. Om deze ruimte te overbruggen worden de elektrische signalen omgezet in chemische signalen. Hiervoor liggen er aan het einde van het axon blaasjes opgeslagen met chemische signaalstoffen. Deze signaalstoffen worden neurotransmitters genoemd. Op het moment dat het elektrische signaal bij het einde van het axon is, worden de neurotransmitters losgelaten uit de blaasjes. Ze komen terecht in de ruimte tussen de twee uitlopers van de verschillende zenuwcellen en verplaatsen zich naar het uiteinde van de andere zenuwuitloper. Op dit uiteinde (de dendriet) zitten receptoren die de neurotransmitters kunnen herkennen. De neurotransmitters binden aan een receptor, waardoor er weer een elektrische stroom gaat lopen. Het signaal wordt zo verder gestuurd. Dit gebied waar de chemische overdracht tussen twee zenuwcellen plaatsvindt heet een synaps.
De hersenen bestaan uit witte stof en grijze stof. De grijze stof bestaat uit de cellichamen van zenuwcellen. De witte stof bevat de lange uitlopers (de axonen) van deze zenuwcellen. De uitlopers van de zenuwcellen zijn omwonden door speciale isolerende cellen die een witte substantie bestaande uit eiwitten en vetten bevatten. Deze witte substantie is myeline en hieraan ontleent de witte stof haar naam.
Gliacellen
Naast zenuwcellen bevatten de hersenen ook andere cellen, de gliacellen. Gliacellen zijn cellen met een ondersteunende functie in de hersenen en worden ook wel steuncellen genoemd. Ze ruimen onder andere afgestorven zenuwcellen op en zorgen voor de stevigheid van de hersenen. De hersenen bevatten naar schatting negen keer zoveel gliacellen als zenuwcellen.
Er zijn verschillende soorten gliacellen, zoals oligodendrocyten, astrocyten en microglia.
De oligodendrocyten vormen de witte isolatielaag (myelineschede) rond de axonen. Deze laag van myeline verhoogt de snelheid en efficiëntie van de informatie-overdracht door de axonen. Wordt deze myelineschede afgebroken, dan stokt de communicatie tussen de zenuwcellen.
Astrocyten zijn gliacellen die onder andere de hoeveelheden van verschillende neurotransmittermoleculen in de synapsen reguleren. Bij schade zorgen deze gliacellen ervoor dat groeifactoren vrijkomen om zo het herstel te bevorderen. Ook dragen ze bij aan de energiebehoefte van neuronen.
Microglia vormen een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem van de hersenen. Deze gliacellen bestrijden infecties en reageren op stoffen die de zenuwcellen kunnen beschadigen.
De oligodendrocyten vormen de witte isolatielaag (myelineschede) rond de axonen. Deze laag van myeline verhoogt de snelheid en efficiëntie van de informatie-overdracht door de axonen. Wordt deze myelineschede afgebroken, dan stokt de communicatie tussen de zenuwcellen.
Bloed hersenbarierre
Naast deze fysieke bescherming worden de hersenen ook immunologisch extra beschermd door middel van de bloed-hersenbarrière. Een extra stevige afsluiting van de bloedvaten in de hersenen zorgt ervoor, dat slechts enkele vitale stoffen (waaronder natuurlijk zuurstof en glucose) de zenuwcellen kunnen bereiken. Vreemde stoffen, waaronder helaas ook medicijnen, bereiken hierdoor de hersenen veel moeilijker. Op dit moment is onderzoek in volle gang, die de toegangspoort tot de hersenen toch op een kier probeert te zetten.
hersenfuncties
Hersenvliezen
Omdat de hersenen zo belangrijk zijn voor het menselijk lichaam, worden ze op diverse manieren goed beschermd. In de eerste plaats zijn ze ingepakt in de harde schedel. Binnenin de schedel worden de hersenen omgeven door drie hersenvliezen (meninges). Het binnenste zachte hersenvlies (pia mater) bevat bloedvaten. Hier omheen zit het spinnenwebvlies (arachnoidea). Om deze twee vliezen heen ligt het beschermende harde hersenvlies (dura mater)
In de ruimte tussen de twee binnenste vliezen lopen veel bloedvaten en bevindt zich hersenvocht. De hersenen drijven als het ware in dit hersenvocht, dat als een stootkussen voor de hersenen en het ruggenmerg dient. Het hersenvocht wordt geproduceerd door de hersenkamers en wordt drie keer per dag geheel vervangen. Dagelijks produceren de hersenkamers hiervoor tussen de vier- en vijfhonderd milliliter hersenvocht (bijna een halve liter!). De voortdurende verversing van het hersenvocht zorgt voor de afvoer van afvalstoffen en helpt het bij het handhaven van een goede lichaamstemperatuur.
hersenvliezen latijnse namen
Zenwuwstelsel
neuronen
Anatomie van het zenuwstelsel
Het zenuwstel in het menselijk lichaam zorgt dat we inwendige en uitwendige prikkels waarnemen. Deze prikkels registreren we via onze zintuigen. Het zenuwstelstel is een communicatienetwerk dat het contact tussen alle delen van het lichaam regelt. Via het zenuwstelsel worden boodschappen (prikkels) van de hersenen naar delen in het lichaam gestuurd en omgekeerd. Het stelsel stuurt de spieren en organen aan, meestal via het ruggenmerg.
Er is een onderscheid tussen het centrale zenuwstelsel en het perifeer zenuwstelsel.
Centrale zenuwstelsel bestaande uit:
de hersenen;
het ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel:
Zenuwen die de spieren besturen;
Zenuwen die de organen besturen;
Zenuwen die pijn, warmte en kou voelen.
Centrale zenuwstelsel
Het centrale zenuwstelsel is het controlecentrum van het zenuwstelsel en heeft de volgende functies:
Ontvangen van informatie van de zintuigen (sensorische informatie) over onze omgeving en over ons lichaam.
Het verwerken van deze informatie in de hersenen en verbinden met andere informatie (bijvoorbeeld uit het geheugen).
De verwerkte informatie gebruiken om de spieren en organen aan te sturen.
Perifere zenuwstel
Het perifere zenuwstel is de verbinding tussen het centrale zenuwstelsel, de spieren en de zintuigen. Het zorgt dat informatie van de organen, zintuigen en spieren in het centrale zenuwstelsel komt en dat er omgekeerd commando’s terug worden gestuurd.
Een zintuig is een orgaan dat prikkels waarneemt (horen, zien, voelen, ruiken, proeven) en vervolgens een signaal naar de hersenen stuurt.
Het perifere zenuwstelsel kan functioneel ingedeeld worden in het autonome en het somatische zenuwstelsel
• Autonome zenuwstelsel
Dit is het deel van het zenuwstelsel waar we geen controle over hebben. Het stuurt de gladde spieren, het hart en diverse organen aan. Het is betrokken bij automatische processen in het lichaam en bij reflexen. Dit gedeelte kan weer worden onderverdeeld in:
Sympatisch zenuwstelsel.
Dit deel is geactiveerd als we actief zijn, bijvoorbeeld in stressvolle situaties. Het zorgt dat de hartslag omhoog gaat, dat er veel bloed naar de spieren stroomt en het lichaam alert is.
Parasympatisch zenuwstelsel.
Dit deel is actief als we ontspannen zijn en zorgt dat de hartslag daalt, dat er energie wordt opgeslagen, etc.
• Somatische zenuwstelsel
Dit is het deel van het perifere zenuwstelsel waar we controle over hebben, hoewel we ons daar niet altijd bewust van zijn. Dit deel zorgt dat we kunnen lopen, bewegen, praten. Kortom, het is betrokken bij interactie met de omgeving.
Communicatie met neurotransmitters
Om boodschappen door te geven van de ene naar de andere zenuw worden chemische stoffen ingezet: de neurotransmitters. Een paar belangrijke neurotransmitters zijn:
Dopamine
Nodig om te kunnen bewegen.
Serotonine
Regelt de emoties.
Melatonine
Zorgt bijvoorbeeld voor ons slaap- en waakritme.
Adrenaline
Bereidt het lichaam voor op snelle actie bij stress en gevaar.
Endorfine
Komt vrij bij zware lichamelijke inspanningen. Het vermindert pijn en geeft een gelukkig gevoel
zenuwstelsel
neurotransmitters
aandoeningen van de hersenen en zenuwstelsel
Hersenbloedingen
hersenbloeding
parkinson
Parkinson
De kernsymptomen tremor, bradykinesie, rigiditeit en houdingsinstabiliteit worden soms voorafgegaan door klachten van de reuk (verminderde reuk), obstipatie, depressie en slaapstoornissen. Deze
klachten zijn echter zo aspecifiek dat de diagnose parkinson in dit stadium zelden wordt gesteld.
Dagelijks zetten diverse onderzoekers zich in om de oorzaak van de ziekte van Parkinson te achterhalen. Eén concreet antwoord is er nog niet. Het lijkt erop dat meerdere oorzaken samen verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van parkinson.
Zwarte kernen in de hersencellen sterven af
Wat we wel weten is dat een tekort aan de stof dopamine in de hersenen een groot deel van de problemen en symptomen van parkinson veroorzaakt.
Dit tekort ontstaat door het afsterven van dopamineproducerende zenuwcellen in een specifiek gebied van de hersenen: de zwarte kernen (substantia nigra).
Waarom de hersencellen in de zwarte kernen afsterven? Dat is nog niet precies bekend. Mogelijk spelen hierbij achteruitgang van de werking van de hersenen met toenemende leeftijd, een stoornis in de eiwitstofwisseling en omgevingsfactoren zoals aanraking met giftige stoffen een rol.
Symptomen
De ziekte uit zich op allerlei manieren. Voorbeelden van lichamelijke symptomen zijn:
Trillen (tremor) van de handen, benen, kin of tong
Trager worden van bewegingen (bradykinesie), moeite met starten van bewegingen (akinesie) en ontbreken van automatische bewegingen (hypokinesie)
Stijfheid van de spieren (rigiditeit)
Houdings- en evenwichtsproblemen en soms vallen bij langer bestaan van de ziekte
‘Bevriezen’ van de benen tijdens lopen (freezing), waardoor het lijkt alsof de voeten aan de vloer blijven plakken
Veel meer dan trillen alleen
Naast de, bij veel mensen bekende, fysieke symptomen treft parkinson ook het brein, denken (cognitie) en dagelijks functioneren. Denk daarbij aan:
Trager denken
Verminderde reuk
Slaapstoornissen
Obstipatie
Stemmingsproblemen en depressie
Verandering van seksuele behoeften
Welke symptomen iemand krijgt, verschilt per persoon. Dat geldt ook voor de ernst van de klachten het verloop van de parkinson. Bij mensen met aandoeningen die lijken op de ziekte van Parkinson, de zogeheten atypische parkinsonismen zijn die verschillen nog groter.
Diagnose
Voor de juiste diagnose kijkt de neuroloog daarom goed naar de uiterlijke verschijnselen die iemand heeft en vindt er lichamelijk onderzoek plaats in de spreekkamer.
Soms wordt er wel een hersenscan gemaakt om andere ziekten uit te sluiten. Door iemand met verdenking op parkinson het medicijn levodopa te geven, kan de diagnose bevestigd worden. Mensen met parkinson reageren namelijk goed op dit medicijn, terwijl mensen met deels vergelijkbare symptomen (bijvoorbeeld atypische parkinsonismen) minder goed reageren.
Behandeling
Medicatie
De medicamenteuze behandeling van de ziekte van Parkinson bestaat vooral uit levodopa en dopamine agonisten. Deze medicijnen vullen het tekort van dopamine aan of stimuleren de dopamine receptoren. Daarnaast zijn er een aantal medicijnen die indirect effect hebben op het dopaminetekort.
De neuroloog zal starten met medicijnen wanneer de symptomen van de ziekte van Parkinson interfereren met uw dagelijks leven, hobby’s of werk. De neuroloog zal afhankelijk van de klachten, uw leeftijd en een aantal specifieke zaken kiezen voor een van de volgende medicijnen. Tot nu toe bestaan er geen medicijnen die de ziekte van Parkinson kunnen genezen of het ziekteproces kunnen vertragen. Naast een medicamenteuze behandeling kan een paramedische behandeling worden ingezet of in een later stadium een chirurgische behandeling.
Levodopa
Levodopa is het meest effectieve medicijn om de symptomen van Parkinson te onderdrukken. Levodopa kan echter de ziekte van Parkinson niet genezen of het ziekteproces vertragen.
Er zijn twee levodopa-preperaten verkrijgbaar: Madopar® en Sinemet® die qua werkzaamheid vergelijkbaar zijn. De begindosering bestaat meestal uit 2-3 maal daags 62.5 mg. Afhankelijk van de klachten en bijwerkingen kan deze dosering opgehoogd worden.
Bijwerkingen die het meest voorkomen in het begin zijn misselijkheid en orthostase klachten (licht in het hoofd bij overeind komen). Deze klachten zijn goed te behandelen met domperidon (Motilium®) en verdwijnen vaak na een aantal weken. Na een aantal jaren levodopa gebruik kunnen er zogenaamde responsfluctuaties optreden.
Responsfluctuaties door levodopa ontstaan meestal na een aantal jaren gebruik van levodopa. Hierbij fluctueert de werkzaamheid van levodopa. Er kunnen daardoor perioden gedurende de dag zijn waarbij u weer meer parkinson-verschijnselen ervaart, zoals stijfheid en traagheid. Aan de andere kant kunnen er ook perioden optreden waarbij u juist (erg) overbeweeglijk wordt. Deze responsfluctuaties kunnen worden verminderd door aanpassingen in de dosering van levodopa of het toevoegen van andere medicijnen.
Dopamine agonisten
Dopamine agonisten stimuleren de dopaminereceptoren in de hersenen. De symptomen van de ziekte van Parkinson kunnen goed worden behandeld met dopamine agonisten. In vergelijking met levodopa zijn deze medicijnen wel iets minder effectief maar geven daarentegen minder responsfluctuaties na langdurig gebruik.
Er zijn verschillende soorten dopamine agonisten die vergelijkbaar werkzaam zijn:
Bijwerkingen die het meest voorkomen in het begin zijn misselijkheid en orthostase klachten (licht in het hoofd bij overeind komen). Deze klachten zijn goed te behandelen met domperidon (Motilium®) en verdwijnen vaak na een aantal weken. Na een aantal jaren gebruik van dopamine-agonisten kunnen er zogenaamde responsfluctuaties optreden.
Responsfluctuaties dopamine agonisten
Responsfluctuaties door dopamine agonisten ontstaan meestal na een aantal jaren gebruik. Hierbij fluctueert de werkzaamheid van de dopamine-agonist. Er kunnen daardoor perioden gedurende de dag zijn waarbij u weer meer parkinson-verschijnselen ervaart, zoals stijfheid en traagheid. Aan de andere kant kunnen er ook perioden optreden waarbij u juist (erg) overbeweeglijk wordt. Responsfluctuaties door dopamine-agonisten treden in vergelijking met levodopa na een langere tijd en in een kleiner percentage van de patiënten op. Deze responsfluctuaties kunnen worden verminderd door aanpassingen in de dosering van de dopamine-agonist of het toevoegen van andere medicijnen.
Chirurgie
In latere stadia van de ziekte van Parkinson kunnen hersenoperaties een behandelingsmogelijkheid zijn. Bepaalde verschijnselen van de ziekte kunnen verminderen door een operatie.
De ziekte zelf wordt echter niet genezen of tot staan gebracht, waardoor ook na een operatie nieuwe parkinson gerelateerde klachten kunnen ontstaan. Voor het besluit wordt genomen te opereren, vindt er eerst een screening plaats. Aan de hand hiervan wordt een inschatting gemaakt van de te verwachten voor- en nadelen van een eventuele operatie voor de patient.
Paramedisch
Naast medicijnen kunnen paramedische disciplines zoals fysiotherapie, oefentherapie Cesar en Mensendieck, logopedie, ergotherapie en de parkinsonverpleegkundige een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven bij mensen met de ziekte van Parkinson.
Parkinsonisme
De ziekte van Parkinson en de atypische parkinsonismen kunnen in een aantal opzichten veel op elkaar lijken. Denk bijvoorbeeld aan het optreden van stijfheid, traagheid, of trillen. Parkinson en de atypische parkinsonismen zijn echter in aanleg hele andere ziektebeelden, met een andere oorzaak, een andere klinische presentatie, en andere afwijkingen in de hersenen. Vergeleken met atypisch parkinsonisme verloopt de progressie van de ziekte van Parkinson over het algemeen trager, reageren de symptomen van parkinson in het algemeen beter (en ook langduriger) op de medicatie, en treden veel complicaties (zoals valincidenten) pas later in de ziekte op.
epilepsie
Epilepsie
Wat gebeurt er tijdens een aanval?
Alles wat we doen, denken, voelen en waarnemen gebeurt in onze hersenen. In de hersenen bevinden zich een paar miljard grijze cellen. Deze cellen hebben zich georganiseerd in allerlei netwerken. Elk netwerk heeft zijn eigen taak. Zo is er een netwerk dat zich bezighoudt met het bewegen van de hand, een netwerk voor het zien en een voor taal, enzovoort. De cellen in de netwerken wisselen voortdurend boodschappen uit door middel van elektrische pulsjes. Bij epilepsie ontstaat er kortsluiting in een of meer van de netwerken. De verschijnselen bij een aanval hangen af van welke netwerken meedoen en kunnen per type aanval verschillen. Iemand kan vallen, schokken, vreemde bewegingen maken, iets vreemds ruiken, even afwezig zijn of buiten bewustzijn raken.
Uitlokkende factoren
Aanvallen komen vaak onverwachts. De onvoorspelbaarheid wanneer een aanval komt, is voor veel mensen met epilepsie erg vervelend. Daarom gaan ze vaak op zoek naar de aanleiding voor hun aanvallen. Als je weet wat de aanleiding is, kun je immers bepaalde omstandigheden vermijden. Helaas is er vaak geen aanleiding aan te wijzen. In sommige gevallen is de aanleiding echter wel helder. Er bestaat dan een duidelijk verband tussen bepaalde situaties en het krijgen van een aanval. Er zijn dan uitlokkers, ook wel 'triggers' genoemd, die de kans op een aanval
Bekende uitlokkers van aanvallen kunnen zijn:
overmatig alcoholgebruik;
bepaalde vormen van drugs;
slaaptekort;
de periode voor of na spanningen/emoties/stress;
de periode voor en tijdens de menstruatie (hormonale veranderingen);
lichtflitsen (bij 3-5% van de mensen met epilepsie);
De tonisch-clonische aanval is de meest bekende aanval, maar niet de meest voorkomende. Deze aanval wordt ook wel toeval, insult of grote aanval genoemd. Vroeger sprak men ook wel over 'grand mal'. Tonisch-clonisch betekent verkrampt en schokkend. De naam geeft aan wat tijdens een aanval gebeurt. .
Soms merken mensen al een paar dagen van tevoren dat er een aanval in aantocht is: zij voelen zich niet zo lekker, zijn prikkelbaar of hebben bijvoorbeeld hoofdpijn. Soms valt het de familie eerder op dan de persoon zelf dat er een aanval aankomt.
'Aura'
Soms is er voorafgaand aan de aanval een aura, een focaal aanvalletje. Dit is een aanval die in een deel van de hersenen begint. De persoon kan bepaalde verschijnselen ervaren zoals een opstijgend gevoel vanuit de maag, een bepaalde geur ruiken, kleuren zien. De verschijnselen zijn afhankelijk van de plaats in de hersenen waar de aanval begint. Een tonisch-clonische aanval kan ook zonder aura beginnen.
Tonische fase
De tonisch-clonische aanval begint met een tonische fase. Deze eerste fase van de aanval duurt ongeveer een halve minuut. Door een massale ontlading van de hersencellen worden alle spieren in het lichaam aangespannen waardoor het hele lichaam verstijft. Door samentrekking van de borstspieren wordt de lucht uit de longen naar buiten geperst; dit kan een soort schreeuw veroorzaken. De schreeuw is dus geen uiting van schrik of pijn, want op dat moment is de persoon al bewusteloos en voelt dus niets. Tijdens de verkramping van de borstkas en omdat tegelijkertijd veel energie verbruikt wordt door de massale spieraanspanning, is de ademhaling verstoord en kunnen mensen blauw aanlopen. Omdat slikken tijdelijk niet mogelijk is, hoopt speeksel zich op in de keel. Door het plotseling aanspannen van de kaakspieren kan de tong of wang beklemd raken tussen de tanden. Deze 'tongbeet' veroorzaakt een verwonding aan de tong of wang, waardoor bloed uit de mond kan lopen. De hartslag is in het begin soms even wat onregelmatig, daarna sneller dan normaal.
Clonische fase
De tweede fase duurt meestal een halve tot anderhalve minuut. De ontladingen in de hersenen roepen een verdedigingsmechanisme op, waardoor het lichaam gedurende korte tijd verslapt, gevolgd door het opnieuw spannen van de spieren. Dit afwisselend verslappen en aanspannen veroorzaakt schokken in armen, benen en gezicht. In de clonische fase (schokfase) komt de ademhaling weer hortend op gang. Het opgehoopte speeksel (soms vermengd met wat bloed) wordt als schuim naar buiten geblazen.
Verslappingsfase
Deze derde fase varieert in duur van één tot enkele minuten, soms ook wat langer. Geleidelijk nemen de schokken af en nemen de perioden van verslapping toe totdat het hele lichaam ontspannen is. De huid is vaak bleek en de ademhaling is diep en rochelend. Soms is er sprake van urineverlies of overgeven. Het einde van de aanval kan gepaard gaan met een diepe zucht.
Na de aanval: herstelfase
Wanneer de schokken ophouden, is de aanval voorbij maar blijft de persoon nog even buiten bewustzijn door de uitputting van de hersenen. Wanneer mensen bijkomen, zijn ze meestal verward en weten ze niet wat er gebeurd is of waar ze zijn. Daarbij hebben ze vaak hoofdpijn. De meeste mensen willen na een aanval slapen. Soms gaat de toestand van bewusteloosheid direct over in slaap. In de periode daarna kunnen mensen last hebben van spierpijn. De duur van de herstelfase kan dus op verschillende manieren verlopen: sommige mensen kunnen na 5 minuten weer gewoon functioneren, andere mensen hebben een hele dag of langer nodig om te herstellen.
De aanvallen kunnen zowel overdag als ´s nachts in de slaap optreden. De frequentie kan erg wisselen: sommigen hebben wekelijks een grote aanval, bij anderen treden ze heel zelden op.
Status epilepticus
Als een tonisch-clonische aanval langer duurt dan 5 minuten en niet vanzelf stopt, of wanneer de trekkingen direct na de aanval weer opnieuw beginnen voordat het bewustzijn is teruggekeerd, dreigt een status epilepticus. Om te voorkomen dat iemand in een status epilepticus komt, wordt meestal afgesproken dat de persoon waarbij de aanval na 5 minuten niet over is, medicatie toegediend krijgt die de aanval kan stoppen.
Tijdelijke verlamming: Toddse parese
Bij sommige mensen treedt na een epileptische aanval een tijdelijke verlamming op aan één kant van het lichaam. Deze verlamming (Toddse parese) gaat na een paar dagen vanzelf weer over en wordt veroorzaakt door uitputting van hersencellen die bij de aanval betrokken waren.
In de aanvalsclassificatie valt een tonisch-clonische aanval onder aanvallen met een gegeneraliseerd begin, motorisch. Sommige tonisch-clonische aanvallen beginnen als een focale aanval die overgaat in een gegeneraliseerde aanval. Dit type epilepsie valt dan onder de focale aanvalstypen. Als er geen focaal begin is, vallen de aanvallen onder de gegeneraliseerde aanvalstypen.
Myoclonisch
Bij myoclonische aanvallen trekken spieren in armen en/of benen zich vrij plotseling samen waardoor schokjes optreden. Soms gaat het om één schokje, soms om een hele serie. Een enkele keer doet het hele lichaam mee. De schokjes duren zo kort dat het bewustzijn niet waarneembaar wordt verstoord. Als de spierschokjes hevig zijn, kan iemand vallen. Een myoclonische aanval duurt kort en mensen herstellen zich snel na een aanval. Bekijk in het filmpje onderaan deze paragraaf een voorbeeld van een myoclonische aanval.
Er zijn verschillende vormen van myoclonische aanvallen, zoals de myoclonische aanvallen die voorkomen bij Juveniele myoclonische epilepsie (JME), ook wel het Syndroom van Janz genoemd. Hierbij treden de aanvallen in de ochtend op; deze zijn verder onschuldig. Naast JME zijn er nog andere vormen van myoclonische epilepsie, namelijk myoclonische absences en progressieve myoclonische epilepsieën.
Tonisch
Bij een tonische aanval raakt iemand buiten bewustzijn en verstijft, vaak in een verwrongen houding. Als mensen staan, vallen ze vaak achterover. Er zijn geen spierschokken en het herstel is snel. Een tonische aanval lijkt op de krampfase van een tonisch-clonische aanval.
Clonisch
Zuiver clonische aanvallen zijn zeldzaam. Er treden bij clonische aanvallen alleen zich herhalende ritmische schokken op. Dit kan zijn aan een kant of in een gedeelte van het lichaam of aan beide kanten. Dit is afhankelijk van waar de aanval begint. De aanvallen komen vaak in series. Mensen verliezen het bewustzijn tijdens de aanval, maar herstellen zich snel na afloop. Deze aanvallen lijken op tonisch-clonische aanvallen zonder krampfase.
Atoon
Bij een atonische aanval verslappen de spieren. De aanval begint plotseling. Zonder waarschuwing vooraf zakt iemand in elkaar en kan daarbij hard vallen, meestal naar voren. Om verwondingen te voorkomen, dragen mensen met dergelijke aanvallen vaak een valhelm. De bewusteloosheid duurt maar een paar seconden. Na het vallen staat iemand direct weer op.
Focaal met intacte gewaarwording
Focale aanvallen met intacte gewaarwording werden vroeger eenvoudig partiële aanvallen genoemd. De aanval blijft beperkt tot een klein deel van de hersenen. Het bewustzijn blijft helder. Mensen beseffen dus goed dat ze een aanval hebben en kunnen vertellen wat ze tijdens een aanval beleven. De duur kan zeer verschillend zijn, van seconden tot minuten. Deze aanvallen zijn soms zo licht dat anderen de aanval niet opmerken.
Focaal met verminderde gewaarwording
Focale aanvallen met verminderde gewaarwording werden vroeger complex partiële aanvallen genoemd. Bij deze aanvallen is iemands bewustzijn verlaagd en de persoon kan verward zijn. Iemand kan een ander soms wel horen, maar begrijpt niet volledig wat er tegen hem gezegd wordt of is niet in staat om te antwoorden. Hij reageert niet zoals hij dat gewoonlijk doet. De verschijnselen zijn heel verschillend.
Behandeling
Medicijnen
De meeste mensen met epilepsie worden behandeld met medicijnen. De behandeling met medicijnen duurt meestal jaren, soms een leven lang. Daarom wordt de behandeling pas gestart als de diagnose gesteld is en men zonder medicijnen opnieuw aanvallen kan verwachten. Na een eerste aanval worden vaak nog geen medicijnen voorgeschreven, omdat de kans bestaat dat er nooit een tweede aanval komt.
Medicijnen niet altijd nodig
Als de gevolgen van een aanval niet ernstig zijn, bijvoorbeeld als iemand maar zelden een lichte wegraking heeft, hoeven aanvallen niet altijd behandeld te worden. Lichte wegrakingen kunnen echter wel de rijvaardigheid beïnvloeden en hebben dus gevolgen voor de rijgeschiktheid. (Meer informatie hierover is te vinden in de brochure Epilepsie en rijgeschiktheid.) Aanvallen die alleen 's nachts optreden, hoeven ook niet altijd behandeld te worden, maar het is belangrijk dit met de arts te overleggen. Ook kunnen medicijnen soms achterwege blijven wanneer de aanvallen veroorzaakt worden door een aanleiding die eenvoudig te vermijden is, bijvoorbeeld lichtflitsen.
Waarom medicijnen?
Doel van de medicijnen is het voorkomen van aanvallen. Deze medicijnen worden daarom ook wel anti-epileptica genoemd. Ze zorgen er in de meeste gevallen voor dat er geen of nauwelijks meer aanvallen optreden. Bij ongeveer 70% van de mensen met epilepsie is dit het geval. Soms lukt het snel de aanvallen te onderdrukken, maar het kan ook maanden duren. De medicijnen onderdrukken het overmatig ontladen van de hersencellen. Ze kunnen de epilepsie zelf niet genezen. Als de keus op een behandeling met medicijnen valt, moeten mensen wel overtuigd zijn van het nut daarvan. Een opgedrongen behandeling is gedoemd te mislukken, omdat medicijnen alleen werken wanneer ze trouw dagelijks worden ingenomen.
dwarsleasie
Dwarsleasie
De wervelkolom
Benamingen
Je ruggenmerg is een ingewikkeld communicatiesysteem dat het mogelijk maakt dat je hersenen 'praten' met delen van je lichaam en dat deze delen berichten terug kunnen sturen naar je hersenen. Het ruggenmerg is te vergelijken met een telefoonkabel met heel veel draden. De doorsnede is ongeveer de dikte van je pink en loopt vanaf de hersenen omlaag tot ongeveer L1, de eerste lumbale wervel onderaan je rug. Op dit punt lopen de zenuwbanen als een bundel uit de wervel.
Dit noemt men de cauda equina, vertaald betekent dit de paardenstaart, omdat het daar een beetje op lijkt. Om het ruggenmerg liggen drie beschermende lagen. De buitenste laag heet dura mater en is erg sterk. De volgende laag, de arachnoidea lijkt op een spinnenweb en is een strak ingepakte laag. De pia mater is erg dun en zorgt voor een waterdichte laag waardoor de hersenvloeistof vastgehouden wordt. Deze vloeistof vangt schokken voor de hersenen en het ruggenmerg op. Het ruggenmerg zelf heeft een vlindervorm met twee waarneembare gebieden, de grijze en witte stof.
De belangrijkste functie van het ruggenmerg is het doorgeven van berichten uit je lichaam naar je hersenen en van je hersenen naar je lichaam. Deze berichten gaan door de witte stof in het ruggenmerg. Net als bij liften, hebben de banen ieder een eigen pad en bestemming. De banen gaan zowel van de hersenen af als naar de hersenen toe.
Er zijn 3 verschillende soorten berichten:
gevoel: sensorisch
beweging: motorisch
bescherming: reflexen
Sensorische berichten
Deze signalen geven informatie over het gevoel en worden ergens vanuit je lichaam verzonden, bijvoorbeeld vanuit je hand, naar het ruggenmerg. Het ruggenmerg stuurt de informatie door naar de hersenen. Als het bericht de hersenen bereikt wordt het vertaald naar gevoel, zoals aanraking, druk, pijn of temperatuur (warm of koud).
Motorische berichten
Dit zijn signalen naar de spieren. Zij beginnen in je hersenen en gaan door het ruggenmerg. Zenuwbanen geleiden deze berichten naar de juiste delen van je lichaam. Dit systeem beheert de meeste spieren.
Proprioceptieve berichten
Er is nog een belangrijk gevoel waar je je waarschijnlijk niet bewust van bent. Dit heet proprioceptie. Zonder dat je het merkt wordt voortdurend informatie aan de hersenen doorgegeven over de positie van je lichaamsdelen en gewrichten. Daardoor kunnen die precieze bewegingen coördineren. Dit gebeurt bijna onbewust, bijvoorbeeld bij het veranderen van de positie van je hand.
Het lichaam heeft een prachtig ingebouwd verdedigingssysteem. Niet alle berichten die vanuit het lichaam komen gaan direct helemaal naar je hersenen. Het ruggenmerg heeft de mogelijkheid zelf beslissingen te nemen.
Als je bijvoorbeeld op een scherp voorwerp stapt, geeft de huid een sensorisch signaal af naar het ruggenmerg. Als dit signaal daar als een 'paniek'-signaal herkend wordt stuurt het ruggenmerg zelf een reflex naar de spiergroep waar het signaal vandaan komt. Je voet zal zich automatisch omhoog trekken om weg te komen van het pijnlijke voorwerp. Het originele signaal gaat ook nog naar de hersenen om de reflex weer iets te onderdrukken om de controle over de beweging weer terug te krijgen.
Wat is dan een dwarsleasie?
Een dwarslaesie ontstaat als er een beschadiging is in het ruggenmerg. Deze beschadiging blokkeert de communicatie tussen je hersenen en je lichaam. Een dwarslaesie die ontstaat door breken, afscheuren of kneuzen door krachten van buitenaf, heet een traumatische dwarslaesie. De wervels kunnen gebroken zijn zoals op de afbeeldingen zichtbaar is. Een dwarslaesie kan ook ontstaan door ziekte zoals multipele sclerose (MS), een infectie, of kanker in de wervelkolom.
De hoogte van de dwarslaesie wordt aangegeven door de zenuwbaan die beschadigd is, maar kan ook verwijzen naar de beschadigde wervel. Meestal wordt de laesiehoogte aangeven met de hoogte van de beschadigde zenuw. Bijvoorbeeld C5/C6, dat betekent een breuk bij de 5e en 6e cervicale wervel. Dat is dus in de nek. Mijn laesiehoogte is T9, de 9e thoracale wervel.
Nu signalen niet meer langs het beschadigde deel verstuurd worden, kunnen de hersenen de spieren onder je laesieniveau niet meer aansturen. Ook sensorische signalen kunnen niet meer naar de hersenen toe verstuurd worden. Hierdoor is het gevoel voor warm en koud, pijn en druk verstoord. Vraag de specialist om uit te leggen welk deel van de wervelkolom bij jou beschadigd is. Reflexen werken mogelijk nog wel via een soort 'loop' of terugkaatsing via het ruggenmerg zelf. Maar de hersenen kunnen die reflexen niet meer remmen, dit kan zich uiten in spasticiteit van de spieren. Het is belangrijk te begrijpen dat de signalen vanuit je hersenen en vanuit je lichaam nog wel worden verzonden, maar dat ze de hersenen of spieren niet meer bereiken. Ze kunnen niet meer langs de plaats van je dwarslaesie. De spieren en organen onder het niveau van de dwarslaesie worden wel nog van bloed en voedingsstoffen voorzien. Mogelijk ervaar je na de dwarslaesie veranderingen in je ademhaling, je temperatuurregeling, je hartslag en je bloeddruk. Waarschijnlijk is het behoorlijk lastig om te gaan met je blaas- en darmfunctie en seksualiteit. Meer informatie hierover vind je in de andere hoofdstukken in deze cursus. Onzekerheid over seksuele functies en of je nog kinderen kunt krijgen, kunnen een grote impact hebben.
Elke schade aan het ruggenmerg heet een dwarslaesie. Als hij veroorzaakt wordt door een trauma (ongeval, ongeluk), dan heet het een traumatische dwarslaesie.
Artsen duiden een dwarslaesie aan door het neurologisch niveau te benoemen. Dus niet het niveau van de beschadigde wervel(s). Tussen elke twee wervels treden bundels zenuwen uit. De delen van het ruggenmerg waaruit die uittreden zijn genummerd en heten segmenten. (De nummering van de segmenten loopt niet helemaal parallel met de nummering van de wervels.)
De hoogte van een dwarslaesie wordt aangeduid met het nummer van het laatste volledig intacte ruggenmergsegment. Door na te gaan tot waar je nog beweging hebt en waar je nog gevoel hebt, kan worden geconcludeerd welke segmenten er beschadigd zijn. Het niveau van een dwarslaesie wordt beschreven door het laagste niveau waar je nog ongestoorde kracht en gevoel hebt te benoemen. Vaak is de schade niet volledig symmetrisch en resulteert niet altijd in een volledige onderbreking van de banen en daarmee de informatieoverdracht. Daarom wordt in de aanduiding ook van zowel links als rechts beschreven wat het motorisch en sensorisch niveau is van de laesie en of de laesie compleet of incompleet is. (dus of je nog enige kracht en enig gevoel hebt en hoeveel dat is). Bij dat laatste wordt met een letter (AIS A, AIS B, AIS C, AIS D) beschreven hoe compleet de laesie op sensibel en motorisch gebied is. AIS staat voor "Asia Impairment Scale"
Zo kan iemand een laesie hebben op C5, met links een sensorisch niveau van C7 en een motorisch niveau van C6 en rechts een sensorisch niveau C5 en een motorisch niveau C6.
Voor het gemak noemen mensen meestal alleen het niveau van het laatste intacte segment met daarachter compleet of incompleet. Bijvoorbeeld C4 incompleet.
Een complete laesie betekent dat er een totale blokkade van signalen is vanaf het niveau van het letsel. Er is geen gevoel of beweging onder het niveau van het letsel. Alleen als in de anus geen gevoel en geen willekeurige aansturing van de sluitspier is, is er sprake van een complete laesie.
Paralyse betekent dat het onmogelijk is om delen van het lichaam te voelen of bewust te bewegen.
Paraplegie (lage dwarslaesie) Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat er een uitval is onder de T1 wervel. Mensen met een paraplegie hebben een volledige of gedeeltelijke uitval van de benen en romp. Maar kunnen hun armen en handen nog gebruiken.
Mensen die een letsel hebben in het cervicale deel van het ruggenmerg, hebben een incomplete of complete paralyse van de armen en benen. Men spreekt van een tetraplegie omdat alle vier de ledematen uitgevallen zijn (tetra is Grieks voor vier). Quadriplegie betekent hetzelfde, deze term wordt meer in Amerika gebruikt.
Het autonome zenuwstelsel beheert de onbewuste functies van je inwendige klieren en organen. Als je een dwarslaesie hebt, is dit systeem waarschijnlijk ook verstoord. Het autonome systeem controleert en stuurt onder andere aan:
De hartslag en de bloeddruk
De ademhaling
De lichaamstemperatuur
Zweten
Rillen
De blaas- en darmfunctie
De spijsvertering
Bij mannen: de seksuele functie
Dementie
INZICHT IN HET BREIN BIJ DEMENTIE. Door Dr van der Plaats
Waarom zijn dementerende mensen vaak zo angstig? En hoe komt het dat zij plotselinge boosheid, angst of vreugde vertonen? Anneke van der Plaats is sociaal geriater, docent en consulent voor het CCE Utrecht en Noord-Holland. Zij heeft studie gedaan naar de werking van de hersenen en deze kennis toegepast op de dementie. Het blijkt dat het er in het brein van demente mensen, heel anders toegaat dan wij dachten. Hieronder een kijkje in het wondere brein.
Een demente mevrouw loopt ’s ochtends door de gangen van de zorginstelling. Zij klampt iedereen aan om te vragen waar ze is, hoe laat het is, waar ze naar toe moet, wat ze moet doen enz. De verzorgers zijn druk en iedereen probeert haar snel gerust te stellen. Dit lukt niet, ze blijft maar dolen en vragen. Haar angst draait uit tot paniek, een existentiële angst.
Hoe komt het dat ze zo angstig wordt? Dat komt omdat haar bovenbrein, de denkende hersenen, bij dementie verloren gaat. Met ons denkende brein houden wij het gevoelsbrein in bedwang. Wanneer wij angstig of zenuwachtig worden dan kunnen wij, met ons bovenbrein, onszelf toespreken "Ga zitten, wees rustig, denk na….". Zo kunnen wij onszelf kalmeren.
Het is van groot belang ons te realiseren dat bij hersenziektes het denkende brein afkalft en dat men zo een speelbal van allerlei gevoelens wordt. Indien de situatie niet verandert of de betrokkene er niet van kan weglopen, dan gaat de angst snel over tot paniek. Zo kunnen eveneens boosheid, onrust en agressie ontstaan (zie hersenschema verderop).
Op het toppunt van haar angst, moet ze opeens aan moeder denken. Nu gebeurt er iets in haar hoofd: de angst is over en ze weet wat ze wil, naar moeder toe! Ze zet de pas erin en loopt de groene tekens van de uitgang achterna. Ze wil de voordeur uit en dan wordt ze tegen gehouden… De angst begint opnieuw.. Ze vecht voor haar leven, ze scheldt, ze bijt en slaat.
Ook hier kijken we weer even naar het "hersenschema". Zij kàn zich niet bedwingen, haar emotionele brein is de baas. En dat emotionele brein heeft niets met beleefdheidsvormen te maken, het heeft geen inzicht in de situatie, begrijpt niet dat het beter voor haar is dat ze niet zomaar weg kan lopen, Haar hoofd is niet tot bedaren te brengen, zij heeft geen redelijke wil meer.
Wat wij zien duiden we aan met agressief probleemgedrag. We zien dus heel veel ernstige ziekteverschijnselen, de tekenen van een ziekte binnenin. In dit geval de dementie. We nemen aan dat zij flink dement is. Maar een half uur later zien wij dezelfde mevrouw heel rustig en tevreden bij de activiteitenbegeleiding, in een groepje een kopje koffie drinken. Wanneer je binnenkomt zegt ze vriendelijk goedendag en je kunt een leuk gesprek met haar voeren.
Toch is zij dezelfde dame en het is niet echt waarschijnlijk dat haar dementie binnen een half uur is opgeklaard. Hoe kan dit? Door de omgeving. Deze kan gunstig of ongunstig zijn. Daar, in de eenzame gangen en bij het tegenhouden bij de buitendeur, was de omgeving ongunstig. Bij het koffiedrinken was de omgeving gunstig. Dit betekent dat in een gunstige omgeving de ziekteverschijnselen minder worden en dat de functioneren verbetert.
Het omgekeerde is ook waar. In een ongunstige omgeving zien we veel probleemgedrag. Daarbij wordt, door gebrek aan kracht van het bovenbrein, het gedrag volledig afhankelijk van de omgeving. Dus bij een ziekte waar medisch gezien, niets aan te doen is, is het van het grootste belang om de omgeving zo gunstig mogelijk te maken. De omgeving, dat is
onze bejegening, de werkprocessen en de inrichting van de ruimtes. Als dit alles gunstig is dan zien we tevredenheid bij de dementerenden en minder werkdruk bij de verzorgers.
Ook de nieuwe hersenkunde hamert op de invloed van de omgeving op het zieke brein. Dat heeft gevolgen voor het kijken naar probleemgedrag. Het heeft dus geen zin om puur naar het onrustige gedrag van de Heer Pietersen te kijken. Neen, het gaat om Dhr. Pietersen én zijn omgeving. Hoe zit hij? In wat voor een stoel? Waar kijkt hij op uit? Is het stil of druk om hem heen? Waar komen de prikkels vandaan? Hoe wordt hij bejegend? Daarin zitten de oorzaken, er is iets dat ongunstig is voor zijn brein. Dat jaagt hem angst aan die dus niet is te bedwingen door het bovenbrein.
Het gedrag van dementerenden is eigenlijk maar heel beperkt en voorspelbaar én het is te beïnvloeden. Zijn wij lief en is de omgeving gunstig ingericht, dan is de dementerende ook aardig. Is de situatie bedreigend dan volgt angst en agressie. Zijn er teveel of te weinig prikkels dan komt er onrust. Op beelden, verhalen, muziek en praten uit het verleden wordt gunstig gereageerd. En dat is het eigenlijk. Wanneer wij in staat zijn om te observeren en te bedenken wat gunstig is voor het demente brein, dan zullen we weinig gedragsproblemen hebben. Wij zeggen dan ‘hij heeft een goede dag’. Maar zou het niet zo zijn dat juist wij een goede dag hebben?
Het belangrijkste is dat wij, verzorgers, de juiste prikkel op het juiste moment geven.
Wij zijn bijvoorbeeld gewend om op de klok te werken, maar dat zegt een dementerende niets. Wij gaan zelfs haasten als we niet op tijd zijn. Dat geeft alleen maar onrust bij de dementerenden. Als wij in die drukte ook nog roepen ‘we gaan eten!’ hebben dementen daar niets aan. Hun hersens merken alleen maar de enorme drukte en daar reageren ze op. Zij kunnen dan dus niet spontaan gaan eten, omdat hun hersens daar niet mee bezig kunnen zijn vanwege de drukte die wij maken.
Veel dementerenden hebben ook ADHD, zij kunnen geen prikkels meer afweren. Vooral bewegende en geluidsprikkels komen allemaal binnen en de hersenen kunnen zich niet meer concentreren. De oplossing is het "teletubbie-principe", dat wil zeggen één soort prikkel tegelijk. Dus daar waar de aandacht naar toe moet, dààr is beweging en geluid.
Aan de andere kant kunnen de ADHD-hersens niet tegen de stilte. Het onderbrein kan geen stilstaande prikkels opnemen, dus in een stille kamer hebben de hersenen het gevoel dat ze ten onder gaan. De dementerende reageert hierop door weglopen of zelf beweging en geluid maken.
Ook slaapstoornissen kunnen daardoor ontstaan. Door te stille slaapkamers, waar ’s nachts helemaal geen prikkels zijn. De dementerende moét dan wel het bed uit, zijn hersens worden zo onrustig. Verzorgers kunnen meer prikkels aanbieden op de slaapkamer in de vorm van bewegende lichtjes, projecteren op het plafond, een kleurenlamp.
De meeste dementerenden gaan ook niet op hun eigen kamer zitten, daar staat alles stil en is alles stil. Hun hersenen raken onderprikkelt en ze moéten daar weglopen. Indien dat niet kan, beginnen zij te roepen.
Op basis van de toegenomen kennis over de hersenwerking bij dementerenden, kom ik tot de conclusie dat er aan de inrichting van onze instellingen nog veel mis is. Er is teveel glas waarachter mensen bewegen, dat geeft onrust. De stoelen zijn te hard en geven onaangename prikkels af, dat geeft onrust. De kleuren zijn niet sprekend genoeg De moderne inrichting is te kaal, te kil en veel te modern. In een "verkeerde" inrichting kun je bejegenen wat je wilt, dat zal niet echt helpen.
Ouderwetse meubels en schilderijen zijn noodzakelijk. De materialen zijn hard en dat geeft veel weerklank, ongunstig voor de AD(H)D-hersenen.
De bewoners vervelen zich dood, hetgeen zich in onrust, dolen en overdag slapen vertaalt. Allerlei voorwerpen om mee te knuffelen en te wriemelen zijn nodig. En de demente mensen
moeten kunnen bewegen. Er móet loopruimte zijn, in de vorm van een belevingsgericht wandelcicuit. De hersenen van onrustige dementerenden, die op zoek zijn naar zinvolle prikkels, zullen daar van alles tegenkomen dat hen intrigeert: een scherm met continu oude films, een dia-hoek, een openbare snoezelhoek, etc.
Dan zijn er de werkprocessen: de wijze waarop het werk georganiseerd en gedaan wordt. Het eten, het koffiedrinken, het opstaan ’s morgens en de avondstemming kunnen zodanig geregisseerd worden, dat er door verzorgenden alleen prikkels worden afgegeven die tot doelgericht gedrag bij de demente mensen leiden. Alle overbodige prikkels –die de aandacht afleiden zodat de dementerende niet meer juist kan reageren- moeten worden uitgebannen. En dat kan! Meer personeel is daar niet voor nodig, integendeel. Meer personeel leidt vaak tot meer onrust bij de bewoners.
Dan heb ik het nog niet eens gehad over de persoonlijke bejegening van demente mensen door de zorg-medewerkers. Op deze bejegening wordt door managers, stafleden en sub-managers veel teveel de nadruk gelegd. De zorgmedewerkers moeten het doen, zij moeten het maken. Het is te makkelijk om de problemen op hen af te schuiven. Eérst zullen de fysieke omgeving en de werkprocessen aangepast moeten worden en dat is de taak van het management. Er moet gefaciliteerd en georganiseerd worden zodat alle voorwaarden er zijn. Door de omgeving van de dementerenden zoals boven genoemd op hen aan te passen zal het probleemgedrag afnemen. Dat is prettig voor zowel de cliënten als de verzorgers. De werkdruk zal afnemen en het plezier in het werk zal toenemen. De juiste bejegening komt dan bijna vanzelf en de tijd is dan rijp om daarop te gaan (laten) coachen.
HET BOVENBREIN: intentioneel>>>>> COGNITIEF BREIN>>>>>>>>weldoordacht gedrag
DENKENDE HERSENEN
HET ONDERBREIN
>impulsief> HET EMOTIONELE BREIN>ondoordacht gedrag ->VOELENDE HERSENEN
Het arrangement Hersenen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Tamara Franssen
Laatst gewijzigd
2020-09-29 07:54:08
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0
Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.