Doel van de les
Gedrag
Gedrag
Wat bepaald ons gedrag? Welke keuzen maken we als het om gezond en ongezond gedrag gaat? Hoe kun je gedrag van een zorgvrager beinvloeden en hen inzicht geven dat gedrag moet veranderen om gezondheidsredenen.
Maar we hebben in de zorg ook te maken met collega's. De samenwerking met de ene collega verloopt prettiger dan met de ander. Ook daar heeft gedrag en beroepshouding invloed op.
We gaan eerst eens kijken welke factoren invloed heeft op ons gedrag.
We stellen twee vragen centraal:
- Waarom gedragen mensen zich op een bepaalde manier?
- Waarom vinden mensen iets goed of slecht, verstandig of niet verstandig, gezond of niet gezond?
-
Woonomgeving: Je woonomgeving heeft invloed op het lichamelijke, psychische en sociaal welbevinden. Woon je in een nieuwbouw woning die goed geïsoleerd is. En is de buurt ruim opgezet met groenvoorziening en speelmogelijkheden. Heb je buren waar je goed contact mee hebt? Of woon je in een huis met achterstallig onderhoud. Waar het tocht en niet goed te verwarmen is. Is er veel verkeer in de buurt en hebben je buren altijd ruzie? Je kan je voorstellen dat dit invloed heeft op je gezondheid.
-
Werkomstandigheden: Heb je werk waar je voldoending uit haalt en waar je gewaardeerd wordt? of heb je zwaar lichemelijk en gevaarlijk werk? Heb je werk waar tijdsdruk orde van de dag is en waar je veel stress ervaart? Hoe is de samenwerking met je collega's en je leidinggevende? Deze factoren hebben allemaal invloed op je welbevinden op lichamelijk, geestelijk en sociale vlak
-
Tijdsomstandigheden: Vroeger gingen mensen dood aan ziekten die nu (bijna) niet meer voorkomen zoals pokken en tuberculose. Doordat de gezondheidszorg meer kennis heeft over bijv. hygiene, medicatie en operaties hebben we een betere behandeling waardoor we deze ziekten kunnen voorkomen of genezen. Tegenwoordig hebben we te maken met welvaartsziekten, die ontstaan door ongezonde leefgewoonten, als roken, verkeerd/te veel eten. De ontwikkelingen in onze welvaartsmaatschappij heeft invloed op onze gezondheidsgedrag.
-
Sociale omgeving: invloed van je sociale omgeving komt vanuit bijv. je vriendengroep. Als iedereen daar rookt of veel drinkt, dan is de kans groot dat je dat ook doet. Ook groepsdruk heeft invloed op het gedrag. "doe niet zo ongezellig drink ook een biertje/wijntje". Ben je lid van een sportclub en zit je in een fanatieke voetbalteam, dan zal jij je gedrag daar ook bij aanpassen.
-
Opvoeding: Normen en waarden en gewoonten krijg je mee vanuit je opvoeding. Je ouders zijn een voorbeeld hoe er over gezondheid en gezondheidsgedrag gedacht wordt. Die gewoonten en normen en waarden neem je mee in je ontwikkeling. Je kan, naar mate je ouder wordt, anders gaan denken over gezondheidsgedrag. Maar een aantal normen en waarden zullen sterk aanwezig blijven. als dat ongezond gedrag is, is dat moeilijk om dat gedrag om te zetten naar gezond gedrag.
motieven om gedrag te veranderen
Welke motivatie kan iemand hebben om zijn gedrag te willen veranderen?
-
Weegschaalprincipe: Het gedrag wordt op een "weegschaal" gelegd. Op de ene schaal worden de argumenten voor het huidige gedrag neer gelegd en in de andere schaal de argumenten wat gedragsverandering hen op zal leveren. Elk argument geef je een cijfer tussen de 0-5. De zwaarste schaal geeft de doorslag tot verandering van gedrag.
-
Sociale afwegingen: Mensen vragen zich af wat anderen in hun omgeving van hun gedrag vinden. Hoe belangrijker iemand dat vindt, hoe zwaarder dat telt.
-
Haalbaarheid. Zijn er wel voldoende mogelijkheden voor iemand om bepaald gedrag te veranderen? Soms is gedragsverandering moeilijk, of weet iemand niet waar hij beginnen moet, hoe het moet of wat hij moet doen om het vol te houden. Deskundige hulp en begeleiding kan dan belangrijk zijn.
Voorwaarden voor gedragsverandering
Om gedrag te veranderen moet je aan de volgende voorwaarden voldoen:
- openstaan voor informatie;
- de informatie begrijpen, kunnen onthouden en zo nodig toepassen;
- gemotiveerd zijn om iets met die informatie te doen, ermee te gaan werken;
- daadwerkelijk in staat zijn om er iets mee te doen.
Openstaan voor informatie: Het heeft pas nut om informatie te geven over ander gedrag als men er voor open staat om gedrag te willen veranderen. Bij het geven van de informatie is het belangrijk dat er rust is. Dus dat je niet afgeleid wordt door bijv. de telefoon. Een rustige positieve houding en een luisterend oor helpt bij het geven van informatie. Een goede sfeer is belangrijk voor een vertrouwensrelatie.
Informatie begrijpen: pas je taalgebruik aan de persoon die het gedrag gaat veranderen. Gebruik geen vaktaal en controleer steeds bij de ander of hij/zij je begrijpt. Geef ook niet te veel informatie in één keer, men moet het kunnen onthouden. Nodig de ander uit om vragen te stellen om de informatie duidelijk te krijgen. Een folder of een filmpje kan je informatie ondersteunen.
Motivatie om iets met de informatie te doen: Vraag of de informatie zin heeft gehad en of men bereidt is om het gedrag te willen veranderen. Als iemand het gedrag niet wil veranderen vraag dan naar de motivatie dat men dat niet wil. Je kunt dan nog wel samen kijken naar alternatieven die minder effectief zijn, maar toch het gedrag positief kunnen beinvloeden.
Daadwerkelijk in staat zijn om er iets mee te doen: Als het advies duidelijk is dan kan men bezig het gedrag te gaan veranderen. Je coached en stimuleert de ander om de gedragsverandering in te zetten en te ondersteunen.