Onderwijs op afstand

Onderwijs op afstand

Klas 1

Beste leerlingen,

Wat zijn we in een bizarre situatie beland! Via deze wikiwijs hopen wij jullie zo goed mogelijk te kunnen bedienen, zodat jullie niet achter gaan lopen.

Tijdens de lessen zijn de docenten bereikbaar via mail en (Skype)chat. Stel je vragen dus gerust! Je bent zelf verantwoordelijk voor het werk dat je maakt. We adviseren je dan ook om te proberen alles zo goed en volledig mogelijk te maken.

 

Groeten en veel succes!

 

De docenten Nederlands

Week 1

Gedicht van de week

Corona


We zijn er nu wel zeker van
ondanks wiebelige bronnen
het Corona virus uit Wuhan
is aan een wereldreis begonnen.

Dankzij een onzichtbaar pak
en menselijke handen
bereikt het virus met gemak
wel meer dan vijftig landen.

We struikelen iedere morgen
over een uitgebreid journaal
de wereld van Corona zorgen
achtervolgt ons allemaal.

Er is de afgelopen weken
veel op internet gezocht
de maskers zijn niet aan te slepen
en ook de zeep is uitverkocht.

De GGD is voorbereid
op de komst van deze gast
en trekt een kant-en-klaar beleid
plus draaiboek uit de kast.

Ze regelen de quarantaine
onderzoeken het contact
en alle vragen over hygiëne
worden uiteraard ook opgepakt.

Dan zijn er nog verhalen
vanuit de mediafabriek
waardoor sommigen verdwalen
in het doolhof van paniek.

Wat de mensen ook beweren
het zal gaan zoals het gaat
als we onderweg maar leren
dat ‘zekerheid’… niet eens bestaat.

 

© Marjanekke

Les 1

Beste leerlingen,

In deze les ga je aan de slag met het voltooid deelwoord. Lees onderstaande uitleg zorgvuldig door en maak vervolgens de opdrachten.

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je het voltooid deelwoord in een zin aanwijzen;
  • schrijf je het voltooid deelwoord op de juiste manier.

 

Theorie
Werkwoorden kunnen in de voltooide tijd staan, deze werkwoorden noem je voltooid deelwoorden. Als je met een voltooid deelwoord te maken hebt, dan is iets al voltooid. Het is al gebeurd.

Er zijn drie hulpzinnetjes die je kunt gebruiken om een voltooid deelwoord te vinden:

  • ik heb (hulpwerkwoord) ... gegeten; gedanst; verloren (voltooid deelwoorden)
  • ik ben (hulpwerkwoord) ... geweest; verbrand; gegaan (voltooid deelwoorden)
  • er wordt (hulpwerkwoord) ... gebouwd; gewerkt; getekend (voltooid deelwoorden)

Het voltooid deelwoord staat namelijk altijd in combinatie met een hulpwerkwoord  (hebben, zijn en worden).


Voltooid deelwoorden beginnen bijna altijd met: ge-, be- of ver-


Spelling van voltooid deelwoorden
Veel voltooid deelwoorden eindigen op een -t of een -d. Je kunt het woord dan langer maken om te horen wat de laatste letter is of je kijkt of de laatste letter van de stam in 't exkofschip staat. Van beide manieren staat hieronder een voorbeeld gegeven:

trainen ⇒ ik heb getrain... trainde, dus getraind met een -d

trainen ⇒ ik heb getrain... (ik) train is de stam, de -n staat niet in 't kofschip, dus getraind met een -d

 

Sommige werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -en. Je schrijft de woorden zoals je ze zegt:

(ik ben) gevallen; (zij heeft) gegeten; (hij werd) gekozen;

 

Kijk het filmpje dat hieronder staat.

 

Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht. Heb je hem voldaan, maak dan een screenshot daarvan.

 

Opdracht 2
Schrijf van onderstaande het voltooid deelwoord in je schrift. Eindigt het voltooid deelwoord op en -t of -d? Maak de woorden dan langer of kijk naar 't exkofschip om erachter te komen of je een -t of een -d schrijft!

1. doen

2. aanvallen

3. beantwoorden

4. blaffen

5. gebeuren

6. inslikken

7. zwaaien

8. knipogen

9. herhalen

10. brengen

11. vechten

12. winnen

 

Welke drie voltooid deelwoorden uit bovenstaand rijtje beginnen niet met ge-, be- of ver-?

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande link, lees de uitleg en maak alle oefeningen. 

https://www.berktekst.nl/voorbeeld-pagina/voltooid-deelwoord/

 

 

 

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag ga je aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst aandachtig door, beantwoord daarna de vragen en kijk vervolgens na!

Snap je een woord niet? Zoek dan de betekenis op!
 

Tekst:

 

De vragen vind je hieronder. 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag mag je verder werken aan je spreekbeurt! Hieronder vind je, voor de zekerheid, nogmaals alle informatie daarover.
 

 


Wat is een spreekbeurt?
Een spreekbeurt is een presentatie die je voor de klas houdt over een bepaald onderwerp. Deze presentatie doe je alleen. Het is de bedoeling dat jij de klas wat leert over een onderwerp dat jij leuk vindt. Je geeft deze presentatie aan de hand van een powerpoint presentatie of een prezi.

Hoe maak je een goede spreekbeurt?

  1. ​Om een goede spreekbeurt te maken, is het belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past. Wanneer je dat doet, weet je waarschijnlijk al best veel over het onderwerp te vertellen en het maakt het maken van de spreekbeurt een stuk interessanter!
  2. Wanneer je een onderwerp hebt gekozen, ga je kijken of er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter een ander onderwerp kiezen.
  3. Vervolgens bedenk je minimaal vijf hoofdstukken. Verzamel informatie die je bij die hoofdstukken wil vertellen. Probeer je informatie uit verschillende en betrouwbare bronnen te halen. Zo kan je, naast boeken en het internet, wellicht iemand interviewen, een informatiegids of iets dergelijk opvragen of een documentaire bekijken.
    Let erop dat je genoeg informatie hebt om de tijd vol te praten (minstens 8 minuten). Je mag altijd meer hoofdstukken toevoegen!
  4. Open dan een powerpoint of prezi, maak een startdia met daarop het onderwerp en een plaatje. Bij de startdia vertel je altijd even waarom je het onderwerp hebt gekozen. Op de tweede dia komt een inhoudsopgave waarin alle hoofdstukken staan, zodat de klas precies weet welke hoofdstukken jij gaat behandelen. Geef vervolgens elk hoofdstuk minstens één dia. Zorg ervoor dat je hoofdstukken in een logische volgorde staan. Je laatste dia is een dia waarin je de bronnen neerzet die je hebt gebruikt. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een presentatie over spreekbeurten.
  5. Probeer je informatie in steekwoorden op te schrijven, dus ga geen zinnen in je powerpoint zetten! Als je dat wel doet, gaat de klas de tekst zitten lezen en is de aandacht bij jou weg. Het is belangrijk dat jij bij elk steekwoord weet wat je graag wil vertellen. Voeg ook plaatjes toe.
  6. Je mag ook beeldmateriaal gebruiken in de vorm van een filmpje. Let op: zorg dat je filmpje niet langer duurt dan twee minuten. Je mag ook twee filmpjes van bijvoorbeeld een minuut in je presentatie verwerken. Filmpjes tellen niet mee in de spreektijd. Zorg er ook voor dat je een filmpje kiest dat iets toevoegd aan jouw presentatie.
  7. Check vervolgens of je alle informatie in je powerpoint hebt staan en of je een verzorgde presentatie hebt, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens waar nodig.
  8. Leer alle tekst uit je hoofd en oefen hem thuis (ook op tijd!).

 

Hoe geef je een goede spreekbeurt?
Het is belangrijk dat je de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd doet. Probeer dus geen spiekbriefje te gebruiken, maar zorg dat je handig gebruikmaakt van je presentatie. Als het goed is, staan daar de belangrijkste woorden (steekwoorden) die jou een belletje doen rinkelen met wat je wil vertellen.

Tip: Probeer niet het hele verhaal de zinnen letterlijk in je hoofd te stampen, maar zorg dat je weet wat je bij elk woord wil vertellen en dat kan je dan in je eigen woorden doen. Als je een verhaal zin voor zin uit je hoofd gaat leren en je bent het even kwijt, dan kan je daardoor in paniek raken.


Daarnaast is het belangrijk dat je de klas in kijkt. Probeer hierbij alle leerlingen bij jouw verhaal te betrekken. Kijk dus de hele klas in.
Tip: Als je dit heel spannend vindt, probeer dan over de kinderen heen te kijken. Ook hiervoor is het dus van belang dat je de tekst uit je hoofd kent, want lezen en de klas in kijken tegelijkertijd is wat lastig.


Spreek rustig en luid, zodat iedereen je goed kan horen.

 

De opdracht

  • Je gaat een spreekbeurt maken over een onderwerp naar keuze.
  • De spreekbeurt moet tussen de 8 en 12 minuten duren. Dat is best lang, dus oefen thuis ook op tijd! Als je spreekbeurt dan te kort is, kan je nog een of meerdere hoofdstukken toevoegen.
  • Zorg dat je een powerpoint of prezi hebt, die jou door het verhaal heen helpt.
  • Let daarbij goed op de verzorging van de presentatie (spelling, hoofdletters, leestekens etc.)
  • Iedereen heeft de spreekbeurt op dezelfde dag af! Het Wheel zal per les beslissen wie er aan de beurt is, tenzij je zelf aangeeft de desbetreffende les je spreekbeurt te willen houden. Mocht je nou veel spullen willen meenemen, zorg dan dat je een afspraak maakt met je docent.


Je wordt beoordeeld op ...:
- of je het uit je hoofd doet;  

- de inhoud ⇒ klopt het wat je vertelt?;

- de tijd ⇒ hoe lang duurt jouw spreekbeurt (minstens 8 minuten);

- de verzorging van je presentatie ⇒ ziet je presentatie er netjes uit? Staan er geen foutjes in?;

- stem en volume ⇒ spreek je duidelijk? (Niet te snel of te langzaam? Niet te hard of te zacht?).

 

Aan de slag!
Je mag nu zelf aan de slag met het maken van een spreekbeurt! Zoek een onderwerp dat bij jou past.

Lees bovenstaande informatie regelmatig door om te controleren of je niks vergeet!

Hieronder vind je een voorbeeld van een powerpoint presentatie.

Week 2

Gedicht van de week

Wakker

Ik werd wakker voor de wekker

en potverdorie dat was lekker

want ik voelde al meteen

vandaag wordt er zo één

die mij nog lang zal blijven heugen

dus geniet ik met volle teugen

van elk minuutje van vandaag

zonder gezeur en/of geklaag 

vandaag zal niet mislukken 

dit fijne dagje ga ik plukken

ik heb een glimlach op mijn bek

want vandaag wordt echt te gek. 
 

                                  René Oskam 

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met de infinitief. Lees de uitleg zorgvuldig en maak de opdrachten. Vervolgens kijk je zelf opdracht 2 na.

 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat een infinitief is;
  • schrijf je infinitieven aanwijzen in zinnen;
  • schrijf je de infinitief op de juiste wijze.

 

Theorie
De infinitief is de woordenboekvorm van werkwoorden. Het is het hele werkwoord in de tegenwoordige tijd. Ze noemen dit de woordenboekvorm, omdat wanneer je een werkwoord wil opzoeken deze altijd in deze vorm in het woordenboek staat.

Voorbeelden van infinitieven zijn:

lopen, blazen, gaan, opruimen, doen, eten, werken, schaatsen, betalen

 

Zoals je misschien al hebt gezien, eindigen infinitieven vaak op -en.  

Er kunnen meerdere infinitieven in een zin staan, kijk maar naar het volgende voorbeeld:

Het meisje stond op haar tenen om te kunnen zien wat er gebeurde.


Spelling van de infinitief

  • als de ik-vorm een lange klinker aa, ee, oo, uu heeft, dan heeft de infinitief maar één klinker. Bijvoorbeeld: maak ⇒ maken; deel ⇒ delen; staar ⇒ staren
     
  • als de ik-vorm een korte klinker a, e, i, o, u heeft, gevolgd door één medeklinker, dan heeft de infinitief een dubbele medeklinker. Bijvoorbeeld: bak ⇒ bakken; bel ⇒ bellen; zet ⇒ zetten.
  • als de ik-vorm eindigt op een f, dan heeft de infinitief meestal een v.

    Bijvoorbeeld: geef ⇒ geven; beloof ⇒ beloven. Maar let op: dit klopt niet altijd! Bijvoorbeeld: golf ⇒ golfen; straf ⇒ straffen
     
  • als de ik-vorm eindigt op een s, dan heeft de infinitief meestal een z.
    Bijvoorbeeld: verhuis ⇒ verhuizen; blaas ⇒ blazen. Maar let op: dit klopt niet altijd! Bijvoorbeeld: eis ⇒ eisen; leas ⇒ leasen


​Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht. Heb je hem voldaan, maak dan een screenshot daarvan.

 

Opdracht 2
Schrijf van de onderstaande woorden de infinitief op en beantwoord daarna de vraag die eronder staat.

1. gebeurd

2. gedanst

3. hoefden

4. gehuurd

5. verbaast

6. zit

7. omgedraaid

8. gedaan

9. geroken

10. snoeit

Welk infinitief van bovenstaand rijtje eindigt niet op -en?


Opdracht 3
Maak onderstaande opdracht en wanneer je deze hebt voltooid maak je weer een screenshot.

Les 2

Vandaag ga je aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 6A en 6B. Zoek de woorden die je niet weet op!

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend. 

 

Succes!

 

 

 

De antwoorden vind je hier:

 

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag mag je verder werken aan je spreekbeurt! Hieronder vind je, voor de zekerheid, nogmaals alle informatie daarover.

Zorg dat je de spreekbeurt ook thuis oefent en timet, zodat je weet hoe lang hij ongeveer duurt.

 


Wat is een spreekbeurt?
Een spreekbeurt is een presentatie die je voor de klas houdt over een bepaald onderwerp. Deze presentatie doe je alleen. Het is de bedoeling dat jij de klas wat leert over een onderwerp dat jij leuk vindt. Je geeft deze presentatie aan de hand van een powerpoint presentatie of een prezi.

Hoe maak je een goede spreekbeurt?

  1. ​Om een goede spreekbeurt te maken, is het belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past. Wanneer je dat doet, weet je waarschijnlijk al best veel over het onderwerp te vertellen en het maakt het maken van de spreekbeurt een stuk interessanter!
  2. Wanneer je een onderwerp hebt gekozen, ga je kijken of er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter een ander onderwerp kiezen.
  3. Vervolgens bedenk je minimaal vijf hoofdstukken. Verzamel informatie die je bij die hoofdstukken wil vertellen. Probeer je informatie uit verschillende en betrouwbare bronnen te halen. Zo kan je, naast boeken en het internet, wellicht iemand interviewen, een informatiegids of iets dergelijk opvragen of een documentaire bekijken.
    Let erop dat je genoeg informatie hebt om de tijd vol te praten (minstens 8 minuten). Je mag altijd meer hoofdstukken toevoegen!
  4. Open dan een powerpoint of prezi, maak een startdia met daarop het onderwerp en een plaatje. Bij de startdia vertel je altijd even waarom je het onderwerp hebt gekozen. Op de tweede dia komt een inhoudsopgave waarin alle hoofdstukken staan, zodat de klas precies weet welke hoofdstukken jij gaat behandelen. Geef vervolgens elk hoofdstuk minstens één dia. Zorg ervoor dat je hoofdstukken in een logische volgorde staan. Je laatste dia is een dia waarin je de bronnen neerzet die je hebt gebruikt. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een presentatie over spreekbeurten.
  5. Probeer je informatie in steekwoorden op te schrijven, dus ga geen zinnen in je powerpoint zetten! Als je dat wel doet, gaat de klas de tekst zitten lezen en is de aandacht bij jou weg. Het is belangrijk dat jij bij elk steekwoord weet wat je graag wil vertellen. Voeg ook plaatjes toe.
  6. Je mag ook beeldmateriaal gebruiken in de vorm van een filmpje. Let op: zorg dat je filmpje niet langer duurt dan twee minuten. Je mag ook twee filmpjes van bijvoorbeeld een minuut in je presentatie verwerken. Filmpjes tellen niet mee in de spreektijd. Zorg er ook voor dat je een filmpje kiest dat iets toevoegd aan jouw presentatie.
  7. Check vervolgens of je alle informatie in je powerpoint hebt staan en of je een verzorgde presentatie hebt, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens waar nodig.
  8. Leer alle tekst uit je hoofd en oefen hem thuis (ook op tijd!).

 

Hoe geef je een goede spreekbeurt?
Het is belangrijk dat je de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd doet. Probeer dus geen spiekbriefje te gebruiken, maar zorg dat je handig gebruikmaakt van je presentatie. Als het goed is, staan daar de belangrijkste woorden (steekwoorden) die jou een belletje doen rinkelen met wat je wil vertellen.

Tip: Probeer niet het hele verhaal de zinnen letterlijk in je hoofd te stampen, maar zorg dat je weet wat je bij elk woord wil vertellen en dat kan je dan in je eigen woorden doen. Als je een verhaal zin voor zin uit je hoofd gaat leren en je bent het even kwijt, dan kan je daardoor in paniek raken.


Daarnaast is het belangrijk dat je de klas in kijkt. Probeer hierbij alle leerlingen bij jouw verhaal te betrekken. Kijk dus de hele klas in.
Tip: Als je dit heel spannend vindt, probeer dan over de kinderen heen te kijken. Ook hiervoor is het dus van belang dat je de tekst uit je hoofd kent, want lezen en de klas in kijken tegelijkertijd is wat lastig.


Spreek rustig en luid, zodat iedereen je goed kan horen.

 

De opdracht

  • Je gaat een spreekbeurt maken over een onderwerp naar keuze.
  • De spreekbeurt moet tussen de 8 en 12 minuten duren. Dat is best lang, dus oefen thuis ook op tijd! Als je spreekbeurt dan te kort is, kan je nog een of meerdere hoofdstukken toevoegen.
  • Zorg dat je een powerpoint of prezi hebt, die jou door het verhaal heen helpt.
  • Let daarbij goed op de verzorging van de presentatie (spelling, hoofdletters, leestekens etc.)
  • Iedereen heeft de spreekbeurt op dezelfde dag af! Het Wheel zal per les beslissen wie er aan de beurt is, tenzij je zelf aangeeft de desbetreffende les je spreekbeurt te willen houden. Mocht je nou veel spullen willen meenemen, zorg dan dat je een afspraak maakt met je docent.


Je wordt beoordeeld op ...:
- of je het uit je hoofd doet;  

- de inhoud ⇒ klopt het wat je vertelt?;

- de tijd ⇒ hoe lang duurt jouw spreekbeurt (minstens 8 minuten);

- de verzorging van je presentatie ⇒ ziet je presentatie er netjes uit? Staan er geen foutjes in?;

- stem en volume ⇒ spreek je duidelijk? (Niet te snel of te langzaam? Niet te hard of te zacht?).

 

Aan de slag!
Je mag nu zelf aan de slag met het maken van een spreekbeurt! Zoek een onderwerp dat bij jou past.

Lees bovenstaande informatie regelmatig door om te controleren of je niks vergeet!

Hieronder vind je een voorbeeld van een powerpoint presentatie.

Week 3

Gedicht van de week

 

Detective

Mijn jas ligt in de koelkast

aan de kapstok hangt een schoen

mijn tas ligt in de oven

onder mijn kussen een citroen

tussen de vissen drijft mijn hamster

en in zijn kooi spartelt een vis

er liggen punaises tussen mijn lenzen

wat meestal niet zo handig is

ik vind mijn tandenborstel terug

daar waar de pleeborstel moet staan

dus soms ruikt mijn mond wat gek

vlak voor en na het slapengaan

vaak voel ik mij een detective

ben altijd ergens naar op zoek

maar ik beschouw het als een zegen

niet als een onaangename vloek

want ik ben niet chaotisch

ik gebruik dat zoeken als tactiek

om mijn grijze massa jong te houden

het is hersengymnastiek.

                                                             
                                                              -René Oskam

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met hoofd- en bijzinnen. Lees de uitleg zorgvuldig door en maak vervolgens de opdrachten!

 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat een enkelvoudige zin is;
  • kan je vertellen wat een samengestelde zin is;
  • kan je benoemen of je met een hoofdzin of een bijzin te maken hebt;
  • kan je vertellen wat nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden zijn.

 

Theorie
Een zin waarin één persoonsvorm staat, noem je ook wel een enkelvoudige zin. Er bestaan ook zinnen waarin twee of soms zelfs meer persoonsvormen staan. Zulke zinnen noem je samengestelde zinnen.

Zo'n samengestelde zin bestaat dus uit meerdere zinnen die zijn samengevoegd. Elke zin heeft op zichzelf een persoonsvorm en een onderwerp. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:

Vandaag voelt Mirjam zich niet zo lekker, dus blijft ze lekker thuis.

In de eerste zin is voelt de persoonsvorm en Mirjam het onderwerp.

In de tweede zin is blijft de persoonsvorm en ze het onderwerp.

Je hebt hier dus duidelijk met een samengestelde zin te maken. Als je de zin van tijd verandert, hoor je ook dat twee woorden veranderen (de twee persoonsvormen).

 

Hoofdzinnen en bijzinnen
Zo'n samengestelde zin kan bestaan uit verschillende soorten zinnen. Er is namelijk een onderscheid te maken tussen hoofdzinnen en bijzinnen.

Bij een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar.

Bij een bijzin staan er woorden tussen de persoonsvorm en het onderwerp. Deze staan dus niet naast elkaar.

In de volgende samengestelde zin is dit duidelijk te zien:

Dirk gaat morgen met de bus naar school, omdat zijn fiets kapot is.


In het bovenstaande voorbeeld is in beide zinnen de persoonsvorm vetgedrukt en het onderwerp is onderstreept. Je kan zien dat in de eerste zin de persoonsvorm (gaat) en het onderwerp (Dirk) naast elkaar staan. In de tweede zin is dit niet het geval. Tussen de persoonsvorm (is) en het onderwerp (zijn fiets) staat een ander zinsdeel (kapot).


De eerste zin is dus een hoofdzin en de tweede zin is een bijzin.


Het kan ook zo zijn dat een samengestelde zin begint met een bijzin:

Wanneer ik vanmiddag thuiskom, ga ik direct de vaatwasser leegruimen.


In dit voorbeeld zie je dat in de eerste zin de persoonsvorm (thuiskom) en het onderwerp (ik)  niet naast elkaar staan, dus is dit een bijzin. In de tweede zin staan de persoonsvorm (ga) en het onderwerp (ik) wel naast elkaar, dus hier heb je te maken met een hoofdzin.


Je kan ook alleen twee hoofdzinnen hebben, zoals in de volgende samengestelde zin:

Maartje en Kiki gaan naar het theater en wij gaan naar de film.

Let op! Je kan geen twee bijzinnen hebben zonder dat er een hoofdzin is. Er moet altijd minstens één hoofdzin aanwezig zijn in een samengestelde zin.

 

Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Voegwoorden die twee hoofdzinnen samenvoegen noemen we nevenschikkende voegwoorden. Voorbeelden hiervan zijn: en, maar, of, want, dus en dan (wel).

Deze voegwoorden staan tussen de twee hoofdzinnen in:

Marijke gaat naar school en Willem blijft ziek thuis.

Mijn moeder wil morgen winkelen, maar ik wil dat absoluut niet!

 

Voegwoorden die een hoofdzin en een bijzin samenvoegen noemen we onderschikkende voegwoorden. Voorbeelden hiervan zijn: omdat, doordat, zodat, voordat, nadat, terwijl, als, toen, tot en dat.

Deze voegwoorden staan aan het begin van de bijzin:

Omdat het vandaag gaat regenen, ga ik maar niet hardlopen.

Ik was de vaat af, terwijl mijn vader de vaat afdroogt.

 

Opdracht 1

Schrijf van de volgende zinnen alleen de persoonsvorm(en) op. Zet een * bij elke zin die samengesteld is, dus die minstens twee persoonsvormen heeft.

1. Dennis vindt het vak media erg leuk.

2. Gerard krijgt een nieuwe oplader, omdat die van hem kwijt is.

3. Floor wil graag naar de dierentuin, terwijl Sara naar de Efteling wil.

4. Tim en Floris hebben heel hard gewerkt om het af te krijgen.

5. Rianne weet wel waar Lars verstopt zit.

6. Marnix volgt de borden tot hij bij de juiste bestemming komt.

7. Mijn computer is echt heel traag met opstarten.

8. Als je goudsmid bent, restaureer je ook antieke voorwerpen.

 

Opdracht 2

LEES AANDACHTIG DOOR:
Schrijf de volgende zinnen over in je schrift en omcirkel alle persoonsvormen en onderstreep alle onderwerpen. (maak daarna een foto en plaats deze in je thuiswerkendocument)

Of kopieer en plak de zinnen in een document en maak dan alle persoonsvormen vet en onderstreep alle onderwerpen.

Staan deze naast elkaar dan heb je te maken met een hoofdzin. Staan deze niet naast elkaar dan heb je te maken met een bijzin. Schrijf achter de zinnen telkens of je te maken hebt met een hoofd- of een bijzin.  

Voorbeeld:


1. Waarom mogen zij zwemmen, terwijl wij hard moeten werken?

2. Als je gebruik maakt van kleurpotloden, moet je ze daarna wel opruimen.

3. Zodra Lisa de kamer binnenkomt, begint iedereen te juichen.

4. Sasja weet al wat zij krijgt, omdat ze per ongeluk haar cadeau heeft gezien.

5. Maandag heb ik vrij, want dan ga ik naar mijn nieuwe woning verhuizen.

6. Vrijdagavond kan ik niet afspreken, aangezien ik dan al een afspraak heb.

 

Opdracht 3
Maak onderstaande opdracht.

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag ga je aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst aandachtig door en doe vervolgens de volgende opdrachten:


*Het is een oude tekst.

 

Tekst:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag mag je verder werken aan je spreekbeurt! Hieronder vind je, voor de zekerheid, nogmaals alle informatie daarover.

Zorg dat je de spreekbeurt ook thuis oefent en timet, zodat je weet hoe lang hij ongeveer duurt.

 


Wat is een spreekbeurt?
Een spreekbeurt is een presentatie die je voor de klas houdt over een bepaald onderwerp. Deze presentatie doe je alleen. Het is de bedoeling dat jij de klas wat leert over een onderwerp dat jij leuk vindt. Je geeft deze presentatie aan de hand van een powerpoint presentatie of een prezi.

Hoe maak je een goede spreekbeurt?

  1. ​Om een goede spreekbeurt te maken, is het belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past. Wanneer je dat doet, weet je waarschijnlijk al best veel over het onderwerp te vertellen en het maakt het maken van de spreekbeurt een stuk interessanter!
  2. Wanneer je een onderwerp hebt gekozen, ga je kijken of er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter een ander onderwerp kiezen.
  3. Vervolgens bedenk je minimaal vijf hoofdstukken. Verzamel informatie die je bij die hoofdstukken wil vertellen. Probeer je informatie uit verschillende en betrouwbare bronnen te halen. Zo kan je, naast boeken en het internet, wellicht iemand interviewen, een informatiegids of iets dergelijk opvragen of een documentaire bekijken.
    Let erop dat je genoeg informatie hebt om de tijd vol te praten (minstens 8 minuten). Je mag altijd meer hoofdstukken toevoegen!
  4. Open dan een powerpoint of prezi, maak een startdia met daarop het onderwerp en een plaatje. Bij de startdia vertel je altijd even waarom je het onderwerp hebt gekozen. Op de tweede dia komt een inhoudsopgave waarin alle hoofdstukken staan, zodat de klas precies weet welke hoofdstukken jij gaat behandelen. Geef vervolgens elk hoofdstuk minstens één dia. Zorg ervoor dat je hoofdstukken in een logische volgorde staan. Je laatste dia is een dia waarin je de bronnen neerzet die je hebt gebruikt. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een presentatie over spreekbeurten.
  5. Probeer je informatie in steekwoorden op te schrijven, dus ga geen zinnen in je powerpoint zetten! Als je dat wel doet, gaat de klas de tekst zitten lezen en is de aandacht bij jou weg. Het is belangrijk dat jij bij elk steekwoord weet wat je graag wil vertellen. Voeg ook plaatjes toe.
  6. Je mag ook beeldmateriaal gebruiken in de vorm van een filmpje. Let op: zorg dat je filmpje niet langer duurt dan twee minuten. Je mag ook twee filmpjes van bijvoorbeeld een minuut in je presentatie verwerken. Filmpjes tellen niet mee in de spreektijd. Zorg er ook voor dat je een filmpje kiest dat iets toevoegd aan jouw presentatie.
  7. Check vervolgens of je alle informatie in je powerpoint hebt staan en of je een verzorgde presentatie hebt, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens waar nodig.
  8. Leer alle tekst uit je hoofd en oefen hem thuis (ook op tijd!).

 

Hoe geef je een goede spreekbeurt?
Het is belangrijk dat je de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd doet. Probeer dus geen spiekbriefje te gebruiken, maar zorg dat je handig gebruikmaakt van je presentatie. Als het goed is, staan daar de belangrijkste woorden (steekwoorden) die jou een belletje doen rinkelen met wat je wil vertellen.

Tip: Probeer niet het hele verhaal de zinnen letterlijk in je hoofd te stampen, maar zorg dat je weet wat je bij elk woord wil vertellen en dat kan je dan in je eigen woorden doen. Als je een verhaal zin voor zin uit je hoofd gaat leren en je bent het even kwijt, dan kan je daardoor in paniek raken.


Daarnaast is het belangrijk dat je de klas in kijkt. Probeer hierbij alle leerlingen bij jouw verhaal te betrekken. Kijk dus de hele klas in.
Tip: Als je dit heel spannend vindt, probeer dan over de kinderen heen te kijken. Ook hiervoor is het dus van belang dat je de tekst uit je hoofd kent, want lezen en de klas in kijken tegelijkertijd is wat lastig.


Spreek rustig en luid, zodat iedereen je goed kan horen.

 

De opdracht

  • Je gaat een spreekbeurt maken over een onderwerp naar keuze.
  • De spreekbeurt moet tussen de 8 en 12 minuten duren. Dat is best lang, dus oefen thuis ook op tijd! Als je spreekbeurt dan te kort is, kan je nog een of meerdere hoofdstukken toevoegen.
  • Zorg dat je een powerpoint of prezi hebt, die jou door het verhaal heen helpt.
  • Let daarbij goed op de verzorging van de presentatie (spelling, hoofdletters, leestekens etc.)
  • Iedereen heeft de spreekbeurt op dezelfde dag af! Het Wheel zal per les beslissen wie er aan de beurt is, tenzij je zelf aangeeft de desbetreffende les je spreekbeurt te willen houden. Mocht je nou veel spullen willen meenemen, zorg dan dat je een afspraak maakt met je docent.


Je wordt beoordeeld op ...:
- of je het uit je hoofd doet;  

- de inhoud ⇒ klopt het wat je vertelt?;

- de tijd ⇒ hoe lang duurt jouw spreekbeurt (minstens 8 minuten);

- de verzorging van je presentatie ⇒ ziet je presentatie er netjes uit? Staan er geen foutjes in?;

- stem en volume ⇒ spreek je duidelijk? (Niet te snel of te langzaam? Niet te hard of te zacht?).

 

Aan de slag!
Je mag nu zelf aan de slag met het maken van een spreekbeurt! Zoek een onderwerp dat bij jou past.

Lees bovenstaande informatie regelmatig door om te controleren of je niks vergeet!

Hieronder vind je een voorbeeld van een powerpoint presentatie.

Week 4

Gedicht van de week

 

Gasbal

Kijk hem staan, die dikke gasbal

op zijn troontje way up high

met zijn bloedhete tentakels

hij is de koning in de sky

hij lokt ingedutte mensen

hun krappe winterholen uit

legt een fijne zomergloed

op hun bleke winterhuid

hij regelt met één knipoog

dat iedereen zich schaarser kleedt

hij laat het land naar bloemen ruiken

en stadsbussen naar zweet

blijf maar shinen, dikke gasbal

grote bestrijder van de kou

jij bent de grote ster vandaag

en alles draait om jou.

                                               - René Oskam

Les 1

Beste leerlingen, 

Vandaag gaan jullie aan de slag met enkelvoud en meervoud. Lees onderstaande uitleg aandachtig door, maak daarna de opdrachten en kijk deze vervolgens na! 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je de meervoudsvorm met -en van woorden op de juiste wijze schrijven;
  • kan je vertellen wanneer je de meervoudsvorm gebruikt.

 

Theorie
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en:
boek boeken, weg wegen, das dassen, kloof kloven.


Bij veel woorden krijg je de meervoudsvorm door er simpelweg -en achter het woord te plakken:

boer boeren, dans dansen, lot loten

Maar niet bij alle woorden kan je dat doen:

  • Soms moet je de laatste letter verdubbelen, anders klopt de uitspraak niet meer:
    klas klassen, rat ratten, straf straffen.
     
  • Soms moet je een klinker weghalen: straatstraten, been benen, sloot sloten.
     
  • Soms moet je een -f veranderen in een -v: brief brieven, raaf raven, golf golven.
     
  • Soms moet je een -s veranderen in een -z:  huis huizen, kaas kazen, pees pezen.

 

Veel woorden hebben een meervoud op -en, maar er zijn ook veel woorden die een meervoud kennen op -s. In veel van die gevallen kun je de -s er gewoon achter plakken, zoals bij: tafeltafels, actieacties, meisje meisjes, sleutel sleutels, computer computers etc.

In sommige gevallen moet je voor de -s een apostrof ' noteren. Dit doe je wanneer het de uitspraak zou beïnvloeden als je de -s eraan vast zou plakken, bijvoorbeeld:

autoauto's
agenda
agenda's
accu
accu's
mini
mini's

Als je achter deze woorden geen apostrof zou plaatsen, zou het woord niet meer kloppen.
Je doet ook een apostrof bij de meervoudsvorm van afkortingen, zoals:

BMWBMW's
wc
wc's
toatoa's

 

Er zijn ook woorden met een afwijkende meervoudsvorm, voorbeelden hiervan zijn:

museummusea

podiumpodia

centrum ⇒ centra

Deze woorden eindigen, zoals je ziet, allemaal op -um in het enkelvoud.

politicuspolitici

cataloguscatalogi

musicusmusici

Deze woorden eindigen, zoals je ziet, allemaal op -us in het enkelvoud.

 

Opdracht 1
Schrijf van onderstaande woorden de meervoudsvorm op.

1. tas

2. buis

3. draad

4. laars

5. gat

6. paleis

7. duif

8. prijs

Opdracht 2
Schrijf van onderstaande woorden de enkelvoudsvorm op.

1. ramen

2. rozen

3. poten

4. druiven

5. paden

6. straten

7. hoezen

8. borden

 

Opdracht 3
Maak onderstaande opdracht.


Opdracht 4
Schrijf de meervoudsvorm op van de volgende woorden.

1. familie
2. paraplu
3. beker
4. aspirine
5. hobo
6. pizza
7. toffee
8. shampoo
9. kaketoe
10. correctie

 

Opdracht 5
Maak onderstaande opdracht.

 

 

 

De antwoorden van opdracht 1, 2 en 4 vind je hieronder.

Les 2

Beste leerlingen, 

Vandaag gaan jullie aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 16A en 16B. Zoek de woorden die je niet weet op! Heb je tijd over? Maak dan ook 17A en 17B. 

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

Succes!

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag mag je verder werken aan je spreekbeurt! Hieronder vind je, voor de zekerheid, nogmaals alle informatie daarover.

Zorg dat je de spreekbeurt ook thuis oefent en timet, zodat je weet hoe lang hij ongeveer duurt.

 

Ben je al helemaal klaar? Ga dan lekker (buiten, als het mooi weer is) in je leesboek lezen! 

 


Wat is een spreekbeurt?
Een spreekbeurt is een presentatie die je voor de klas houdt over een bepaald onderwerp. Deze presentatie doe je alleen. Het is de bedoeling dat jij de klas wat leert over een onderwerp dat jij leuk vindt. Je geeft deze presentatie aan de hand van een powerpoint presentatie of een prezi.

Hoe maak je een goede spreekbeurt?

  1. ​Om een goede spreekbeurt te maken, is het belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past. Wanneer je dat doet, weet je waarschijnlijk al best veel over het onderwerp te vertellen en het maakt het maken van de spreekbeurt een stuk interessanter!
  2. Wanneer je een onderwerp hebt gekozen, ga je kijken of er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter een ander onderwerp kiezen.
  3. Vervolgens bedenk je minimaal vijf hoofdstukken. Verzamel informatie die je bij die hoofdstukken wil vertellen. Probeer je informatie uit verschillende en betrouwbare bronnen te halen. Zo kan je, naast boeken en het internet, wellicht iemand interviewen, een informatiegids of iets dergelijk opvragen of een documentaire bekijken.
    Let erop dat je genoeg informatie hebt om de tijd vol te praten (minstens 8 minuten). Je mag altijd meer hoofdstukken toevoegen!
  4. Open dan een powerpoint of prezi, maak een startdia met daarop het onderwerp en een plaatje. Bij de startdia vertel je altijd even waarom je het onderwerp hebt gekozen. Op de tweede dia komt een inhoudsopgave waarin alle hoofdstukken staan, zodat de klas precies weet welke hoofdstukken jij gaat behandelen. Geef vervolgens elk hoofdstuk minstens één dia. Zorg ervoor dat je hoofdstukken in een logische volgorde staan. Je laatste dia is een dia waarin je de bronnen neerzet die je hebt gebruikt. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een presentatie over spreekbeurten.
  5. Probeer je informatie in steekwoorden op te schrijven, dus ga geen zinnen in je powerpoint zetten! Als je dat wel doet, gaat de klas de tekst zitten lezen en is de aandacht bij jou weg. Het is belangrijk dat jij bij elk steekwoord weet wat je graag wil vertellen. Voeg ook plaatjes toe.
  6. Je mag ook beeldmateriaal gebruiken in de vorm van een filmpje. Let op: zorg dat je filmpje niet langer duurt dan twee minuten. Je mag ook twee filmpjes van bijvoorbeeld een minuut in je presentatie verwerken. Filmpjes tellen niet mee in de spreektijd. Zorg er ook voor dat je een filmpje kiest dat iets toevoegd aan jouw presentatie.
  7. Check vervolgens of je alle informatie in je powerpoint hebt staan en of je een verzorgde presentatie hebt, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens waar nodig.
  8. Leer alle tekst uit je hoofd en oefen hem thuis (ook op tijd!).

 

Hoe geef je een goede spreekbeurt?
Het is belangrijk dat je de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd doet. Probeer dus geen spiekbriefje te gebruiken, maar zorg dat je handig gebruikmaakt van je presentatie. Als het goed is, staan daar de belangrijkste woorden (steekwoorden) die jou een belletje doen rinkelen met wat je wil vertellen.

Tip: Probeer niet het hele verhaal de zinnen letterlijk in je hoofd te stampen, maar zorg dat je weet wat je bij elk woord wil vertellen en dat kan je dan in je eigen woorden doen. Als je een verhaal zin voor zin uit je hoofd gaat leren en je bent het even kwijt, dan kan je daardoor in paniek raken.


Daarnaast is het belangrijk dat je de klas in kijkt. Probeer hierbij alle leerlingen bij jouw verhaal te betrekken. Kijk dus de hele klas in.
Tip: Als je dit heel spannend vindt, probeer dan over de kinderen heen te kijken. Ook hiervoor is het dus van belang dat je de tekst uit je hoofd kent, want lezen en de klas in kijken tegelijkertijd is wat lastig.


Spreek rustig en luid, zodat iedereen je goed kan horen.

 

De opdracht

  • Je gaat een spreekbeurt maken over een onderwerp naar keuze.
  • De spreekbeurt moet tussen de 8 en 12 minuten duren. Dat is best lang, dus oefen thuis ook op tijd! Als je spreekbeurt dan te kort is, kan je nog een of meerdere hoofdstukken toevoegen.
  • Zorg dat je een powerpoint of prezi hebt, die jou door het verhaal heen helpt.
  • Let daarbij goed op de verzorging van de presentatie (spelling, hoofdletters, leestekens etc.)
  • Iedereen heeft de spreekbeurt op dezelfde dag af! Het Wheel zal per les beslissen wie er aan de beurt is, tenzij je zelf aangeeft de desbetreffende les je spreekbeurt te willen houden. Mocht je nou veel spullen willen meenemen, zorg dan dat je een afspraak maakt met je docent.


Je wordt beoordeeld op ...:
- of je het uit je hoofd doet;  

- de inhoud ⇒ klopt het wat je vertelt?;

- de tijd ⇒ hoe lang duurt jouw spreekbeurt (minstens 8 minuten);

- de verzorging van je presentatie ⇒ ziet je presentatie er netjes uit? Staan er geen foutjes in?;

- stem en volume ⇒ spreek je duidelijk? (Niet te snel of te langzaam? Niet te hard of te zacht?).

 

Aan de slag!
Je mag nu zelf aan de slag met het maken van een spreekbeurt! Zoek een onderwerp dat bij jou past.

Lees bovenstaande informatie regelmatig door om te controleren of je niks vergeet!

Hieronder vind je een voorbeeld van een powerpoint presentatie.

Week 5

Gedicht van de week

Les 1

Beste leerlingen, 

Vandaag gaan jullie aan de slag met de trappen van vergelijking. Lees de uitleg aandacht door, maak de opdrachten en kijk deze na! 



Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je uitleggen wat er wordt bedoeld met de trappen van vergelijking;
  • kan je de stellende trap van een woord benoemen;
  • kan je de vergrotende trap van een woord benoemen;
  • kan je de overtreffende trap van een woord benoemen.

 

Theorie
Bijvoeglijke naamwoorden kennen drie trappen van vergelijking, namelijk:

de stellende trap:         leuk          slim            mooi

de vergrotende trap:    leuker       slimmer     mooier

de overtreffende trap:  leukst       slimst         mooist

Hier gelden de volgende regels:

  • Zet in de vergrotende trap -er achter het woord: leuk - leuker, klein - kleiner, slim - slimmer.
    Je ziet dat slimmer ook een extra -m krijgt, omdat anders de uitspraak niet klopt. Soms moeten letters veranderen, verdwijnen of worden toegevoegd: machteloos - machtelozer, boos - bozer.
     
  • Wanneer een woord op een -r eindigt, krijgt de vergrotende trap -der i.p.v. -er:
    duur - duurder, stoer - stoerder
  • Zet in de overtreffende trap -st achter het woord: leuk - leukst, klein - kleinst, slim - slimst.

    Wanneer een woord op een -s eindigt, krijgt de overtreffende trap alleen nog maar een -t:
    machteloos - machtelozer - machteloost, boos - bozer - boost

    Sommige woorden eindigen op -st of -sch. Deze woorden krijgen in de overtreffende trap géén extra -st, maar in plaats daarvan gebruik je het woordje meest voor het woord:
    verrast - verraster - meest verrast, komisch - komischer - meest komisch

Bij een paar woorden lijken de vergrotende en overtreffende trap niet op de stellende trap. Deze moet je gewoon weten. Voorbeelden hiervan zijn:

goed - beter - best

weinig -  minder - minst

veel -  meer - meest

 

Opdracht 1
Schrijf onderstaande 10 bijvoeglijke naamwoorden over en zet er telkens de vergrotende en overtreffende trap achter. 

Noteer het zo: aardig - aardiger - aardigst

braaf, komisch, spannend, schoon, laf, dapper, boos, chagrijnig, weinig, goed

Opdracht 2
Maak onderstaande opdracht. 

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande link en maak de opdracht. Maak daarna een screenshot en zet deze in je document. Er staan een paar moeilijke tussen, die mag je natuurlijk best even op zoeken op internet.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/de-trappen-van-vergelijking/

 

 

De antwoorden van opdracht 1 vind je hieronder.

Les 2

Beste leerlingen, 

 

Vandaag gaan jullie aan de slag met Nieuwsbegrip. Deze les is het heel belangrijk dat je aandacht besteedt aan de manier van antwoorden. Zorg dat je in hele zin antwoord en de vraag in je antwoord meeneemt, bijvoorbeeld:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? 

De hoofdstad van Frankrijk is Parijs. 

Op deze manier ga je ook antwoord geven op de vragen over de tekst. 

Lees nu eerst de tekst aandachtig door, beantwoord daarna de vragen en kijk het kritisch na! 

 

 

 

De vragen vind je hier:

 

 


De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag mag je verder werken aan je spreekbeurt! Hieronder vind je, voor de zekerheid, nogmaals alle informatie daarover.

Zorg dat je de spreekbeurt ook thuis oefent en timet, zodat je weet hoe lang hij ongeveer duurt.

 

Ben je al helemaal klaar? Ga dan lekker (buiten, als het mooi weer is) in je leesboek lezen! 

 


Wat is een spreekbeurt?
Een spreekbeurt is een presentatie die je voor de klas houdt over een bepaald onderwerp. Deze presentatie doe je alleen. Het is de bedoeling dat jij de klas wat leert over een onderwerp dat jij leuk vindt. Je geeft deze presentatie aan de hand van een powerpoint presentatie of een prezi.

Hoe maak je een goede spreekbeurt?

  1. ​Om een goede spreekbeurt te maken, is het belangrijk dat je een onderwerp kiest dat echt bij jou past. Wanneer je dat doet, weet je waarschijnlijk al best veel over het onderwerp te vertellen en het maakt het maken van de spreekbeurt een stuk interessanter!
  2. Wanneer je een onderwerp hebt gekozen, ga je kijken of er genoeg informatie over het onderwerp te vinden is. Wanneer dit niet het geval is, kun je beter een ander onderwerp kiezen.
  3. Vervolgens bedenk je minimaal vijf hoofdstukken. Verzamel informatie die je bij die hoofdstukken wil vertellen. Probeer je informatie uit verschillende en betrouwbare bronnen te halen. Zo kan je, naast boeken en het internet, wellicht iemand interviewen, een informatiegids of iets dergelijk opvragen of een documentaire bekijken.
    Let erop dat je genoeg informatie hebt om de tijd vol te praten (minstens 8 minuten). Je mag altijd meer hoofdstukken toevoegen!
  4. Open dan een powerpoint of prezi, maak een startdia met daarop het onderwerp en een plaatje. Bij de startdia vertel je altijd even waarom je het onderwerp hebt gekozen. Op de tweede dia komt een inhoudsopgave waarin alle hoofdstukken staan, zodat de klas precies weet welke hoofdstukken jij gaat behandelen. Geef vervolgens elk hoofdstuk minstens één dia. Zorg ervoor dat je hoofdstukken in een logische volgorde staan. Je laatste dia is een dia waarin je de bronnen neerzet die je hebt gebruikt. Onderaan deze pagina vind je een voorbeeld van een presentatie over spreekbeurten.
  5. Probeer je informatie in steekwoorden op te schrijven, dus ga geen zinnen in je powerpoint zetten! Als je dat wel doet, gaat de klas de tekst zitten lezen en is de aandacht bij jou weg. Het is belangrijk dat jij bij elk steekwoord weet wat je graag wil vertellen. Voeg ook plaatjes toe.
  6. Je mag ook beeldmateriaal gebruiken in de vorm van een filmpje. Let op: zorg dat je filmpje niet langer duurt dan twee minuten. Je mag ook twee filmpjes van bijvoorbeeld een minuut in je presentatie verwerken. Filmpjes tellen niet mee in de spreektijd. Zorg er ook voor dat je een filmpje kiest dat iets toevoegd aan jouw presentatie.
  7. Check vervolgens of je alle informatie in je powerpoint hebt staan en of je een verzorgde presentatie hebt, zonder spelfouten en met hoofdletters en leestekens waar nodig.
  8. Leer alle tekst uit je hoofd en oefen hem thuis (ook op tijd!).

 

Hoe geef je een goede spreekbeurt?
Het is belangrijk dat je de spreekbeurt zoveel mogelijk uit je hoofd doet. Probeer dus geen spiekbriefje te gebruiken, maar zorg dat je handig gebruikmaakt van je presentatie. Als het goed is, staan daar de belangrijkste woorden (steekwoorden) die jou een belletje doen rinkelen met wat je wil vertellen.

Tip: Probeer niet het hele verhaal de zinnen letterlijk in je hoofd te stampen, maar zorg dat je weet wat je bij elk woord wil vertellen en dat kan je dan in je eigen woorden doen. Als je een verhaal zin voor zin uit je hoofd gaat leren en je bent het even kwijt, dan kan je daardoor in paniek raken.


Daarnaast is het belangrijk dat je de klas in kijkt. Probeer hierbij alle leerlingen bij jouw verhaal te betrekken. Kijk dus de hele klas in.
Tip: Als je dit heel spannend vindt, probeer dan over de kinderen heen te kijken. Ook hiervoor is het dus van belang dat je de tekst uit je hoofd kent, want lezen en de klas in kijken tegelijkertijd is wat lastig.


Spreek rustig en luid, zodat iedereen je goed kan horen.

 

De opdracht

  • Je gaat een spreekbeurt maken over een onderwerp naar keuze.
  • De spreekbeurt moet tussen de 8 en 12 minuten duren. Dat is best lang, dus oefen thuis ook op tijd! Als je spreekbeurt dan te kort is, kan je nog een of meerdere hoofdstukken toevoegen.
  • Zorg dat je een powerpoint of prezi hebt, die jou door het verhaal heen helpt.
  • Let daarbij goed op de verzorging van de presentatie (spelling, hoofdletters, leestekens etc.)
  • Iedereen heeft de spreekbeurt op dezelfde dag af! Het Wheel zal per les beslissen wie er aan de beurt is, tenzij je zelf aangeeft de desbetreffende les je spreekbeurt te willen houden. Mocht je nou veel spullen willen meenemen, zorg dan dat je een afspraak maakt met je docent.


Je wordt beoordeeld op ...:
- of je het uit je hoofd doet;  

- de inhoud ⇒ klopt het wat je vertelt?;

- de tijd ⇒ hoe lang duurt jouw spreekbeurt (minstens 8 minuten);

- de verzorging van je presentatie ⇒ ziet je presentatie er netjes uit? Staan er geen foutjes in?;

- stem en volume ⇒ spreek je duidelijk? (Niet te snel of te langzaam? Niet te hard of te zacht?).

 

Aan de slag!
Je mag nu zelf aan de slag met het maken van een spreekbeurt! Zoek een onderwerp dat bij jou past.

Lees bovenstaande informatie regelmatig door om te controleren of je niks vergeet!

Hieronder vind je een voorbeeld van een powerpoint presentatie.

Week 6

Gedicht van de week

Les 1

Beste leerlingen,

We gaan nog even door met de online lessen...

Vandaag gaan jullie aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst en maak vervolgens de opdrachten. 

 

 

 

Hier vind je de opdrachten (maak deze in je gedeelde document): 

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 18A en 18B. Zoek de woorden die je niet weet op! Heb je tijd over? Ga dan lekker lezen of maak je werkstuk af.

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

Succes!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

SPREEKBEURT

Aangezien we voorlopig nog online lessen moeten geven en volgen, zit de 'normale' spreekbeurt er helaas niet in dit jaar... Maar omdat jullie zoveel tijd en moeite in je spreekbeurt hebben gestopt, willen we deze tijd en moeite wel graag beoordelen.

Met alle docenten Nederlands hebben we het volgende bedacht:

  • je maakt een filmpje over jouw onderwerp;
  • je stuurt naast het filmpjes ook je gemaakte presentatie (powerpoint of prezi) op;
  • de deadline is woensdag 20 mei.

 

Filmpje
Je krijgt in de les tijd voor het maken van een filmpje waarin je zoveel mogelijk vertelt over jouw onderwerp. Dit mag je uiteraard op een creatieve manier aanpakken! Misschien vind jij het wel leuk om een soort journaal na te bootsen of door er een soort vlog van te maken. Kies een manier die in elk geval bij jou past en wat jij leuk vindt.
 

De regels:

  • het filmpje moet tussen de vier en zes minuten duren;
     
  • je mag dit filmpje op je eigen manier maken, maar jij moet wel degene zijn die het verhaal vertelt;
     
  • probeer de tekst wel zo veel mogelijk uit je hoofd te doen, dus ga niet staan voorlezen voor de camera.
     
  • deel het filmpje met je docent via de one drive of magister; is het bestand te groot? Dan kan je hem altijd nog versturen via https://wetransfer.com naar e.dral@atscholen.nl.
     

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus de informatie die je vertelt;
     
  • of je het verhaal redelijk soepel en uit je hoofd vertelt.

*Creatieve filmpjes maken zeker kans op pluspunten. Ben je niet zo creatief, wat uiteraard ook prima is, dan zal dit niet ten koste gaan van je cijfer. Er wordt dus vooral gelet op de inhoud en de manier van presenteren.

 

Presentatie
De weken voor de vakantie hebben jullie al veel tijd gestoken in jullie powerpoint presentatie of prezi's. Daarom wil ik deze ook graag van jullie hebben. Ook deze zal ik bekijken en beoordelen.

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus zie ik belangrijke steekwoorden staan;
     
  • of je gebruik maakt van steekwoorden en geen hele zinnen in je powerpoint hebt gezet;
     
  • de verzorging van je presentatie. Maak je bijvoorbeeld gebruik van een leesbaar letterype en plaatjes? Heb je hoofdletters staan waar dat moet? etc;
     
  • de spelling in je presentatie.

 

De presentatie mag je gewoon delen met je docent. Geef het document de volgende naam: presentatie + jouw voor- en achternaam.

 

Korte samenvatting
Uiterlijk woensdag 20 mei heeft de docent het volgende van je ontvangen:

- een filmpje over jouw onderwerp van 4 tot 6 minuten;

- je (powerpoint/ prezi) presentatie.
 

Beide onderdelen worden beoordeeld en daaruit komt één cijfer dat tweemaal meetelt voor Nederlands.

Week 7

Gedicht van de week

 

Probeer

wie niet probeert
zal ook nooit weten
wie te veel denkt
raakt snel versleten
wie te lang wacht

pist naast de pot
raakt beschimmeld
en verrot
wie niets verwacht
zal zich verbazen
wordt spontaan
omvergeblazen
wie durft te leven
zonder angst
wordt het gelukkigst
leeft het langst.

                                -René Oskam

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wanneer je als gebruikt;
  • kan je vertellen wanneer je dan gebruikt;
  • kan je als en dan op de juiste manier toepassen in zinnen;
  • kan je vertellen hoe je weet welk woord er achter als of dan moet komen.

 

Theorie
Er worden veel fouten gemaakt met de woorden als en dan. Daarnaast gebruikt men lang niet altijd het goede woord achter als of dan.

In de zin: Hij is sneller als mij  staan twee fouten.

De zin: Hij is sneller dan ik  klopt wel.


Als en dan

​Je gebruikt als wanneer iets gelijk is. Als staat altijd in combinatie met de woorden: (net) zo, even:

Joep is net zo lang als ik.

Marieke is even oud als jij.

Henk is bijna net zo snel als Pieter.

Als komt altijd na de stellende trap (lang, oud, snel).


Je gebruikt dan wanneer je te maken hebt met een verschil.  

Joep is langer dan ik.

Marieke is ouder dan jij.

Henk is sneller dan Pieter.

Dan komt altijd na de vergrotende trap (langer, ouder, sneller)

 

Ik of mij / jij of jou?
Welk woord er na als of dan komt, hoor je door de persoonsvorm achter de zin te plakken:

Gijs fietst harder dan jij. (fietst)
Je zegt namelijk niet: Gijs fietst harder dan jou. (fietst)

Pim is langer dan ik. (ben)
Je zegt namelijk niet: Pim is langer dan mij. (ben)

Finn voetbalt beter dan hij. (voetbalt)
Je zegt namelijk niet: Finn voetbalt beter dan hem. (voetbalt)

 

Zet de persoonsvorm dus in gedachten achter de zin en dan hoor je dat de woorden: ik, jij, zij, hij, wij altijd achter de woorden als en dan komen!

 

Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht.

Opdracht 2
Klik op onderstaande linkjes, lees de uitleg en maak de opdrachten.

https://www.berktekst.nl/formuleren/als-dan/

https://www.berktekst.nl/formuleren/psv-na-als-dan/

 


Opdracht 3
Maak onderstaande oefening. Let op! Hier zit ook een gedeelte herhaling van de trappen van vergelijking in. Mocht je die les nog even willen bekijken, dan vind je die hier

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na. 
 

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

Hieronder vind je de tekst:

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

Hier vind je de antwoorden. 

Les 3

SPREEKBEURT

Aangezien we voorlopig nog online lessen moeten geven en volgen, zit de 'normale' spreekbeurt er helaas niet in dit jaar... Maar omdat jullie zoveel tijd en moeite in je spreekbeurt hebben gestopt, willen we deze tijd en moeite wel graag beoordelen.

Met alle docenten Nederlands hebben we het volgende bedacht:

  • je maakt een filmpje over jouw onderwerp;
  • je stuurt naast het filmpjes ook je gemaakte presentatie (powerpoint of prezi) op;
  • de deadline is woensdag 20 mei.

 

Filmpje
Je krijgt in de les tijd voor het maken van een filmpje waarin je zoveel mogelijk vertelt over jouw onderwerp. Dit mag je uiteraard op een creatieve manier aanpakken! Misschien vind jij het wel leuk om een soort journaal na te bootsen of door er een soort vlog van te maken. Kies een manier die in elk geval bij jou past en wat jij leuk vindt.
 

De regels:

  • het filmpje moet tussen de vier en zes minuten duren;
     
  • je mag dit filmpje op je eigen manier maken, maar jij moet wel degene zijn die het verhaal vertelt;
     
  • probeer de tekst wel zo veel mogelijk uit je hoofd te doen, dus ga niet staan voorlezen voor de camera.
     
  • deel het filmpje met je docent via de one drive of magister; is het bestand te groot? Dan kan je hem altijd nog versturen via https://wetransfer.com naar e.dral@atscholen.nl.
     

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus de informatie die je vertelt;
     
  • of je het verhaal redelijk soepel en uit je hoofd vertelt.

*Creatieve filmpjes maken zeker kans op pluspunten. Ben je niet zo creatief, wat uiteraard ook prima is, dan zal dit niet ten koste gaan van je cijfer. Er wordt dus vooral gelet op de inhoud en de manier van presenteren.

 

Presentatie
De weken voor de vakantie hebben jullie al veel tijd gestoken in jullie powerpoint presentatie of prezi's. Daarom wil ik deze ook graag van jullie hebben. Ook deze zal ik bekijken en beoordelen.

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus zie ik belangrijke steekwoorden staan;
     
  • of je gebruik maakt van steekwoorden en geen hele zinnen in je powerpoint hebt gezet;
     
  • de verzorging van je presentatie. Maak je bijvoorbeeld gebruik van een leesbaar letterype en plaatjes? Heb je hoofdletters staan waar dat moet? etc;
     
  • de spelling in je presentatie.

 

De presentatie mag je gewoon delen met je docent. Geef het document de volgende naam: presentatie + jouw voor- en achternaam.

 

Korte samenvatting
Uiterlijk woensdag 20 mei heeft de docent het volgende van je ontvangen:

- een filmpje over jouw onderwerp van 4 tot 6 minuten;

- je (powerpoint/ prezi) presentatie.
 

Beide onderdelen worden beoordeeld en daaruit komt één cijfer dat tweemaal meetelt voor Nederlands.

Week 8

Gedicht van de week

 

 

Gratis
 

Aardig zijn is gratis

het kost je echt geen moer

een zeikbek brengt je nergens

en niemand vindt je stoer

slecht zaaien is slecht oogsten

het brengt je echt geen fuck

je ontneemt jezelf de kans

op levensvreugde en geluk

aardig zijn is gratis

maar het levert je veel op

wees aardig tegen anderen

of houd gewoon je kop

                                    -René Oskam

 

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan ik het begrip 'figuurlijk' uitleggen;
  • kan ik het begrip 'letterlijk' uitleggen;
  • kan ik benoemen of een uitspraak letterlijk of figuurlijk wordt bedoeld;
  • kan ik vertellen wat een uitdrukking is;
  • kan ik vertellen wat een gezegde is.

 

Theorie
Wat betekenen eigenlijk de begrippen letterlijk en figuurlijk?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als je naar bovenstaand plaatje kijkt, zie je dat twee mensen op een tafel voetballen. Dit gebeurt er wanneer het woord 'tafelvoetbal' letterlijk wordt genomen.

Letterlijk betekent dus dat wat je zegt woord-voor-woord klopt. Bij figuurlijk bedoel je eigenlijk wat anders dan dat je zegt, bijvoorbeeld de uitspraak:

Het is hondenweer.

Dit betekent niet dat er letterlijk honden uit de lucht vallen, maar er wordt hier figuurlijk bedoeld dat het slecht weer is.

In het dagelijks leven hoor je veel figuurlijk taalgebruik. Uitdrukkingen en gezegden zijn daar voorbeelden van. Als je bijvoorbeeld vlinders in je buik hebt betekent dit dat je verliefd bent en niet dat je letterlijk van die beesten in je buik rond hebt vliegen.

 

Een gezegde is figuurlijk taalgebruik en staat altijd in combinatie met andere woorden. Het is dus geen hele zin, maar een zinsdeel en het bevat geen werkwoord! Voorbeelden van bekende gezegden zijn:

- met hart en ziel

- willens en wetens

- een open deur

Uitdrukkingen lijken erg op gezegden, maar bevatten juist wel een werkwoord! Kijk maar naar de volgende voorbeelden:

- Lachen als een boer met kiespijn.

- Voor aap staan.

- Door de bomen het bos niet meer zien.



Opdracht 1
Hieronder zie je drie plaatjes. Geef per plaatje aan wat dit met letterlijk en figuurlijk te maken heeft.

 

 

Opdracht 2
Geef van onderstaande uitspraken aan of dit letterlijk of figuurlijk wordt bedoeld.

1. Myrthe kookt van woede.

2. De commissaris voelde de dief stevig aan de tand.

3. Wesley lacht om het grapje van Max.

4. Het is zo warm dat de mussen dood van het dak vallen.

5. De docent struikelde over haar woorden.

6. De mussen vlogen tegelijk weg.

7. De tandarts voelde aan de tanden van de patiënt.

8. De toekomst lacht Dina toe.  

9. Kimmi gaat vanavond koken.

10. De kleuter struikelde over zijn eigen voeten.



Opdracht 3
Klik op onderstaand linkje en maak de opdracht. Heb je deze voltooid? Zet dan een screenshot in je document.

https://leestrainer.nl/Begrijpend%20lezen/groep5%20en/letterlijk/offiguurlijk.htm

 

Opdracht 4
Geef van onderstaande uitspraken aan of je te maken hebt met een uitdrukking of met een gezegde. Het gaat om het cursieve/schuingedrukte gedeelte.

1. De hond in de pot vinden.

2. Brood op de plank hebben.

3. Met hart en ziel zong zij het liedje voor het koningshuis.

4. Liefde maakt blind.

5. Dit tv-programma is allemaal doorgestoken kaart.

6. Van top tot teen was Jeroen verkleed.

7. Nu komt de aap uit de mouw.

8. Zij is een kunstenares in hart en nieren.

 

 

Hieronder vind je de antwoorden:

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na.

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

SPREEKBEURT

Aangezien we voorlopig nog online lessen moeten geven en volgen, zit de 'normale' spreekbeurt er helaas niet in dit jaar... Maar omdat jullie zoveel tijd en moeite in je spreekbeurt hebben gestopt, willen we deze tijd en moeite wel graag beoordelen.

Met alle docenten Nederlands hebben we het volgende bedacht:

  • je maakt een filmpje over jouw onderwerp;
  • je stuurt naast het filmpjes ook je gemaakte presentatie (powerpoint of prezi) op;
  • de deadline is woensdag 20 mei.

 

Filmpje
Je krijgt in de les tijd voor het maken van een filmpje waarin je zoveel mogelijk vertelt over jouw onderwerp. Dit mag je uiteraard op een creatieve manier aanpakken! Misschien vind jij het wel leuk om een soort journaal na te bootsen of door er een soort vlog van te maken. Kies een manier die in elk geval bij jou past en wat jij leuk vindt.
 

De regels:

  • het filmpje moet tussen de vier en zes minuten duren;
     
  • je mag dit filmpje op je eigen manier maken, maar jij moet wel degene zijn die het verhaal vertelt;
     
  • probeer de tekst wel zo veel mogelijk uit je hoofd te doen, dus ga niet staan voorlezen voor de camera.
     
  • deel het filmpje met je docent via de one drive of magister; is het bestand te groot? Dan kan je hem altijd nog versturen via https://wetransfer.com naar e.dral@atscholen.nl.
     

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus de informatie die je vertelt;
     
  • of je het verhaal redelijk soepel en uit je hoofd vertelt.

*Creatieve filmpjes maken zeker kans op pluspunten. Ben je niet zo creatief, wat uiteraard ook prima is, dan zal dit niet ten koste gaan van je cijfer. Er wordt dus vooral gelet op de inhoud en de manier van presenteren.

 

Presentatie
De weken voor de vakantie hebben jullie al veel tijd gestoken in jullie powerpoint presentatie of prezi's. Daarom wil ik deze ook graag van jullie hebben. Ook deze zal ik bekijken en beoordelen.

Je wordt beoordeeld op:

  • de inhoud, dus zie ik belangrijke steekwoorden staan;
     
  • of je gebruik maakt van steekwoorden en geen hele zinnen in je powerpoint hebt gezet;
     
  • de verzorging van je presentatie. Maak je bijvoorbeeld gebruik van een leesbaar letterype en plaatjes? Heb je hoofdletters staan waar dat moet? etc;
     
  • de spelling in je presentatie.

 

De presentatie mag je gewoon delen met je docent. Geef het document de volgende naam: presentatie + jouw voor- en achternaam.

 

Korte samenvatting
Uiterlijk woensdag 20 mei heeft de docent het volgende van je ontvangen:

- een filmpje over jouw onderwerp van 4 tot 6 minuten;

- je (powerpoint/ prezi) presentatie.
 

Beide onderdelen worden beoordeeld en daaruit komt één cijfer dat tweemaal meetelt voor Nederlands.

Week 9

Gedicht van de week

 

Morgen

 

Morgen zal het anders worden
vanaf morgen ga ik leven
vanaf morgen zal ik doelen stellen
vanaf dan ben ik gedreven.

Niemand zal mij tegenhouden
- met volle vaart vooruit -

niet meer stap voor stap
maar dwars door het geluid.

Niemand leest mij nog de les
ik ga doen waar ik voor sta
morgen zal het anders worden

of misschien de erna. 

                                    -René Oskam

 

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je kenmerken van gedichten noemen;
  • kan je het begrip strofen uitleggen;
  • kan je vertellen wat een elfje is;
  • ben je zelf bezig geweest met dichten.

 

Theorie
Gedichten herken je meestal meteen, omdat die er anders uitzien dan een 'gewone' tekst. Een gedicht is vaak herkenbaar door een of meer van de volgende kenmerken:

- Vaak rijmen woorden op elkaar, maar dat hoeft niet per se;

- Dingen worden op een mooie, leuke of bijzondere manier gezegd;

- Vaak loopt de zinsopbouw net even wat anders dan in normale zinnen;

- Zinnen zijn vaak korter in gedichten dan in 'gewone' teksten;

- De tekst van een gedicht wordt vaak in stukjes verdeeld. Deze stukjes noem je strofen.

 

Strofen zijn dus eigenlijk de coupletten in een gedicht. In onderstaand gedicht zie je dat het gedicht uit vijf strofen van vier regels bestaat.

 

 


strofe 1

 

strofe 2

 

strofe 3

 

strofe 4

 


strofe 5

 

 

 

 

 

Een dichter zet vaak zijn gedachten of gevoel op papier.

 

Opdracht 1
Soms kunnen gedichten best ingewikkeld zijn en moet je ze minstens twee keer lezen om te begrijpen wat er staat. Dichters spelen namelijk vaak met woorden. Bekijk onderstaand gedicht en beantwoorden de vragen.


SMS

Tijdens de Engelse les
kreeg ik jou sms.

Terwijl ik las
'Hou je van mij?'
vroeg de leraar:
'Do you know
the answer
to question two?'

Ik antwoordde snel:
'Yes, of course,
I do!'


1. Welke kenmerken van een gedicht herken jij in SMS?

2. Uit hoeveel strofen bestaat dit gedicht?

3. Waarom zijn sommige zinnen schuingedrukt denk je?

4. In het gedicht staan vier woorden waarvan er twee rijmen. Welke woorden rijmen in het gedicht?

5. Welke twee betekenissen heeft de laatst zin: 'Yes, of course, I do!' ?

6. Wat vind jij van dit gedicht?

 

Opdracht 2
Een songtekst is eigenlijk ook een gedicht, maar dan op muziek. Hieronder vind je de songtekst van: 'Ze huilt maar ze lacht' van Maan. Bekijk de songtekst en beantwoord daarna de vragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Uit hoeveel coupletten bestaat dit lied?

2. Welke twee zinnen worden vaak herhaald in het nummer?

3. Noem minstens drie woordparen die met elkaar rijmen.

4. Wat wordt er bedoeld met: 'Ze huilt maar ze lacht' denk je?

5. Wie wordt er bedoeld met een ander in de zin: ' En ze kijkt in het raam, ziet een ander daar staan'?

6. Welke verandering vindt er in het laatste couplet plaats?

 

 

Opdracht 3
Gedichten kunnen heel kort zijn. Een voorbeeld van een kort gedicht is een eflje.

Een elfje is een gedicht dat uit elf woorden bestaat. Een voorbeeld hiervan zie je hier:

1 woord

2 woorden

3 woorden

4 woorden

1 woord

 

 

Kies je favoriete songtekst van dit moment en maak een elfje over dat nummer. Dat mag zijn over welk gevoel jij krijgt van het nummer, maar bijvoorbeeld ook over welke boodschap er in het nummer zit. Je mag ook meerdere elfjes maken natuurlijk.

 

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1 en 2:

 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na.

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • ben je bezig geweest met het maken van een gedicht. 

 

Tijdens deze les ga je aan de slag met het schrijven van een gedicht! 

 

De opdracht
Schrijf een gedicht over deze gekke coronatijd van minstens 3 strofen. Weet je even niet meer wat een strofe is, kijk dan hier.  
 

Jouw gedicht hoeft niet per se te rijmen, maar dat mag natuurlijk wel! 
 

Schrijf je gedicht eerst in klad om het vervolgens in het net te schrijven. Let dan extra op spelling en hoofdletters enzovoorts. Laat het eventueel door je ouders controleren! 

 

Je mag je gedicht zowel in een bestand als op papier maken. Uiteraard mag je het blad ook versieren. Maak er een kunstwerk van! 

 

Belangrijk
- Je krijgt hier twee lessen de tijd voor;

- Je deelt je gedicht met de docent en de leukste gedichten krijgen een plekje in de school/ een lokaal. Je krijgt hier geen cijfer voor, maar we verwachten van iedereen dat hij/zij zijn/haar best doet;

- Je mag je docent, als je dat wil, een opname sturen waarin je het gedicht voordraagt. 

 

 

Extra

Ben je nou eerder klaar met de opdrachten of wil je graag iets extra's doen? Dan kan je hieronder kiezen uit verschillende keuzeopdrachten!

 

Keuzeopdracht A: De Corona-crisis

Zoek zoveel mogelijk informatie uit verschillende bronnen op over het coronavirus. Maak een document in de one drive en ga met de volgende dingen aan de slag:

- Maak een tijdlijn van het nieuws over het virus.

- Vergelijk het nieuws uit verschillende bronnen. Zegt de ene bron iets anders dan de andere?

- Heb je nepnieuws gevonden over het coronavirus? Verzamel al het nepnieuws.

- Verzamel allerlei grapjes/ grappige foto's die mensen elkaar sturen die betrekking hebben op het coronavirus. Denk hierbij aan plaatjes/ foto's die op Facebook langskomen, zoals hieronder.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Keuzeopdracht B: woordwinst

Maak onderstaande oefeningen. Natuurlijk hoef je ze niet allemaal in 1 keer te maken! Zoek de woorden die je niet kent op!


De antwoorden vind je onder het document.

 

 

De antwoorden vind je hier. Let op: dit document bestaat uit meerdere pagina's. 

 

 

Keuzeopdracht C: werkwoordspelling
Bij deze opdracht kun je oefenen met werkwoord spelling. Zoals je weet is het belangrijk om dit goed onder de knie te krijgen! De antwoorden staan onder het document. 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Keuzeopdrachten

Opdracht A

In onderstaande woordzoeker staan 15 meervoudsvormen. Probeer ze allemaal te vinden.

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht B
Hieronder staan vijf rijtjes van vier meervoudsvormen. Schrijf van elk rijtje op welke meervoudsvorm onjuist is geschreven. Verbeter vervolgens de meervoudsvorm.

1.
kaarsen
huizen
bazen
wenzen

2.
boeven
nefen
kettingen
straffen

3.
olijven
misdrijven
wolfen
scherven

4.
tariefen
bedrijven
neuzen
fotografen

5.
rijbewijzen
filosofen
kansen
muisen


Hieronder vind je de antwoorden.

Klas 2

Beste leerlingen,

Wat zijn we in een bizarre situatie beland! Via deze wikiwijs hopen wij jullie zo goed mogelijk te kunnen bedienen, zodat jullie niet achter gaan lopen.

Tijdens de lessen zijn de docenten bereikbaar via mail en (Skype)chat. Stel je vragen dus gerust! Je bent zelf verantwoordelijk voor het werk dat je maakt. We adviseren je dan ook om te proberen alles zo goed en volledig mogelijk te maken.

 

Groeten en veel succes!

 

De docenten Nederlands

Week 1

Gedicht van de week

Corona


We zijn er nu wel zeker van
ondanks wiebelige bronnen
het Corona virus uit Wuhan
is aan een wereldreis begonnen.

Dankzij een onzichtbaar pak
en menselijke handen
bereikt het virus met gemak
wel meer dan vijftig landen.

We struikelen iedere morgen
over een uitgebreid journaal
de wereld van Corona zorgen
achtervolgt ons allemaal.

Er is de afgelopen weken
veel op internet gezocht
de maskers zijn niet aan te slepen
en ook de zeep is uitverkocht.

De GGD is voorbereid
op de komst van deze gast
en trekt een kant-en-klaar beleid
plus draaiboek uit de kast.

Ze regelen de quarantaine
onderzoeken het contact
en alle vragen over hygiëne
worden uiteraard ook opgepakt.

Dan zijn er nog verhalen
vanuit de mediafabriek
waardoor sommigen verdwalen
in het doolhof van paniek.

Wat de mensen ook beweren
het zal gaan zoals het gaat
als we onderweg maar leren
dat ‘zekerheid’… niet eens bestaat.

 

© Marjanekke

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met zelfstandige naamwoorden die een meervoud hebben op -en, ën of -n. Lees de uitleg zorgvuldig door, maak de opdrachten en kijk vervolgens opdracht 1 na. Je vindt de antwoorden onderaan de pagina. Open deze uiteraard pas wanneer je opdracht hebt voltooid. Let op! Dit is jaartoetsstof!

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • schrijf je de meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden die op -en, ën of op -n eindigen op de juiste wijze.

 

Theorie

Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en, voorbeelden hiervan zijn:

bord → borden; jas → jassen; potlood → potloden; zeef → zeven; doos → dozen etc.

Je kan hier zien dat bij sommige woorden wat verandert. Een f wordt bijvoorbeeld een v of er komt bijvoorbeeld een extra medeklinker te staan. Dit zijn woorden waarvan je het meervoud waarschijnlijk zonder problemen juist weet te schrijven.

 

Meervoud op -ën
Er zijn ook zelfstandige naamwoorden die in het enkelvoud eindigen op -ie of -ee. Bij deze woorden schrijf je het meervoud anders! Bij de woorden die op -ie eindigen, kijk je waar de klemtoon in het woord ligt.

Valt de klemtoon op de laatste lettergeep, dus op de -ie, dan komt er achter het woord -ën te staan, bijvoorbeeld:

me-lo-die melodieën;     sym-fo-nie symfonieën;      knie knieën


Tip: zeg het woord meerdere keren in je hoofd met steeds de klemtoon op een andere lettergreep. Vaak klinkt er maar één optie goed en die houd je dan aan!

Bij woorden die eindigen op -ee komt er altijd -ën achter het woord, bijvoorbeeld bij woorden als:

ideeideeënfee feeën;  twee tweeën etc.

 

Meervoud op -n
Je hebt net geleerd dat veel zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie een extra en krijgen met op de -e een trema (ë).
Er zijn ook woorden waar alleen een -n achterkomt met een trema op de -e die er al staat.

Dit geldt voor de woorden waarbij de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt, maar juist ergens anders in het woord, bijvoorbeeld in het begin of in het midden.  

Deze woorden komen wat minder vaak voor dan de woorden waarbij de klemtoon wel op de laatste lettergreep ligt, maar ze zijn er absoluut! Hieronder zie je daar enkele voorbeelden van:

bacterie bacteriën;     porie poriën;      kolonie koloniën

 

Opdracht 1
Schrijf van de volgende woorden het meervoud in je schrift.

stopcontact             categorie                  bij
bedrijf                       zee                           genie
amfibie                     omslag                     huis
olie                           k
opie                        muzieknoot
glas                          mineraal                   bacterie
kloof                         slee                          harmonie

 

Opdracht 2
Ga naar de volgende site. Lees daar de uitleg door en maak dan de twee oefeningen!

http://www.berktekst.nl/spelling-overig/meervoud-van-zn/

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande link, lees de uitleg, bekijk de filmpjes en maak de oefeningen.

https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/spellingsregels/meervoudsuitgangen-tussenklank/

 

 

 

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag ga je aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst aandachtig door, beantwoord daarna de vragen en kijk vervolgens na!

Snap je een woord niet? Zoek dan de betekenis op!

 

Tekst: 

 

De vragen vind je hieronder. 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag kan je verder werken aan je werkstuk. Hieronder vind je voor de zekerheid het beoordelingsformulier en een handleiding voor het schrijven van een werkstuk.

Lees de documenten zorgvuldig door, zodat je weet wat er van je wordt verwacht.

 

Voor alsnog is de definitieve inleverdatum vrijdag 17 april!

Week 2

Gedicht van de week

Wakker

Ik werd wakker voor de wekker

en potverdorie dat was lekker

want ik voelde al meteen

vandaag wordt er zo één

die mij nog lang zal blijven heugen

dus geniet ik met volle teugen

van elk minuutje van vandaag

zonder gezeur en/of geklaag 

vandaag zal niet mislukken 

dit fijne dagje ga ik plukken

ik heb een glimlach op mijn bek

want vandaag wordt echt te gek. 
 

                                  René Oskam 

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met zelfstandige naamwoorden die een meervoud hebben op -s of -'s. Lees de uitleg zorgvuldig door, maak de opdrachten en kijk vervolgens opdracht 1 en 4 na. Je vindt de antwoorden onderaan de pagina. Open deze uiteraard pas wanneer je opdracht hebt voltooid. Let op! Dit is jaartoetsstof!


Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • schrijf je de meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden die op -s en -'s eindigen op de juiste wijze.

 

Theorie

Je weet nu hoe je de meervoudsvormen schrijft bij woorden die een meervoud hebben op -en. Er zijn ook veel woorden die een meervoud hebben op -s of -'s. Deze woorden gaan we deze les bespreken.


Meervoud op -s
Bij zelfstandige naamwoorden die een meervoud op -s hebben, moet je vaak de -s aan het woord vast schrijven, maar soms beïnvloedt dit de uitspraak van het woord. In dat geval schrijf je een apostrof en een -s (-'s).

Bij de meeste woorden kan de -s er gewoon achter worden geplakt. Voorbeelden hiervan zijn:

shampoo → shampoos; actie → acties; datum → datums; niveau → niveaus; lente → lentes


In geen van deze gevallen wordt de uitspraak aangetast en dus kan de -s er gewoon achter worden gezet.
Ook bij woorden die een accent hebben op de laatste -e (è of é). Voorbeelden hiervan zijn:

café → cafés; logé → logés

 

Meervoud op 's
Er zijn ook woorden waarbij de uitspraak verandert als je er een -s meteen achter schrijft. Dit zijn woorden die eindigen op een enkele a, o, u, i of y. Achter deze woorden plak je de -s niet zomaar vast, maar dan komt er een apostrof (') voor de -s te staan.
Voorbeeld hiervan zijn:

paraplu → paraplu's; auto → auto's; bikini → bikini's; baby → baby's


Bij de woorden die op een -y eindigen, zit nog wel een moeilijkheid.
Deze regel geldt namelijk alleen voor de woorden die op een -y eindigen die je uitspreekt als '-ie', zoals bij: baby (ie), hobby (ie), pony (ie). Het meervoud van deze woorden is dus: baby's, hobby's en pony's.


Maar je hebt ook woorden die eindigen op een -y die als een '-j' wordt uitgesproken, zoals bij: spray (j) en display (j). Bij deze woorden mag de -s er wel gewoon worden achter geplakt, omdat het geen gevolg heeft voor de uitspraak → sprays en displays.

Ook bij afkortingen komt er altijd -'s achter de afkorting. Voorbeelden hiervan zijn:

wc → wc's; cd → cd's; gsm → gsm's  

 

Opdracht 1
Schrijf van onderstaande woorden de meervoudsvorm op.

1. pyjama

2. actie

3. foto

4. appel

5. agenda

6. café

7.cd

8. tram

 

Opdracht 2
Maak onderstaande oefening.

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande link en maak de oefening in Cambiumned.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-meervouden/

Probeer een score van minstens 80% te behalen!

 

Opdracht 4 Door elkaar
Je weet nu hoe je meervoudsvormen met zowel -en (-ën) en -s (-'s) schrijft. Noteer van de onderstaande woorden de meervoudsvorm. Let op! Ze staan hier door elkaar.

1. niveau

2. gala

3. ree

4. monteur

5. bacterie

6. camera

7. symfonie

8. logé

9. hobby

10. boom

 

 

 

Les 2

Vandaag ga je aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 10A en 10B. Zoek de woorden die je niet weet op!

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag kan je verder werken aan je werkstuk. Hieronder vind je voor de zekerheid het beoordelingsformulier en een handleiding voor het schrijven van een werkstuk.

Lees de documenten zorgvuldig door, zodat je weet wat er van je wordt verwacht.

 

Voor alsnog is de definitieve inleverdatum vrijdag 17 april!

Week 3

Gedicht van de week

 

Detective

Mijn jas ligt in de koelkast

aan de kapstok hangt een schoen

mijn tas ligt in de oven

onder mijn kussen een citroen

tussen de vissen drijft mijn hamster

en in zijn kooi spartelt een vis

er liggen punaises tussen mijn lenzen

wat meestal niet zo handig is

ik vind mijn tandenborstel terug

daar waar de pleeborstel moet staan

dus soms ruikt mijn mond wat gek

vlak voor en na het slapengaan

vaak voel ik mij een detective

ben altijd ergens naar op zoek

maar ik beschouw het als een zegen

niet als een onaangename vloek

want ik ben niet chaotisch

ik gebruik dat zoeken als tactiek

om mijn grijze massa jong te houden

het is hersengymnastiek.

                                                             
                                                              -René Oskam

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag mogen jullie aan de slag met interpunctie. Lees de uitleg zorgvuldig door, maak de opdrachten en kijk opdracht 1 na.

 

Succes!

 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat interpunctie inhoudt;
  • plaats je leestekens op de juiste wijze in een zin.

 

Theorie interpunctie

Interpunctie is het gebruik van leestekens in een tekst. Hierbij kan je denken aan: komma's, punten, vraagtekens, uitroeptekens, aanhalingstekens enzovoorts.

Sommige leestekens geven een pauzemoment aan (. , : ; -) en andere bijvoorbeeld de intonatie (? !)

Hieronder wordt per leesteken verteld wanneer je het gebruikt:
 

De punt (.)
Aan het eind van een zin waarin iets wordt medegedeeld zet je een punt. Er komt géén spatie voor een punt. Als je na de punt op dezelfde regel verdergaat, komt er wel een spatie na de punt. Na een afkorting die op een punt eindigt, komt geen tweede punt! Voorbeeld: Die afspraak staat voor donderdag a.s.

Het vraagteken (?)
Na een vraag schrijf je een vraagteken. Er komt géén spatie voor het vraagteken te staan. Als je na het vraagteken op dezelfde regel verdergaat, komt er wel een spatie na de het vraagteken.

Het uitroepteken (!)
Als je een uitroep/ waarschuwing wil geven in je tekst maak je gebruik van een uitroepteken. Er komt géén spatie voor het vraagteken te staan. Als je na het uitroepteken op dezelfde regel verdergaat, komt er wel een spatie na de het uitroepteken.

De komma (,)
Je gebruikt een komma:

  • als je te maken hebt met een opsomming: Ik ga naar de supermarkt en ik haal sla, komkommer, tomaten, eieren, spaghetti, melk en suiker;
     
  • wanneer er twee bijvoeglijke naamwoorden staan die bij hetzelfde zelfstandige naamwoord horen: Daar staat een mooie, groene auto;
     
  • als er twee persoonsvormen in een samengestelde zin naast elkaar staan: Als je hier rechtdoor loopt, kom je vanzelf in het centrum terecht;
     
  • wanneer je te maken hebt met een briefaanhef. Je zet altijd een komma achter een briefaanhef: Geachte heer Bos, ;
     
  • wanneer je te maken hebt met een aanspreking, dus wanneer je iemand specifiek aanspreekt in je tekst: Maarten, waar zit je?;
     
  • vóór de volgende voegwoorden: omdat, want, terwijl, hoewel, mits etc;
     
  • meestal niet voor de voegwoorden dat en en: Ik zie dat je naar de kapper bent geweest;
     

Er komt géén spatie voor een komma te staan. Na een komma komt altijd een spatie, mits je met een komma in een getal te maken hebt (€12,50).


*De dubbele punt (:)
Na een dubbele punt komt meestal een opsomming, een uitleg of een citaat.

  • De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
     
  • Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.
     
  • De minister heeft gezegd: "Hier is geen geld meer voor."

 

*Aanhalingstekens (''...'' / '...')
Aanhalingstekens zet je ergens omheen, bijvoorbeeld om een citaat of een zelfbedacht woord.
Ná de beginaanhalingstekens komt nooit een spatie. Vóór de eindaanhalingstekens komt ook nooit een spatie. Daarmee voorkom je dat de aanhalingstekens gescheiden worden van het citaat als de zin wordt afgebroken aan het eind van een regel. Het moet namelijk één geheel zijn.

Guus vroeg: ''Wanneer hebben we eigenlijk vakantie?''

Vraagtekens en uitroeptekens die bij het citaat horen, moeten ook vóór de eindaanhalingstekens komen te staan. Ook als het citaat de zin de zin afsluit, komt er geen punt achter de aanhalingstekens. Zie bovenstaand voorbeeld.


Ook als een komma in het citaat hoort, moet het binnen de aanhalingstekens komen te staan:

"Ik doe mee," zei Henk, "maar dan wil ik wel winnen."​


Er komt een komma buiten de aanhalingstekens wanneer er in het citaat eigenlijk een punt moet komen te staan, terwijl de zin nog niet klaar is.

'Ik ga vanavond naar dat feest' , zei Lisa.


Als de zin eindigt met een citaat, hoef je geen extra punt achter het citaat te zetten:
Maarten antwoordde: 'Ja, dat lijkt mij ook een goed idee.'

Een citaat begint met een hoofdletter: Maarten zei: 'Doe mij maar een cola.'

Je hebt dubbele aanhalingstekens (''...'') en enkele aanhalingstekens ('...'). Vaak worden dubbele aanhalingstekens gebruikt voor letterlijke citaten, al mag je wel enkele aanhalingstekens gebruiken.

Enkele aanhalingstekens worden voornamelijk gebruikt om woord te benadrukken, zoals: 'weetwoorden'.


Je bent vrij in het kiezen van welke aanhalingstekens je gebruikt, al moet je je wel aan de volgende regels houden:

  • Zorg dat de beginaanhalingstekens en de eindaanhalingstekens van hetzelfde type zijn, dus of allebei dubbel of allebei enkel.
     
  • Zet geen spatie na aanhalingstekens openen, zet geen spatie voor aanhalingstekens sluiten. Met andere woorden: plak de aanhalingstekens vast aan hetgeen waar ze omheen staan:
    Er staat" verboden toegang "op het hek.
    Er staat "verboden toegang" op het hek.

     
  • Als je citaten binnen citaten hebt, wissel dan de aanhalingstekens logisch af. Bijvoorbeeld:

    De directeur vroeg: "Wie heeft er 'protest' op de voordeur gekalkt?"

 

 

Opdracht 1
In onderstaande zinnen staan geen leestekens. Schrijf de zinnen over en plaats leestekens waar dat nodig is. Kies uit: ? - ! - . - ,

1. Marijke wil jij de was even uit de droger halen

2. In de supermarkt haal ik eieren brood sla en vlees

3. Pas op

4. Als jij alvast de aardappels schilt snijd ik de wortels

5. Wij hebben gisteren een grote glanzende auto gehuurd

6. Ik ga niet naar school omdat ik mij niet zo lekker voel

7. Waar zullen we gaan eten

 

Opdracht 2
Klik op onderstaande link en lees eerst de uitleg! Maak vervolgens de oefening.

https://leestrainer.nl/Spelling/lees/tekens.htm

 

Opdracht 3
Klik op onderstaande link en maak de oefeningen waarvan jij denkt dat die goed zijn om voor jou te oefenen. Kies dus de leestekens die je een beetje lastig vindt. Je hoeft dus niet alle opdrachten te maken, maar tot het einde van de les kan je er best een aantal maken. 

http://members.home.nl/hj.roks/leestekens.html

 

 

 

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag ga je aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst aandachtig door en doe vervolgens de volgende opdrachten:

 

*Het is een oude tekst.

 

Tekst:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag kan je verder werken aan je werkstuk. Hieronder vind je voor de zekerheid het beoordelingsformulier en een handleiding voor het schrijven van een werkstuk.

Lees de documenten zorgvuldig door, zodat je weet wat er van je wordt verwacht.

 

 

Week 4

Gedicht van de week

 

Gasbal

Kijk hem staan, die dikke gasbal

op zijn troontje way up high

met zijn bloedhete tentakels

hij is de koning in de sky

hij lokt ingedutte mensen

hun krappe winterholen uit

legt een fijne zomergloed

op hun bleke winterhuid

hij regelt met één knipoog

dat iedereen zich schaarser kleedt

hij laat het land naar bloemen ruiken

en stadsbussen naar zweet

blijf maar shinen, dikke gasbal

grote bestrijder van de kou

jij bent de grote ster vandaag

en alles draait om jou.

                                               - René Oskam

Les 1

Beste leerlingen,

Deze les gaan jullie aan de slag met afleidingen en voorvoegsels. LEES de uitleg aandachtig, maak de opdrachten en kijk deze na!

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat een afleiding is;
  • kan je vertellen wat een voorvoegsel is;
  • kan je verschillende voorvoegsels benoemen;
  • kan je vertellen wat verschillende voorvoegsels betekenen.


Theorie

Voor je aan de slag gaat met voor- en achtervoegsels is het van belang om te weten wat een afleiding is.

Afleiding
Eerder dit jaar heb je van alles geleerd over samenstellingen. Een afleiding lijkt wel een beetje op een samenstelling. Alleen waar het bij een samenstelling om twee woorden gaat die afzonderlijk gebruikt kunnen worden (tuin+man), heb je bij een afleiding te maken met een deel van het woord dat je niet zelfstandig kunt gebruiken.

Bijvoorbeeld bij het woord: verliefdheid.  Verliefd is hier wel een op zichzelf staand woord, maar -heid niet.


Meerdere voorbeelden van afleidingen zijn:

onschuldig, leesbaar, vriendelijk, bevriezen, respectloos, ex-president

Die delen die niet op zichzelf te gebruiken zijn, zijn voor- en achtervoegsels. Je gebruikt deze dus nooit los, maar juist in combinatie met een ander woord!

Het woord waarmee je het voor-/achtervoegsel kan combineren heet een grondwoord. Grondwoorden zijn woorden die je wel los kunt gebruiken. Het is de kortste vorm van het woord waarvan een afleiding wordt afgeleid.

 

Opdracht 1
Hieronder staan verschillende afleidingen. Benoem van elke afleiding het grondwoord en het voor-/achtervoegsel. Maak twee kolommen in je schrift waarbij je boven de eerste kolom grondwoord noteert en boven de tweede kolom voor-/ achtervoegsel.

1. gelukkig
2. jongentje
3. begripvol
4. goochelaar
5. werkbaar
6. onwerkelijk
7. misvatting
8. gevaarlijk
9. prehistorie


De antwoorden vind je hieronder:

 

Theorie
Voor veel woorden staat een voorvoegsel. Een voorvoegsel is een woord(je) dat voor het grondwoord staat. En het grondwoord is het belangrijkste woord (zelfstandige naamwoord). Een grondwoord is op zichzelf te gebruiken. Een voorvoegsel kun je niet los gebruiken, maar dat moet altijd in combinatie met een ander woord staan.

 

Je hebt veel verschillende voorvoegsels, maar de meest voorkomende vind je in het schema hieronder.

voorvoegsels

betekenis

voorbeeld

a-, ab-

niet

asociaal, absent

anti-

tegen

antiroosshampoo

wan

slecht

wantrouwen, wanhoop

de-

slecht, naar beneden

defect, degradatie

des-

niet, geen

desinteresse

dis-

verkeerd, niet

diskwalificatie

ge-

 

gebeurd, geduld

be-

 

bedoel

ver-

 

verhaal

her-

opnieuw

heropvoeding, hergebruiken

inter-

tussen

interland

mis-

verkeerd

misoogst, mislukt

on-

niet

ongeïnteresseerd, ongeluk

over-

te veel

overspannen, overbelast

pre-

voor (van tijd)

prehistorie

non-

niet, zonder

non-actief

re-

opnieuw, in plaats van

reïntegratie, representatie

ex-

niet meer

ex-vriend

 

Waarschijnlijk gebruik je de meeste voorvoegsels al regelmatig. Een voorvoegsel kan je helpen om de betekenis van een woord te vinden. Daarvoor is het wel belangrijk dat je weet waar de verschillende voorvoegsels voor staan (zie schema).


Bijvoorbeeld in de zin: Plastic flessen kun je heel goed hergebruiken. Her betekent opnieuw. Hergebruiken is dus iets opnieuw gebruiken.

 

Opdracht 2
Hieronder zie je een schema staan met in de eerste kolom voorvoegsels. In de tweede kolom staan de grondwoorden. Zoek de juiste combinaties van de voorvoegsels en grondwoorden bij elkaar en schrijf de afleiding op. Vervolgens maak je er een zinnetje mee.


Schrijf het als volgt op in je schrift: re + integratie = re-integratie → Zij start een project van re-integratie.

voorvoegsel

grondwoord

afleiding

zin

on-

daad

 

 

ex-

kauwen

 

 

a-

hoop

 

 

her-

integratie

re-integratie

Zij start een project van re-integratie.

wan-

actief

 

 

non-

realistisch

 

 

inter-

sociaal

 

 

mis-

minister

 

 

re-

land

 

 

 

Klaar? Kijk na of je de juiste combinaties hebt gemaakt.

 

Opdracht 3
Maak onderstaande oefening over voorvoegsels.

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 16A ,16B, 17A en 17B. Zoek de woorden die je niet weet op!
 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

Succes!

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag kan je verder werken aan je werkstuk. Hieronder vind je voor de zekerheid het beoordelingsformulier en een handleiding voor het schrijven van een werkstuk.

Lees de documenten zorgvuldig door, zodat je weet wat er van je wordt verwacht.

 

 

Week 5

Gedicht van de week

Les 1

Beste leerlingen,

Vorige week hebben jullie geleerd wat een afleiding is en welke voorvoegsels er allemaal zijn. Vandaag gaan jullie aan de slag met achtervoegsels.  


Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat een achtervoegsel is;
  • kan je verschillende achtervoegsels benoemen.

 

Theorie

Vorige les hebben we het gehad over voorvoegsels. Zit zijn kleine woorden die voor een grondwoord komen. Deze woordjes kunnen niet los gebruikt worden. Bij een achtervoegsel werkt het eigenlijk precies hetzelfde alleen staat het woordje niet voor, maar juist achter het grondwoord. Je kunt de betekenis van een woord met een achtervoegsel vaak zelf raden, bijvoorbeeld in de zin:

Mijn buurman is een echte Drentenaar.

In Drentenaar herken je vast het woord Drenthe en het achtervoegsel -naar. Een Drentenaar is dus iemand die uit Drenthe komt.

Veel voorkomende achtervoegsels zie je in onderstaand schema.

achtervoegsels

voorbeeld

-achtig

meisjesachtig

-baar

bruikbaar

-theek

bibliotheek

-heid

verliefdheid

-ief

subjectief

-ig

gelukkig

-vol

begripvol

-(i)teit

puberteit

-kundig

vakkundig

-(e)lijk

gevaarlijk

-rijk

dierenrijk

-vaardig

slagvaardig

-wekkend

angstwekkend

-zaam

behulpzaam

-loos

zinloos

-ing

regering

- aard

luiaard

 

 

Opdracht 1
Hieronder zie je een schema staan met in de eerste kolom achtervoegsels. In de tweede kolom staan de grondwoorden. Zoek de juiste combinaties van de achtervoegsels en grondwoorden bij elkaar en schrijf de afleiding op. Vervolgens maak je er een zinnetje mee.

Schrijf het als volgt op in je schrift: loos + nut = nutteloos → Ik voel mij nutteloos.

grondwoord

achtervoegsel

afleiding

zin

strijd

-vol

   

disco

-baar

   

respect

-vaardig

   

lach

-loos

   

kind

-zaam

   

boos

-wekkend

   

lang

-heid

   

nut

-theek

nutteloos

Ik voel me erg nutteloos.

dank

-ig

   

product

-achtig

   

verdriet

-ief

   

 

 

Opdracht 2
Schrijf in je schrift bij elke woordgroep welke afleiding erbij hoort.

Voor/ achtervoegsel

grondwoord

afleiding

niet

sociaal

 

tegen

Rusland

 

vroegere

president

 

niet

mogelijk

 

tussen

regio’s

 

geen

fictie

 

met veel

begrip

 

geen

nut

 

persoon uit

Hilversum

 

 

 

De antwoorden van opdracht 1 en 2 vind je hieronder. 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie aan de slag met Nieuwsbegrip. Deze les is het heel belangrijk dat je aandacht besteedt aan de manier van antwoorden. Zorg dat je in hele zin antwoord en de vraag in je antwoord meeneemt, bijvoorbeeld:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk?

De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

Op deze manier ga je ook antwoord geven op de vragen over de tekst.

Lees nu eerst de tekst aandachtig door, beantwoord daarna de vragen en kijk het kritisch na!

 

 

 

De vragen vind je hier:

 

 


De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Vandaag kan je verder werken aan je werkstuk. Hieronder vind je voor de zekerheid het beoordelingsformulier en een handleiding voor het schrijven van een werkstuk.

Lees de documenten zorgvuldig door, zodat je weet wat er van je wordt verwacht.

 

 

Week 6

Gedicht van de week

Les 1

Beste leerlingen,

We gaan nog even door met de online lessen...

Vandaag gaan jullie aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees onderstaande tekst en maak vervolgens de opdrachten. 

 

 

 

Hier vind je de opdrachten (maak deze in je gedeelde document): 

Les 2

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 18A en 18B. Zoek de woorden die je niet weet op! Heb je tijd over? Ga dan lekker lezen of maak je werkstuk af.

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

Succes!

Les 3

Vandaag gaan jullie aan de slag met een keuzeverhaal. Dit is een creatieve schrijfopdracht waarin we hopen dat je lekker je fantasie gaat gebruiken! Lees de les aandachtig door. 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • ben je begonnen met het schrijven van een keuzeverhaal;
  • heb je een personage bedacht;
  • heb je verschillende keuzes gemaakt voor je verhaal;
  • heb je je fantasie lekker de vrije loop gelaten.

 

Vandaag ga je aan de slag met een keuzeverhaal. Dit houdt in dat je een verhaal gaat schrijven waarbij je verschillende keuzes zal gaan maken. Lees hieronder de stappen door en begin daarna met het schrijven van jouw verhaal!

Regels:

  • Doorloop eerst de stappen voordat je gaat beginnen;
  • Het verhaal moet minstens 800 woorden hebben;
  • Gebruik je fantasie;
  • Let er tijdens het schrijven natuurlijk wel op dat je zinnen goed lopen en dat je zo min mogelijk spelfouten maakt.

 

Stap 1
Je gaat nu zelf een hoofdpersonage bedenken. Dit doe je door een random plaatje van een persoon van Google te halen en deze persoon ga jij zelf een identiteit geven. Probeer niet al te veel tijd te stoppen in het zoeken van een persoon (5 minuten is prima). Typ bij Google bijvoorbeeld tienermeisje of oude man in (natuurlijk een soort persoon die jij als hoofdpersonage wil) en kies dan een geschikt plaatje uit voor jouw personage.

 

Kopieer de afbeelding in een worddocument en beschrijf in elk geval de volgende dingen van deze persoon. Dit mag je nog uitgebreider doen als je dat wil.

- voor- en achternaam;

- leeftijd;

- woonplaats;

- woonsituatie;

- familie/ vrienden;

- beroep/ opleiding.

 

Stap 2
Kies nu de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.

 

Stap 3 
Kies een voorwerp uit dat een rol krijgt in jouw verhaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Stap 4
Kies tot slot het vervoersmiddel waar in jouw verhaal gebruik van wordt gemaakt.

 

Stap 5
Je hebt nu je hoofdpersonage een identiteit gegeven en een aantal elementen gekozen voor jouw verhaal. De onderdelen die je hebt gekozen mogen een kleine rol spelen in jouw verhaal, als ze maar voorkomen in je verhaal.

Nu er verschillende elementen vaststaan voor jouw verhaal, maar je eerst een schrijfplan.
Dit mag op je eigen manier (schema/ woordspin), maar bedenk voor jezelf in elk geval de volgende punten:

  • Wat gebeurt er met de hoofdpersoon?
  • Verloop van je verhaal (begin - midden - eind). Uiteraard kan het verloop van je verhaal tijdens het schrijven wat afwijken, maar dan heb je in elk geval een handvat tijdens het schrijven.
  • In welke tijd speelt het verhaal zich af?
  • In welke tijd schrijf je het verhaal, verleden of tegenwoordige tijd?
  • Wat is je doelgroep?

 

Je kan voor het gemak hoofdstuk 4.1.1 (uit de normale wikiwijs) erbij pakken over schrijfplannen.

 

Heel veel succes en plezier met het schrijven van dit verhaal!

Week 7

Gedicht van de week

 

Probeer

wie niet probeert
zal ook nooit weten
wie te veel denkt
raakt snel versleten
wie te lang wacht

pist naast de pot
raakt beschimmeld
en verrot
wie niets verwacht
zal zich verbazen
wordt spontaan
omvergeblazen
wie durft te leven
zonder angst
wordt het gelukkigst
leeft het langst.

                                -René Oskam

Les 1

VERWIJSWOORDEN

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • heb je stof van vorig jaar herhaald;
  • kan je vertellen wat verwijswoorden zijn;
  • kan je het verwijswoord aanwijzen in een zin;
  • kan je vertellen wat een antecedent is;
  • kan je het antecedent aanwijzen in een zin;
  • verwijs je met de juiste verwijswoorden.

 

Theorie
Een verwijswoord verwijst naar woorden die eerder zijn gebruikt, bijvoorbeeld:

Kimberly is vandaag niet op school, omdat zij ziek is.

In bovenstaande zin verwijst zij naar Kimberly. Zij is hier dus het verwijswoord dat verwijst Kimberly. Kimberly is hier het antecedent (waarnaar/ naar wie verwezen wordt).

 

Opdracht 1
Schrijf van de volgende zinnen de verwijswoorden op en de antecedenten. Je hoeft de zinnen niet over te nemen.

1.  Willem en Saskia worden volgende week beiden 16 en zij geven elk een feest.

     verwijswoord =                                       antecedent =

2. Ik heb de plantenbak verschoven. Hij stond namelijk erg in de weg.

     verwijswoord =                                       antecedent =

3. Mees en Jacob stoeien op de trap. Daar komen echt ongelukken van.

     verwijswoord =                                       antecedent =

4. Ik heb van mijn ouders een horloge gekregen. Alleen ben ik het nu kwijt.

     verwijswoord =                                       antecedent =

5. Bryan en Youssef verzamelen modelauto's. Ik wil hen er eentje graag cadeau geven.

     verwijswoord =                                       antecedent =

 

Theorie
Om te weten welk verwijswoord je moet gebruiken is het belangrijk dat je weet welk woordgeslacht een woord heeft. Bij onzijdige woorden gebruik je namelijk andere verwijswoorden dan bij mannelijke en vrouwelijke woorden. Zie het schema hieronder.

 

 

 

 

 

 

 

Uit bovenstaand schema kun je aflezen dat je bij onzijdige woorden altijd verwijst met dit, dat of het (eindigt allemaal op een -t).

Mijn horloge is zoek. Ik hoop dat ik het snel vind.

Het schilderij dat Maartje heeft gemaakt vind ik mooi.

Het meisje dat daar staat, heeft een lolly.


Bij mannelijke en vrouwelijke woorden daarentegen verwijs je met die, deze of ze (eindigt allemaal op een -e).
Naast die, deze en ze kan je bij mannelijke woorden ook verwijzen met hij en hem.

Naast die, deze en ze kan je bij vrouwelijk woorden ook verwijzen met zij en haar.

De lamp die daar staat geeft prettig licht.

De spijkerbroek was veel te groot, dus ik heb hem teruggehangen.

Je schoenen staan in de weg. Wil je deze even opruimen?

Meervoudsvormen zijn altijd de-woorden. Je verwijst bij meervoud met: die, deze, ze (dingen en personen), zij (voornamelijk personen), hen.

 

Opdracht 2
Kies in elke zin het goede verwijswoord en schrijf dat op. Je hoeft dus niet de hele zin over te schrijven.

1. Ik heb dat truitje wel gepast, maar het / hij was te klein.

2. De vereniging vindt dat hij / zij al genoeg rekening houdt met het milieu.

3. Hier heb je de basketballen. Wil je ze / zij even opruimen?

4. Weet jij waar de zaag is? Ik kan hem / haar nergens vinden.

5. Ken jij het nieuwste nummer van Marco Borsato? dat / die is erg leuk.

6. We hebben erg veel boeken op school, maar dit / deze is het leukst!

7. De natuur geeft inmiddels zijn / haar grenzen aan.

8. De plantenbak staat voor de deuropening. Wil jij hem / haar even weghalen?

 

Opdracht 3
In onderstaande zinnen ontbreekt het verwijswoord. Vul de verwijswoorden in, kies uit: hem, haar, zij (ze), hij, het. Je mag de woorden indien nodig meerdere keren gebruiken.

1. Loes heeft de nieuwste Iphone gekocht, maar ik vind ... nu nog veel te duur.

2. Dat is het nieuwe jasje van Willem, ik heb ... net even gepast.

3. De regering vindt dat ... te veel kritiek krijgt op haar aanpak.

4. Dit is onze nieuwe auto. ... is ruim twee meter breed en vijf meter lang.

5. De schutting is bijna af. Hidde en Ralph gaan ... morgen schilderen.

6. Ons voetbalteam wordt steeds groter. ... heeft inmiddels 16 spelers.

7. Alle knikkers liggen over de vloer. Wil jij ... even in de bak doen?

8. Dat horloge ligt al jaren kapot in mijn la. Misschien moet ik ... binnenkort eens laten maken.

 

Theorie
Net heb je geoefend met welk verwijswoord je moet verwijzen. Naast verwijswoorden als die, dat, deze etc. zijn er nog meer verwijswoorden, bijvoorbeeld: waarmee, met wie, waarop, op wie etc. 
 

De regel is dat wanneer je naar personen verwijst, je twee losse woorden gebruikt.

Bijvoorbeeld: met wie, van wie, op wie, tegen wie, naast wie et cetera.

Dat is de jongen naast wie ik zit op school.

Dat is de auteur van wie ik veel boeken heb gelezen.

Dat is het meisje op wie ik erg verliefd ben.

Het is je misschien al opgevallen, maar het tweede woordje is telkens wie.

Indien je naar dingen of dieren verwijst, gebruik je één woord.

Bijvoorbeeld: waarmee, waarvan, waarop, waartegen, waarnaast et cetera.

Dat is het paard waarop Sasja altijd rijdt.

Dat is de caravan waarmee mijn ouders op vakantie gaan.

Het muurtje waarvan Harry afsprong is drie meter hoog.

Het is je misschien al opgevallen, maar het eerste gedeelte van het woord is telkens waar.

In het kort: kijk naar het onderwerp en bepaal of dit een persoon is of niet. Wanneer dit wél een persoon is, gebruik je twee losse woorden waarvan het tweede woord wie is. Wanneer dit géén persoon is, gebruik je één woord waarvan het eerste gedeelte waar is.

 

Opdracht 4
Kies telkens in onderstaande zinnen het juiste verwijswoord.

1. Google Chrome is een browser op wie / waarop je kunt vertrouwen.

2. Is dat het meisje aan wie / waaraan jij je boek hebt uitgeleend?

3. Het bedrijf voor wie / waarvoor mijn vader werkt, is failliet verklaard.

4. Meneer de Vries is de docent van wie / waarvan ik veel heb geleerd.

5. Wat is de aanklacht tegen wie / waartegen zij zich verweert?

6. We hebben een mentor aan wie / waaraan we alles kunnen vertellen.

7. Daar loopt de hond met wie / waarmee Roos de puppycursus deed.

8. Linda is de buurvrouw met wie / waarmee mijn moeder vaak thee drinkt.

 

Opdracht 5
Noteer het verwijswoord dat op de puntjes hoort. Kies uit:

waarvoor - waarmee - waarover - voor wie - met wie - over wie - die - dat

1. Het Feyenoord van nu is niets vergeleken met ... van tien jaar geleden.

2. Deze instructievideo richt zich op leerlingen ... het lastig is om te plannen.

3. Die computergame ... Thijs vertelde, schijnt erg goed te zijn.

4. Dorien is een meisje ... ik graag een keertje naar de bioscoop zou willen.

5. Dat is de stoel ... net kapot is gegaan.

6. Stichting Hartekind is de organisatie ... wij geld hebben ingezameld.

7. Is dat het meisje ... jullie het altijd hebben?

8. Dat is de riem ... ik altijd mijn hond uitlaat.

 

De antwoorden van de opdrachten vind je hier:

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na. 
 

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

Hieronder vind je de tekst:

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

Hier vind je de antwoorden. 

Les 3

Vandaag gaan jullie verder werken aan jullie keuzeverhaal

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • heb je je verhaal zo goed als af;
  • heb je je verhaal gecheckt op spelfouten. 

 

Hier nog even de les, zodat je terug kan kijken: 



Regels:

  • Doorloop eerst de stappen voordat je gaat beginnen;
  • Het verhaal moet minstens 800 woorden hebben;
  • Gebruik je fantasie;
  • Let er tijdens het schrijven natuurlijk wel op dat je zinnen goed lopen en dat je zo min mogelijk spelfouten maakt.

 

Stap 1
Je gaat nu zelf een hoofdpersonage bedenken. Dit doe je door een random plaatje van een persoon van Google te halen en deze persoon ga jij zelf een identiteit geven. Probeer niet al te veel tijd te stoppen in het zoeken van een persoon (5 minuten is prima). Typ bij Google bijvoorbeeld tienermeisje of oude man in (natuurlijk een soort persoon die jij als hoofdpersonage wil) en kies dan een geschikt plaatje uit voor jouw personage.

 

Kopieer de afbeelding in een worddocument en beschrijf in elk geval de volgende dingen van deze persoon. Dit mag je nog uitgebreider doen als je dat wil.

- voor- en achternaam;

- leeftijd;

- woonplaats;

- woonsituatie;

- familie/ vrienden;

- beroep/ opleiding.

 

Stap 2
Kies nu de omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.

 

Stap 3 
Kies een voorwerp uit dat een rol krijgt in jouw verhaal.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Stap 4
Kies tot slot het vervoersmiddel waar in jouw verhaal gebruik van wordt gemaakt.

 

Stap 5
Je hebt nu je hoofdpersonage een identiteit gegeven en een aantal elementen gekozen voor jouw verhaal. De onderdelen die je hebt gekozen mogen een kleine rol spelen in jouw verhaal, als ze maar voorkomen in je verhaal.

Nu er verschillende elementen vaststaan voor jouw verhaal, maar je eerst een schrijfplan.
Dit mag op je eigen manier (schema/ woordspin), maar bedenk voor jezelf in elk geval de volgende punten:

  • Wat gebeurt er met de hoofdpersoon?
  • Verloop van je verhaal (begin - midden - eind). Uiteraard kan het verloop van je verhaal tijdens het schrijven wat afwijken, maar dan heb je in elk geval een handvat tijdens het schrijven.
  • In welke tijd speelt het verhaal zich af?
  • In welke tijd schrijf je het verhaal, verleden of tegenwoordige tijd?
  • Wat is je doelgroep?

 

Je kan voor het gemak hoofdstuk 4.1.1 (uit de normale wikiwijs) erbij pakken over schrijfplannen.

 

Heel veel succes en plezier met het schrijven van dit verhaal!

Week 8

Gedicht van de week

 

 

Gratis
 

Aardig zijn is gratis

het kost je echt geen moer

een zeikbek brengt je nergens

en niemand vindt je stoer

slecht zaaien is slecht oogsten

het brengt je echt geen fuck

je ontneemt jezelf de kans

op levensvreugde en geluk

aardig zijn is gratis

maar het levert je veel op

wees aardig tegen anderen

of houd gewoon je kop

                                    -René Oskam

 

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat poëzie is en uit welke drie elementen poëzie bestaat;
  • ken je de begrippen strofe, kwatrijn en iconiciteit en kan je vertellen wat dit inhoudt;
  • kan je verschillende soorten rijm herkennen en benoemen.

 

Theorie
Poëzie is een taaluiting waarbij de nadruk ligt op vorm, klank en beeldspraak.

Vorm
Dit is hoe de taaluiting wordt vormgegeven. Een gedicht kan bijvoorbeeld uit drie strofen(coupletten) bestaan. Sommige gedichten bestaan alleen maar uit kwatrijnen (strofen van vier regels) en bij andere gedichten wisselen de groottes van de strofen zich af.

In het eerste gedicht zie je dat het gedicht uit drie kwatrijnen bestaat. Er staan namelijk drie coupletten van vier regels die ongeveer even lang zijn. In het tweede gedicht bestaan de eerste twee strofen uit drie regels en de laatste strofe bestaat uit vijf regels. Dit zijn maar twee voorbeelden, maar je kan je vast voorstellen dat gedichten allerlei vormen kunnen aannemen.

Je hebt zelfs gedichten waarbij de inhoud overeen komt met de vorm van het gedicht. Dit noem je iconiciteit. Hieronder zie je daar een voorbeeld van.

De inhoud van het gedicht gaat over vrouwen en het gedicht heeft de vorm van een jurk. Met vorm wordt dus de indeling van de strofen bedoeld. En hoe het gedicht eruit ziet.

 

Klank
Bij klank wordt er gekeken naar de rijm, het ritme (dit wordt ook wel metrum genoemd) en de melodie. Bij ritme wordt er gekeken waar de klemtonen liggen binnen een gedicht.

Vandaag gaan we het hebben over schillende soorten rijm. Een gedicht hoeft niet per se te rijmen, maar vaak doet een dichter dat wel. Dit kan op heel veel manier. De meest voorkomende rijmsoorten worden hieronder toegelicht.


Halfrijm
Bij  halfrijm rijmen de klinkers of medeklinkers op elkaar. Bijvoorbeeld:

Een duivenveren hemel weerspiegelt in de zee

Blauw licht dampt tussen hemel en stiller hemelbeeld.

Hierboven komt de klinker 'e' (met een 'ee'-klank) vaak voor. Hieronder zie je een voorbeeld van halfrijm bij medeklinkers:

Een droom van stemmen en van gelaten en gerucht

En steeds vermoeider worden, en dien men leven zegt.


De voorbeelden rijmen dus niet volledig, maar de klinkers of medeklinkers hebben vaak dezelfde klank.

 

Alliteratie
Bij een alliteratie rijmen telkens de eerste letters van woorden, bijvoorbeeld:

Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan.


In deze zin wordt er echt nadruk op de 'L' gelegd. Deze vorm van rijm wordt regelmatig gebruikt in reclames, zoals Heerlijk Helder Heineken. Ook vaste woordgroepen als bont en blauw, wikken en wegen zijn alliteraties.

Als je naar de titels kijkt van Suske en Wiske dan zie je dat ze daar ook vaak alliteraties gebruiken.

 

Volrijm
Deze vorm van rijm komt veel voor. Hier rijmen namelijk de laatste delen van de woorden op elkaar, bijvoorbeeld:

dromen - komen

vragen - dragen

Volrijm komt ook regelmatig voor in reclames, bijvoorbeeld: Verse pasta en daarmee basta.
Deze rijm wordt ook veel in gedichten toegepast, bijvoorbeeld in Sinterklaasgedichten:

De Sint zat te denken

Wat hij Pietje kon schenken

 

Gelijk rijm (Rime Riche)
Bij gelijk rijm heb je te maken met precies dezelfde woorden, zoals:

Zierikzee - overzee

onbewust - bewust

 

Oogrijm
Bij oogrijm lijken woorden te rijmen doordat ze dezelfde letters hebben, alleen is de klank anders.
Voorbeeld hiervan zijn:

tram - vlam ⇒       tram spreek je uit als trem, dus rijmt het niet op vlam.

boterham - jam ⇒    jam spreek je uit als sjem, dus dat rijmt niet op de klank van boterham.

 

Opdracht 1
Hieronder zie je een gedicht van René Oskam. Bekijk en lees het gedicht en beantwoord daarna de vragen. Weet je het even niet meer? Kijk dan in de theorie die hierboven staat!

 

1. Uit hoeveel strofen bestaat dit gedicht?

2. Staan er kwatrijnen in dit gedicht? Zo ja, hoeveel dan?

3. In de eerste strofe staat heel vaak de lange -aa klank. Van welke rijm wordt hier gebruik gemaakt?

4. In de eerste drie strofen is er in regel 2 en 4 volrijm gebruikt. Noem alle woordparen van de strofen waarbij dit van toepassing is.

5. In de laatste strofe wordt er gebruik gemaakt van een andere rijmsoort in regel 2 en 4. Welke rijmsoort is dit?


Opdracht 2
Tot welke rijmsoort horen onderstaande zinnen? Let op! Bij sommige kun je meerdere soorten toekennen.


1. Zon, zuipen, ziekenhuis

2. Drie in de rij, kassa erbij

3. Retteketet, naar Beter Bed

4. De nachten aan de grachten zijn vaak erg gezellig.

5. Voordat je je aardappelen overgiet met jus, wil ik eerst een kus.

6. Terwijl ik op je wacht, kijk ik nog even naar de Nachtwacht.

7. Kinderen spelen veel met eten.

8. Op de tennisbaan in Havel, speelde ik op gravel.


Opdracht 3
BNN-presentator Tim Hofman heeft ook een dichtbundel geschreven. Een van zijn gedichten vind je hieronder.

Zoals je misschien wel gemerkt hebt, is dit best een lastig gedicht. In het filmpje hieronder legt Tim zijn gedicht uit. Bekijk het fimpje en beantwoord de volgende vraag: Van welke rijmsoort heeft Tim op een creatieve manier gebruik gemaakt?

 

Opdracht 4
Hieronder staat een filmpje van Maaike Ouboter. Zij heeft meegedaan aan het programma De beste singer songwriter. Zij blies de jury omver met haar lied dat bol staat van de woordspelingen. Zij weet op een hele mooie manier woorden aan elkaar te verbinden door middel van rijm. Daarbij maakt zij veel gebruikt van bovenstaande rijmsoorten.

Welke soorten rijm herken jij?

 

 

Hieronder vind je de antwoorden van opdracht 1 t/m 4.

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na.

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Week 9

Gedicht van de week

 

Morgen

 

Morgen zal het anders worden
vanaf morgen ga ik leven
vanaf morgen zal ik doelen stellen
vanaf dan ben ik gedreven.

Niemand zal mij tegenhouden
- met volle vaart vooruit -

niet meer stap voor stap
maar dwars door het geluid.

Niemand leest mij nog de les
ik ga doen waar ik voor sta
morgen zal het anders worden

of misschien de erna. 

                                    -René Oskam

 

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan ik uitleggen wat beeldspraak is;
  • kan ik beeldspraak herkennen in gedichten;
  • kan ik de begrippen personificatie, metafoor en vergelijking uitleggen en herkennen;
  • kan ik zelf een gedichtje schrijven waarin beeldspraak voorkomt.


 

Theorie
Vaak zeggen we dingen die we niet letterlijk bedoelen. Als iemand bijvoorbeeld neuzen telt, telt diegene niet letterlijk de neuzen, maar hoeveel mensen er aanwezig zijn. We hebben hier te maken met figuurlijk taalgebruik. Wanneer iets figuurlijk wordt bedoeld, heb je te maken met beeldspraak.


Bij beeldspraak onderscheiden we twee dingen: beeld en object. Met het beeld worden de woorden in de zin bedoeld die een figuurlijke betekenis hebben. Het is object is datgene dat wordt bedoeld met het beeld. Bijvoorbeeld:

Zij is een sloddervos.

Hier is het beeld: sloddervos

En het object is: zij

 

Bij beeldspraak moet altijd het beeld aanwezig zijn. Het object daarentegen hoeft dat niet:

'Sloddervos!'  ⇒ hier is alleen het beeld aanwezig.

 

Beeldspraak komt veel voor in het dagelijks leven. In onderstaand filmpje maakt Lubach dat duidelijk.

 

 

Soorten beeldspraak
Er bestaan verschillende soorten van beeldspraak. In deze les komen de drie meest voorkomende soorten beeldspraak aan bod: de personificatie, de vergelijking en de metafoor.

Personificatie
Bij een personificatie wordt iets 'levenloos', een ding of zaak, voorgesteld als iets levends.

In het woord personificatie zit het woord persoon. Bij een personificatie wordt er gezorgd dat een object iets menselijks/ persoonlijks krijgt. Er wordt een menselijke eigenschap gegeven aan een object.

Bijvoorbeeld: De toekomst lacht je toe.

De toekomst is iets 'levenloos', maar krijgt in bovenstaand zinnetje iets menselijks doordat hij lacht. Lachen is een menselijke eigenschap.

 

Nog een voorbeeld: De koekjes in de schaal smeekten mij ze op te eten.

De koekjes zijn natuurlijk 'levenloos', maar krijgen in bovenstaand zinnetje iets menselijks doordat ze smeken. Smeken is een menselijke eigenschap.

Bekijk onderstaande plaatjes. Wat hebben deze twee plaatjes met personificatie te maken?

 

 

 

 

 

 

 

 


Vergelijking
De vergelijking en metafoor lijken erg op elkaar.

Bij een vergelijking worden zowel het object als het beeld genoemd, zoals in de volgende voorbeelden:

Klaartje is zo mooi als de zomerzon    of      Klaartje, de zomerzon, zit in de klas

De zomerzon is in beide zinnetjes het beeld en Klaartje is in beide zinnetjes het object.


Nog een voorbeeld: Parijs, de lichtstad, is prachtig.

In dit voorbeeld is de lichtstad het beeld en Parijs is hier het object.

 

In een vergelijking wordt vaak het woordje als gebruikt, maar dit hoeft niet.

 

Metafoor
Bij een metafoor wordt alleen het beeld gegeven en moet je zelf bedenken waarnaar er wordt verwezen. Dit klinkt vast vaag, maar kijk eens naar het volgende voorbeeld:

De zomerzon zit in de klas.


Je weet door de vorige zin wie er met de zomerzon wordt bedoeld, maar bij de metafoor wordt het object (Klaartje) niet genoemd. Je kunt dus als het ware zelf invullen wie of wat er met die zomerzon wordt bedoeld.

Nog een voorbeeld: De lichtstad is prachtig.


Je weet door een vorig voorbeeld dat hier Parijs wordt bedoeld, maar bij de metafoor wordt het object (Parijs) niet genoemd. Je kunt dus als het ware zelf invullen wat er met die lichtstad wordt bedoeld.

Bij een metafoor is er dus meer ruimte voor eigen interpretatie.

Is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor je nog niet helemaal duidelijk? Bekijk dan onderstaand filmpje!

Opdracht 1
Hieronder vind je een aantal personificaties. Noem van elke personificatie de menselijke eigenschap die het object krijgt opgelegd.

1. De wind fluistert zachtjes jouw naam.

2. De M&M's roepen: 'Eet mij, eet mij!'

3. De stoel omarmde het meisje.

4. De mooie zomerdag ontwaakt uit zijn slaap.

5. Het gevaar loert op elke straathoek.

6. Het papier is geduldig.

 

Opdracht 2
Geef van de volgende zinnen aan of je met een vergelijking of een metafoor te maken hebt.

1. Pieter is een boom van een vent.

2. Maaike ligt erbij als een zak wortelen.

3. Die kleerkast staat al de hele avond bij dat café voor de deur.

4. Je ogen zijn zo blauw als de hemel.

5. De koning van de wildernis ligt heerlijk te zonnen.

6. De engel bracht mij een kom soep toen ik ziek was.  

 

Opdracht 3
Lees onderstaand gedicht. Welke vormen van beeldspraak zie jij terugkomen?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Opdracht 4
Maak onderstaande oefening.


Opdracht 5
Bedenk zelf een kort gedicht waarin je in elk geval een personificatie en een metafoor en/of vergelijking naar voren laat komen.

 

 

De antwoorden van opdracht 1, 2 en 3 vind je hier:

 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na.

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • ben je bezig geweest met het maken van een gedicht.

 

Tijdens deze les ga je aan de slag met het schrijven van een gedicht!

 

De opdracht
Schrijf een gedicht over deze gekke coronatijd van minstens 3 kwatrijnen. Weet je even niet meer wat een kwatrijn is, kijk dan hier.  
 

Kies een rijmsoort (volrijm, halfrijm etc.) uit de les van vorige week en verwerkt deze in jouw gedicht. Let op: niet al je zinnen hoeven te rijmen, maar dat mag natuurlijk wel.


Zorg dat in jouw gedicht in elk geval beeldspraak voorkomt (personificatie, vergelijking en/of metafoor). Zie eventueel de vorige les voor uitleg.
 

Schrijf je gedicht eerst in klad om het vervolgens in het net te schrijven. Let dan extra op spelling en hoofdletters enzovoorts. Laat het eventueel door je ouders controleren!

 

Je mag je gedicht zowel in een bestand als op papier maken. Uiteraard mag je het blad ook versieren. Maak er een kunstwerk van!

 

Belangrijk
- Je krijgt hier twee lessen de tijd voor;
 

- Je deelt je gedicht met de docent en de leukste gedichten krijgen een plekje in de school/ een lokaal. Je krijgt hier geen cijfer voor, maar we verwachten van iedereen dat hij/zij zijn/haar best doet;
 

- Je mag je docent, als je dat wil, een opname sturen waarin je het gedicht voordraagt.

 

 

Extra

Ben je nou eerder klaar met de opdrachten of wil je graag iets extra's doen? Dan kan je hieronder kiezen uit verschillende keuzeopdrachten!

 

Keuzeopdracht A: De Corona-crisis

Zoek zoveel mogelijk informatie uit verschillende bronnen op over het coronavirus. Maak een document in de one drive en ga met de volgende dingen aan de slag:

- Maak een tijdlijn van het nieuws over het virus.

- Vergelijk het nieuws uit verschillende bronnen. Zegt de ene bron iets anders dan de andere?

- Heb je nepnieuws gevonden over het coronavirus? Verzamel al het nepnieuws.

- Verzamel allerlei grapjes/ grappige foto's die mensen elkaar sturen die betrekking hebben op het coronavirus. Denk hierbij aan plaatjes/ foto's die op Facebook langskomen, zoals hieronder.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Keuzeopdracht B: woordwinst

Maak onderstaande oefeningen. Natuurlijk hoef je ze niet allemaal in 1 keer te maken! Zoek de woorden die je niet kent op!


De antwoorden vind je onder het document.

 

 

De antwoorden vind je hier. Let op: dit document bestaat uit meerdere pagina's. 

 

 

Keuzeopdracht C: werkwoordspelling
Bij deze opdracht kun je oefenen met werkwoord spelling. Zoals je weet is het belangrijk om dit goed onder de knie te krijgen! De antwoorden staan onder het document. 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Klas 3

Beste leerlingen,

Wat zijn we in een bizarre situatie beland! Via deze wikiwijs hopen wij jullie zo goed mogelijk te kunnen bedienen, zodat jullie niet achter gaan lopen.

Tijdens de lessen zijn de docenten bereikbaar via mail en (Skype)chat. Stel je vragen dus gerust! Je bent zelf verantwoordelijk voor het werk dat je maakt. We adviseren je dan ook om te proberen alles zo goed en volledig mogelijk te maken.

 

Groeten en veel succes!

 

De docenten Nederlands

Week 1

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met bijvoeglijke naamwoorden. Je vindt hieronder daarover de uitleg. Lees deze zorgvuldig door en maak vervolgens de opdrachten. Opdracht 1 kan je nakijken, doe dit uiteraard pas wanneer je de opdracht heb gemaakt.

 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • schrijf je bijvoeglijke naamwoorden op de juiste wijze;
  • kan je uitleggen wanneer je de korte en lange vorm gebruikt bij een bijvoeglijk naamwoord;
  • kan je vertellen wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is;
  • schrijf je bijvoeglijke naamwoorden als voltooid deelwoord op de juiste wijze.
     

Theorie bijvoeglijke naamwoorden

Als het goed is, weet je inmiddels wel wat een bijvoeglijk naamwoord is. Voor degenen die dat nog wat lastig vinden: een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: de groene tafel, de houten vloer, het gebroken glas.

Je hebt altijd geleerd dat je een bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk opschrijft, bijvoorbeeld: de kale man, het rode tapijt, een stoffig boekje etc.

 

Normaliter moet je dit ook doen. Er zijn alleen een paar uitzonderingen:

 

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Wanneer een bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaal iets is, eindigt deze meestal op -en. Voorbeelden hiervan zijn: stenen muur, houten tafel, kartonnen doos.

 

Sommige stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen niet op -en: nylon jas, pastic tas etc.

 

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Ook voltooid deelwoorden kunnen als bijvoeglijk naamwoord fungeren. Hier zijn wel enkele regels aan verbonden:

1. Voltooid deelwoord dat eindigt op een -d of een -t
Deze woorden schrijf je als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk. Ondanks dat er bij veel van deze woorden in de verleden tijd een extra -t of -d achterkomt. Zie hieronder een voorbeeld:

Het schip strandde op een onbewoond eiland. (verleden tijd)
Het schip is op een onbewoond eiland gestrand. (voltooid deelwoord)
Daar ligt het gestrande schip. (bijvoeglijk naamwoord)

In het voorbeeld zie je dus dat het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk wordt geschreven.
Dat geldt ook voor woorden die zowel in de voltooide tijd als in de verleden tijd met een dubbele klinker wordt geschreven. Zie hieronder het voorbeeld daarvan:

De bakker kneedde het deeg tot het elastisch was. (verleden tijd)
Het deeg was zorgvuldig gekneed. (voltooid deelwoord)
De bakker legde het geknede deeg in de koeling. (bijvoeglijk naamwoord)  

In bovenstaand voorbeeld is te zien dat wanneer er in zowel de verleden tijd als in de voltooide tijd twee klinkers worden gebruikt. Het bijvoeglijk naamwoord wordt weer zo kort mogelijk geschreven.

Bij sommige gevallen komt er juist een medeklinker bij. Dit is echter alleen het geval wanneer dat nodig is voor de uitspraak, bijvoorbeeld:

Ik heb dat konijn gered. (voltooid deelwoord)
Het geredde konijn. (bijvoeglijk naamwoord)

 

2.Voltooid deelwoord dat eindigt op -en
Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. In deze gevallen schrijf je het bijvoeglijk naamwoord ook met -en. Hieronder vind je hiervan een voorbeeld:

De deur is gesloten. (voltooid deelwoord)
De gesloten deur is groen. (bijvoeglijk naamwoord)

Het vlees wordt vakkundig gebraden. (voltooid deelwoord)
Het gebraden vlees smaakt mij erg goed. (bijvoeglijk naamwoord)

Wil je nog meer voorbeelden zien? Ga dan naar deze site: https://www.beterspellen.nl/website/index.php?pag=80

 

 

Opdracht 1
Schrijf de bijvoeglijke naamwoorden op de juiste wijze.


1. (volgroeien) ... aardbeien

2. (koper) ... beeld

3. (vies) ... spruitjes

4. (sluiten) ... deur

5. (afprijzen) ... artikelen

6. (zilver) ... ketting

7. (interesseren) ... klanten

8. (koelen) ... flessen

9. (breken) ... glas

10. (braden) ... kip

 

Opdracht 2
Maak onderstaande oefening.

 

Opdracht 3
Klik op de onderstaande link en maak de oefening. Let op: sommige zijn erg lastig. Als je er niet uitkomt, mag je de knop 'hint' gebruiken. Maak een printscreen als je klaar bent met de opdracht en laat deze aan je docent zien of zet hem in een worddocument.

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/bijvoeglijke-naamwoorden/

 

 

 

Week 2

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie beginnen met het hoofdstuk verhaalanalyse. Let op! Deze stof komt terug in de jaartoets! Belangrijk dus om alle uitleg zorgvuldig te lezen, de opdrachten te maken en na te kijken!

Succes!

 

 

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat het verschil is tussen fictie en non-fictieverhalen;
  • kan je vertellen wat een genre is en deze benoemen;
  • kan je aangeven met welk genre je te maken hebt. 

 

Verhalen zijn er in veel verschillende vormen en maten. Het grootste onderscheid dat je kan maken tussen verhalen is fictie en non-fictieverhalen. Fictie betekent dat de verhalen zijn verzonnen en bij non-fictie heb je te maken met waargebeurde verhalen.

 

Theorie fictie en non-fictie

Fictie
Fictieverhalen zijn onder te verdelen in heel veel verschillende genres. Je hebt namelijk meerdere soorten verhalen, bijvoorbeeld:

liefdesverhalen: gaan vaak over problemen rond verliefd worden;

detectiveverhalen: gaan over een misdaad die moet worden opgelost;

avonturenverhaal: de hoofdpersoon beleeft veel avonturen;

oorlogsverhalen: zijn verhalen die zich in de oorlog afspelen;

sprookjes: dit zijn verhalen over bijzondere figuren, bijvoorbeeld dwergen en reuzen;

mythen: zijn oude verhalen over (half)goden;

sagen: dit zijn oude volksverhalen.

 

Zo zijn er nog veel meer genres. Als je de boeken uit een bibliotheek goed bekijkt, kan je zien dat ze vaak een plaatje hebben op het rugetiket. Dit plaatje geeft een bepaald genre aan. Kijk maar naar het voorbeeld hieronder:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Non-fictie
Deze verhalen zijn niet verzonnen en dus waargebeurd. De genres biografie en autobiografie vallen hier bijvoorbeeld onder.

In een biografie wordt het leven van een ander persoon beschreven, zonder daar iets aan te veranderen en zonder het beschrijven van gedachten en gevoelens.

Bij een autobiografie beschrijft de auteur zijn eigen leven, zonder hier iets in te veranderen of erbij te verzinnen.

Ook boeken waarin veel informatie wordt gegeven vallen onder non-fictie. Je geschiedenisboek is hier een voorbeeld van.

 

Opdracht 1
Bekijk onderstaande boeken en schrijf per boek op of dit fictie of een non-fictie is.

 

Opdracht 2
Bekijk onderstaande boeken en schrijf per boek op welk genre jij denkt dat het is. 

Opdracht 3
Beantwoord onderstaande vragen. Wees uitgebreid in het antwoorden.

1. Is er een bepaald genre dat jij leuk vindt? Zo ja, welk genre is dat en waarom?

2. Is er een bepaald genre dat jij niet leuk vindt om te lezen? Zo ja, welk genre is dat en waarom?

3. Welke genres heb je zelf al wel eens gelezen?

4. Is er een genre dat je graag nog eens zou willen lezen? En welk genre is dat dan?

5. Vind jij fictie of non-fictie boeken leuker? Verklaar je antwoord.

 

 

 

Les 2

Beste leerlingen,

Het is weer tijd voor het werkstuk! Dinsdag 12 mei moet je hem zo goed als af hebben, want dan gaan we hem van elkaar nakijken. Woensdag 20 mei is de definitieve inleverdatum.  

De komende weken zal je tijd krijgen om aan het werkstuk te werken.

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

 

Les 3

Vandaag ga je aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 10A en 10B. Zoek de woorden die je niet weet op!

 

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. 

 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Week 3

Les 1

Beste leerlingen, 

Vandaag gaan jullie verder met het verhaalanalyse. Deze les ga je aan de slag met personages.
Let op! Dit is stof voor de jaartoets

Lees de uitleg zorgvuldig, maak de opdrachten en kijk deze na! 

 

 

Theorie personages
Personages
zijn mensen die een rol spelen in een verhaal. Meestal zijn er meerdere personages in verhalen uit boeken, films, strips, series enzovoorts. Desalniettemin is hier wel een onderscheid te maken tussen verschillende karakters. Verschillende karakters die voor (kunnen) komen in een verhaal zijn: een round character (rond karakter), een flat character (vlak karakter) en een type.

Round character (rond karakter) is een personage dat zich ontwikkelt naar mate het verhaal vordert. Aan het einde van een verhaal lijk je dit personage door en door te kennen. Zowel goede als zwakke eigenschappen zijn naar voren gekomen. Een voorbeeld hiervan is het personage Peter Benjamin Parker uit het verhaal van Spider-man. De hoofdpersoon is in het begin van het verhaal een beetje een studiebol en erg onzeker. Aan het eind is hij een superheld. Door het verhaal heen heeft hij zich ontwikkeld tot een ander persoon. Bijna altijd zijn de round characters de hoofdpersonen in een verhaal van wie je meerdere eigenschappen te zien / lezen krijgt.


Flat character (vlak karakter) is juist het tegenovergestelde. In dit geval wordt het personage nauwelijks uitgewerkt en het ontwikkelt zich dus ook niet verder. Vaak zijn dit de bijfiguren. Zij blijven het hele verhaal hetzelfde. In Spider-man is bijvoorbeeld de oma van Peter een flat character.

Een type is een personage van wie één karaktertrek erg wordt uitgelicht. Denk hierbij aan de boze stiefmoeder of de mooie prinses in sprookjes. In series en boeken zal je dit karakter minder snel tegenkomen.


Meestal zijn de hoofdpersonen in een verhaal gewone mensen, zoals wij. Maar soms zijn het ook helden of idolen. In deze gevallen kan je je identificeren met de hoofdpersoon en even ontsnappen aan de werkelijkheid. Identificeren betekent dat je je kan inleven in de hoofdpersoon. Het kunnen identificeren is van groot belang voor de spanning in een verhaal.

Een hoofdpersoon kan ook een antiheld zijn. Wanneer dit het geval is, word je niet echt uitgenodigd om je te identificeren. Dit kan komen doordat deze persoon afwijkt in karakter of uiterlijk. Een antiheld kan wel heldhaftige dingen doen. Een voorbeeld van een antiheld is de klokkenluider van de Notre Dame.


Dan heb je ook nog personages van wie de naam een extra betekenis heeft. In zo'n geval spreek je van een speaking name. In Asterix en Obelix zitten een aantal speaking names, bijvoorbeeld Xynix (wat je uitspreekt als 'kzie niks). Xynix is een waarzegger die in de toekomst kijkt, terwijl zijn naam dus zegt dat hij niks kan zien.

 

Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht. 

 

Opdracht 2
Beantwoord de volgende vragen.

1. Is Donald Duck een held of een antiheld? Verklaar je antwoord.

2. Noem minstens drie personages uit een film die jij leuk vindt. Geef per personage aan of je met een round character of een flat character hebt te maken. Verklaar je antwoorden.

3. Welke typische superheld vind jij het leukst?

4. Ken jij nog een antiheld? Zo ja, welk personage is dat volgens jou?

5. Lees / kijk jij liever verhalen met gewone mensen of met helden? Verklaar je antwoord.

 

Opdracht 3
Hieronder zie je een stuk van de achterkant van het boek 'Paniek'. Lees het stukje tekst goed door en beantwoord vervolgens de vragen die eronder staan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Welke twee hoofdpersonen heeft dit boek?

2. Zijn dit waarschijnlijk round characters of flat characters?

3. Welke twee personages zijn waarschijnlijk bijfiguren?

4. Zijn dit waarschijnlijk round characters of flat characters?

5. Zou jij je goed kunnen identificeren met één van de hoofdpersonen denk je? Verklaar je antwoord.

 

 

Les 2

Beste leerlingen, 

Tijdens deze les ga je begrijpend lezen. Hieronder vind je een tekst met daaronder weer de vragen die bij de tekst horen. 

Mocht je moeite hebben met de vragen over signaalwoorden, lees dan hier wat extra uitleg:
https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4586982


Lees eerste de hele tekst en kijk daarna pas naar de vragen! 

Wanneer je alle vragen hebt beantwoord, kan je deze nakijken met het document dat onderaan deze pagina staat. 

 

 

Hieronder vind je de vragen die je moet beantwoorden. 

 

 

 

De antwoorden vind je hier:

 

Les 3

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
insdag 12 mei moet je hem zo goed als af hebben, want dan gaan we hem van elkaar nakijken. Woensdag 20 mei is de definitieve inleverdatum.  

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Week 4

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met vertelperspectieven en tijd. LET OP: dit is stof die in de jaartoets terugkomt! LEES de uitleg AANDACHTIG en maak de opdrachten.

Als je klaar bent, mag je verder werken aan je werkstuk.

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat vertelperspectieven zijn;
  • kan je verschillende vertelperspectieven benoemen;
  • kan je benoemen wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd;
  • kan je benoemen wat het verschil is tussen tijdversnelling en tijd vertraging;
  • kan je verschillende tijdsprongen benoemen.

 

Theorie
Een verhaal kan vanuit verschillende perspectieven worden verteld. Dit noem je vertelperspectieven. Tijdens deze les leer je over de meest voorkomende vertelperspectieven. Daarnaast gaan we dieper in op tijd in verhalen. In welke tijd wordt een verhaal verteld? En worden er tijdsprongen gemaakt?

 

Vertelperspectieven
Verhalen worden op verschillende manieren geschreven. De meest voorkomende manieren staan hieronder beschreven:

Ik-verteller / ik- perspectief
Wanneer je te maken hebt met een ik-verteller, weet je alleen van deze figuur wat hij/zij ziet, denkt en voelt. Je kruipt als het ware in de huid van deze persoon. Bij een ik-verteller weet je dus niet hoe andere (bij)figuren zich voelen en wat zij denken. Je beleeft het verhaal dus vanuit één persoon en je weet dus net zoveel als hij/zij. Dit wordt ook wel het ik-perspectief genoemd.

Dan heb je ook nog een vertellend ik en een belevend ik. Bij een vertellend ik vertelt de persoon over dingen die al gebeurd zijn, terwijl een belevend ik de gebeurtenissen ter plekke meemaakt en deze beschrijft.

Wanneer de hoofdpersoon geen ik-figuur is, maar een hij/zij-figuur is die bij naam wordt genoemd, dan heb je te maken met een personaal of een auctoriaal perspectief. Beide perspectieven worden hieronder uitgelegd.

Personaal perspectief
Je hebt bij een personale-verteller dus niet te maken met een ik-figuur, maar wel met één hoofdpersoon van wie je weet wat hij/zij ziet, voelt en denkt. Van de bijfiguren weet je dat niet. Het verschil met een ik-verteller is dat bij een personale vertelsituatie de hoofdpersoon bij naam wordt genoemd. Bij een ik-vertelsituatie wordt er vanuit de ik geschreven, dat is bij een personale-verteller niet het geval.

Auctoriaal perspectief
De auctoriale-verteller is een veel voorkomende vertelsituatie. Je hebt hier te maken met een alwetende verteller. Deze verteller heeft inzicht in alle personages, omdat hij als het ware 'boven' het verhaal staat. Als lezer krijg je zo een compleet overzicht van alle gebeurtenissen en het hoe en waarom daarvan. Je weet dus via deze verteller van alle personages wat zij zien, denken en voelen.


Tijd
Verhalen spelen zich af in een bepaalde tijd. Dit wordt ook wel de historische tijd genoemd. Voorbeelden hiervan zijn: Tweede Wereldoorlog, Gouden Eeuw, eenentwintigste eeuw et cetera.

Daarnaast heb je de vertelde tijd en de verteltijd van een verhaal. Bij beide begrippen gaat het over de hoeveelheid aan tijd die nodig is in het verhaal. Bij de vertelde tijd van een verhaal wordt er gesproken over de totale tijd die alle beschreven gebeurtenissen in beslag nemen. Een boek van Harry Potter gaat bijvoorbeeld altijd over een schooljaar.

Bij de verteltijd wordt er niet gekeken naar de gebeurtenissen in het verhaal, maar naar bijvoorbeeld het aantal bladzijden dat een boek heeft. Hoe lang doet men erover om een verhaal te vertellen.

In verhalen kan een schrijver ook gebruik maken van tijdversnelling en tijdvertraging. Bij tijdversnelling wordt een, vaak onbelangrijke, zaak versneld door een schrijver. Dit kan hij doen door in een paar regels te vertellen dat er een tijdsprong wordt gemaakt van bijvoorbeeld een (aantal) jaar. Ondanks het feit dat een bepaalde handeling of gebeurtenis veel tijd kost, wordt er niet veel tijd aan besteed.

Bij tijdvertraging daarentegen wordt juist veel aandacht besteed aan iets dat heel weinig tijd kost. Dit zijn vaak de belangrijke onderdelen in een verhaal die gedetailleerd worden verteld. Bijvoorbeeld de gedachten van een persoon kunnen uitvoerig worden beschreven, terwijl gedachten in het echt heel snel voorbij flitsen. Je bent dus meer tijd kwijt aan het lezen van die gedachten, dan hoe lang die gedachten daadwerkelijk hebben geduurd.

Een auteur kan ervoor kiezen om een verhaal in chronologische volgorde of niet-chronologische volgorde te schrijven. Eenvoudige verhalen kennen een chronologische volgorde, dat wil zeggen dat de gebeurtenissen zich na elkaar afspelen (in de juiste tijdsvolgorde).

Een auteur kan er ook voor kiezen om vanuit het heden, gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven. Deze terugblikken worden ook flashbacks genoemd. Je hebt ook flashforwards, dat zijn juist vooruitwijzingen. Dit soort elementen zorgen ervoor dat een schrijver binnen zijn/haar verhaal tijdsprongen maakt van vroeger, naar het heden en soms zelfs naar de toekomst. Wanneer deze door elkaar worden gebruikt, heb je te maken met een niet-chronologisch verhaal.

 

Opdracht 1
Maak onderstaande oefening. 

 

Opdracht 2
Maak onderstaande oefening. 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 11 en 12. Zoek de woorden die je niet weet op!

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
insdag 12 mei moet je hem zo goed als af hebben, want dan gaan we hem van elkaar nakijken. Woensdag 20 mei is de definitieve inleverdatum.  

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Week 5

Les 1

Beste leerlingen,

Vandaag gaan jullie aan de slag met televisieseries. Eerst maak je opdracht 1. Daarna lees je de uitleg aandachtig en vervolgens maak je opdracht 2 en 3. Kijk de opdrachten na als je klaar bent.

Wanneer je alles af en nagekeken hebt, mag je verder werken aan je werkstuk.

 

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • kan je vertellen wat een cliffhanger is;
  • kan je de berippen verhaallijn en vervolgverhaal verklaren;
  • kan je vertellen hoe een televisieserie is opgebouwd.

 

Opdracht 1

1. Lees bovenstaand stripverhaal. Stel je zou van deze strip een serie maken, waarbij elke aflevering met 'wordt vervolgd' eindigt. Na welk plaatje zou jij dan 'wordt vervolgd' in beeld brengen? Verklaar je antwoord.

2. In televisieseries gebruikt men de term cliffhanger. Wat is dat? Als je het niet weet, zoek je het op.

3. Waarom eindigen veel afleveringen van een televisieserie met een cliffhanger?

4. Kijk nog eens naar je antwoord bij vraag 1. Kies je voor hetzelfde plaatje of verander je je antwoord?

 

Theorie televisieseries
Televisieseries zijn er in verschillende genres, voor ieder wat wils... Zo heb je politieseries, ziekenhuisseries, komedieseries, dramaseries en soaps. Bij sommige series kan je afleveringen los bekijken, maar veel series zijn vervolgverhalen. De verhaallijnen worden vervolgd in de volgende aflevering. Sommige televisieseries bestaan uit een beperkt aantal afleveringen, andere series lopen jarenlang door. Denk hierbij bijvoorbeeld aan Goede tijden, Slechte tijden.
Aan het einde van zo'n aflevering vindt vaak een cliffhanger plaats. Een cliffhanger moet ervoor zorgen dat je benieuwd bent hoe iets afloopt. Daarom stopt een aflevering vaak op een spannend punt, zodat je nog niet weet of het goed of slecht afloopt. De maker van zo'n serie hoopt daarmee dat je de volgende keer weer gaat kijken.

 

Opbouw van een televisieserie

  • Allereerst worden er verhaallijnen bedacht. Dit worden ook wel storylines genoemd.
     
  • Daarna schrijven andere mensen een scenario. Zit is een beschrijving van de situaties met daarbij de gesproken teksten.
     
  • De teksten van de personages staan in het script die de acteurs uit hun hoofd moeten leren.
     
  • Een aflevering bestaat uit verschillende scènes. Aan het eind van zo'n scène verspringt het beeld. Er wordt dan bijvoorbeeld een tijdsprong gemaakt of er wordt overgeschakeld naar een andere plaats of naar een ander personage.
     
  • De regisseur bepaalt uiteindelijk hoe de acteurs moeten spelen en wat zij precies moeten zeggen.

 

Opdracht 2
Beantwoord onderstaande vragen.

1. Heb jij wel eens een televisieserie gevolgd? Zo ja, welke?

2. Binnen wel genre valt die serie?

3. Maak een lijst van alle series die jij kunt opnoemen.

4. Zijn televisieseries over het algemeen fictie of non-fictie? Verklaar je antwoord.

 

Opdracht 3
Bekijk onderstaande fragmenten en geef per serie aan tot welk genre deze behoort. Kies uit: soap, politieserie, komedieserie, ziekenhuisserie, detective, dramaserie, kinderserie.
Noteer het als volgt: fragment 1 = (en dan het genre dat jij denkt).

Fragment 1

Fragment 2

Fragment 3

Fragment 4

Les 2

Beste leerlingen,

Hieronder vinden jullie een oud-examen. Jullie hoeven alleen tekst 1 en tekst 3 te maken. Mocht je nou tijd over hebben, maak dan ook tekst 4.


Lees telkens eerst de tekst goed door en ga daarna pas naar de vragen. 
 

Het antwoordmodel vind je onder de opgaven.

 

Succes!

 

 

 

 

De opgaven vind je hieronder, maar lees eerst de HELE tekst aandachtig door!

 

 

De antwoorden vind je hier:

Les 3

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
insdag 12 mei moet je hem zo goed als af hebben, want dan gaan we hem van elkaar nakijken. Woensdag 20 mei is de definitieve inleverdatum.  

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Week 6

Les 1

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
De deadline is opgeschoven naar vrijdag 5 juni.

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met woordwinst. Je weet inmiddels wel hoe dit werkt! Maak oefening 13 en 14. Zoek de woorden die je niet weet op!

De antwoorden vind je onderaan de pagina. Die pak je er natuurlijk pas bij wanneer je alles hebt gemaakt. Net zoals je in de les bent gewend.

 

 

 

 

De antwoorden vind je hier:

Week 7

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • heb je stof van vorig jaar even kort herhaald;
  • kan je overeenkomsten noemen tussen muziek en poëzie;
  • kan je verschillen noemen tussen muziek en poëzie;
  • kan je vertellen wat een elfje is;
  • ben je aan de slag gegaan met een songtekst en het maken van een elfje.

 

Om er even in te komen...

Vorig jaar heb je al over verschillende elementen van poëzie geleerd. Weet je het nog?

- Wat is een rijmschema?

- Welke soorten rijm heb je allemaal?

Mocht je het even niet meer weten, klik dan hier voor de wikiwijs van vorig jaar met daarin de uitleg.

 

Theorie
Poëzie en muziek
Vandaag gaan we aan de slag met poëzie en muziek, want deze twee kunstvormen hebben veel met elkaar gemeen. Voor beide kunstvormen geldt dat de volgende elementen: taal, klank en ritme van essentieel belang zijn.

Verschillen
Het verschil tussen poëzie en muziek is de manier waarop deze elementen worden gebruikt. Zo is het ritme in een popnummer vaak veel regelmatiger dan het ritme, ook wel metrum genoemd, in gedicht. Dit hangt er ook vanaf wie het gedicht voordraagt. Bij een popnummer ligt het ritme vast en zal vrijwel iedereen hetzelfde ritme gebruiken. Bij het voordragen van een gedicht, is dat anders. Het is dan maar net waar degene die het voordraagt de nadruk op legt. Diegene bepaalt dus als het ware het ritme / metrum.

Daarnaast is het vaak ook heel duidelijk wat de boodschap is van een popnummer. De gedachtesprongen zijn hier vaak kleiner dan in een gedicht. Bij gedichten komt het regelmatig voor dat je die minstens twee keer moet lezen om te begrijpen wat er staat / wordt bedoeld. In een gedicht zijn de gedachtesprongen vaak groter.

Natuurlijk zijn er ook popnummers die een diepe betekenis hebben en natuurlijk zijn er ook gedichten die meteen heel duidelijk de boodschap overbrengen, dus het is niet zo zwart-wit als dat hierboven wordt beschreven.


Opdracht 1
Hieronder zie je een gedicht van Tim Hofman. Als het goed is, heb je dit gedicht vorig jaar ook al een keer gezien. Dit gedicht is een typisch voorbeeld van een gedicht dat je minstens twee keer moet lezen om het te begrijpen. Omdat Tim zoveel vragen kreeg over dit gedicht heeft hij uitlegd hoe je het moet lezen. Lees nu eerst het gedicht en kijk of je het begrijpt.

 


Weet jij nu wat je hebt zitten lezen? De kans is groot dat de betekenis van dit gedicht je nog niet helemaal duidelijk is. Bekijk dan nu het volgende filmpje om erachter te komen waar Tim z'n gedicht nou eigenlijk over gaat.


Lees nu het gedicht nog een keer en schrijf in één zin op waar dit gedicht over gaat.



Opdracht 2
Zoek een Nederlandstalige songtekst die een hele duidelijke boodschap heeft. Doe dit binnen 5 minuten! Kopieer en plak deze songtekst in een worddocument en schrijf eronder wat dan volgens jou de boodschap is in dit nummer.

 

Wanneer je dit hebt gedaan, maak je een elfje waarin die boodschap naar voren komt.

* Een elfje is een gedicht dat uit elf woorden bestaat. Een voorbeeld hiervan zie je hier:


1 woord
2 woorden
3 woorden
4 woorden
1 woord

 

 

 

Opdracht 3
Kies één van de woorden die hieronder staan en dat jou aanspreekt. Dit woord wordt de titel van jouw gedichtje, maar het woord mag zelf niet in het gedicht worden genoemd. Hieronder zie je een voorbeeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woorden waaruit je kan kiezen:

hond             baksteen         school

beker            water               boot

vuur              bloem              kat

zus                broer               huiswerk

muziek          pen                  playstation

voetbal          auto                afstandsbediening


Heb je zelf nou een geniaal woord dan mag je dat ook gebruiken.

Les 2

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
De deadline is opgeschoven naar vrijdag 5 juni.

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Week 8

Les 1

Lesdoelen:

Aan het eind van deze les ...:

  • heb je stof van vorig jaar herhaald;
  • kan je de begrippen understatement, ironie, paradox en oxymoron toelichten;
  • kan je bovenstaande stijlfiguren herkennen en aanwijzen in zinnen.

 

Theorie
Vorig jaar heb je, als het goed is, al kennisgemaakt met een aantal stijlfiguren. Stijlfiguren zijn woordgroepen of zinnen die op een ongebruikelijke manier worden geformuleerd, waardoor ze opvallen en afwijken van normaal taalgebruik.

 

Even opfrissen
Stijlfiguren die we vorig jaar hebben besproken zijn: pleonasme, tautologie, hyperbool en eufemisme. Weet jij nog hoe het zat? 

Mocht je het even niet meer weten, kan hier klikken voor de uitleg.

Je kan eventueel ook onderstaande filmpjes waarin deze begrippen kort worden uitgelegd.

 

Nieuwe stijlfiguren
Tijdens deze les leer je over vier nieuwe stijlfiguren. Deze stijlfiguren komen regelmatig voor in het dagelijks leven. De stijlfiguren die we gaan behandelen zijn: understatement, ironie, paradox en oxymoron.


Understatement
Je hebt misschien weleens iemand horen zeggen: 'Thats the understatement of the year'.

Een understatement lijkt wel een beetje op een eufemisme. Net als bij een eufemisme druk je met een understatement iets minder sterk / zwak uit. Alleen werkt het versterkend en dat is bij een eufemisme niet het geval. Een eufemisme werkt verzachtend en verbloemend. In een understatement zit iets wat op ironie lijkt. Het komt vaak grappig / spottend over. Voorbeelden van een understatements zijn:

Zingen is niet mijn grootste talent     oftewel    Ik kan voor geen meter zingen.

Het paleis waarin hij woont, is een aardig optrekje    oftewel     Het paleis waarin hij woont, is prachtig en groot!


Ironie
Er zijn drie stijlfiguren die met 'spot' te maken hebben. Dat zijn sarcasme, cynisme en ironie. Ironie is een uiting van bedekte of milde spot. Wanneer je een ironische opmerking maakt, zeg je iets waarvan je eigenlijk het tegenovergestelde bedoelt of je overdrijft heel erg. Dit bedoel je overigens niet serieus en voor de omstanders is het vaak dus ook duidelijk dat het om een grapje gaat. Het is dus niet kwetsend voor anderen, terwijl dat bij sarcasme en zeker bij cynisme wel het geval kan zijn.

Voorbeelden van een ironische opmerkingen zijn:

Wanneer een leerling veel te laat in de les komt en de docent dan zegt: 'Goede avond'.

Of als een docent tegen een verlegen leerling zegt: 'Je kletst me de oren van het hoofd'.



Paradox
Paradox
bestaat uit twee Griekse woorden, namelijk 'para' en 'doxa'. Het eerste gedeelte 'para' betekent 'tegen' en 'doxa' betekent 'verwachting' oftewel paradox betekent tegen de verwachting. Een paradox is dus een uitspraak die zichzelf tegenspreekt en daarmee wordt de uitspraak onmogelijk gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn:

Zeg nooit nooit ⇒ de spreker zegt hier zelf 'nooit'

Ik lieg altijd ⇒ als dit zou kloppen, zou de spreker dit keer de waarheid spreken en dus niet altijd liegen.

Een paradox is een uitspraak die op het eerste gezicht niet klopt. Je moet er meestal even over nadenken. Het is een schijnbare tegenstelling.



Oxymoron
Een oxymoron is een vorm van een paradox. Bij een oxymoron worden tegenstrijdige woorden met elkaar gecombineerd tot een uitdrukking. Het woord oxymoron bestaat zelf uit twee tegenstrijdige woorden, namelijk 'oxys' en 'moros'. Het eerste gedeelte 'oxys' betekent scherp en 'moros' betekent stomp. Een oxymoron betekent dus: scherp-stomp. Deze woorden spreken elkaar tegen. Een oxymoron is een echte tegenstelling, terwijl een paradox een schijnbare tegenstelling is.

Voorbeelden van een oxymoron zijn:

een oorverdovende stilte

een levend lijk

een grote dwerg

oud nieuws



Opdracht 1
Maak onderstaande opdracht.

 

Opdracht 2
Klik op onderstaande link en lees, bekijk de uitleg over de stijlfiguren. Kies in elk geval de stijlfiguren die in deze les zijn behandeld. Verder mag je ook andere stijlfiguren bestuderen. 

Lees dus de uitleg, bekijk de filmpjes en probeer eventuele opdrachten te maken.

https://www.cambiumned.nl/theorie/stijl/stijlfiguren/

 

Les 2

Beste leerlingen,

 

Vandaag gaan jullie weer aan de slag met Nieuwsbegrip. Lees eerst de tekst aandachtig door, maak vervolgens de vragen en kijk je gemaakte werk zorgvuldig na. 
 

! Beantwoord de vragen in hele zinnen waarbij je de vraag in je antwoord verwerkt, zoals:

Wat is de hoofdstad van Frankrijk? Antwoord: De hoofdstad van Frankrijk is Parijs.

 

Hieronder vind je de tekst:

 

 

Hier vind je de vragen en let op: antwoord in hele zinnen!

 

 

Hier vind je de antwoorden. 

Les 3

Beste leerlingen,

Jullie mogen vandaag weer verder werken aan je werkstuk!
De deadline is opgeschoven naar vrijdag 5 juni.

 

De opdracht staat helemaal voor je uitgeschreven en vind je hier:

https://maken.wikiwijs.nl/129601/Leerjaar_3#!page-4668288

 

In de normale wikiwijs staat heel hoofdstuk 2.6 in het teken van het werkstuk. Klik op bovenstaande link en lees alle hoofdstukken zorgvuldig door! Hierin staat precies wat er van je wordt verwacht.

Ook hebben we een handleiding beschikbaar van hoe je het maken van een werkstuk het beste kan aanpakken. Dat vind je hieronder samen met het beoordelingsformulier.

 

Week 9

Les 1

Les 2

Les 3

Extra

Ben je nou eerder klaar met de opdrachten of wil je graag iets extra's doen? Dan kan je hieronder kiezen uit verschillende keuzeopdrachten!

 

Keuzeopdracht A: De Corona-crisis

Zoek zoveel mogelijk informatie uit verschillende bronnen op over het coronavirus. Maak een document in de one drive en ga met de volgende dingen aan de slag:

- Maak een tijdlijn van het nieuws over het virus.

- Vergelijk het nieuws uit verschillende bronnen. Zegt de ene bron iets anders dan de andere?

- Heb je nepnieuws gevonden over het coronavirus? Verzamel al het nepnieuws.

- Verzamel allerlei grapjes/ grappige foto's die mensen elkaar sturen die betrekking hebben op het coronavirus. Denk hierbij aan plaatjes/ foto's die op Facebook langskomen, zoals hieronder.

 

 

 

 

 

 

 

 

Keuzeopdracht B: werkwoordspelling
Bij deze opdracht kun je oefenen met werkwoord spelling. Zoals je weet is het belangrijk om dit goed onder de knie te krijgen! De antwoorden staan onder het document.

 

 

De antwoorden vind je hier: