Woordsoorten - gemengd

Woordsoorten - gemengd

Woordsoorten

 

Woordsoorten zijn eigenlijk een soort 'families'.  Elk woord in de Nederlandse taal kun je onderverdelen in zo'n familie.

De families (woordsoorten) die we in deze les behandelen zijn:

1. Lidwoord

2. Zelfstandige naamwoord.

3. Bijvoeglijk naamwoord

4. Voorzetsel

5. Zelfstandig werkwoord

6. Bijwoord

7. Telwoord

 

Afbeeldingsresultaat voor woordsoorten

Werkwoord

Hulpwerkwoord (hww), zelfstandig werkwoord (zww) of koppelwerkwoord (kww)?

Werkwoorden zijn woorden die een actie uitdrukken. Ze geven aan welke handeling er in de zin centraal staat. Aan het werkwoord kun je zien in welke tijd de zin staat. In de zin " Ik loop over straat." staat de handeling lopen centraal en het gebeurt op dit moment, in de tegenwoordige tijd dus. "Hij fietste naar school." Hier staat de handeling fietsen centraal en je weet dat het al gebeurd is, het is de verleden tijd.

Er zijn drie verschillende soorten werkwoorden.

Zelfstandig werkwoord

Hulpwerkwoord

Koppelwerkwoord

Leer meer over deze drie soorten werkwoorden door het volgende filmpje goed te bekijken!

 

werkwoorden

Zelf aan de slag

Om te kijken of je het hebt begrepen, is het belangrijk om weer even te oefenen.

Oefenen werkwoorden

OEFENING 1 werkwoorden

Zelfstandige naamwoorden

Zelfstandig naamwoord Youtube

Het zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord Tekst

Het zelfstandig naamwoord

 

Zelfstandige naamwoorden zijn namen van mensen, dieren, dingen, zaken.

 

Eigennamen (die je met een hoofdletter schrijft) zijn ook zelfstandige naamwoorden.

Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je 'verkleinen'

Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.

 

Voorbeelden:

 leerling                   Deventer               voorbeeldje

Britney Spears        kasten                   bladzijdes

blad                         werk                     overzicht

kat                           som                       Hema

 

Als je twijfelt of iets een zelfstandig naamwoord is, zet er dan 'de' 'het 'of 'een' voor. Past dat ervoor? Dan is het een zelfstandig naamwoord. Voor namen kun je geen lidwoord zetten. Namen worden altijd met hoofdletters geschreven, ook als de naam midden in de zin staat.

 

Samenvattend: Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten. Ook alle woorden die je met een hoofdletter schrijft (eigennamen) zijn zelfstandige naamwoorden.

 

Zelfstandig naamwoord Prezi

Prezi Zelfstandig naamwoord

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht bij 3 of meer fouten in de basisopdracht)

Verdiepingsopdracht

Lidwoord

Lidwoord Youtube

De lidwoorden

Lidwoord Tekst

Lidwoorden

 

Er zijn in het Nederlands 3 lidwoorden: De - Het - Een.

 

Waarschijnlijk heb je deze lidwoorden ook al op de basisschool behandeld. 

 

Een lidwoord staat altijd in verband met een zelfstandig naamwoord. 

de tafel

het huis

een avontuur

 

Let op:

Voor zelfstandige naamwoorden die in het meervoud staan, gebruik je altijd het lidwoord: De - De tafels, de stoelen, de huizen.

Voor zelfstandige naamwoorden die 'verkleind' zijn, gebruik je altijd het lidwoord: Het - Het tafeltje, het stoeltje, het huisje.

 

Voor het woordje 'het' moet je goed kijken of het wel in combinatie staat met een zelfstandig naamwoord. Alleen dan is 'het' een lidwoord.

Het mooie huis staat in een drukke straat. --> 'Het' staat hier in combinatie met 'huis'. Het is dus een lidwoord.

Het regent al de hele dag. --> 'Het' staat hier voor een werkwoord. Het is dus geen lidwoord.

 

Lidwoord Prezi

Prezi Lidwoorden

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht bij 3 of meer fouten in de basisopdracht)

Verdiepingsopdracht

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord Youtube

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord tekst

Het bijvoeglijk naamwoord

 

Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord. Extra informatie is extra en kan dus weggelaten worden. Op die manier kun je een bijvoeglijk naamwoord herkennen.

Er kunnen heel veel bijvoeglijke naamwoorden in de zin staan.

Voorbeeld: Ik zie een heel mooie, groene, grote, aardige smurf. De onderstreepte woorden zijn allemaal bijvoeglijke naamwoorden want ze zeggen direct iets over het zelfstandig naamwoord 'smurf'. Het woordje 'heel' zegt niet iets over 'smurf' en is dus geen bijvoeglijk naamwoord.

 

Voorbeelden:

het grote huis

de lange weg

de irritante acrobaat

het enge bos

 

In deze voorbeelden zie je dat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord staat. Dit is ook zo in de meeste gevallen. Soms staat het bijvoeglijk naamwoord 'achter'het zelfstandig naamwoord. Er staat dan wel altijd nog minimaal een woord (werkwoord--> een vorm van 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken') tussen.

 

De man is groot

Het huis lijkt erg klein

 

 

De auto rijdt snel. --> 'snel' is hier geen bijvoeglijk naamwoord want er staat geen vorm van 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken' in deze zin. Het woordje snel zegt ook meer iets over 'rijdt' dan over 'auto' en rijdt is hier geen zelfstandig naamwoord.

 

De auto is snel. --> 'snel ' is hier wel een bijvoeglijk naamwoord want er staat een vorm van 'zijn' in deze zin (is).

 

Extra info:

Soms eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een 'e' en soms niet. Je ziet dit verschijnsel alleen wanneer je 'een' als lidwoord gebruikt. Hoe komt dat?

 

een groot huis

een grote weg

een grote acrobaat

een groot bos

 

Het heeft te maken met het lidwoord.

'Het-woorden' krijgen geen e als je 'een' gebruikt.

'De-woorden' krijgen wel een e als je 'een' gebruikt.

Bijvoeglijk naamwoord Prezi

Prezi bijvoeglijk naamwoord

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht als je meer dan 3 fouten in de basisopdracht hebt).

Verdieping Bijvoeglijk naamwoord

Voorzetsel

het voorzetsel Youtube

het voorzetsel tekst

Voorzetsel

 

Een voorzetsel geeft meestal een plaats aan. Dank aan woorden als: In / naast / op / tussen / bij / voor / achter...

Soms is een voorzetsel moeilijker te herkennen. Dan is er een goede manier om erachter te komen of het woord een voorzetsel is: Zet het woord eens voor 'de kast' of 'het feest'.

                               

Het boek ligt in de kast.

Het boek ligt naast de kast.

Het boek ligt tussen de kast en de muur.

Ik zie je tijdens de wedstrijd. (Tijdens kun je niet voor 'de kast' zetten, maar wel voor 'het feest'. 'Tijdens' is dus een voorzetsel)

 

Pas in sommige gevallen goed op:

Soms lijkt een woord op een voorzetsel, maar is het niet.

Ik schrijf in mijn schrift de sommen op. In dit geval staat er maar 1 voorzetsel in de zin: in. HEt woordje op hoort hier bij schrijven, want het komt van het hele woord 'opschrijven '. Je mag dit dan geen voorzetsel noemen want het hele woord 'opschrijven' is geen voorzetsel.

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht als je meer dan 3 fouten in de basisopdracht hebt).

Bijwoord

Het bijwoord lijkt een beetje op een bijvoeglijk naamwoord want het zegt iets over een ander woord.

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (dus het bijwoord NIET)

Het bijwoord zegt iets over:

  • werkwoord

  • bijvoeglijk naamwoord

Wat ren jij hard zeg!  Hard zegt iets over rennen, dus over een werkwoord, hard is dus een bijwoord!

Hij haalde een erg mooi cijfer!  Cijfer is een zelfstandig naamwoord, mooi zegt daar iets over en is dus een bijvoeglijk naamwoord. Erg zegt weer iets over mooi, dus erg zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord en is daarom een bijwoord.

Bekijk nu het filmpje voor verdere uitleg, daarna mag je gaan oefenen.

Bijwoord

Oefenen bijwoord

OEFENING 1 bijwoord

Telwoord

Hoofdtelwoord (htw)

Een hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan. Je hebt twee soorten hoofdtelwoorden. De bepaalde en de onbepaalde hoofdtelwoorden.

Een bepaald hoofdtelwoord geeft een exacte hoeveelheid aan. Je weet precies om hoeveel het gaat.

VB: 

Ik heb twee boterhammen bij me.  

Hij heeft vijf vrienden uitgenodigd.

Onbepaalde hoofdtelwoorden geven aan hoeveel iets ongeveer is.

VB:

Hij heeft maar weinig gegeten.

Hij heeft veel vrienden.

Bekijk ook het filmpje voor uitleg.

 

Rangtelwoord (rtw)

Een rangtelwoord geeft een volgorde aan. Rangtelwoorden eindigen altijd op de of ste. Dus eerste, meeste, etc.

Ook hier heb je weer bepaalde en onbepaalde rangtelwoorden. Bij bepaalde rangtelwoorden gaat het weer om een exacte hoeveelheid.

VB:

Hij is eerste geworden.

Dit is de vierde keer.

Onbepaalde rangtelwoorden geven de hoeveelheid ongeveer aan.

VB:

Hij is laatste geworden.

Dit is de zoveelste keer dat je te laat komt!

Bekijk ook het filmpje voor uitleg.

 

Oefenen telwoord

OEFENING 1 telwoord

OEFENING 2 telwoord

Toets woordsoorten

Toets: Toets woordsoorten

Start