Spelling

Spelling

Inleiding

Welkom op de website over spelling!

Dit is niet zomaar een website. Dit is een les in de vorm van een website. Je bent op school al begonnen met de lessenreeks spelling. Deze les ga je doorlopen als afsluiter van deze lessenreeks.

Het doel van deze les is dat je na deze les voor jezelf weet hoe goet je deze spellingsonderdelen beheerst. De les bevat alle onderdelen en leerdoelen van de spellingslessen van de methode Plot26.

De leerdoelen die deze les aan bod komen.

  • Je kan na deze les aantonen wanneer er klinkerbotsing optreedt en deze oplossen d.m.v. een trema of verbindingsstreepje.
  • Je kan na deze les verkleinvormen en meervoudsvormen maken van woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.
  • Je kan na deze les samenstellingen vormen van losse woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.
  • Je kan na deze les bijvoeglijke naamwoorden schrijven d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.
  • Je schrijft na deze les persoonsnamen, aardrijkskundige namen, feesten, feestdagen en (verwijzingen naar) goden met een hoofdletter.
  • Je kan na deze les de leestekens hoofdletter, punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, puntkomma en aanhalingstekens op de juiste manier toepassen.
  • Je kan na deze les aantonen waar klemtonen liggen door accenten te gebruiken.

De les is gericht op leerlingen uit de brugklas met de niveaus kader en mavo.

 

 

De les is als volgt opgebouwd:

  1. instaptoets
  2. oefenen op jouw niveau
  3. eindtoets
  4. reflectie

Je begint zometeen eerst met een instaptoets. Uit deze toets komt een percentage (het aantal antwoorden dat jij goed had). Aan de hand van dat percentage wordt je ingedeeld in niveau 1, 2 of 3. Jij gaat vervolgens op jouw niveau oefenen, zodat het niet te makkelijk of te moeilijk voor je is!

Na het oefenen ga je een eindtoets maken. Hier komt ook weer een resultaat uit en die is voor jouzelf, zodat jij weet of je deze onderdelen al voldoende of onvoldoende beheerst.

Na de toets moet je nog een klein, maar zeker niet onbelangrijk, deel doen en dat is de reflectie. Die is voor mij heel belangrijk en nuttig. Dan kan ik zien hoe jullie een les in zo'n vorm vinden en daarnaast weet ik dan of je de les ook daadwerkelijk gemaakt hebt!

Je kunt op het pijltje rechtsonderin klikken om naar de instaptoets te gaan. Goed lezen wat er op iedere pagina van je gevraagd wordt en waar je naartoe verwezen wordt. Heel veel succes!

Instaptoets

Niveau 1

Les 1: Wel of geen klinkerbotsing?

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen wanneer er klinkerbotsing optreedt en deze oplossen d.m.v. een trema of verbindingsstreepje.

Als er sprake is van klinkerbotsing kun je dit oplossen door een trema of een verbindingsstreepje toe te voegen. Er kan enkel sprake zijn van klinkerbotsing bij dubbelklanken, zoals ui, eu, ee, au enzovoort. In een woord als chaos zit er geen dubbelklank en is er geen sprake van klinkerbotsing. In een woord als ruïne is er wel sprake van een klinkerbotsing binnen de dubbelklank ui. Je spreekt de uit alleen niet uit als een dubbelklank; je wilt enkel de losse klanken u en i. Dit los je op door een trema toe te voegen op de i.

Wanneer er klinkerbotsing optreedt binnen een samenstelling, doordat de laatste letter van het eerste deel van de samenstelling eindigt op een klinker en het tweede deel begint met een klinker die samen een dubbelklank vormen, dan voeg je een verbindingsstreepje tussen de twee delen. Bijvoorbeeld: radio-uitzending. De laatste letter van radio is een o en de eerste van uitzending is een u. De o en de u vormen samen de dubbelklank ou. Je spreekt ze in dit woord alleen niet uit als een ou, maar je spreekt de klanken beide los uit. Er is dus een klinkerbotsing die je oplost met een verbindingsstreepje. Bij radioalarm is er geen sprake van klinkerbotsing, want de o en de a vormen geen dubbelklank, dus hoeft er geen verbindingsstreepje tussen.

Wanneer je een paar letters voor of achter een woord plakt (bij afleidingen en vervoegingen) kan er ook klinkerbotsing optreden. Bijvoorbeeld bij de vervoeving van het woord kano: kanoën. De o en de e vormen samen de dubbelklank oe. In dit woord wil je alleen niet de klank oe maar de losse klanken o en e. Dit los je op door een trema.

Als laatste ontstaat er staat er klinkerbotsing bij meervoudsvormen van woorden die eindigen op de klank ie, zoals fantasie en bacterie. Dit los je ook op met een trema: fantasieën en bacteriën. Bij de ene meervoudsvorm schrijf er alleen een n erachter, zoals bij bacteriën. Dit komt omdat de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt: bacterie. Bij fantasie ligt de klemtoon wel op de laatste lettergreep. Dan schrijf je er een extra e bij de meervoudsvorm.

Les 2: Lange en korte klanken.

Leerdoel: Je kan na deze les verkleinvormen en meervoudsvormen maken van woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Verkleinwoorden krijgen altijd het lidwoord het, zoals het huisje, het hondje. Meervoudsvormen krijgen altijd het lidwoord de, zoals de huizen, de honden.

Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een lange klank die kort geschreven straat (opa) schrijf je de klank lang uit: opaatje. In meervoudsvormen schrijf je een apostrof: opa's.

Bij woorden die einigen op een korte y (dus geen ey) schrijf je er bij de verkleinvorm en de meervoudsvorm een apostrof bij: lolly'tje of lolly's.

Bij woorden die eindigen op een korte klank of een lange klank, die ook lang geschreven staat, schrijf je de verkleinvorm of meervoudsvorm eraan vast. Voorbeelden: bureaus, parades, diskjockeys, enzovoort.

Als je aangeeft dat iets van iemand is door er een s achter te plakken, gelden dezelfde regels als bij meervoudsvormen. Voorbeelden: Beaus, Remco's, Lottes, Jaimy's, Wesleys, Roos'.

Bij afkortingen en tekens gebruik je bij alle vormen een apostrof: $'tje, dj's.

Les 3: Van meer woorden één woord maken.

Leerdoel: Je kan na deze les samenstellingen vormen van losse woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Twee zelfstandigen naamwoorden schrijf je aan elkaar vast, zoals computerscherm. Wanneer er klinkerbotsing optreedt, gebruik je een verbindingsstreepje (les 1).

Een echte samenstelling bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden. Samenstellingen die niet uit twee zelfstandige naamwoorden bestaan, krijgen geen tussen -n, bijvoorbeeld platteland. Platte is geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

Bij twee zelfstandige naamwoorden gebruik je wel een tussen -n, zoals bij kip + hok = kippenhok.

Bij sommige samenstellingen hoor je een tussen -s: meisjeskleding. Wanneer het tweede zelfstandige naamwoord al met een s begint, vervang het woord dan even met een ander woord dat niet met een s begint. Hoor je dan een tussen -s, dan schrijf je er ook eentje, zoals bij meisjesstem.

Woorden als hetzelfde, dezelfde en eenzelfde schrijf je altijd aan elkaar vast. Net zoals woorden met er of daar + voorvoegsel. Voorbeelden: erachter, daarop.

Les 4: Wel of geen -n aan het einde van een woord.

Leerdoel: Je kan na deze les bijvoeglijke naamwoorden schrijven d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Je schrijft een bijvoeglijk naamwoord + een e wanneer het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst als lidwoord de heeft, ook wanneer deze er niet staat. Voorbeelden: de leuke jongen, een leuke vriend.

Bij zelfstandig naamwoorden die een het als lidwoord hebben, schrijf je bij het bijvoeglijk naamwoord alleen een -e wanneer het lidwoord het er ook daadwerkelijk staat. Zoals het kleine huis, maar ieder klein huis.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden krijgen altijd -en op het einde, zoals houten en wollen.

Wanneer een woord zoals alle(n) naar mensen verwijst, komt er een -n achter. Voorbeeld: De politieagten staan te wachten. Allen hebben dorst. Allen verwijst naar de politieagenten (mensen). Maar bij de volgende zin verwijst het niet naar mensen, dus dan komt er geen -n achter: de honden staat te wachten. Alle hebben dorst.

Les 5: Wel of geen hoofdletter.

Leerdoel: Je schrijft na deze les persoonsnamen, aardrijkskundige namen, feesten, feestdagen en (verwijzingen naar) goden met een hoofdletter.

Alle namen van mensen, aardrijkskundige namen, feestdagen en religieuze namen schrijf je met een hoofdletter. Alleen woorden die afgeleid zijn van feesten of religies schrijf je niet met een hoofdletter.

Voorbeelden: Ayoub, Nijl, Zeeland, Pasen, paastak, Mohammed, christendom.

Voor- en achternamen schrijf je altijd met een hoofdletter; tussenvoegsels schrijf je niet met een hoofdletter. Voorbeeld: Marco van Basten. Wanneer er geen voornaam staat, schrijf je het voorvoegsel wel met een hoofdletter: Van Basten.

Les 6: Leestekens.

Leerdoel: Je kan na deze les de leestekens hoofdletter, punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, puntkomma en aanhalingstekens op de juiste manier toepassen.

Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Een komma gebruik je in opsommingen, voor voegwoorden en tussen twee persoonsvormen.

Een puntkomma zit tussen een komma en een punt in. Hij zou vervangen kunnen worden door een punt, maar niet door een komma, omdat het niet gaat om een opsomming, voegwoord of twee persoonsvormen. Je wilt alleen wel aantonen dat de zinnen verband met elkaar hebben.

Je gebruikt een dubbele punt bij een aankondiging van een volgend stukje tekst, van een gedachte, van een opsomming, van een citaat of van een verklaring of een reden.

Citaten (iets wat iemand letterlijk zegt) zet je tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Joost zei: 'Ik houd van appeltaart.'

Wanneer je een citaat onderbreekt, gebruik je komma's. Voorbeeld: 'Ik', zei Joost, 'houd van appeltaart.'

Les 7: Klemtonen spellen.

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen waar klemtonen liggen door accenten te gebruiken.

Sommige woorden hebben twee betekenissen. Om aan te geven welke betekenis je bedoelt, kun je extra accenten gebruiken om aan te tonen waar de klemtoon ligt, zoals bij het woord voorkomen:

Weet jij of de gorilla's nog in het wild vóórkomen?

Ze worden gefokt om uitsterven te voorkómen.

Les 8: Opzoekwoorden.

Voor een aantal woorden zijn er geen regels over de schrijfwijze ervan. Dit is bij leenwoorden, woorden met een au of ou, woorden met een ij of ei, woorden met een g of ch, ouderwetse woorden en woorden met aparte tekens. Deze woorden moet je uit je hoofd leren om te weten hoe je ze schrijft.

Opdracht 1

Klik hier om naar de opdracht te gaan.

Heb je alle antwoorden gevonden? Goedzo. Ga nu door naar opdracht 2.

Opdracht 2

Klik hier om naar opdracht 2 te gaan.
Vul de vragen in. Als je hiermee klaar bent, mag je de eindtoets gaan doen.

Hoe ging deze opdracht? Denk je dat je al klaar bent voor de eindopdracht? Zo ja, klik op de eindopdracht; zo nee, lees de uitleg en kijk de bijbehorende kennisclips nog eens goed!

Niveau 2

Les 1: Wel of geen klinkerbotsing?

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen wanneer er klinkerbotsing optreedt en deze oplossen d.m.v. een trema of verbindingsstreepje.

Als er sprake is van klinkerbotsing kun je dit oplossen door een trema of een verbindingsstreepje toe te voegen. Er kan enkel sprake zijn van klinkerbotsing bij dubbelklanken, zoals ui, eu, ee, au enzovoort. In een woord als chaos zit er geen dubbelklank en is er geen sprake van klinkerbotsing. In een woord als ruïne is er wel sprake van een klinkerbotsing binnen de dubbelklank ui. Je spreekt de uit alleen niet uit als een dubbelklank; je wilt enkel de losse klanken u en i. Dit los je op door een trema toe te voegen op de i.

Wanneer er klinkerbotsing optreedt binnen een samenstelling, doordat de laatste letter van het eerste deel van de samenstelling eindigt op een klinker en het tweede deel begint met een klinker die samen een dubbelklank vormen, dan voeg je een verbindingsstreepje tussen de twee delen. Bijvoorbeeld: radio-uitzending. De laatste letter van radio is een o en de eerste van uitzending is een u. De o en de u vormen samen de dubbelklank ou. Je spreekt ze in dit woord alleen niet uit als een ou, maar je spreekt de klanken beide los uit. Er is dus een klinkerbotsing die je oplost met een verbindingsstreepje. Bij radioalarm is er geen sprake van klinkerbotsing, want de o en de a vormen geen dubbelklank, dus hoeft er geen verbindingsstreepje tussen.

Wanneer je een paar letters voor of achter een woord plakt (bij afleidingen en vervoegingen) kan er ook klinkerbotsing optreden. Bijvoorbeeld bij de vervoeving van het woord kano: kanoën. De o en de e vormen samen de dubbelklank oe. In dit woord wil je alleen niet de klank oe maar de losse klanken o en e. Dit los je op door een trema.

Als laatste ontstaat er staat er klinkerbotsing bij meervoudsvormen van woorden die eindigen op de klank ie, zoals fantasie en bacterie. Dit los je ook op met een trema: fantasieën en bacteriën. Bij de ene meervoudsvorm schrijf er alleen een n erachter, zoals bij bacteriën. Dit komt omdat de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt: bacterie. Bij fantasie ligt de klemtoon wel op de laatste lettergreep. Dan schrijf je er een extra e bij de meervoudsvorm.

Les 2: Lange en korte klanken.

Leerdoel: Je kan na deze les verkleinvormen en meervoudsvormen maken van woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Verkleinwoorden krijgen altijd het lidwoord het, zoals het huisje, het hondje. Meervoudsvormen krijgen altijd het lidwoord de, zoals de huizen, de honden.

Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een lange klank die kort geschreven straat (opa) schrijf je de klank lang uit: opaatje. In meervoudsvormen schrijf je een apostrof: opa's.

Bij woorden die einigen op een korte y (dus geen ey) schrijf je er bij de verkleinvorm en de meervoudsvorm een apostrof bij: lolly'tje of lolly's.

Bij woorden die eindigen op een korte klank of een lange klank, die ook lang geschreven staat, schrijf je de verkleinvorm of meervoudsvorm eraan vast. Voorbeelden: bureaus, parades, diskjockeys, enzovoort.

Als je aangeeft dat iets van iemand is door er een s achter te plakken, gelden dezelfde regels als bij meervoudsvormen. Voorbeelden: Beaus, Remco's, Lottes, Jaimy's, Wesleys, Roos'.

Bij afkortingen en tekens gebruik je bij alle vormen een apostrof: $'tje, dj's.

Les 3: Van meer woorden één woord maken.

Leerdoel: Je kan na deze les samenstellingen vormen van losse woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Twee zelfstandigen naamwoorden schrijf je aan elkaar vast, zoals computerscherm. Wanneer er klinkerbotsing optreedt, gebruik je een verbindingsstreepje (les 1).

Een echte samenstelling bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden. Samenstellingen die niet uit twee zelfstandige naamwoorden bestaan, krijgen geen tussen -n, bijvoorbeeld platteland. Platte is geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

Bij twee zelfstandige naamwoorden gebruik je wel een tussen -n, zoals bij kip + hok = kippenhok.

Bij sommige samenstellingen hoor je een tussen -s: meisjeskleding. Wanneer het tweede zelfstandige naamwoord al met een s begint, vervang het woord dan even met een ander woord dat niet met een s begint. Hoor je dan een tussen -s, dan schrijf je er ook eentje, zoals bij meisjesstem.

Woorden als hetzelfde, dezelfde en eenzelfde schrijf je altijd aan elkaar vast. Net zoals woorden met er of daar + voorvoegsel. Voorbeelden: erachter, daarop.

Les 4: Wel of geen -n aan het einde van een woord.

Leerdoel: Je kan na deze les bijvoeglijke naamwoorden schrijven d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Je schrijft een bijvoeglijk naamwoord + een e wanneer het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst als lidwoord de heeft, ook wanneer deze er niet staat. Voorbeelden: de leuke jongen, een leuke vriend.

Bij zelfstandig naamwoorden die een het als lidwoord hebben, schrijf je bij het bijvoeglijk naamwoord alleen een -e wanneer het lidwoord het er ook daadwerkelijk staat. Zoals het kleine huis, maar ieder klein huis.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden krijgen altijd -en op het einde, zoals houten en wollen.

Wanneer een woord zoals alle(n) naar mensen verwijst, komt er een -n achter. Voorbeeld: De politieagten staan te wachten. Allen hebben dorst. Allen verwijst naar de politieagenten (mensen). Maar bij de volgende zin verwijst het niet naar mensen, dus dan komt er geen -n achter: de honden staat te wachten. Alle hebben dorst.

Les 5: Wel of geen hoofdletter.

Leerdoel: Je schrijft na deze les persoonsnamen, aardrijkskundige namen, feesten, feestdagen en (verwijzingen naar) goden met een hoofdletter.

Alle namen van mensen, aardrijkskundige namen, feestdagen en religieuze namen schrijf je met een hoofdletter. Alleen woorden die afgeleid zijn van feesten of religies schrijf je niet met een hoofdletter.

Voorbeelden: Ayoub, Nijl, Zeeland, Pasen, paastak, Mohammed, christendom.

Voor- en achternamen schrijf je altijd met een hoofdletter; tussenvoegsels schrijf je niet met een hoofdletter. Voorbeeld: Marco van Basten. Wanneer er geen voornaam staat, schrijf je het voorvoegsel wel met een hoofdletter: Van Basten.

Les 6: Leestekens.

Leerdoel: Je kan na deze les de leestekens hoofdletter, punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, puntkomma en aanhalingstekens op de juiste manier toepassen.

Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Een komma gebruik je in opsommingen, voor voegwoorden en tussen twee persoonsvormen.

Een puntkomma zit tussen een komma en een punt in. Hij zou vervangen kunnen worden door een punt, maar niet door een komma, omdat het niet gaat om een opsomming, voegwoord of twee persoonsvormen. Je wilt alleen wel aantonen dat de zinnen verband met elkaar hebben.

Je gebruikt een dubbele punt bij een aankondiging van een volgend stukje tekst, van een gedachte, van een opsomming, van een citaat of van een verklaring of een reden.

Citaten (iets wat iemand letterlijk zegt) zet je tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Joost zei: 'Ik houd van appeltaart.'

Wanneer je een citaat onderbreekt, gebruik je komma's. Voorbeeld: 'Ik', zei Joost, 'houd van appeltaart.'

Les 7: Klemtonen spellen.

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen waar klemtonen liggen door accenten te gebruiken.

Sommige woorden hebben twee betekenissen. Om aan te geven welke betekenis je bedoelt, kun je extra accenten gebruiken om aan te tonen waar de klemtoon ligt, zoals bij het woord voorkomen:

Weet jij of de gorilla's nog in het wild vóórkomen?

Ze worden gefokt om uitsterven te voorkómen.

Les 8: Opzoekwoorden.

Voor een aantal woorden zijn er geen regels over de schrijfwijze ervan. Dit is bij leenwoorden, woorden met een au of ou, woorden met een ij of ei, woorden met een g of ch, ouderwetse woorden en woorden met aparte tekens. Deze woorden moet je uit je hoofd leren om te weten hoe je ze schrijft.

Opdracht 1

Klik hier om naar de opdracht te gaan.

Heb je alle woorden gevonden? Goedzo. Ga nu door naar opdracht 2.

Opdracht 2

Klik hier om naar de opdracht te gaan.

Hoe ging deze opdracht? Denk je dat je al klaar bent voor de eindopdracht? Zo ja, klik op de eindopdracht; zo nee, lees de uitleg en kijk de bijbehorende kennisclips nog eens goed!

Niveau 3

Les 1: Wel of geen klinkerbotsing?

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen wanneer er klinkerbotsing optreedt en deze oplossen d.m.v. een trema of verbindingsstreepje.

Als er sprake is van klinkerbotsing kun je dit oplossen door een trema of een verbindingsstreepje toe te voegen. Er kan enkel sprake zijn van klinkerbotsing bij dubbelklanken, zoals ui, eu, ee, au enzovoort. In een woord als chaos zit er geen dubbelklank en is er geen sprake van klinkerbotsing. In een woord als ruïne is er wel sprake van een klinkerbotsing binnen de dubbelklank ui. Je spreekt de uit alleen niet uit als een dubbelklank; je wilt enkel de losse klanken u en i. Dit los je op door een trema toe te voegen op de i.

Wanneer er klinkerbotsing optreedt binnen een samenstelling, doordat de laatste letter van het eerste deel van de samenstelling eindigt op een klinker en het tweede deel begint met een klinker die samen een dubbelklank vormen, dan voeg je een verbindingsstreepje tussen de twee delen. Bijvoorbeeld: radio-uitzending. De laatste letter van radio is een o en de eerste van uitzending is een u. De o en de u vormen samen de dubbelklank ou. Je spreekt ze in dit woord alleen niet uit als een ou, maar je spreekt de klanken beide los uit. Er is dus een klinkerbotsing die je oplost met een verbindingsstreepje. Bij radioalarm is er geen sprake van klinkerbotsing, want de o en de a vormen geen dubbelklank, dus hoeft er geen verbindingsstreepje tussen.

Wanneer je een paar letters voor of achter een woord plakt (bij afleidingen en vervoegingen) kan er ook klinkerbotsing optreden. Bijvoorbeeld bij de vervoeving van het woord kano: kanoën. De o en de e vormen samen de dubbelklank oe. In dit woord wil je alleen niet de klank oe maar de losse klanken o en e. Dit los je op door een trema.

Als laatste ontstaat er staat er klinkerbotsing bij meervoudsvormen van woorden die eindigen op de klank ie, zoals fantasie en bacterie. Dit los je ook op met een trema: fantasieën en bacteriën. Bij de ene meervoudsvorm schrijf er alleen een n erachter, zoals bij bacteriën. Dit komt omdat de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt: bacterie. Bij fantasie ligt de klemtoon wel op de laatste lettergreep. Dan schrijf je er een extra e bij de meervoudsvorm.

Les 2: Lange en korte klanken.

Leerdoel: Je kan na deze les verkleinvormen en meervoudsvormen maken van woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Verkleinwoorden krijgen altijd het lidwoord het, zoals het huisje, het hondje. Meervoudsvormen krijgen altijd het lidwoord de, zoals de huizen, de honden.

Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op een lange klank die kort geschreven straat (opa) schrijf je de klank lang uit: opaatje. In meervoudsvormen schrijf je een apostrof: opa's.

Bij woorden die einigen op een korte y (dus geen ey) schrijf je er bij de verkleinvorm en de meervoudsvorm een apostrof bij: lolly'tje of lolly's.

Bij woorden die eindigen op een korte klank of een lange klank, die ook lang geschreven staat, schrijf je de verkleinvorm of meervoudsvorm eraan vast. Voorbeelden: bureaus, parades, diskjockeys, enzovoort.

Als je aangeeft dat iets van iemand is door er een s achter te plakken, gelden dezelfde regels als bij meervoudsvormen. Voorbeelden: Beaus, Remco's, Lottes, Jaimy's, Wesleys, Roos'.

Bij afkortingen en tekens gebruik je bij alle vormen een apostrof: $'tje, dj's.

Les 3: Van meer woorden één woord maken.

Leerdoel: Je kan na deze les samenstellingen vormen van losse woorden d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Twee zelfstandigen naamwoorden schrijf je aan elkaar vast, zoals computerscherm. Wanneer er klinkerbotsing optreedt, gebruik je een verbindingsstreepje (les 1).

Een echte samenstelling bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden. Samenstellingen die niet uit twee zelfstandige naamwoorden bestaan, krijgen geen tussen -n, bijvoorbeeld platteland. Platte is geen zelfstandig naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord.

Bij twee zelfstandige naamwoorden gebruik je wel een tussen -n, zoals bij kip + hok = kippenhok.

Bij sommige samenstellingen hoor je een tussen -s: meisjeskleding. Wanneer het tweede zelfstandige naamwoord al met een s begint, vervang het woord dan even met een ander woord dat niet met een s begint. Hoor je dan een tussen -s, dan schrijf je er ook eentje, zoals bij meisjesstem.

Woorden als hetzelfde, dezelfde en eenzelfde schrijf je altijd aan elkaar vast. Net zoals woorden met er of daar + voorvoegsel. Voorbeelden: erachter, daarop.

Les 4: Wel of geen -n aan het einde van een woord.

Leerdoel: Je kan na deze les bijvoeglijke naamwoorden schrijven d.m.v. de bijbehorende spellingsregels toe te passen.

Je schrijft een bijvoeglijk naamwoord + een e wanneer het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst als lidwoord de heeft, ook wanneer deze er niet staat. Voorbeelden: de leuke jongen, een leuke vriend.

Bij zelfstandig naamwoorden die een het als lidwoord hebben, schrijf je bij het bijvoeglijk naamwoord alleen een -e wanneer het lidwoord het er ook daadwerkelijk staat. Zoals het kleine huis, maar ieder klein huis.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden krijgen altijd -en op het einde, zoals houten en wollen.

Wanneer een woord zoals alle(n) naar mensen verwijst, komt er een -n achter. Voorbeeld: De politieagten staan te wachten. Allen hebben dorst. Allen verwijst naar de politieagenten (mensen). Maar bij de volgende zin verwijst het niet naar mensen, dus dan komt er geen -n achter: de honden staat te wachten. Alle hebben dorst.

Les 5: Wel of geen hoofdletter.

Leerdoel: Je schrijft na deze les persoonsnamen, aardrijkskundige namen, feesten, feestdagen en (verwijzingen naar) goden met een hoofdletter.

Alle namen van mensen, aardrijkskundige namen, feestdagen en religieuze namen schrijf je met een hoofdletter. Alleen woorden die afgeleid zijn van feesten of religies schrijf je niet met een hoofdletter.

Voorbeelden: Ayoub, Nijl, Zeeland, Pasen, paastak, Mohammed, christendom.

Voor- en achternamen schrijf je altijd met een hoofdletter; tussenvoegsels schrijf je niet met een hoofdletter. Voorbeeld: Marco van Basten. Wanneer er geen voornaam staat, schrijf je het voorvoegsel wel met een hoofdletter: Van Basten.

Les 6: Leestekens.

Leerdoel: Je kan na deze les de leestekens hoofdletter, punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, puntkomma en aanhalingstekens op de juiste manier toepassen.

Iedere zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Een komma gebruik je in opsommingen, voor voegwoorden en tussen twee persoonsvormen.

Een puntkomma zit tussen een komma en een punt in. Hij zou vervangen kunnen worden door een punt, maar niet door een komma, omdat het niet gaat om een opsomming, voegwoord of twee persoonsvormen. Je wilt alleen wel aantonen dat de zinnen verband met elkaar hebben.

Je gebruikt een dubbele punt bij een aankondiging van een volgend stukje tekst, van een gedachte, van een opsomming, van een citaat of van een verklaring of een reden.

Citaten (iets wat iemand letterlijk zegt) zet je tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld: Joost zei: 'Ik houd van appeltaart.'

Wanneer je een citaat onderbreekt, gebruik je komma's. Voorbeeld: 'Ik', zei Joost, 'houd van appeltaart.'

Les 7: Klemtonen spellen.

Leerdoel: Je kan na deze les aantonen waar klemtonen liggen door accenten te gebruiken.

Sommige woorden hebben twee betekenissen. Om aan te geven welke betekenis je bedoelt, kun je extra accenten gebruiken om aan te tonen waar de klemtoon ligt, zoals bij het woord voorkomen:

Weet jij of de gorilla's nog in het wild vóórkomen?

Ze worden gefokt om uitsterven te voorkómen.

Les 8: Opzoekwoorden.

Voor een aantal woorden zijn er geen regels over de schrijfwijze ervan. Dit is bij leenwoorden, woorden met een au of ou, woorden met een ij of ei, woorden met een g of ch, ouderwetse woorden en woorden met aparte tekens. Deze woorden moet je uit je hoofd leren om te weten hoe je ze schrijft.

Opdracht 1

Klik hier om naar de opdracht te gaan.

Heb je alle woorden gevonden? Goedzo. Ga nu door naar opdracht 2.

Opdracht 2

Klik hier om naar de opdracht te gaan.

Hoe ging deze opdracht? Denk je dat je al klaar bent voor de eindopdracht? Zo ja, klik op de eindopdracht; zo nee, lees de uitleg en kijk de bijbehorende kennisclips nog eens goed!

Afsluitende toets

Nu ga je kijken hoe je er nu voor staat. Aan het einde van de afsluitende toets kun je weer klikken op bewijs van deelname waar je je eindpercentage vindt en feedback per vraag.

Feedback

Klik hier om naar het feedbackformulier te gaan.