inleiding
Filosoferen is een ander woord voor ‘nadenken met als doel onszelf en onze omgeving te begrijpen’. Dit doen je door vragen te stellen en daar een antwoord op te zoeken.
Als je het antwoord op zo´n vraag vindt, dan rijzen er tegelijk nieuwe vragen: er zijn meer vragen dan antwoorden. Tijdens het filosoferen wordt dit zichtbaar, want daarbij gaat het vooral om vragen waarop geen goed antwoord is of waar niemand het over eens is.
Beoordeling
Bedenk een filosofiech vraagstuk en stel de vraag aan jezelf. Werk dit vraagstuk uit op papier. Minimaal 2 A4.
Welke vraag je jezelf stelt is vrij
Je wordt beoordeeld op je inzet, aanwezigheid tijdens de lessen op op je uitgewerkte vraagstuk dat je in week 9 gaat presenteren in de klas
Planning
Week 1
Wat is het en wat heb je eraan?
Filosoferen is een ander woord voor ‘nadenken met als doel onszelf en onze omgeving te begrijpen’. Dit doen je door vragen te stellen en daar een antwoord op te zoeken.
Als je het antwoord op zo´n vraag vindt, dan rijzen er tegelijk nieuwe vragen: er zijn meer vragen dan antwoorden. Tijdens het filosoferen wordt dit zichtbaar, want daarbij gaat het vooral om vragen waarop geen goed antwoord is of waar niemand het over eens is.
Onderwerpen
- Problemen die zo omvattend zijn, dat ze ieder specialisme overstijgen. Bijvoorbeeld: is er een principieel verschil tussen levende en levenloze natuur?
- Levensbeschouwelijke problemen die niet helder afgebakend zijn. Bijvoorbeeld: wat is de zin van het leven?
- Kennisvragen die meer fundamenteel zijn dan vragen die specialisten stellen. Bijvoorbeeld: hoe komt betekenis tot stand?
- Morele vragen. Bijvoorbeeld: wat is voor de mens van waarde?
- Politieke vragen. Bijvoorbeeld: hoe kunnen we de samenleving goed inrichten?

Wel of niet
Filosoferen is niet alleen je mening geven over iets. Als jij tijdens een discussie in de kroeg met je vrienden roept dat de mens volgens jou geen functie vervult op de aarde, dan is dat dus nog geen filosoferen. Maar kun je ook uitleggen waarom je dat vindt? En heb je er systematisch over nagedacht of het onderzocht? Dan zou je het filosoferen kunnen noemen.
Mogelijkheden
Door te filosoferen kun je een inzicht krijgen in andere opvattingen over het leven. Daardoor ontstaan nieuwe mogelijkheden. Verder kan kennismaking met filosofen van wie de ideeën je aanpreken, je een gevoel van herkenning en erkenning geven. En je inlevingsvermogen in andere standpunten kan vergroot worden. Daarnaast kun je je eigen gedachten ontdekken en leren formuleren door te filosoferen.
Waarom zou je filosoferen met kinderen (en jongeren)?
Kinderen hebben originele denkbeelden. De stimulans om die te uiten ontbreekt vaak. Hoe ouder ze worden, hoe meer deze originele beelden worden verdrongen door denkbeelden die een normaal iemand behoort te hebben. Zelf denken is geen vanzelfsprekendheid; een reproductieve denkgewoonte wel. Met een filosofische instelling consumeer je de gangbare denkbeelden niet klakkeloos.
Door te filosoferen met kinderen krijg je als volwassene de gelegenheid geboden een speelse vorming van ideeën aan te horen. En kinderen krijgen de tijd en de ruimte om die primaire denkbeelden uit te spreken, die ze anders nooit of te weinig krijgen. Jij krijgt de kans om weer kind te worden door opnieuw te jongleren met vanzelfsprekendheden.
Filosoferen met kinderen is een praktische en geen theoretische bezigheid. En het is gewoon erg leuk!
Voor wie is het bestemd?
Voor kinderen vanaf ongeveer zeven jaar. Dat is min of meer de leeftijd waarop ze zelfstandig en logisch kunnen denken en duidelijke antwoorden kunnen formuleren.
De filosofische vragen die je hier verderop kunt vinden, zijn voor alle leeftijden bedoeld. Alleen zullen oudere kinderen verder geraken met de gestelde vragen. Oudere kinderen kunnen hun eigen denkwegen nu eenmaal beter vormgeven dan jongere. In de Voorbeelden zijn het vooral de jongere kinderen die meer weten te zeggen. Of "beter vormgeven" gelijk is aan "meer weten te zeggen" lijkt me overigens niet altijd opgaan...
Voor een kind van welke leeftijd dan ook kan je het denkprobleem toegankelijk maken, mits je je vraag maar aanpast aan het begripsniveau. Niet voor elke volwassene even gemakkelijk om te doen...
Wat heb je nodig?
Minstens twee personen. De een stelt vragen en de ander geeft antwoorden. Je hoeft niet te beschikken over voorkennis. Het is wel belangrijk dat je altijd probeert je in de denkwereld van het kind in te leven. Verder een portie gezond verstand, een brok geduld en flink wat tijd. Bij deze vorm van "filosoferen met kinderen" stelt de volwassene de vragen en geeft het kind de antwoorden. Dit is althans het uitgangspunt. Dat wil niet zeggen dat de volwassene alleen maar vragen stelt, en dat het kind alleen maar antwoorden geeft. Er mag best afgewisseld worden. Filosofisch jongleren moet speels blijven.
Hoe pak je het aan?
Stel de filosofische vraag en reageer met een volgende vraag op het gegeven antwoord. Net zo lang tot je niet meer verder kunt. Zorg ervoor dat je vragen het kind verder brengen, en dat er geen herhalingen zijn.
Het goede antwoord op een filosofische vraag bestaat niet. De filosofische problemen zijn nog steeds niet opgelost. Sterker nog, er komen nieuwe bij en de oude worden vergeten!
Het gaat er om, dat het kind op zoek naar een antwoord, zijn gedachten zo helder mogelijk leert formuleren. Daarvoor is doorvragen nodig. Dat is voor de vragensteller waarschijnlijk moeilijker dan voor het kind dat de antwoorden geeft. Degene die de vragen stelt, moet op de onverwachte antwoorden voorbereid zijn. Daarvoor heb je inlevingsvermogen nodig.
Al vragende moet je als een echte jongleur je evenwicht proberen te bewaren en je ertoe zetten de beide kanten van het gelijk te onderzoeken. Een dergelijke instelling zal het kind zeker waarderen.
Het is wel de bedoeling dat je deze probeert te tonen. Want over zo'n instelling beschik je niet zomaar. Laat je kinderen merken hoe je jongleert met vragen. Ik ga ervan uit dat je, niet blokkend boven filosofische teksten, maar al spelend je verstand ontwikkelt. Filosoferen biedt je die mogelijkheid. Bij sommigen is de verleiding groot pas verworven kennis (aangereikt door boeken) met veel bombarie aan anderen bekend te maken. Pronkers met andermans kennis kunnen het filosoferen het beste maar laten...
Wat is de filosofie achter filosoferen met kinderen?
Deze filosofie is meer een pedagogisch standpunt dan een filosofisch verantwoord systeem ter rechtvaardiging van enkele (min of meer) vernieuwende uitspraken. In de workshops bijvoorbeeld probeer ik kinderen niet alleen aan het praten te krijgen maar ook aan het luisteren naar zichzelf. Als ze redelijk proberen te praten, willen ze weleens struikelen. Dit overkomt volwassenen ook nogal eens, maar die willen niet altijd naar zichzelf luisteren, of ze hebben al vaak genoeg naar zichzelf geluisterd om te weten dat het goed is wat ze zeggen. De ernst heeft bij hen zoveel terrein gewonnen dat er voor speelsheid weinig overblijft. Bij het beantwoorden van een filosofische vraag hebben kinderen meestal nooit van tevoren kunnen uitdokteren op welke manier ze al pratende het minst struikelen om hun eigen ideeën de juiste (lees: redelijke) vorm te geven.
Filosoferen wordt dan meer het zoeken naar de gemakkelijkste te bewandelen stukken van het grillige bergpad dat de redelijkheid moet voorstellen. Volwassenen daarentegen houden niet meer van die grilligheid; ze gaan liever op zoek naar herkenbare, uitgesleten en vooral niet al te steile paden.
Vertel ik kinderen hoe ze moeten stappen dan zou er nooit gesproken kunnen worden van filosofisch zelfonderzoek. Argumenten moeten ongedwongen opgebouwd kunnen worden. Filosoferen immers is kunnen verhelderen wat ze zelf denken. Het doel van filosoferen is kinderen hun eigen denkvaardigheden laten ontwikkelen. Leren denken kan je kinderen niet onderwijzen. Ze moeten het zelf ondervinden. Het is mijn taak kinderen te stimuleren en niets op te leggen. Vandaar dat ik grote waarde hecht aan het spelelement bij het filosoferen met kinderen.
Kinderen springen graag als ze spelen. Bij het filosoferen is dat niet veel anders. Die natuurlijke behoefte om te springen - die oprechte speelsheid - is van levensbelang. In het spel staat het springen symbool voor het uitproberen van bewegingsvrijheid en het tarten van de grenzen van het lichamelijk kunnen. Wie heeft er niet van een muur gesprongen die iets hoger was dan waar hij tot dan toe van had durven te springen? Grenzen zijn er om af te tasten. Bij het filosoferen springen kinderen uit denkvrijheid: de grenzen die het redelijke ieder weldenkend wezen oplegt worden afgetast. De oprechte speelsheid en het filosoferen horen mijns inziens bij elkaar. Het een kan niet zonder het ander. De speelsheid biedt het filosoferen dat verrassingselement dat uitstijgt boven herhaling en gewoontevorming.
Kan het filosoferen dan als spel opgevat worden? Kinderen kunnen zich met gemak in het spel met meningen werpen. Het spelen gaat ze veel gemakkelijker af dan volwassenen. Niet verwonderlijk overigens, want in de wereld van de volwassenen (soms ook de 'echte' wereld genoemd) krijgen de groten een rol toebedeeld - in minder gunstige gevallen: opgedrongen - die met grimmige vastberadenheid wordt gespeeld. Kinderen vinden het jammer te moeten horen dat volwassenen niet meer willen spelen omdat het eigenlijk kinderachtig is. Dergelijk verlies van speelruimte maakt ze droevig. Hoe groot is het verschil tussen het spelende kind en de volwassene die niet meer kan spelen! En wat als er niet meer gespeeld mag worden en alleen maar opgelegd...
Onzekerheden en onduidelijkheden vinden uiting in dit spel van vraag en antwoord. De vraag wordt gesteld in de hoop dat zij juist is. De behoefte om te communiceren - soms zelfs om iets te bekennen - is altijd aanwezig. De oprechte speelsheid vergroot het plezier van zelfexpressie.
Het is vaak genoeg gezegd: een vooruitstrevende samenleving heeft mensen met visie nodig. Aan makke en volgzame volwassenen heeft zo'n samenleving niet veel als het erop aankomt nieuwe ideeën te vinden. Maar wat als de wil om vooruit te denken reeds in de kindertijd wordt tegengehouden? In de ontwikkeling van individuen lijkt generativiteit om nieuwe gedachten te vormen tegenover stagnatie te staan. Helaas vermorzelt stagnatie de oprechte speelsheid. De weg naar volwassenheid is niet altijd het zelf gekozen pad in onze samenleving die excelleert in het stroomlijnen van rollen, het uitdelen van harnassen.
Wat is de vroedvrouwmethode eigenlijk?
Hoe moeilijk is het om je beslissing niet door emoties te laten bepalen. Toch is het belangrijk de filosofische vraag nuchter en redelijk te onderzoeken en helder te redeneren. Emoties willen de gedachten weleens vertroebelen. Als je dat bij jezelf toelaat dan ben je al lang niet meer bezig om voor jezelf te denken. Het grillige gemoed heeft het stuur overgenomen. Kan jij dan nog een kapitein van je eigen gedachtekettingen zijn?
Het doel van filosoferen met kinderen is bij kinderen een beredeneerd en zelfstandig inzicht te wekken. De vragen stellen ze voor een probleem. Soms zelfs een dilemma. Ze kiezen een van de twee. Waarom kiezen ze juist de ene en niet de andere? En dan gaat het erom dat ze geholpen worden met nog meer gerichte vragen. De keuze moet beredeneerd worden: het ene principe kan belangrijker zijn dan het andere. De vragen die dan gesteld worden, willen weleens ergernis oproepen. Het zal je overkomen, zeg! De gespreksleider laat je zo lang praten tot je jezelf vastgepraat hebt of tot je jezelf aan het herhalen bent.
De methode achter al die gerichte vragen is de vroedvrouwmethode. De moeder van Socrates was vroedvrouw. Hij moet gezien hebben hoe ze kinderen ter wereld hielp brengen. Dat wilde hij ook met kennis doen. Vragen stellen aan iedereen die hij op straat tegenkwam. Hij deed dat niet om ze kennis te laten spuien. Nee, het kwam niet aan op alwetendheid of welsprekendheid. De persoon moest inzicht tonen. Het was aan Socrates dat inzicht geboren te laten worden. Velen bezitten immers weinig tot geen inzicht. Sommigen juist verbluffend veel. Zonder het zelf te weten. Zoals kinderen.
Kinderen die nog in de buik van moeder zitten, nemen een voorname plaats in. Niet alleen in de buik van moeder maar ook in Plato's ideeënleer. Ongeboren kinderen immers hebben de ideeën volledig kunnen schouwen. Bij de bevalling echter gaat al die kennis verloren. We moeten alles van het begin af aan leren. Onze zintuigen helpen daarbij. Als alles goed gaat met dat leren zorgt onze waarneming ervoor dat we ons herinneren wat we bij de geboorte verloren hebben. Maar bij al die kennisverwerving gaat het nogal eens mis. Er waart immers meer schijnkennis op onze aardbol rond dan echte kennis. De aardse schijnwerkelijkheid overschaduwt het vuur - dat ergens diep in ons nog brandt - van de echte kennis. Het zal niemand meer verbazen dat de vroedvrouwmethode zich richt op het inzicht dat door alle dagelijkse beslommeringen (we houden ons aan de metaforen...) verstopt wordt zoals, naar Plato, de ziel in het lichaam als in een kerker is opgesloten.
Stel dat de ziel inderdaad in een gevangenis zit. Dan zullen er ook wel bezoekuren zijn, nietwaar? Welnu, de vroedvrouwmethode zorgt ervoor dat er tijdens die bezoekuren ook daadwerkelijk iemand op bezoek komt! En als het lukt dan smokkelt de bezoeker een brood met daarin een vijl mee de gevangenis in!
|
Week 2
1. Intro
Socrates is de eerste filosoof die meer naar binnen kijkt dan naar buiten om de wereld proberen te verklaren. De innerlijke wereld van de mens schat hij hoger in als grond voor de filosofie dan de buitenwereld. Hij filosofeert hoofdzakelijk over het menselijk gedrag. Filosoferen is voor hem zoeken naar waarheid. Maar dat zoeken naar waarheid heeft hij wel met de dood moeten bekopen.
2. Fysiek, verdiensten en huwelijk
Hij leeft van 470 tot 399 voor Christus in Griekenland. Hij is zoon van een beeldhouwer en een vroedvrouw.
Als hopliet (een zwaar bewapende soldaat te voet) neemt hij deel aan veldslagen. Het zijn de enige keren dat hij zijn vaderstad Athene verlaat. Hij onderscheidt zich van andere soldaten door dapperheid en onvermoeibaarheid.
Te oordelen naar een bewaard gebleven borstbeeld moet hij niet heel mooi geweest zijn. Hij heeft een krachtige, gedrongen gestalte, een breed hoofd en een rond gezicht met een platte neus.
Socrates trouwt met Xantippe als hij bijna vijftig was. Tot dan toe heeft hij zich verre van het huwelijk gehouden en wanneer iemand hem om raad vraagt of hij moet trouwen of niet, antwoordt hij altijd: ‘Doe wat je wil… In beide gevallen krijg je spijt!’
Xantippe is de geschiedenis ingegaan als het stereotiep van de zeurderige en bezitterige vrouw. Maar zij is een huisvrouw met een sterk karakter, met kinderen om voor te zorgen en een echtgenoot die zo goed als geen stuiver naar huis brengt. Socrates houdt van Xantippe. Hij heeft de rust van haar huis nodig. Even weg van het rumoer van de straten. Wat haar stoort is dat hij nooit het woord tot haar richt: zo praatziek als hij is met zijn vrienden op straat, zo zwijgzaam is hij thuis. Hij heeft nog een tweede vrouw. Wat in die tijd normaal is. De regering van Athene immers spoort haar burgers aan om het aantal ras-Atheners te vergroten door bij verschillende vrouwen kinderen te hebben. In deze niet zo gezonde democratie moet een overschot aan vrouwen geweest zijn, een statistisch gegeven dat ongetwijfeld iets te maken heeft met het grote aantal oorlogen dat Athene voert. En zoals bekend eist een oorlog mannenlevens.
3. En maar lachen!
Zowat elke dag wandelt hij over de pleinen en door de straten van Athene op zoek naar een gesprek. Hij is eenvoudig, bijna armoedig gekleed. De jongeren van de hoogste families luisteren graag naar hem. Hij geeft weliswaar gratis les maar wordt toch van geld en eten voorzien door die rijke jongeren en door zijn vrienden, die we hebben leren kennen van de Platoonse dialogen.
Socrates is een grappenmaker. Werkelijk alles en iedereen neemt hij op de korrel. Ook politici zet hij voor schut.
Eens op de markt verbaast hij zich over het ruime assortiment aan producten en goederen.
‘Kijk toch eens! Zoveel dingen die ik niet nodig heb om te kunnen leven!’
4. De goede samenleving?
Athene is ten tijde van Socrates maar zeker ervoor een democratie.
De stadstaat dankt haar naam aan de godin Athena, onder andere godin van de wijsheid. Zij heeft een lange periode van vrede en welvaart gekend. En nadat zij de Perzische oorlogen heeft overleefd ontstaat er een grotere eenheid en saamhorigheid tussen de verschillende klassen en is de democratie de grote overwinnaar. Vooral het tijdperk van Pericles is een periode van grote bloei voor Athene. Na zijn dood taant de macht van Athene. De Peloponnesische oorlog maakt een einde aan de glorietijd van Athene. Door toedoen van Sparta komt de oligarchische regering van de ‘Dertig’ (tirannen) aan de macht.
Het cultureel hoogwaardige klimaat in de vijfde eeuw en de eerste helft van de vierde is niet alleen te danken aan de gunstige politiek-sociale factoren maar zeker ook aan de aanwezigheid van zo veel briljante geesten als onder anderen Socrates.
Een democratie toen is niet bepaald een democratie nu. Zo is er bijvoorbeeld meer dan de helft van de Atheners die bestaat uit rechtloze slaven. En uit de opbrengst van juist hun arbeid komt de rijkdom van de vrije burgers voort.
De aristocraten vinden democratie maar niks. En niet omdat ze het voor die slaven zo zielig vinden.
In de partijstrijd tussen de democraten en de aristocraten loopt Socrates rond. Hij kiest geen partij, want politiek interesseert hem niet. Toch is hij, omdat hij omringd is door rijke jongelingen, in feite de opvoeder van de aristocratische jeugd.
5. Het duiveltje onder de hersenpan
Hij brengt zijn hele leven door in Athene, maar wil niet deelnemen aan het politieke leven van zijn tijd. Hij rechtvaardigt zich door erop te wijzen dat zijn demon hem dat verboden heeft.
Die demon is natuurlijk de stem van zijn geweten. Hij lacht om bijna alles en houdt niet op met kritiek leveren of opmerkingen maken. Socrates luistert graag naar zijn demon. Het is of deze veel inzicht heeft.
6. Zijn dood
Twee keer moet hij aan politici verantwoording afleggen. In beide gevallen loopt hij groot gevaar en wordt hij slechts gered door politieke machtsverschuivingen. Na een oorlog tegen Sparta komt de democratie in Athene even ten val. Na een volgende omwenteling komen de democraten weer aan de macht en wordt het lot van Socrates bezegeld.
Want de derde keer dat hij verantwoording aan de politici moet afleggen, wordt hem fataal. Door het democratisch regime wordt tegen hem een aanklacht ingediend: hij zou niet geloven in de goden van de stad en hij zou de jeugd bederven.
Maar in feite wordt hij door de politici uit de weg geruimd. Socrates wordt gezien als een hinderlijke vragensteller die kritiek uit op de Atheense democratie die gekenmerkt wordt door bedrog en corruptie. En de politici willen niets liever dan de waarheid verborgen houden die Socrates met de nodige ironie aan het licht brengt.
De aanklacht tegen hem is ongegrond. Hij wordt echter ter dood veroordeeld en moet de gifbeker drinken, wat in die tijd een gebruikelijke doodstraf is. Hij weigert genade te zoeken. Ook vluchten wil hij niet. Zijn vrienden kunnen hem gemakkelijk laten vluchten. Hij wil zijn lot niet uit de weg gaan. Hij sterft zoals hij geleefd heeft: ironisch, kritisch, eerder rationeel dan emotioneel.
Zelfs na het drinken van het gif valt hij zijn in de gevangenis aanwezige vrienden lastig met zijn vragen. Een vriend die begint te huilen moet zelfs rekenschap van zijn vreemde gedrag afleggen.
‘Ik huil toch ook niet! En als er een zou moeten huilen, dan ben ik het wel!’
7. Zijn grootste bewonderaar
Zelf heeft Socrates niets geschreven. Misschien kan hij niet eens schrijven of lezen. Het is in die tijd niet ongewoon om analfabeet te zijn. Het valt echter te betwijfelen of hij wel zo’n ongeletterd genie is. Zijn woordkeuze kan in ieder geval niet die van een simpele ziel zijn. En dergelijke spreekvaardigheid is niet eigen aan de wijze gek of de gestoorde geleerde. Misschien dat hij veel gelezen heeft en schrijven veel minder belangrijk vindt dan spreken.
Het meeste dat wij van hem weten vernemen wij van de filosoof Plato die hem in zijn dialogen laat optreden. Plato heeft Socrates leren kennen als hij 20 jaar oud is; Plato is een van zijn leerlingen.
Na de dood van Socrates vertrekt Plato uit Athene in vrijwillige ballingschap om zich aan de filosofie te wijden. Plato heeft aan het proces en de dood van Socrates vier dialogen gewijd.
Eutyphro, waarin we Socrates, nog op vrije voeten naar de rechtbank zien gaan om de beschuldigingen te horen die tegen hem zijn ingebracht;
Apologie, met de beschrijving van het proces;
Crito, met het bezoek in de kerker van zijn dierbaarste vriend, Crito;
Pheado, met de laatste ogenblikken van zijn leven en de discussie over de onsterfelijkheid van de ziel.
Een paar dagen na zijn dood krijgen de Atheners spijt dat ze hem hebben veroordeeld. Ze sluiten ten teken van rouw de scholen (gymnasia), de theaters, de badhuizen en de worstelscholen voor een paar dagen. Ze verbannen enkele politici en veroordelen de rechter ter dood.
8. Vragenderwijs
Zijn les bestaat geheel uit gesprekken. Het is een spel van vraag en antwoord. Hij spreekt niet alleen zijn leerlingen aan, maar ook elke willekeurige voorbijganger. Het uitgangspunt van Socrates bij het begin van een gesprek is eenvoudig: hij beweert dat hij maar een ding weet, namelijk dat hij niet weet. Met die stelling keert hij zich tegen alle leraren die beweren heel veel te weten en heel goed te kunnen onderwijzen.
Stel je nu eens voor dat hij jou vragen gaat stellen. Eerst stelt hij je een onschuldige vraag en daarna vraagt hij steeds verder. Want elk antwoord dat hij krijgt, is voor hem een aanleiding om nieuwe vragen te stellen. Net zo lang tot hij een filosofische vraag kan stellen, zoals ‘wat is deugd?, ‘waar is de waarheid?’, ‘wat is de beste staatsvorm?’ Eerst wekt hij bij je de indruk dat jij de meerdere van hem bent en Socrates zelf de onwetende. Maar hoe meer vragen op je afvuurt, hoe kleiner je je gaat voelen. Op den duur voel je je door al die vragen in het nauw gedreven. Dat is juist het gevoel dat Socrates met zijn vragen wil opwekken. Dat gevoel van jezelf tegenkomen is zoiets als de waarheid van jezelf bij jezelf ontdekken.
Op het moment dat je niets meer weet te zeggen houdt de kennis op die je van buitenaf hebt ontvangen en begint het inzicht van binnenuit. Helaas is het zo dat de meeste mensen – zeg maar bijna allemaal – kennis van iets hebben zonder over inzicht te beschikken.
Socrates zegt dat inzicht de enige juiste vorm van kennis is. Een voordeel van weten dat je (nog) niet weet is, dat je altijd blijft speuren, onderzoeken en vooral: discussiëren. Want discussiëren wil zeggen: meewerken aan het zoeken naar waarheid. Als je beweert het allemaal wel te weten, dan hoef je immers niet meer te speuren. Maar in feite doe je jezelf tekort. Of ben je gewoon denklui? Dat mag ook, hoor!
9. Hoe kennis opnieuw wordt geboren
De les die hij geeft, is een bijzonder soort gesprek. De gebruikelijke relatie waarbij de leerling - de onwetende - vraagt en de meester - de alleswetende - antwoordt is omgekeerd. Socrates stelt alleen maar vragen en geeft geen antwoorden. Alleen zit er in een goed gestelde vraag wel een half antwoord. Misschien dat daarom filosofen proberen heldere vragen te stellen?
Hij heeft zijn methode van vragen stellen vergeleken met het werk van zijn moeder. Zij is vroedvrouw.
Dankzij die vroedvrouwmethode krijgt de leerling te weten dat de kennis die hij meent te bezitten, bestaat uit vooroordelen, valse idealen en bijgeloof. Hij wordt zich bewust van de echte waarde van zijn kennis. Wanneer de geest van deze schijnkennis is gezuiverd, moet de leerling de ware kennis opgraven. Het is of kennen een herinneren wordt. En als je goed kijkt naar het woord ‘herinneren’ dan zie je dat iets dat binnen zit voor een tweede keer naar boven gehaald moet worden om te weten.
Socrates zegt: ‘Mijn werk lijkt op datgene dat vroedvrouwen doen. Alleen zij behandelen vrouwen en ik mannen, zij behandelen het lichaam en ik de geest.’ Socrates ziet zichzelf niet als vertegenwoordiger van een eigen waarheid. Hij zegt tegen de anderen dat ze de waarheid in zichzelf moeten zoeken.
10. Deugd is meer dan braaf en gehoorzaam
Socrates stelt weten gelijk aan deugd. Slechts als een leerling kan inzien wat de ware deugd is, kan gehandeld worden op basis van algemeen geldende principes en niet op grond van eigenbelang. Hij brengt door zijn vragen de mensen geen kennis bij, maar helpt ze bij de geboorte van hun eigen wijsheid. Hij wil dat de leerlingen inzien dat ze uit eigenbelang handelen en niet uit algemeen belang, terwijl iedereen het erover eens is dat het algemeen belang meer geldigheid bezit dan het eigen belang.
Dus, in andere woorden: hij zegt dat het goede of de deugd voor iedereen hetzelfde moet zijn. Het goede of de deugd wordt niet opgebouwd met de mooie woorden van een handige spreker.
Juist op het gebied van de moraal hebben de mensen het minst inzicht en daarom laten ze zich het gemakkelijkst overtuigen door mooipraters en woordkunstenaars – de sofisten – die beweren daarover veel te weten. Wat denk je: zijn er tegenwoordig meer waarheidszoekers dan mooipraters? En wat luisteren we toch nog graag naar mooie beloftes?
11. Waar het geluk zich bevindt
Het doel van handelen is voor Socrates het vinden van geluk. Als een leerling voldoende kennis heeft van het doel dan zal hij of zij vanzelf goed en deugdzaam handelen.
Onjuist handelen heeft te maken met onvoldoende kennis van de deugd en het geluk En dan is inzicht gelijk aan deugd. Voor de staat en voor het individu is deugd de enige weg tot geluk. De staat moet niet zo naar macht en rijkdom streven maar juist naar rechtvaardigheid. Inzicht is het enige richtsnoer voor juist handelen en macht zonder inzicht kan alleen maar ongeluk brengen.
Dus, alleen zij die inzicht hebben mogen aan anderen leiding geven. Het is onverantwoord leiders aan te wijzen op grond van hun rijkdom of hun afstamming. Het is volgens Socrates ook onverantwoord leiders te laten verkiezen door de volksvergadering, want de gewone burger is niet in staat uit te maken wie inzicht bezit. Daarom kan Socrates geen enkele staatsvorm goedkeuren.
Niemand doet vrijwillig kwaad, is een belangrijke uitspraak van Socrates. Wanneer een persoon kwaad doet, komt dat omdat hij niet weet wat waarlijk goed voor hem is. Voor Socrates heeft iedereen de plicht om te begrijpen. Iedereen moet zoeken naar het Ware, dat hetzelfde is als het Goede. In feite is het de wil van iedereen om waarlijk goed te doen. Is dat niet zo, dan komt dat uit onwetendheid.
12. Conclusie
Met zijn vragen wil hij de leerling brengen tot zelfonderzoek. Dat zelfonderzoek bereikt nooit een eindpunt. Zelfs na een eenmaal verkregen overtuiging moet de leerling verder blijven zoeken om zijn kennis te vervolmaken. Ken uzelf! – een oude Griekse spreuk – lijkt hij iedereen toe te willen roepen. Als de leerling zijn zedelijke armoede zou beseffen, zou hij uit zichzelf komen tot de juiste morele kennis door vragen aan zichzelf te stellen. Ja, door telkens betere vragen aan zichzelf te stellen. Net zolang tot de vragen de toets der kritiek kunnen doorstaan. Maar wie bepaalt dan wat de toets der kritiek is? Ja, laten we daar eens over gaan filosoferen op Socratische wijze!
week 3/4
Is filosoferen wel leuk?
Wees niet ongerust! De meeste kinderen beleven plezier aan filosoferen. Ze vinden het geweldig als je ze vraagt wat ze weten. Ze gaan gretig in op filosofische vragen. Je moet die vragen natuurlijk wel aanpassen aan de mate waarin ze abstract kunnen denken. En onder ons, een leerkracht die geen rekening houdt met hun ontwikkelingsniveau, bestaat toch vandaag de dag niet meer?
Filosoferende kinderen zijn geen dubbende mini-volwassenen die zich als hermieten aan de vragen des levens wijden. In de workshops gaat het er levendig aan toe. Niet alleen met woorden. Verbazingwekkend soms hoe treffende kinderen hun hersenspinsels niet alleen kunnen verwoorden maar ook kunnen tekenen. En geen filosofische gedachte is voor hen te hoog gegrepen. Op de vraag of God bestaat heeft een jongen van zeven geantwoord: ‘Als ik een kindje krijg en ik noem het God, dan bestaat God echt.’
De grootste valkuil bij ‘Filosoferen met kinderen’ is dat de begeleider de moraliserende toer opgaat, het kind op gebaande paden leidt, dingen uitlegt waar het niet om heeft gevraagd. Ja, zo stimuleer je een kind toch niet om zelfstandig te denken. Het is belangrijk dat je als begeleider die vragen kiest die de interesse van het kind wekken. Reken maar dat ze dan met plezier reageren. Kinderen willen dan verder denken en duidelijk zijn. Dus, beste begeleider, leef je in de wereld van het kind in, word zelf weer kind, blijf de gedachtekronkels van de kleine filosofen volgen, stuur ze via vragen, reik ze nieuwe perspectieven aan. En de filosofische uitspraken die zij dan doen zijn een genot om te horen!
Opdrachten voor in de klas
1. Vorm groepjes van vier à vijf studenten in de klas, bepaal wie de woordvoerder van de groep is en zoek gezamenlijk naar een antwoord. De docent bepaalt welke vraag door de klas besproken wordt. Zorg ervoor dat de stoelen (per groep) in een cirkel staan. Een tafel in het midden kan ook. De woordvoerder mag aantekeningen maken en deze gebruiken voor de presentatie van het gezamenlijk antwoord. De docent legt de diverse groepjes een tijdslimiet op. Na de aangegeven tijd geven de woordvoerders hun groepsstandpunten weer. De docent zoekt naar overeenkomsten tussen de diverse standpunten, maar vooral stipt hij of zij de verschillen aan. Voer op basis van die verschillen een klassendiscussie. Laat de studenten aan het woord en zoek vooral niet met ijzeren discipline naar een heldere rode draad.
2. Elke leerling kiest uit de geschiedenis van de filosofie een kort authentiek stukje van een filosoof, dat bijvoorbeeld door de docent is verdeeld.(Het mag natuurlijk ook een stukje uit de bovenstaande tekst zijn.) De volgende dag komt de leerling met een korte mondelinge samenvatting ervan en stelt hij of zij een open filosofische vraag Deze vraag moet dan worden beantwoord door een andere leerling. De docent kan die leerling aanwijzen, maar de bedenker van de vraag mag dat ook doen. Het is wel de bedoeling dat alle leerlingen een vraag stellen en iedereen een antwoord kan geven. Dus, twee antwoorden voor één leerling kan niet.
3. De tekeningen die gemaakt zijn, geven vooral de persoonlijke indruk van de tekenaar weer. Misschien heb jij bij het lezen van de tekst heel andere beelden. Maak aan de hand van een stukje tekst of met behulp van een vraag een filosofische tekening. De docent kan elke leerling een ander stukje tekst geven. De leerling maakt liefst een tekening zonder woorden en houdt het stukje tekst voor zich zodat de anderen zelfstandig kunen raden wat hij of zij met de tekening heeft willen zeggen. De maker komt voor de klas te staan en toont de tekening. (Het is daarom aangewezen een grotere tekening te maken en geen gepriegel op een vierkante centimeter.) Pas aan het eind van de klassikale gissingen geeft de maker de bedoeling van het kunstwerk prijs. (Voor deze opdracht kan er natuurlijk ook geverfd worden.)
4. In de boeken van bijvoorbeeld Peter Sloterdijk vind je een enorme hoeveelheid foto's die stuk voor stuk een filosofische boodschap uitdragen. Maar ook in boeken die over de geschiedenis van de filosofie gaan of speciaal voor het onderwijs zijn geschreven vind je illustratieve foto's.
De docent geeft de leerlingen de opdracht om uit een krant of een tijdschrift een foto te knippen en die op een wit vel te plakken. (Geef die opdracht niet voor de volgende dag, want de kans is redelijk groot dat de ouders van een leerling zich bekeken voelen omdat ze helemaal geen kranten of tijdschriften meer lezen, of dat - in een milieuvriendelijke gemeente - alle kranten en tijdschriften die avond juist zijn opgehaald door de ophaaldienst.) De leerling komt ook hier voor de klas te staan en laat eerst de anderen zijn of haar foto van commentaar voorzien. (Het spreekt voor zich dat al te persoonlijke, hekelende dan wel beledigende opmerkingen binnen de perken van het redelijke worden gehouden; ik ga er echter voor het gemak vanuit dat de docent niet te permissief noch te autoritair is.) Pas aan het eind van de klassikale gissingen maakt degene die het knip- en plakwerk heeft uitgevoerd zijn of haar idee achter de foto bekend.
Week 5
Verdeel de klas in groepjes van twee. (bij oneven aantallen is de docent verplicht deel te nemen) Laat het groepje uit de tekst een vraag kiezen en creëer hiermee een filosofische dialoog die moet opgeschreven worden om daarna voor de klas te worden voorgedragen. De filosofische dialoog bestaat uit minstens twintig regels. Het groepje van twee kan ook zelf een filosofische vraag bedenken. Het is wel de bedoeling dat er geen conclusie aan het eind van de dialoog moet worden gegeven maar dat er juist een rode draad wordt geweven. De dialoog heeft vooral de vorm van een vraag en een antwoord. De vraag reageert op het antwoord en omgekeerd. De vragensteller moet wel serieus en logisch blijven. Degene die antwoord geeft mag sceptisch en ironisch zijn, maar niet zo erg dat de dialoog direct verzandt. (Met onverbeterlijke sceptici kan je immers geen filosofisch gesprek voeren.)
Een voorbeeld van zo'n dialoog is:
V.: waarom leef je eigenlijk?
A.: weet ik veel.
V.: waarom weet je dat niet?
A.: dat is me nooit verteld.
V.: wie zou je kunnen vertellen waarom je leeft?
A.: mijn ouders, want die hebben me gemaakt.
V.: als je ze het zouden vragen, wat zouden ze dan kunnen antwoorden?
A.: ze zouden zeggen:"'weet ik veel".
V.: zou iemand anders een antwoord kunnen hebben voor je?
A.: de leraar misschien?
V.: wat zou die kunnen zeggen?
A.: uh... "om mij te vervelen".
V.: dus jij leeft om de leraar in de klas te kunnen vervelen?
A.: uh... en thuis om mijn ouders te vervelen.
V.: dus je leeft om iedereen te kunnen vervelen?
A.: (brede grijns)... alleen als ik er plezier aan beleef.
V.: dus je leeft voor het plezier?
A.: ja, als ik kan lachen, leef ik.
V.: kan je jezelf vervelen?
A.: ja, maar het is de bedoeling niet.
enz.
6. Filosoferen staat niet alleen voor het verhelderen van je eigen gedachten door ze goed onder woorden te brengen, het staat ook voor het verkrijgen van praktische wijsheid zodat je van je eigen leven iets moois kan maken. Daar begin je volgens mij beter mee als je jong bent.
Daarom beschouw ik wijsneuzigheid niet als een negatieve eigenschap van jongeren. Wijsneuzen oefenen zich in wijsheid en ergeren klaarblijkelijk met hun manier van spreken de volwassenen. Wijsneuzen bouwen aan hun eigen wijze van leven en het zijn de volwassenen die hun neus ervoor ophalen.
Juist de opvoeding thuis en het onderwijs daarbuiten zou de jeugd de vrijheid moeten geven om op zoek te gaan naar die praktische wijsheid. Hun leven moet niet van tevoren bepaald zijn. Het leven moet een kunstwerk zijn dat nimmer af is. Laat de wijsheid niet het alleenrecht voor de ouderen zijn. Het zijn de jongeren die haar het hardst nodig hebben.
Bespreek het bovenstaande klassikaal.
Week 6
Filosoferen in de klas
Waarop moet je letten als
je een filosofeergesprek opbouwt?
|

|
Je moet een soort voetbaltrainer zijn die langs de lijn staat. Je moet ervoor zorgen dat de bal waartegen geschopt en gekopt wordt zichtbaar blijft. Het voetbalspel is een spel zonder doelen, maar er zijn wel lijnen. De spelregels zijn dat elke speler zich autonoom, kritisch en redelijk opstelt. De trainer let op de vorm van het spel en bemoeit zich zo weinig mogelijk met de inhoud. Dat laatste is moeilijk voor beginners, vandaar dat er getraind moet worden om goed te kunnen spelen. De trainer is overigens zelf geen speler en stelt zichzelf niet op. Hij of zij kan goed luisteren, vertrouwt de spelers, respecteert hun individuele spelvaardigheid (de een is nou eenmaal handiger met de bal dan de ander), durft zijn of haar fouten toe te geven én kan lachen en laten lachen.
Je vertrekt met een vraag en je werkt voornamelijk auditief. Je maakt aantekeningen als je met beginners werkt. Je vermijdt slordig denken en je stimuleert redelijk denken en het geven van concrete voorbeelden. De structuur van het gesprek toont zichzelf en wordt niet opgelegd. Sturing wordt alleen gedaan als het een zooitje dreigt te worden. Op zo'n moment is de inbreng van de begeleider allesbepalend. Hoe ver durft de begeleider de teugels te laten vieren. Als hij of zij te strak aantrekt, is het gesprek vermoord; als hij of zij de teugels te vaak of te lang loslaat, vermoordt het gesprek zichzelf. Er is dialoog en discussie, er zijn vragen en beweringen. Aan het eind is er een mondelinge beschouwing van begeleider en enkele deelnemers. Ik identificeer mij eerder met Matthews dan met Lipman en Nelson. Het is belangrijker de kinderen te motiveren dan te vormen. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat je een goed leven voor jezelf en anderen wil als je betrokken bent.
Een filosofeergesprek is geen socratisch gesprek. Het eerste mag niet te vrijblijvend gevoerd worden, het tweede ontneemt het spontane van kinderen door veel te gestructureerd te willen zijn.
De begeleider moet voorzichtig sturen. Maar hoe doe je dat als je geen invloed mag uitoefenen op het gesprek ? Ik vraag het mijzelf telkens af als ik een gesprek begeleid. De lijn tussen kinderen iets (onbewust) opleggen en ze iets (zelfstandig) laten verwerven is zo flinterdun. Met het strakke onderscheid tussen episteme en phronesis kom je ook niet ver, want in het vuur van het filosofeergespreek lopen theoretische en praktische kennis door elkaar heen. Wie weet zeker dat de kennis die hij of zij meent bezitten oorspronkelijk of geleend is ?
Waarop moet je letten als je begeleider van een filosofeergesprek bent?
|

|
Je moet altijd in het achterhoofd hebben dat je niet bezig bent met het scheppen van bergen gegevens in het zogenaamde leeghoofdige kinderhoofd maar dat er kennis schuilt in het kind die - door de juiste vragen te stellen - naar buiten kruipen wil en op het puntje van de tong ligt. Besef kan je niet opleggen van buitenaf, het moet van binnenuit komen. Kennis kan zonder problemen naar binnen gepropt worden; maar wat heb je eraan als de zin van al die gegevens niet beseft wordt ? Het kind moet geen overgedragen kennis uiten bij een filosofeergesprek maar blijk kunnen geven van eigen inzicht. Een kind is toch geen geavanceerde computer ? Schaakgrootmeesters zullen verliezen van computers omdat er nu eenmaal meer in een machinaal geheugen dan in een menselijk geheugen kan worden gestopt. En - geluk bij een ongeluk - wij kunnen verdringen en computers moeten zich alles op commando herinneren ! Maar met een computer zal nooit gefilosofeerd kunnen worden. Computers produceren geen capta, maar data ! Het gaat erom dat kinderen aan hun denkvaardigheden kunnen sleutelen door ze zelfstandig en kritisch na te laten denken.
Als je bijvoorbeeld vraagt wat ervoor zorgt dat iemand denkt, en het kind zegt:"je geest." en jij vindt dat het antwoord niet juist is en je zegt:" fout. je verstand." dan ben je bezig met filosofische kennisoverdracht. Het gesprek mag je wel sturen in de richting van je antwoord, maar je moet ingaan op het antwoord van het kind. Maar hoe krijg je "je geest" en "je verstand" dicht bij elkaar ? Daartussen kan een lang gesprek zitten, en misschien kom je helemaal niet tot "je verstand". Is het filosofeergesprek daardoor zinloos geworden ? Een begeleider moet het midden houden tussen een gestructureerd en een vrijblijvend gesprek. Hij of zij moet sturen naar "je verstand" maar er niet per se willen en moeten uitmonden ! Het gaat niet om het vinden van eindpunten, maar om het betreden van denkwegen op weg naar die eindpunten. Maar hoe flexibel kan een gespreksbegeleider zijn en zijn of haar eindpunten te vergeten. En wat zullen de buitenstaanders zeggen ? Die vinden zo'n gesprek immers nergens toe leiden; en aan het eind van de sessie moet er toch een tastbaar resultaat zijn ?
Je hoeft geen afgestudeerd filosoof te zijn om een filosofeergesprek te kunnen begeleiden, maar je moet wel iets van de geschiedenis van de filosofie afweten en ook iets van haar deelgebieden en haar methoden. Kun je een filosofische houding hebben als je nooit bezig bent geweest met filosofie en filosoferen ? Ik ben bang van niet. Zo'n filosofeergesprek staat of valt overigens met de inzet en de houding van de begeleider.
Het schijnt zo te zijn dat alle filosofie begint met het gevoel van verwondering. Welk boek ik ook opensla, de verwondering is het filosofisch begin. In de meest poëtische bewoordingen staat beschreven hoe geweldig het is om je te verwonderen en van daaruit allerhande levensvragen te stellen. Vervolgens wordt er beweerd dat niets vanzelfsprekend is. Vreemd eigenlijk, want je verwonderen schijnt het vanzelfsprekende begin van het filosoferen te zijn. Vervolgens wordt dat gevoel gezien als essentieel voor een filosofische houding. Ik wil hier niet negatief en destructief klinken, maar vooral kritisch. Want ook hier wordt een stelling aangenomen, die waar schijnt te zijn, maar door al diegenen die beginnen met filosoferen niet als dusdanig kan worden ervaren. Wie durft nog te zeggen: "ik weet het niet meer", wanneer iemand beweert dat filosoferen begint met verwondering. Voor mij begint filosoferen met een aporie. Het filosofisch gesprek vangt aan met een gevoel van onzekerheid. En dat niet alleen voor de deelnemers, maar ook voor de begeleider zelf.
Week 7
Week 7
Filosofische enquetes
1. Geluk is ...
|

|
1. vrienden om mij heen hebben
2. een warm gezin
3. de vervulling van al mijn levenswensen
4. geld
5. eeuwig durende verliefdheid
6. je plicht doen
7. een geweldige job
8. bekend en populair zijn
9. de zekerheid dat in de toekomst niets verandert
10. een natuurwandeling
11. een wereldreis
12. van korte duur
13. iets gevaarlijks doen
14. huisje, boompje, beestje (metro, dodo, boulot)
15. een nieuwe en betere samenleving
16. mezelf zijn
17. het ongeluk van de anderen
18. iets waarnaar iedereen op zoek moet gaan
19. totale bevrediging van al mijn lusten en behoeften
20. een illusie
21. goede daden verrichten
22. geen angsten meer kennen
23. geen schuldgevoelens meer hebben
24. het geluk dat anderen om mij heen ten deel valt
25. doen waar ik zelf zin in heb
26. de perfecte partner
27. gehoord en gewaardeerd worden
28. .................................................................................
2. God is ...
|

|
1. overal onzichtbaar aanwezig
2. overal zichtbaar afwezig
3. diep en ver weg in mij
4. dood
5. een verzinsel
6. groter dan de grootste gedachte
7. groter dan de grootst denkbare werkelijkheid
8. een mysterie
9. een exportproduct
10. een reden om ten strijde te trekken
11. bij mij, omdat ik geloof
12. er om het volk onder de duim te houden
13. de herder die zijn schaapjes op het droge helpt zetten
14. fout
15. alomtegenwoordig
16. een astronaut uit een ver verleden
17. onbegrijpelijk en ongrijpbaar
18. er nooit als je hem juist nodig hebt
19. een vrouw
20. ...................................................
3. De zin van het leven is ...
|

|
1. telkens weer de vraag naar de zin van het leven stellen
2. niet te begrijpen
3. wachten op de dood
4. genieten van elk moment
5. een eigen huis
6. je talenten ontplooien
7. je plaats in de samenleving vinden
8. doen wat er van je verlangd wordt
9. onzin
10. een gelukkig gezin
11. zo veel mogelijk succes hebben
12. leven volgens de regels
13. niets doen
14. God
15. een aantrekkelijk lijf hebben
16. goede daden verrichten
17. proberen te doorgronden wat de zin van het leven is
18. je lot kennen
19. niet meer afhankelijk van anderen zijn
20. het ultieme genot nastreven
21. .......................................................
4. Ik ben op school om ...
|

|
1. algemene kennis op te doen
2. een vak te leren
3. vrienden te ontmoeten
4. het recht van de sterkste te laten gelden
5. mijzelf te leren kennen
6. mijn geheugen te trainen
7. kennis op te doen die weinig nut heeft
8. mijn bestemming te vinden
9. niets uit te voeren
10. mijn plaats in de samenleving te vinden
11. mijn ouders wat rust te gunnen
12. plezier te maken
13. mezelf discipline aan te leren
14. beziggehouden te worden
15. normen en waarden te leren
16. aan de wet op de leerplicht te voldoen
17. de samenleving te helpen opbouwen
18. later een goed leven te hebben
19. ...........................................................
5. De belangrijkste waarde is ...
|

|
1. rijkdom
2. gezondheid
3. eerlijkheid
4. geluk
5. ambitie
6. nieuwsgierigheid
7. wijsheid
8. rechtvaardigheid
9. losbandigheid
10. vriendelijkheid
11. gelijkwaardigheid
12. spierkracht
13. vrijheid
14. geweldloosheid
15. respect
16. tolerantie
17. slankheid
18. menselijkheid
19. geleerdheid
20. gevoel voor humor
21. onverschilligheid
22. gehoorzaamheid
23. macht
24. schoonheid
25. gastvrijheid
26. vrijgevigheid
27. ..............................
6. De mens is ...
|

|
1. een ambigu wezen
2. gedoemd zichzelf altijd te ontwerpen
3. dichter bij God dan een dier
4. het enige dier dat beloven kan
5. het enige dier dat bewust is van zichzelf
6. een talig wezen
7. evolutionair gezien het best ontwikkelde dier
8. alleen via het lichaam gebonden aan de wereld
9. het enige wezen dat zichzelf kan vernietigen
10. een zieke patiënt op zoek naar genezing
11. ondergeschikt aan zijn wil
12. het besef van zijn vrijheid beu
13. meer verstandelijk dan gevoelsmatig
14. van nature goed
15. het enige wezen dat het Zijn kan verstaan
16. zijn houding naar buiten en niet zijn innerlijk
17. een wolf in schaapskleren
18. een kuddedier
19. of meester of slaaf
20. perfect
21. ......................................................
7. Filosofie is ...
|

|
1. nadenken over de wereld
2. eigenlijk alleen maar fantaseren
3. je verwonderen over het zijn van de dingen
4. proberen de juiste kennis te vinden
5. je eigen gedachten leren verhelderen
6. argumenteren
7. problemen verkennen en niet oplossen
8. een nutteloze bezigheid
9. jezelf bevrijden
10. slechts voorbestemd aan slimmeriken
11. alles willen verklaren
12. nadenken over het nadenken zelf
13. niet meer dan een taalspel
14. wat volwassenen niet meer kunnen
15. peinzen
16. piekeren
17. zo saai
18. steeds betere vragen leren stellen
19. wetenschappelijk
20. artistiek
21. .....................................................
Week 8
Hoe stel je een filosofische vraag?
Aha! Hier komt het echte werk! Zoek in het huis een rustig plekje waar je tegenover elkaar kunt zitten. Zorg ervoor dat je niet te moe bent en dat je je niet moet haasten. Probeer zo ontspannen mogelijk na te denken. Respecteer (denkpauzes van) elkaar .Misschien dat de vragensteller zijn vragen beter op papier zet om te voorkomen dat dezelfde vragen gesteld worden. Probeer met het stellen van de vragen zo min mogelijk suggestief te zijn (bijzonder moeilijk, want je bent al gauw suggestief bezig zonder dat je het zelf weet). Beschouw elkaar als gelijken (vooral voor de volwassenen een moeilijke kwestie); laat je niet verleiden tot het inkapselen van de gedachten van het kind. Jongleer met maar een filosofische vraag: dat is de hoofdweg. Betreed zo veel mogelijk zijweggetjes door andere van de hoofdvraag afgeleide vragen te stellen (zie ook de bladzijde over Voorbeelden). Vergeet niet af en toe terug te keren naar de hoofdweg. Er zijn veel doodlopende zijweggetjes. De hoofdweg leidt naar een andere buurt. Het is beter dat je je beperkt tot de eerste buurt. Filosoferen doe je slenterend en niet als een snelwandelaar.
Het stellen van vragen kent geen strikte methode. Het is eerder een kunst. De jongleerkunst... Vragen die af zijn, bestaan niet. Net zo min als kant en klare antwoorden.
Neem bij het vragenstellen die instelling aan, waarbij je gemakkelijk van de andere kant van het gelijk overtuigd kan worden. Maak er geen wedstrijdje "wie het beste kan denken" van; dan kan je beter gaan quizzen en de filosofie met rust laten. Je kan de dialoog geslaagd noemen als je bij het vragen stellen en antwoorden geven creatief en kritisch bent geweest. Dus hoe stel je het beste een filosofische vraag? Door eerst en vooral zelf op zoek naar een antwoord te gaan! Dan kan je de beste vragen stellen, en dan volgt de rest vanzelf. Veel denkplezier!
Dialoog met Sander, 8 jaar:
V.: Heeft een boom een geest ?
A.: Nee.
V.: Heb jij een geest ?
A.: Ja.
V.: Wat doet jouw geest ?
A.: Hij leert me werken.
V.: Bedoel je met werken: leren, spelen, bewegen,slapen ?
A.: Ja.
V.: Ook leven ?
A.: Ja.
V.: Leeft een boom ?
A.: Ja.
V.: Als een boom leeft, dan werkt hij toch ?
A.: Ja.
V.: Werkt hij net zo veel als jij ?
A.: Ja.
V.: Kan een boom leren, spelen en bewegen ?
A.: Nee.
V.: Dus jij doet meer dan een boom ?
A.: Ja.
V.: Als je kan werken, heb je een geest, nietwaar ?
A.: Ja.
V.: Als een boom kan werken, dan heeft hij toch ook een geest ?
A.: Ik weet het niet.
V.: Zou een boom iets anders hebben dan een geest ?
A.: Ja, gewoon een binnenkant.
V.: Is jouw geest een binnenkant ?
A.: Ja.
V.: Kan jij je geest voelen ?
A.: Nee, maar de geest kan wel werken.
V.: Dus is de geest een soort motor voor je lichaam ?
A.: Ja.
V.: En de boom heeft geen motor nodig ?
A.: Nee.
V.: Waarom niet ?
A.: Want hij zuigt alleen maar water.
V.: Zuigt een boom vanzelf ?
A.: Ja.
V.: Drink jij vanzelf ?
A.: Nee.
V.: Dus je weet dat je drinkt als je drinkt ?
A.: Ja.
V.: En een boom kan dat nooit weten ?
A.: Jawel.
V.: Dus een boom drinkt vanzelf en hij weet het.
A.: Ja.
V.:En jij moet weten hoe je moet drinken voordat je gaat drinken ?
A.: Ja.
V.: Zorgt je geest dat je iets kan weten ?
A.: Ja.
V.: Kan een boom iets weten ?
A.: Nee, hij kan niets weten.
Week 9
Extra lesmateriaal
filosofie uitgelegd
https://www.filosofie.nl/videocollege.html
Bas Haring
Plato
Confusius
Darwin
Nietzsche
Freud
Maslow
Spinoza