Week 5

Verdeel de klas in groepjes van twee. (bij oneven aantallen is de docent verplicht deel te nemen) Laat het groepje uit de tekst een vraag kiezen en creƫer hiermee een filosofische dialoog die moet opgeschreven worden om daarna voor de klas te worden voorgedragen. De filosofische dialoog bestaat uit minstens twintig regels. Het groepje van twee kan ook zelf een filosofische vraag bedenken. Het is wel de bedoeling dat er geen conclusie aan het eind van de dialoog moet worden gegeven maar dat er juist een rode draad wordt geweven. De dialoog heeft vooral de vorm van een vraag en een antwoord. De vraag reageert op het antwoord en omgekeerd. De vragensteller moet wel serieus en logisch blijven. Degene die antwoord geeft mag sceptisch en ironisch zijn, maar niet zo erg dat de dialoog direct verzandt. (Met onverbeterlijke sceptici kan je immers geen filosofisch gesprek voeren.)
Een voorbeeld van zo'n dialoog is:

V.: waarom leef je eigenlijk?
A.: weet ik veel.
V.: waarom weet je dat niet?
A.: dat is me nooit verteld.
V.: wie zou je kunnen vertellen waarom je leeft?
A.: mijn ouders, want die hebben me gemaakt.
V.: als je ze het zouden vragen, wat zouden ze dan kunnen antwoorden?
A.: ze zouden zeggen:"'weet ik veel".
V.: zou iemand anders een antwoord kunnen hebben voor je?
A.: de leraar misschien?
V.: wat zou die kunnen zeggen?
A.: uh... "om mij te vervelen".
V.: dus jij leeft om de leraar in de klas te kunnen vervelen?
A.: uh... en thuis om mijn ouders te vervelen.
V.: dus je leeft om iedereen te kunnen vervelen?
A.: (brede grijns)... alleen als ik er plezier aan beleef.
V.: dus je leeft voor het plezier?
A.: ja, als ik kan lachen, leef ik.
V.: kan je jezelf vervelen?
A.: ja, maar het is de bedoeling niet.
enz.

6. Filosoferen staat niet alleen voor het verhelderen van je eigen gedachten door ze goed onder woorden te brengen, het staat ook voor het verkrijgen van praktische wijsheid zodat je van je eigen leven iets moois kan maken. Daar begin je volgens mij beter mee als je jong bent.
Daarom beschouw ik wijsneuzigheid niet als een negatieve eigenschap van jongeren. Wijsneuzen oefenen zich in wijsheid en ergeren klaarblijkelijk met hun manier van spreken de volwassenen. Wijsneuzen bouwen aan hun eigen wijze van leven en het zijn de volwassenen die hun neus ervoor ophalen.
Juist de opvoeding thuis en het onderwijs daarbuiten zou de jeugd de vrijheid moeten geven om op zoek te gaan naar die praktische wijsheid. Hun leven moet niet van tevoren bepaald zijn. Het leven moet een kunstwerk zijn dat nimmer af is. Laat de wijsheid niet het alleenrecht voor de ouderen zijn. Het zijn de jongeren die haar het hardst nodig hebben.
Bespreek het bovenstaande klassikaal.