Waarop moet je letten als je een filosofeergesprek opbouwt? |
|
Je moet een soort voetbaltrainer zijn die langs de lijn staat. Je moet ervoor zorgen dat de bal waartegen geschopt en gekopt wordt zichtbaar blijft. Het voetbalspel is een spel zonder doelen, maar er zijn wel lijnen. De spelregels zijn dat elke speler zich autonoom, kritisch en redelijk opstelt. De trainer let op de vorm van het spel en bemoeit zich zo weinig mogelijk met de inhoud. Dat laatste is moeilijk voor beginners, vandaar dat er getraind moet worden om goed te kunnen spelen. De trainer is overigens zelf geen speler en stelt zichzelf niet op. Hij of zij kan goed luisteren, vertrouwt de spelers, respecteert hun individuele spelvaardigheid (de een is nou eenmaal handiger met de bal dan de ander), durft zijn of haar fouten toe te geven én kan lachen en laten lachen.
Je vertrekt met een vraag en je werkt voornamelijk auditief. Je maakt aantekeningen als je met beginners werkt. Je vermijdt slordig denken en je stimuleert redelijk denken en het geven van concrete voorbeelden. De structuur van het gesprek toont zichzelf en wordt niet opgelegd. Sturing wordt alleen gedaan als het een zooitje dreigt te worden. Op zo'n moment is de inbreng van de begeleider allesbepalend. Hoe ver durft de begeleider de teugels te laten vieren. Als hij of zij te strak aantrekt, is het gesprek vermoord; als hij of zij de teugels te vaak of te lang loslaat, vermoordt het gesprek zichzelf. Er is dialoog en discussie, er zijn vragen en beweringen. Aan het eind is er een mondelinge beschouwing van begeleider en enkele deelnemers. Ik identificeer mij eerder met Matthews dan met Lipman en Nelson. Het is belangrijker de kinderen te motiveren dan te vormen. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat je een goed leven voor jezelf en anderen wil als je betrokken bent.
Een filosofeergesprek is geen socratisch gesprek. Het eerste mag niet te vrijblijvend gevoerd worden, het tweede ontneemt het spontane van kinderen door veel te gestructureerd te willen zijn.
De begeleider moet voorzichtig sturen. Maar hoe doe je dat als je geen invloed mag uitoefenen op het gesprek ? Ik vraag het mijzelf telkens af als ik een gesprek begeleid. De lijn tussen kinderen iets (onbewust) opleggen en ze iets (zelfstandig) laten verwerven is zo flinterdun. Met het strakke onderscheid tussen episteme en phronesis kom je ook niet ver, want in het vuur van het filosofeergespreek lopen theoretische en praktische kennis door elkaar heen. Wie weet zeker dat de kennis die hij of zij meent bezitten oorspronkelijk of geleend is ?
Waarop moet je letten als je begeleider van een filosofeergesprek bent? |
|
Je moet altijd in het achterhoofd hebben dat je niet bezig bent met het scheppen van bergen gegevens in het zogenaamde leeghoofdige kinderhoofd maar dat er kennis schuilt in het kind die - door de juiste vragen te stellen - naar buiten kruipen wil en op het puntje van de tong ligt. Besef kan je niet opleggen van buitenaf, het moet van binnenuit komen. Kennis kan zonder problemen naar binnen gepropt worden; maar wat heb je eraan als de zin van al die gegevens niet beseft wordt ? Het kind moet geen overgedragen kennis uiten bij een filosofeergesprek maar blijk kunnen geven van eigen inzicht. Een kind is toch geen geavanceerde computer ? Schaakgrootmeesters zullen verliezen van computers omdat er nu eenmaal meer in een machinaal geheugen dan in een menselijk geheugen kan worden gestopt. En - geluk bij een ongeluk - wij kunnen verdringen en computers moeten zich alles op commando herinneren ! Maar met een computer zal nooit gefilosofeerd kunnen worden. Computers produceren geen capta, maar data ! Het gaat erom dat kinderen aan hun denkvaardigheden kunnen sleutelen door ze zelfstandig en kritisch na te laten denken.
Als je bijvoorbeeld vraagt wat ervoor zorgt dat iemand denkt, en het kind zegt:"je geest." en jij vindt dat het antwoord niet juist is en je zegt:" fout. je verstand." dan ben je bezig met filosofische kennisoverdracht. Het gesprek mag je wel sturen in de richting van je antwoord, maar je moet ingaan op het antwoord van het kind. Maar hoe krijg je "je geest" en "je verstand" dicht bij elkaar ? Daartussen kan een lang gesprek zitten, en misschien kom je helemaal niet tot "je verstand". Is het filosofeergesprek daardoor zinloos geworden ? Een begeleider moet het midden houden tussen een gestructureerd en een vrijblijvend gesprek. Hij of zij moet sturen naar "je verstand" maar er niet per se willen en moeten uitmonden ! Het gaat niet om het vinden van eindpunten, maar om het betreden van denkwegen op weg naar die eindpunten. Maar hoe flexibel kan een gespreksbegeleider zijn en zijn of haar eindpunten te vergeten. En wat zullen de buitenstaanders zeggen ? Die vinden zo'n gesprek immers nergens toe leiden; en aan het eind van de sessie moet er toch een tastbaar resultaat zijn ?
Je hoeft geen afgestudeerd filosoof te zijn om een filosofeergesprek te kunnen begeleiden, maar je moet wel iets van de geschiedenis van de filosofie afweten en ook iets van haar deelgebieden en haar methoden. Kun je een filosofische houding hebben als je nooit bezig bent geweest met filosofie en filosoferen ? Ik ben bang van niet. Zo'n filosofeergesprek staat of valt overigens met de inzet en de houding van de begeleider.
Het schijnt zo te zijn dat alle filosofie begint met het gevoel van verwondering. Welk boek ik ook opensla, de verwondering is het filosofisch begin. In de meest poëtische bewoordingen staat beschreven hoe geweldig het is om je te verwonderen en van daaruit allerhande levensvragen te stellen. Vervolgens wordt er beweerd dat niets vanzelfsprekend is. Vreemd eigenlijk, want je verwonderen schijnt het vanzelfsprekende begin van het filosoferen te zijn. Vervolgens wordt dat gevoel gezien als essentieel voor een filosofische houding. Ik wil hier niet negatief en destructief klinken, maar vooral kritisch. Want ook hier wordt een stelling aangenomen, die waar schijnt te zijn, maar door al diegenen die beginnen met filosoferen niet als dusdanig kan worden ervaren. Wie durft nog te zeggen: "ik weet het niet meer", wanneer iemand beweert dat filosoferen begint met verwondering. Voor mij begint filosoferen met een aporie. Het filosofisch gesprek vangt aan met een gevoel van onzekerheid. En dat niet alleen voor de deelnemers, maar ook voor de begeleider zelf.