Overheid 15: Inkomsten en uitgaven

Inleiding - Inkomsten en uitgaven

Thema

De inkomsten en uitgaven van de overheid
De overheid speelt een belangrijke rol in ons land. Om die rol goed te kunnen spelen heeft de overheid veel geld nodig. Hoe komt de overheid aan dat geld? Waarom betalen sommige mensen meer belasting dan anderen? Waaraan geeft de overheid geld uit? En wat gebeurt er als de overheid te weinig geld heeft om al haar plannen uit te voeren? 

Eindopdracht
De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'De overheid en de economie'.
Je bestudeert een aantal bronnen, beantwoord een aantal vragen en maakt samen met een klasgenoot een eindproduct over de rol van de overheid in de economie.

Naast de eindopdracht vind je bij de afsluiting ook een overzicht van alle Kennisbankitems van dit thema plus een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en een aantal vragen die je helpen bij het terugkijken op het thema.

Genoeg te doen. Aan de slag!

Leerdoelen

Aan het eind van het thema kan ik:

  • de belangrijkste inkomstenbron van de overheid noemen.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte belastingen.
  • bedragen inclusief btw omrekenen naar bedragen exclusief btw.
  • twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten van de overheid noemen.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkrachtbeginsel.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat een progressief belastingsysteem inhoudt.
  • twee voorbeelden noemen van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met een retributie en twee voorbeelden van retributies noemen.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met het schijventarief.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met het boxenstelsel.
  • de begrippen eigenwoningforfait, algemene heffingskorting en loonheffing omschrijven.
  • acht voorbeelden noemen van overheidsuitgaven.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.
  • uitleggen waarom regeren kiezen is.
  • de begrippen Rijksbegroting en Miljoenennota omschrijven.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met een begrotingstekort en wat het effect van een begrotingstekort op de staatsschuld is.
  • uitleggen waarom het verstandig kan zijn de staatsschuld niet te hoog te laten oplopen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met sociale zekerheid.
  • twee wetten noemen waarin geregeld is dat mensen zonder inkomen ook een inkomen krijgen.
  • (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen een volksverzekering en een werknemersverzekering.

Werkplan

Het thema Inkomsten en uitgaven overheid bestaat uit de volgende onderdelen:

Voor je aan de slag gaat met de afsluiting maak je zes opdrachten.
In de tabel staat per activiteit hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.

Activiteit

Aantal lessen

Inleiding

0,5

Wat kan ik straks?

 

Wat ga ik doen?

 

Opdracht: Inkomsten van de overheid

2

Opdracht: Belastingsysteem

2

Opdracht: Belasting nader bekeken

2

Opdracht: Uitgaven overheid

2

Opdracht: Tekort of overschot?

2

Opdracht: Sociale zekerheid

2

Afsluiting

 

Samenvattend

0,5

Eindopdracht

2

D-toets

0,5

Examenvragen

1

Terugkijken

0,5

Totaal:

17

 

*Extra opdracht.

1. Inkomsten overheid

Vooraf

Belasting betalen is niet leuk, maar wel nodig.
Met het geld dat de overheid ophaalt, doet ze veel belangrijke dingen.



Wat denk jij?
Waarom vinden mensen belasting betalen niet leuk?
Wat zou er niet meer gebeuren als de overheid geen belasting zou heffen?
Wat vind jij: moet de belasting omhoog of juist omlaag?
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen dat de belastingen de belangrijkste inkomstenbron van de overheid zijn.
  • uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte belastingen.
  • twee voorbeelden noemen van directe en indirecte belastingen.
  • uitleggen hoe je de btw berekent.
  • twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten van de overheid noemen.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de inkomsten van de overheid.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over de inkomsten van de overheid.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over de btw.
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over het verschil tussen loonbelasting en inkomstenbelasting.
Stap 5 Alleen Vragen beantwoorden met behulp van een cirkeldiagram met de belastinginkomsten.
Stap 6 Alleen Video bekijken, website van de belastingdienst bezoeken en vraag beantwoorden met behulp van deze website.

 

Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Inkomsten overheid

Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Inkomsten overheid

Beantwoord nu de volgende vragen.

 

Toets:Inkomsten overheid

Stap 2: Cirkeldiagram

In het cirkeldiagram hieronder zie je de inkomsten van de overheid in 2018. Uit het diagram kun je bijvoorbeeld dat de overheid 21,8 miljard (van in totaal 285 miljard) aan vennootschapsbelasting binnenkreeg.


Beantwoord nu de volgende vragen.

Toets:euro

Stap 3: Inclusief of exclusief btw

Als je een product koopt, betaal je btw.
Voor de meeste producten is de btw 21%.
Met behulp van het schema hiernaast kun je prijzen zonder btw omrekenen naar prijzen met 21% btw en omgekeerd.

  1. Een loodgieter rekent € 40,- per uur zonder 21% btw.
    Hoeveel is de uurprijs met btw?
  2. Je koopt een trui. De trui ligt in de winkel voor € 69,-.
    Hoeveel is de prijs zonder 21% btw?
    Hoeveel btw moet de verkoper aan de overheid afdragen?

Schilders mogen van de overheid 6% in plaats van 21% btw rekenen.
Op veel boeken zit ook geen 21%, maar 6% btw.
Maak nu zelf een schema waarmee je prijzen zonder btw kunt omrekenen naar prijzen met 6% btw en omgekeerd.

  1. Een schilder rekent € 40,- per uur zonder 6% btw.
    Hoeveel is de uurprijs met btw?

Stap 4: Verschil loon-/inkomstenbelasting

1
Vier soorten inkomen zijn: rente, loon, pacht en winst.
Kies steeds de juiste vorm van inkomen.

  1. De beloning voor arbeid heet .....
  2. Als je geld op de bank hebt staan, krijg je .....
  3. Gaat het goed met je eigen zaak, dan maak je .....
  4. Verhuur je een stuk grond, dan heet je inkomen .....

Bestudeer in de Kennisbank economie nogmaals het verschil tussen inkomstenbelasting en loonbelasting.

KB: Inkomsten overheid

2
Volgens Joeri Spijkers voor de meeste mensen de inkomstenbelasting gelijk aan de loonbelasting. Denk je dat Joeri gelijk heeft?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

3
Bekijk het cirkeldiagram.



In Nederland betalen ongeveer 7,5 miljoen mensen loon- en inkomstenbelasting.
Bereken hoeveel zij gemiddeld aan deze belasting betalen.
Vind je dat veel of vind je dat weinig? Leg ook uit waarom.

Stap 5: Belasting-/niet-belastinginkomsten

Bekijk nogmaals het diagram met de belastinginkomsten.


1
De inkomsten van de overheid bestaan voor 22,5 miljoen uit vennootschapsbelasting.
Zoek op wie vennootschapsbelasting betalen.

2
Naast de genoemde belastingen zijn in het diagram ook nog 'Overige belastinginkomsten' aangegeven.
Schrijf minimaal twee overige belastingen op.

3
Naast belastinginkomsten zijn er de niet-belastinginkomsten.
Voorbeelden hiervan zijn schoolgeld en de opbrengsten uit de verkoop van aardgas.
Bedenk (of zoek op) nog twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten.

 

Stap 6: De belastingdienst

Belasting betalen doe je via een belastingaangifte.
De belastingen komen op het bureau van de belastinginspecteur.
Die kijkt of je aangifte klopt.

Bekijk het filmpje ‘Wat doet de belastingdienst?’.

Video: Belastingdienst

Kijk eventueel ook nog even op de website van de belastingdienst:
www.belastingdienst.nl.

Schrijf de belangrijkste activiteiten van de belastingdienst op een rijtje.

 

2. Belastingsysteem

Vooraf


In Nederland betaalt niet iedereen evenveel belasting.
Een onderwijzer met een inkomen van € 40.000,- betaalt ongeveer
€ 11.000,- aan belasting.

Wat vind jij?
Hoeveel belasting zou een bankdirecteur die € 120.000,- verdient aan
belasting moeten betalen?

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkrachtbeginsel.
  • met voorbeelden uitleggen wat een progressief belastingsysteem inhoudt.
  • twee voorbeelden noemen van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een retributie en twee voorbeelden van retributies noemen.
  • uitleggen wat wordt bedoeld met het schijventarief.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Informatie lezen,vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over het profijtbeginsel.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over retributies.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over het schijventarief.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Kenmerken belastingsysteem

Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer de drie pagina's van het onderdeel:

KB: Kenmerken belastingheffing

Beantwoord nu de volgende vragen.
1
Een onderwijzer met een inkomen van € 40.000,- betaalt ongeveer € 11.000,- aan belasting.
Een bankdirecteur die € 120.000,- verdient betaalt ongeveer € 41.000,- aan belasting.

  1. Leg uit dat hier sprake is van het draagkrachtbeginsel.
  2. Laat met een berekening zien dat de onderwijzer ruimt 27% van zijn inkomen aan belasting betaalt.
  3. Reken uit hoeveel procent de bankdirecteur aan belasting betaalt.


Progressief?
​2
Bekijk de volgende drie gevallen.

A Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 15.000,-

 

B Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 20.000,-

 

C Inkomen € 30.000,- € 60.000,-
  Bedrag aan belasting € 10.000,- € 25.000,-

 

  1. In alle drie de gevallen is er sprake van het draagkrachtbeginsel.
    Leg uit waarom.
  2. Is er ook in alle drie de gevallen sprake van een progressieve belasting?
    Leg je antwoord uit.


Draagkrachtbeginsel
​Iemand met een laag inkomen betaalt in Nederland niet veel belasting.
Heb je een hoog inkomen dan betaal je meer belasting.
Je noemt dat het draagkrachtbeginsel:
"de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten".

3
Erkan en Ismay zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Erkan zorgt het draagkrachtbeginsel voor een nivellerende werking op de inkomensverschillen.
Ismay denkt juist dat het draagkrachtbeginsel een denivellerende werking heeft.

Wie heeft er volgens jou gelijk?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Stap 2: Profijtbeginsel

1
Belastingen op basis van het profijtbeginsel gaan er vanuit dat mensen betalen die ook echt van het gebruik van het product profiteren.
Noem drie voorbeelden van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.

2
Erkan en Ismay zijn het niet met elkaar eens.
Volgens Erkan is de btw een voorbeeld van een belasting volgens het draagkrachtbeginsel.
Als je veel verdient, koop je meer producten en betaal je dus meer btw.
Volgens Ismay is de btw een voorbeeld van een belasting volgens het profijtbeginsel.
Je betaalt alleen btw als je de producten koopt.
Wie heeft volgens jou gelijk? Of hebben ze allebei gelijk?

 

Stap 3: Retributies

Sommige mensen meer belasting dan anderen. Iemand die meer belasting betaalt, mag echter niet vaker naar school of wordt niet beter beschermd door de politie. Je kunt zeggen dat er geen verband is tussen de hoogte van het bedrag dat je betaalt en wat je er van de overheid voor terugkrijgt.

  1. Vind je het terecht dat er geen verband is tussen bedrag dat je aan belasting betaalt en de tegenprestatie van de overheid? Leg je antwoord uit.
  2. Bedenk twee overheidsproducten waarvoor je wel rechtstreeks moet betalen.

Bestudeer in de Kennisbank (nogmaals) de volgende informatie en maak vervolgens de rest van de vragen.

KB: Retributies

  1. Leg uit dat bij het retributies het profijtbeginsel geldt.
  2. Een voorbeeld van een retributie is schoolgeld.
    Wat denk je, betaal je door schoolgeld te betalen de kostprijs van het onderwijs of betaalt de overheid ook een deel van het onderwijs?
  3. Er gaan stemmen op om het schoolgeld inkomensafhankelijk te maken.
    Wat vind je van het idee om het schoolgeld inkomensafhankelijk te maken?

Stap 4: Schijventarief

In Nederland bestaat het schijventarief: voor de berekening van het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen, wordt je belastbaar inkomen verdeeld in schijven. Over het deel van je inkomen in de eerste schijf betaal je het laagste tarief, over het deel van je inkomen in de tweede schijf betaal je een hoger tarief, enzovoorts.

1
De tarieven per schijf in 2018 zijn:

 

 

 

 

 

belastbaar inkomen van tot tarief
schijf 1 - € 19.982 36,5%
schijf 2 € 19.983 € 33.791 40,8%
schijf 3 € 33.791 € 67.072 40,8%
schijf 4 Meer dan € 67.072 - 52%
  1. Hoeveel procent belasting betaal je als je belastbaar inkomen € 17.000,- is?
  2. Yousra Hrabaty heeft een inkomen van € 60.000,-.
    Ze zegt "Ik betaal wel 52% belasting."
    Betaalt Yousra 52% overhaar hele inkomen?
    Wat bedoelt Yousra als ze zegt dat ze 52% belasting betaalt?

2
De tarieven per schijf in 2018 waren:

belastbaar inkomen van tot tarief
schijf 1 - € 19.982 36,5%
schijf 2 € 19.983 € 33.791 40,8%
schijf 3 € 33.791 € 67.072 40,8%
schijf 4 Meer dan € 67.072 - 52%

 

Yousra Hrabaty heeft een inkomen van € 68.072,-.

  1. Over hoeveel schijven wordt het inkomen van Yousra verdeeld?
  2. Over de eerste € 19.982,- betaalt Yousra 36,5%. Welk bedrag is dat?
  3. De tweede schijf is € 13.808,- breed. Laat zien hoe je aan dat bedrag komt.
  4. Over het bedrag in de tweede en derde schijf betaalt Yousra 40,8%.
    Welk bedrag is dat?
  5. Het deel van het inkomen van Yousra dat in de vierde schijf zit, kun je als volgt berekenen: € 68.072 - € 67.072 = ....
    Over dit bedrag betaalt Yousra 52% belasting. Welke bedrag is dat?
  6. Hoeveel euro betaalt Yousra in het totaal aan belasting?
  7. Hoeveel procent van haar belastbaar inkomen is dat?

3
Met behulp van Excel kun je snel uitrekenen hoeveel belasting je betaalt
Download het bestand Belastingschijven.xls en open het bestand in Excel.

Je ziet op Blad 1 een tabel met de tarieven per schijf voor 2018.
Onder de tabel kun je in de gele cel (C8 of C13) het belastbaar inkomen invullen.

  1. Vul in cel C8 of C13 als belastbaar inkomen € 68.072,- in.
  2. Het aantal schijven past zich aan.
    Klopt het aantal schijven waarover het inkomen wordt verdeeld?
  3. Klopt het bedrag dat aan belasting betaald moet worden met het bedrag dat je in vraag 2f hebt berekend?
  4. Controleer of ook het percentage belasting dat je moet betalen klopt met je antwoord op vraag 2g.
  5. Gebruik het Excelbestand om uit te rekenen hoeveel belasting je betaalt bij een belastbaar inkomen van € 25.000,- en ook bij een belastbaar inkomen van € 100.000,-.

4
De minister van Financiën wil de volgende maatregel nemen:
De grens tussen schijf 2 en schijf 3 verhogen van € 57.585 naar € 63.257.

Open opnieuw het Excelbestand Belastingschijven.xls.
Voer de maatregel van die de minister wil nemen door in de tabel.
Let op: je moet het bedrag op twee plaatsen aanpassen.

  1. Gebruik het Excelbestand om uit te rekenen hoeveel belasting je betaalt bij een belastbaar inkomen van € 25.000,- en ook bij een belastbaar inkomen van € 100.000,-.
  2. Vergelijk de antwoorden met de antwoorden op vraag 3e.
    Werkt de maatregel die de minister wil nemen nivellerend of denivellerend? Leg je antwoord uit.

De minister van Financiën wil ook de volgende maatregel nemen:
Het tarief in schijf 3 gaat van 52% naar 55%.
Voer ook deze maatregel van die de minister door in de tabel.

  1. Werkt deze maatregel die de minister nivellerend of denivellerend?
    Leg je antwoord uit.

3. Belasting nader bekeken

Vooraf

Er zijn verschillende soorten inkomen:

  • Achmed Gouzine werkt in een supermarkt. Zijn loon bedraagt € 34.000,- per jaar.
  • Meneer Zijlstra is 69 jaar. Hij is met pensioen, maar is nog steeds mede-eigenaar van een bouwbedrijf. Hij heeft jaarlijks recht op een deel van de winst.
  • Ilse Verhoeve heeft € 40.000,- op een spaarrekening staan. Ze krijgt per jaar 3% rente.


Wat denk jij?
Moeten Achmed, de heer Zijlstra en Ilse alle drie belasting betalen over hun inkomen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • toelichten wat bedoeld wordt met het boxenstelsel.
  • uitleggen wat het eigenwoningforfait is.
  • uitleggen wat de algemene heffingskorting is.
  • verklaren wat bedoeld wordt met de loonheffing.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Bron over het boxenstelsel bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.
Stap 2 Alleen Bron over de tarieven bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over heffingskorting.
Stap 4 Alleen Bron met een loonstrook bekijken en vragen beantwoorden met behulp van deze bron.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Boxenstelsel

De overheid onderscheidt drie soorten belastbaar inkomen. Iedere soort inkomen is ondergebracht in een eigen box. Iedere box heeft een eigen belastingtarief.

Boxenstelsel
Box 1: inkomen uit werk en woning

  • loon, pensioen, sociale uitkering, enz.
  • opbrengsten uit overige werkzaamheden
  • winst uit onderneming
  • eigenwoningforfait
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
  • winstuitkering als je voor 5% of meer eigenaar bent van een bedrijf dat aandelen uitgeeft
  • winst door de verkoop van aandelen
Box 3: inkomen uit sparen of beleggen
  • rente over spaartegoeden
  • koerswinst op aandelen

1
Geef van de volgende inkomens aan in welke box ze horen.

  1. Vincent Fransen is met pensioen en heeft een AOW-uitkering.
  2. Annelies Raaymakers heeft met beleggen in aandelen € 1500,- verdiend.
  3. Ghita Boateng was voor 10% eigenaar van een bedrijf.
    Ze heeft € 10.000,- verdiend met het verkopen van haar aandelen.
  4. Debby Mahone heeft over haar spaargeld € 2500,- aan rente ontvangen.
  5. Achmed El Haddouti heeft een eigen bedrijf. De winst is zijn inkomen.


Eigenwoningforfait
In box 1 zit behalve inkomen uit werk ook inkomen uit eigen woning.
Heb je een eigen huis dan moet je van de belastingdienst je inkomen verhogen met het eigenwoningforfait.

De hoogte van het eigenwoningforfait hangt af van de waarde van je woning.
In 2015 gold voor huizen tussen de € 75.000,- en € 1.060.000,- dat het eigenwoningforfait 0,7% bedraagt.

2
Johan Pardijs woont in een eigen huis met een waarde van € 170.000,-.

  1. Hoe hoog was het eigenwoningforfait voor Johan in 2018?
  2. Moet Johan dit bedrag bij zijn inkomen uit werk optellen of aftrekken?
  3. Waar of niet waar?
    Mensen die in een huurwoning wonen hebben geen eigenwoningforfait.

Stap 2: Tarieven boxenstelsel

Iedere box kent zijn eigen tarief.

Tarieven 2018 - Boxenstelsel
In box 1 wordt gewerkt met het schijventarief.
In 2018 is het laagste tarief 36,5% en het hoogste is 52%.

In 2018 geldt in box 2 een tarief van 40,8%.

In box 3 was het tarief 40,8%.
Er geldt vanaf 2018 wel een vermogensvrijstelling van ongeveer € 30.000,-.
Dat wil zeggen dat als je minder dan € 30.000,- aan spaargeld en aandelen hebt,
je geen belasting in box 3 hoeft te betalen.

Bij sparen en belegen wordt uitgegaan van een rente/rendement van 4%.

1
Gebruik de gegevens uit bron. Gertrude Klinkhamer heeft € 15.000,- aan spaargeld.
Ze heeft geen aandelen. Haar spaargeld levert € 450,- aan rente op.
Moet Gertrude over dit bedrag belasting betalen?

2
Joachim Boaz heeft € 80.000,- aan spaargeld. Hoeveel belasting hij moet betalen, kun je uitrekenen met onderstaand schema.
Neem het schema over en vul het helemaal in.

Bedrag aan spaargeld:
Vrijstelling:
Belastbaar spaargeld:
Rendement 4% is:
Bedrag aan belasting ...% is:
€ 80.000,-
€ 30.000,-
€ .........
€ 2.400,-
€ ..........

Stap 3: Heffingskorting

Heb je uitgerekend hoeveel belasting je moet betalen, wacht dan nog even met betalen. Er geldt namelijk een zogenaamde algemene heffingskorting. De heffingskorting bedraagtin 2018 maximaal € 2265,- tot € 20.000,-. Dat wil zeggen dat iedereen van het bedrag dat hij/zij aan belasting moet betalen maximaal € 2265,- mag aftrekken.

Zie Heffingskorting 2018

  1. Wie profiteren in verhouding het meest van de heffingskorting, mensen met een hoog inkomen of mensen met een laag inkomen.

Door de algemene heffingskorting hoeven veel jongeren en studenten met een baantje geen belasting te betalen.

  1. Gebruik de gegevens uit deze opdracht om uit te zoeken hoeveel je ongeveer kunt verdienen zonder dat je belasting hoeft te betalen.

Stap 4: Loonheffing

Bekijk het loonstrookje van januari 2018 van Jacob Veldhoen.

Loonstrook januari 2018
De heer J. Veldhoen
Kerkstraat 48
2011 BD Haarlem
geb. datum: 16-07-1975

Salaris € 2.201,00 In dienst 01-04-2005
Loonheffing -€   721,34 functie: redacteur
    gewerkte dagen 21
Netto € 1.479,66    

Het nettosalaris wordt overgemaakt op bankrekening: NL65RABO03173540762
  1. Welk bedrag verdient Jacob Veldhoen bruto per maand?
    Hoeveel is dat per jaar?
  2. Is het zeker dat Jacob dat bedrag per jaar gaat verdienen?
    Leg je antwoord uit.
  3. Welk bedrag wordt maandelijks van Jacobs loon ingehouden?
    Hoeveel is dat per jaar?

Het bedrag dat je in een jaar aan belasting moet betalen kun je pas definitief uitrekenen als het jaar afgelopen is.
Om er voor te zorgen dat werknemers aan het eind van het jaar niet een groot bedrag in één moeten betalen,
is er voor werknemers een voorheffing ingevoerd. Deze voorheffing wordt ook wel loonheffing genoemd.
Een werkgever is verplicht bij het betalen van het loon de loonheffing in te houden en aan de belastingdienst over te maken.

Bekijk nogmaals de salarisstrook van Jacob Veldhoen.

Soms heeft een werknemer door maandelijks de loonheffing te betalen genoeg belasting betaald.
De loonheffing is dan de eindheffing. Is de loonheffing te laag of te hoog of heb je geen loonheffing betaald,
dan moet je na afloop van het jaar een belastingformulier invullen.

  1. Hoe hoog is de maandelijkse loonheffing voor Jacob Veldhoen?
  2. Bedenk twee redenen waardoor de eindheffing voor Jacob hoger uit kan vallen dan de loonheffing.

Studenten/jongeren, die meerdere bijbaantjes hebben gehad, vullen vaak een belastingformulier om teveel betaalde belasting terug te vragen.

  1. Hoe heet het belastingformulier dat studenten/jongeren moeten invullen om belasting terug te vragen?

4. Uitgaven overheid

Vooraf

Bekijk de volgende vier krantenkoppen.

Wat denk jij?
Iedere krantenkop heeft invloed op de uitgaven van de overheid.
Geef per krantenkop aan of de overheidsuitgaven afnemen of juist toenemen.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • drie voorbeelden noemen van overheidsuitgaven.
  • uitleggen wat het verschil is tussen overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de uitgaven van de overheid.
Stap 2 Alleen + samen Vragen over overheidsuitgaven beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 3 Alleen + samen Vragen over overheidsproducten beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 4 Alleen + samen Vragen over keuzes maken beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Extra Alleen + samen Video bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Uitgaven overheid

Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer het volgende onderdeel:

KB: Uitgaven overheid

Zorg dat je een klasgenoot kunt uitleggen wat het verschil is tussen overheidsbestedingen en overheidsuitgaven.

Beantwoord vervolgens de 11 vragen onder aan de pagina.

Overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen
Hieronder zie je twee kolommen met overheidsuitgaven.

Huursubsidie Salaris van een leraar
Werkloosheidsuitkering Aanleg van een nieuwe spoorlijn
Kinderbijslag Bouw van een nieuw schoolgebouw
AOW-uitkering Aankoop van een gevechtsvliegtuig

 

  1. Wat is het verschil tussen de overheidsuitgaven in de eerste kolom en overheidsuitgaven in de tweede kolom?
  2. In welke kolom vind je alleen overheidsbestedingen?
  3. En hoe noem je uitgaven in de andere kolom?

 

Toets:Uitgaven overheid

Stap 2: Uitgaven overheid OC&W

In het cirkeldiagram zie je de uitgaven uit 2017 van de overheid aan Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W).
Beantwoord de volgende vragen.

  1. Zoek op wie op dit moment de minister is van OC&W?
  2. Wat is de grootste uitgavenpost van het ministerie van OC&W?
  3. De totale uitgaven van het ministerie van OC&W zijn 38,9 miljard.
    Daarvan gaat 21% naar het voortgezet onderwijs.
    Hoeveel euro gaat er ongeveer naar het voortgezet onderwijs?
  4. Bedenk drie zaken in het voortgezet onderwijs waar dit geld naartoe gaat.
  5. Een leerling in het voortgezet onderwijs kost ongeveer € 8411,- per jaar.
    Hoeveel leerlingen volgen er ongeveer voortgezet onderwijs?

Bespreek de antwoorden met je buurman/buurvrouw.

Stap 3: Collectief of individueel?

1
Hieronder zie je een aantal producten die door de overheid worden voortgebracht.

paspoort politie museum
leger fietspad     vuilophaaldienst
straatverlichting     dijk parkeerplaats


Overheidsproducten kun je onderverdelen in collectieve overheidsproducten en individuele overheidsproducten.

  1. Wat is het verschil tussen de overheid en particuliere bedrijven bij het leveren van producten?
  2. Welke van de genoemde overheidsproducten zijn collectieve overheidsproducten.
  3. Hoe betaal je voor het gebruik van deze collectieve overheidsproducten?
  4. Leg uit waarom een museum niet tot de collectieve overheidsproducten behoort.


Museumbezoek
​2
Een bezoek aan een museum kost vaak meer dan jij ervoor betaalt. Een gemiddeld museumbezoek zou € 45,- moeten kosten,
in plaats van de gemiddelde entréeprijs van € 12,-. Gelukkig betaal je dus niet de werkelijke kosten.
Het verschil komt uit de kas van de overheid.

  1. Hoeveel procent van de werkelijke kosten wordt door de museumbezoeker zelf betaald?
  2. Waarom, denk je, betaalt de overheid een groot deel van ieder museumbezoek?
  3. Vind je het een goede besteding van het belastinggeld? Leg je antwoord uit.

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Stap 4: Regeren is keuzes maken

In het vak economie staat kiezen centraal. Economen bestuderen hoe gezinnen, bedrijven en de overheid omgaan met inkomsten en uitgaven.

  1. De overheid moet bij het uitgeven van geld keuzes maken.
    Leg uit waarom.
  2. Schrijf een uitgavenpost op waar jij meer geld aan uit zou willen geven.
    Leg ook uit waarom je daar meer geld aan uit wilt geven.
  3. Schrijf ook een uitgavenpost op waar je minder geld aan uit zou willen geven.
    Leg ook deze keuze uit.
  4. Vergelijk jouw antwoorden op de vragen 2 en 3 met de antwoorden van je klasgenoten.
    Zijn er grote verschillen?
    Probeer je klasgenoten te overtuigen van jouw keuzes.
    Schrijf zoveel mogelijk argumenten voor je keuzes op.

Extra: LvL

Op de website www.vimeo.com vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Video: Infrastructuur

5. Tekort of overschot

Vooraf

Op de derde dinsdag van september, Prinsjesdag, komt de koning naar het Binnenhof in Den Haag om de troonrede voor te lezen. De troonrede wordt rechtstreeks uitgezonden op radio en televisie.

De troonrede is geschreven door de minister-president in overleg met de andere ministers.
In de troonrede staan de plannen van de regering voor het komende jaar.

Omdat het uitvoeren van die plannen geld kost, staat de minister van Financiën die dag speciaal in de belangstelling. Het financiële verhaal bij de plannen draagt hij bij zich in het 'koffertje'.
Het koffertje bevat de rijksbegroting: een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven voor het volgende jaar.

Wat denk jij?
Waarom gaat het om verwachte inkomsten en uitgaven?
Bedenk een uitgavepost waarvan het lastig is om van te voren vast te stellen hoeveel geld daar naar toe moet.
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • de definities van de begrippen rijksbegroting en Miljoenennota geven.
  • uitleggen wat bedoeld wordt met een begrotingstekort en wat de relatie van een begrotingstekort met de staatsschuld is.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de rijksbegroting.
Stap 2 Alleen Video bekijken en vragen beantwoorden over de overheidsfinanciën.
Stap 3 Alleen Vragen over leningen van de overheid beantwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Vragen over een staatsschuld beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 5 Alleen Krantenartikel lezen en vraag beantwoorden met behulp van dit artikel.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Rijksbegroting

Ga naar de Kennisbank economie en bestudeer de pagina's van het onderdeel:

KB: Rijksbegroting

1
Gebruik de informatie uit de Kennisbank om de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Wat staat er in de rijksbegroting?
  2. Hoe is de rijksbegroting opgebouwd?
  3. Tegenwoordig wordt de Miljoenennota ook wel miljardennota genoemd.
    Leg uit waarom.
  4. Wanneer spreek je van een begrotingstekort?
    Wat gebeurt er als de overheid een aantal jaar achter elkaar een tekort heeft?

2
De volgende gegevens komen uit de begroting van 2015.

Inkomsten overheid € 246,8 miljard
Uitgaven overheid € 259,6 miljard
Overheidsschuld € 467 miljard
Rentelasten € 8,4 miljard


Ga er bij het beantwoorden van de volgende vragen uit dat er 16,6 miljoen Nederlanders zijn.

  1. Hoeveel bedroeg het begrotingstekort over 2015?
  2. Bereken het begrotingstekort per dag.
    Bereken ook het begrotingstekort per Nederlander.
  3. Bereken de overheidsschuld per Nederlander.
  4. Bereken hoeveel rente de overheid gemiddeld over de overheidsschuld betaalt.

Stap 2: Gezonde overheidsfinanciën

Als de overheid jaar na jaar meer uitgeeft dan ze binnenkrijgt, kan dat tot problemen leiden.
Bekijk onderstaand filmpje maar eens.


Beantwoord de volgende vragen.

  1. Wat wordt genoemd als de oorzaak van het tekort op de begroting?
  2. Waardoor wordt dit tekort de komende jaren eerder groter dan kleiner als de overheid niets doet?
  3. Wat is het probleem als de staatsschuld steeds hoger wordt?
  4. Noem twee maatregelen die het kabinet in 2010 heeft genomen?
  5. Leg uit waarom de verhoging van de pensioenleeftijd kan leiden tot meer inkomsten en minder uitgaven voor de overheid.

Stap 3: Lening

Als de overheid geld wil lenen, kan de minister van Financiën een advertentie in de krant plaatsen. Bekijk de advertentie.

  1. Hoeveel procent rente krijg je als je geld aan de overheid uitleent?
  2. Voor hoeveel jaar leen je het geld uit aan de overheid?
  3. Als de overheid rente betaalt, wordt de staatsschuld dan groter of kleiner of blijft de staatsschuld gelijk? Zeg ook waarom.

Stap 4: Staatsschuld: ja of nee?

Ramona Kamps vindt het vreemd dat de schuld van de overheid zo hoog is opgelopen. Zij vindt dat je nooit meer uit mag geven dan dat je binnenkrijgt. Dat geldt voor een gezin en dus ook voor de overheid.

Jack van Wieringen is het niet met Ramona eens. Hij vindt dat de overheid, net als een gezin, in sommige gevallen best geld mag lenen. Hij zegt: 'Voor het aanleggen van wegen of het bouwen van een school mag de overheid best geld lenen.'

Wat vind jij?
Ben je het eens met Ramona of ben je het eens met Jack?
Vergelijk jouw mening met de mening van enkele klasgenoten.
Probeer klasgenoten die een andere mening hebben met argumenten te overtuigen van jouw mening.

 

Stap 5: Aflossen staatsschuld

Lees het volgende krantenartikel.

Kies het juiste antwoord.
Welke redenering volgt de minster van Financiën als hij voorstelt het begrotingsoverschot te gebruiken voor de aflossing van de staatsschuld?

  1. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > meer rente betalen > meer geld over.
  2. Meer aflossen > groter staatsschuld > meer rente betalen > minder geld over.
  3. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > meer geld over.
  4. Meer aflossen > kleinere staatsschuld > minder rente betalen > minder geld over.

6. Sociale zekerheid

Vooraf

Bekijk de krantenkop:

In Nederland is het jaren heel goed gegaan. Maar niet iedereen heeft evenveel daarvan geprofiteerd.
Volgens de bisschop van Breda zijn er in Nederland nog steeds groepen mensen die moeilijk kunnen rondkomen met hun inkomen.

Wat denk jij?
Ben je het met de bisschop eens?
Zeg ook waarom wel of waarom niet.
Bespreek je mening met je klasgenoten.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met sociale zekerheid.
  • twee wetten noemen waarin geregeld is dat mensen zonder inkomen ook een inkomen krijgen.
  • met behulp van een voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen een volksverzekering en een werknemersverzekering.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over sociale zekerheid.
Stap 2 Alleen Vragen over volksverzekeringen beantwoorden.
Stap 3 Alleen Vragen over de AOW beantwoorden.
Stap 4 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over werknemersverzekeringen en sociale voorzieningen.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Sociale zekerheid

Ga naar de kennisbank economie en lees de eerste twee pagina's van het onderdeel 'Sociale zekerheid' en beantwoord daarna de vragen.

KB: Sociale zekerheid

  1. In Nederland is in een aantal wetten geregeld dat iedereen een inkomen kan krijgen. Hoe noem je die wetten samen?
  2. Zoek in het woordenboek of op internet een definitie van het woord sociaal op.
    Schrijf nu in je eigen woorden op wat wordt bedoeld met sociale zekerheid.
  3. Schrijf de afkortingen AOW, AWBZ en AKW voluit.

Bekijk de volgende krantenkop:

  1. Wat betekent vergrijzing?
  2. Van welke volksverzekering zullen de uitgaven toenemen als de vergrijzing verder toeneemt.

Stap 2: Volksverzekeringen

1 Welke volksverzekering?
Mevrouw Grijs heeft een ongeluk gehad. Door dat ongeluk is mevrouw Grijs invalide geworden.
Zij kan niet meer in een gewone auto rijden.
Haar auto is daarom aangepast. De overheid heeft deze aanpassing betaald.
Volgens welke wet zijn de kosten betaald?

2 Kinderbijslag
Inge Dekker heeft twee kinderen: Niels van 14 jaar en Eva van 7 jaar. Voor beide kinderen krijgt ze kinderbijslag. Voor Niels krijgt Inge een hoger bedrag dan voor Eva.

  1. Waarom, denk je, dat ouders voor een kind van 14 jaar een hoger bedrag krijgen dan voor een kind van 7 jaar?

Er gaan stemmen op om de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken. Iemand die weinig verdient,
krijgt meer kinderbijslag dan iemand die veel verdient.

  1. Wat vind jij? Moet de kinderbijslag wel of niet inkomensafhankelijk zijn?
    Zeg ook waarom.

Stap 3: AOW

Veel mensen die nu rond de 45 jaar oud zijn, zijn bang dat de overheid straks als zij 67 zijn geen geld meer heeft voor de AOW-uitkeringen.

  1. Wat betekent de afkorting AOW?
  2. Wat zou er met de pensioenleeftijd moeten gebeuren als de overheid straks geen geld meer heeft voor de AOW-uitkeringen?

De hoogte van de AOW-uitkering hangt niet af van iemands inkomen of bezit.
De uitkering is voor iedereen even hoog.
Er gaan wel stemmen op om de AOW-uitkering te laten afhangen van iemands inkomen of bezit.

  1. Wat is het voordeel om de AOW-uitkering afhankelijke te maken van iemands inkomen of bezit?
  2. Wat vind jij? Is het een goed idee om de WAO-uitkering te laten afhangen van iemands inkomen of bezit?

Stap 4: Sociale voorzieningen

Ga naar de kennisbank economie en lees pagina 3 en 4 van het onderdeel 'Sociale zekerheid' en beantwoord daarna de vragen.

KB: Sociale zekerheid

  1. Schrijf de afkortingen WIA, WW en WWB voluit.
  2. Sanne de Jong heeft een aantal jaren bij een boekhandel gewerkt.
    De boekhandel is pas geleden failliet gegaan.
    Sanne is daardoor zonder werk komen te zitten.
    Sanne is druk op zoek naar nieuw werk, maar heeft dat nog niet gevonden.
    Volgens welke wet krijgt Sanne een uitkering?
  3. Joachim Swarts is tijdens zijn werk van een steiger gevallen.
    Hij heeft zijn rug gebroken. Hij kan niet meer werken.
    Volgens welke wet kan hij een uitkering krijgen?
  4. Ivo van Miert is 27 jaar en heeft zijn mbo-diploma.
    Hij heeft nog nooit gewerkt en ook geen werk vinden.
    Volgens welke wet kan Ivo een uitkering krijgen?

Begrippenlijst

In-uit overheid

Rijksbegroting
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid.
sociaal minimum
een door de overheid vastgesteld minimumbedrag dat je nodig hebt om in je levensonderhoud te voorzien.
Miljoenennota
samenvatting van de Rijksbegroting waarin wordt ingegaan op de economische situatie in Nederland.
sociale zekerheid
stelsel van wetten waarin geregeld is dat iedere inwoner van Nederland recht heeft op het sociaal minimum.
begrotingstekort
de overheidsuitgaven zijn groter dan de overheidsinkomsten.
volksverzekeringen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Iedereen met een inkomen betaalt een premie voor deze verzekering.
staatsschuld
de overheidsschuld, het totaal aan uitstaande leningen van de overheid.
werknemersverzekeringen
sociale zekerheidswetten die gelden voor alle mensen in loondienst. Werknemers betalen een premie voor deze verzekeringen.
sociale voorzieningen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Voor deze voorzieningen hoeft geen premie betaald te worden.

 

Diagnostische toets

In-uit overheid

Het thema 'Inkomsten en uitgaven van de overheid' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Inkomsten en uitgaven van de overheid

Examentraining

vmbo-kgt34

Je hebt de thema's die te maken hebben met de Overheid afgerond.

Hier vind je de examentraining Overheid. In deze examentraining staat de examenstof nogmaals kort uitgelegd, kun je oefenopgaven maken en ga je aan de slag met opdrachten uit eerdere examens.

Overleg met de docent wanneer je de examentraining gaat doen.

Examentraining Overheid vmbo-kgt

  • Het arrangement Overheid 15: Inkomsten en uitgaven is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Larry Kerkhofs Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2025-01-22 16:49:51
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Inkomsten en uitgaven van de overheid' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4;
    Leerinhoud en doelen
    Economie; Overheid en bestuur;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    16 uur en 50 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Economie. (2020).

    Thema: Overheid - Inkomsten en uitgaven - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/73817/Thema__Overheid___Inkomsten_en_uitgaven___vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Inkomsten overheid

    euro

    Uitgaven overheid

    Inkomsten en uitgaven van de overheid

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.