Deze les gaan we alles herhalen en oefenen voor de toets van morgen.Maak eerst de oefentoets. Dit doe je door op de link te klikken. Bij het invullen van alle antwoorden bij de oefentoets moet je geen euro tekens of andere dingen erbij zetten dus alleen het getal! Na het maken van de eindtoets kan je zien welke stukken je nog lastig vind. Als je dit weet moet je de theorie daarover nog een keer doorlezen en er oefensommen over maken. Als je dit allemaal gedaan hebt moet je nog eventjes 11 kleine vragen beantwoorden over deze wikiwijs. Deze link is te vinden onder ''beoordeling wikiwijs''
Ik wil jullie heel veel succes en plezier wensen en als je vragen hebt mag je die altijd vragen :)
Berekenen van de prijs (1.5)
Netto verkoopprijs
Voor het berekenen van de netto omzet heb je eerst de inkoopprijs nodig. Dit is de prijs waarvoor de fabrikant het product inkoopt. Ook heb je de bruto winstmarge nodig. Dit is een bedrag dat de fabriekant wilt verdienen op het product.
Je krijgt dit:
Inkoopprijs
Bruto winstmarge
--------------------------- +
Netto verkoopprijs
De bruto winstmarge kan ook een vast percentage zijn van de inkoopprijs. Hiermee is de inkoopprijs 100%. Dit ziet er zo uit:
Inkoopprijs (100%
Bruto winstmarge(25%)
-------------------------------------- +
Netto verkoopprijs (125%)
Als de bruto winstmarge een vast percentage is van de netto verkoopprijs dan is de netto verkoopprijs 100%. Je moet dus kijken naar de woorden ''van de'' want het woord daar achter is 100%. Een voorbeeld als de netto verkoopprijs 100% dan ziet het er zo uit:
Inkoopprijs (85%)
Bruto winstmarge (15%)
---------------------------------------- +
Netto verkoopprijs (100%)
Bruto verkoopprijs
Voor het berekenen van de bruto verkoopprijs heb je eerst de netto verkoopprijs nodig. Als je deze prijs hebt moet je de BTW erbij doen. De BTW heeft 3 verschillende percentages: 0, 6 en 21%. 0% gebruik je bij medicijnenen, 6% bij eten en drinken en 21% bij de rest. De BTW moet je bereken van het de netto verkoopprijs. Als je de BTW berekent hebt tel je dit bij de netto verkoopprijs op en dan heb je de bruto verkoopprijs dus:
Netto verkoopprijs
BTW
------------------------------- +
Bruto verkoopprijs
Berekenen van de winst (1.6)
Netto en bruto omzet
Alle inkomsten die een bedrijf maakt noemen we bruto-omzet. De hoogte hiervan is afhankelijk van het aantal producten dat een bedrijf verkoopt. Het aantal verkochte producten noemen we de afzet.
Bruto-omzet = Bruto-verkooprijs X afzet
Voor de netto-omzet gebruiken we ook alle inkomsten maar dan zonder de btw
Netto-omzet = Netto-verkoopprijs X afzet
Bruto en netto winst
Om de bruto-winst te berekenen haal je van de netto-omzet de inkoopwaarde van de afzet af. Inkoopwaarde is de prijs van het product waarvoor je het ingekocht hebt.
De inkoopwaarde van de afzet is dus de prijs waarvoor je het ingekocht hebt van alle verkochte artikelen.
Dus:
Inkoopwaarde van de afzet = afzet X inkoopprijs
Bruto-winst = Netto omzet - inkoopwaarde van de afzet
De netto-winst bereken je door van de bruto-winst alle kosten eraf te halen:
Netto winst = Bruto winst - kosten
Verhoudingen, indexcijfers en procenten (4.1)
Verhoudingen
Verhoudingen gebruiken we om aan te geven hoe getallen in relatie met elkaar staan. Een verhouding moet je altijd zo klein mogelijk schrijven. Verhoudingen schrijf je altijd in hele getallen dus geen komma getallen.
Indexcijfers
Indexcijfers gebruik je vooral voor het vergelijken van grote getallen met elkaar.
Bij indexcijfers heb je altijd een basisjaar. Deze is te herkennen aan het indexcijfer 100. Alle andere getallen vergelijk je dan met dat getal.
1e kwartaal
2e kwartaal
3e kwartaal
4e kwartaal
Totaal
€246.750
€235.000
€204.450
€256.150
€942.350
105
100
87
109
In dit voorbeeld is te zien dat het 2e kwartaal het basisjaar is en dat elk jaar vergeleken is met het 2e kwartaal.
Procenten
Bij procenten kun je de verhouding tussen heel en geheel aangeven. Het geheel is 100%.
Je kunt op verschillende manieren procenten berekenen. Dit zijn er 2:
Deel : geheel X 100
(Nieuw - oud) : oud X 100
Voorbeeld som:
In het onderwijs werken ongeveel 50.000 mensen. Hiervan zijn er 15.000 man. Hoeveel procent is dat?
Deel = 15.000
Geheel = 50.000
15.000 : 50.000 X 100 = 30%
Voorbeeld som:
In het schooljaar 2018-2019 zaten er 400.000 leerlingen op de middelbare school en in het schooljaar 2019-2020 zaten er 430.000 leerlingen. Bereken de procentuele stijging.
Nieuw = 430.000
Oud = 400.000
(430.000 - 400.000) : 430.000 X 100 = 6,98%
Tabellen en grafieken (4.2)
Tabellen
Tabellen gebruik je omdat het een stuk overzichtelijker is.
Je hebt 2 soorten tabellen:
Enkelvoudige tabel
Samengestelde tabel
Bij een enkelvoudige tabel heb je maar 1 kolom met getallen bijv:
Maand
Aantal zieken
Januari
50
Februari
15
Maart
80
April
65
Bij een samengestelde tabel heb 2 of meer kollomen met getallen bijv:
Maand
Omzet
Afzet
Oktober
€40.000
10.000
November
€50.000
15.000
December
€75.000
35.000
Grafieken
Grafieken zijn handig om bijv. de omzet weer te geven. Je kan dan goed en makkelijk zien of deze is gestegen of gedaald. Een grafiek wordt ook wel diagram genoemd.
Je hebt 3 verschillende soorten grafieken:
Cirkeldiagram
Staafdiagram
Lijndiagram
Een circeldiagram heeft de vorm van een taart die je in verschillende punten kan verdelen. Ieder punt heeft een eigen onderdeel. In een circeldiagram kan je zien hoe deze verdeeld is. Dit is een voorbeeld van een cirkeldiagram:
Als tweede hebben we de staafdiagram. Bij een staafdiagram hebben we twee assen. We hebben de horizontale as en die noemen we de X-as verder we hebben de verticale as en die noemen we de Y-as. De horizontale as loopt van links naar rechts en de verticale as loopt van beneden naar boven. Dit is een voorbeeld van een staafdiagram:
Als laatste hebben we een lijndiagram. In een lijndiagram kan je goed de ontwikkeling van een product of bedrijf laten zien. Deze ontwikkeling is te zien aan de stijging of daling van de lijn. Ook een lijndiagram heeft een Y en X as. Dit is een voorbeeld van een lijndiagram:
Directe en indirecte kosten (4.3)
Alle kosten die een fabriek heeft bij het maken van een product noemen we de kostprijs. De kostprijs kan je verdelen in directe en indirecte kosten.
Directe kosten kan je gelijk aan het product koppelen. Een voorbeeld hiervan zijn grondstoffen of de machine die het product maakt. Maar het kunnen ook de lonen zijn van de mensen die het product maken.
Indirecte kosten zijn kosten die niet gelijk aan het product te koppelen zijn. Deze kosten zijn voor heel het bedrijf dus niet voor een bepaald product. Voorbeelden hiervan zijn huurkosten of elektriciteitkosten voor de fabriek.
Constante en variabele kosten (4.4)
Constante kosten
Elk bedrijf heeft te maken met constante kosten. Dit zijn kosten die altijd gelijk blijven. Als je meer gaat produceren blijven de kosten gelijk en hetzelfde geld als je minder gaat produceren. Vaak weet je dus in het begin van het jaar al wat deze kosten gaan worden.
Een voorbeeld van constante kosten zijn rentekosten of de loon van vast personeel
Om de constante kosten per product te berekenen dan heb je eerst de normale productie nodig. De normale productie is wat het bedrijf gemiddeld produceert. Als je dit hebt deel je de totale constante kosten door de normale productie dus:
Totale constante kosten : normale productie = constante kosten per product
Variabele kosten
Variabele kosten veranderen wel als je meer of minder gaat produceren. Ze stijgen als je meer gaat produceren en dalen als je minder produceert. Voorbeelden hiervan zijn grondstoffen of vrachtkosten.
Om de variabele kosten per product te berekenen heb je de werkelijke productie nodig. De werkelijke productie is wat je echt geproduceerd hebt. Als je dit hebt doe je de totale variabele kosten delen door de werkelijke productie dus:
Totale variabele kosten : werkelijke productie = variabele kosten per product
Afschrijvingen (4.6)
Als een bedrijf een machine koopt blijft deze machine nooit precies hetzelfde als hoe je hem gekocht hebt. De waarde van de machine vermindert. Deze waarde vermindering noemen we afschrijvingen.
Om de afschrijving te berekeken heb je eerst de restwaarde en de aanschafwaarde nodig. De restwaarde is de waarde die de machine heeft als je hem gaat verkopen en de aanschafwaarde is de prijs waarvoor je hem gekocht hebt.
Als laatste heb je het aantal jaren of maanden nodig dat je de machine gaat gebruiken dit noemen we de levensduur.
Als je al deze gegevens hebt moet je deze formule gebruiken:
Het kan ook zijn dat je een percentage van de boekingswaarde krijgt. Dat betekent dat de afschrijving steeds daalt.
Voorbeeld:
Mathijs heeft een fiets gekocht voor €100,-
De afschrijving is steeds 20% van de boekingswaarde
Jaar
Boekingswaarde
Afschrijvingsbedrag
0
€100,-
€20,-
1
€80,-
€16,-
2
€64,-
€12,80
3
€51,20
€10,24
Vloerproduciviteit (4.7)
Je kunt de productiviteit in een winkel ook uitdrukken in de omzet per vierkante meter (m²), de vloerproductiviteit. Je rekent de vloerproductiviteit uit door de omzet van een bepaalde periode te delen door de vloeroppervlakte in m².
De oppervlakte van heel je pand noem je de bedrijfsvloeroppervlakte (bvo). Om de vloerproductiviteit van je hele pand te berekenen (inclusief magazijn) moet je deze formule gebruiken:
Omzet : m2 bvo = vloerproductiviteit per m2 bvo
Als je niet heel het pand wilt gebruiken maar alleen de winkelvloer dan gebruik je de winkelvloerproductiviteit (wvo). Hiervoor gebruik je deze formule:
Het arrangement Hoofdstuk 4 administratie + 1.5 en 1.6 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Boite Kuin
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2020-01-15 09:07:14
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.