Introductie
Beste klas 3
Jullie gaan aan de slag met een wikiwijspagina. Op deze pagina vinden jullie uitleg, test jezelf, extra uitleg en een diagnostische toets. Het doel van deze wikiwijs is dat aan het einde van de les jullie een laatste realitycheck hebben gehad zodat jullie weten waar jouw persoonlijke aandachtspunten liggen voor het leren van de stof van 3.1 en 3.2.
Deze wikiwijspagina zal jullie helpen voorbereiden voor de toets van hoofdstuk 3 paragraaf 3.1 en 3.2.
De leerdoelen zijn:
- Je kunt aan het einde van de pagina uitleggen wat het verschil is tussen een concrete markt en een abstracte markt.
- Je kunt aan het einde van de pagina uitleggen dat de betalingsbereidheid verschillend is bij verschillende prijzen.
- Je kunt aan het einde van de pagina uitleggen welke factoren invloed hebben op de vraag.
- Je kunt aan het einde van de pagina uitleggen welke factoren invloed hebben op het aanbod.
- Je kunt aan het einde van de pagina de prijs en hoeveelheid uitrekenen bij het marktevenwicht.
Bonus leerdoel
- Je kunt aan het einde van de pagina benoemen wat er gebeurt met de vraag als de prijs verandert met behulp van de prijselasticiteit.
Succes
Lesstof
Keuze onderdeel
Extra uitleg + Oefenopgaves
Er zijn twee soorten markten, een markt waar vraag en aanbod elkaar kruisen (concrete markt) en een markt waar vraag en aandbod elkaar niet kruisen (abstracte markt).
Een vraaglijn geeft de betalingsbereidheid weer van de consument, dit betekent dat de vraaglijn de verhouding laat zien tussen prijs en de gevraagde hoeveelheid.
De vraaglijn verloopt dalend omdat hoe hoger de prijs hoe minder consumenten het product willen kopen. Er zijn nog meer factoren van invloed op de vraag, zoals de hoogte van het inkomen (krijgen concumenten meer te besteden verschuift de vraaglijn naar rechts) of de prijs van andere producten (is de concurend goedkoper dan daalt de vraag en gaat de consument voor het goedkopere product, de vraaglijn verschuifd dan naar links).
Een aanbodlijn geeft de verkoopbereidheid weer van de producenten, dit betekent dat de aanbodlijn de verhouding weergeeft tussen prijs en hoeveelheid wat de verkopers betreft. De aanbodlijn verloopt stijgend en begint nooit bij het 0 punt. De lijn verloopt stijgend omdat hoe meer geld de producenten kunnen krijgen voor het product hoe meer ze willen verkopen. De aanbod lijn begint nooit in het 0 punt omdat een producent kosten heeft, als een producent zijn producten goedkoper verkoopt dan zijn kosten zijn dan maakt hij verlies. De producent wilt winst maken en zijn kosten terugverdienen dus starten zij pas met aanbieden vanaf een bepaalde prijs. Als de kosten van de producent stijgen dan verschuift de lijn naar rechts, omdat de producent meer kosten heeft wilt hij een hogere prijs voor zijn product. Als de producent zijn producten goedkoper kan produceren dan verschuift de aanbodlijn naar links, de producent kan goedkoper produceren en een lagere prijs vragen voor zijn product zodat er meer verkocht wordt.
Er is sprake van een marktevenwicht als het aantal vragers gelijk is aan het aantal aanbieders. Dat is dus bij Qv=Qa. In het voorbeeld wordt voorgedaan hoe je het stap voor stap uitrekend.
Voorbeeld: Qv=-1p+10 Qa=4p-20
Marktevenwicht is Qv=Qa
-1p+10=4p-20 De p halen we naar links en de rest naar rechts.
-5p=-30 Nu deel je beide kanten door -5 zodat enkel p overblijft.
p=6 Dit is de prijs bij marktevenwicht, dit wordt ook wel de evenwichtsprijs genoemd.
Als je dan in beide formules op de plek van de p 6 invult krijg je de evenwichtshoeveelheid. Qv=-1*6+10= 4 Qa= 4*6-20=4
Je ziet dat de evenwichtshoeveelheid 4 is omdat je de evenwichtsprijs van 6 hebt ingevuld in beide formules, marktevenwicht heb je dus bij een prijs van 6 en een hoeveelheid van 4.
Maak nu de extra oefenopgaves.
Toets: Oefenopgaves Vraag en Aanbod.
Start
Verdieping in de stof
Prijselasticiteit van de vraag.
Het coronavirus heeft roet in het eten gegooid bij veel voetbalwedstrijden, het voetbal moest noodgedwongen stoppen. Nu de voetbalwedstrijden weer mogen beginnen starten de clubs de kaartverkoop ook weer op. De kaartjes voor de wedstrijd Fc Barcelona tegen Real Madrid werden voor corona verkocht voor 300 euro, maar omdat het voetbal nu stil heeft gelegen wilt Fc Barcelona koste wat kost alle kaarten verkopen. Fc Barcelona verlaagd de prijzen naar 200 euro per kaartje. Door deze prijsverandering neemt de vraag naar het luxe product hevig toe. 
De vraag naar een pak melk reageerd minder sterk op een prijsverandering. Voedsel is een van de eerste levenbehoeftes, als een pak melk stijgt in prijs dan reageren de vragers nauwelijks tot bijna niet. De reactie op de prijsverandering is zwak.
Hoe meet je de reactie van de vraag op de prijsverandering?
Dit doe je met behulp van de prijselasticiteit van de vraag. Als de vraag naar een product sterk reageerd is het een elastisch goed. Dit betekent dat de elasticiteit dan onder de -1 ligt.
Is de vraag inelastisch dan ligt de elasticiteit tussen de -1 en de 0. Dit betekent dat er zwak gereageerd wordt op de prijsverandering.
Als er helemaal niet op de prijsverandering dan is de vraag volkomen inelastisch, dat betekent dat de waarde 0 is.
Formule prijselasticiteit: Verandering van de vraag in procenten/Verandering van de prijs in procenten.
Voorbeeld: Een product kost 200 euro en er worden 35 stuks verkocht. De prijs daalt naar 150 euro en de vraag veranderd naar 55 stuks. Wat is de prijselasticiteit?
Stap 1. procentuele verandering van de vraag en van de prijs berekenen.
(150-200) / 200*100% = -25% verandering van de prijs (nieuw-oud/oud)
(55-35) / 35*100 = 57% verandering van de vraag (afgerond, ook hier nieuw-oud/oud)
Stap 2. verandering van de vraag in procenten/verandering van de prijs in procenten.
57 / -25 = -2,28
Stap 3. conclusie, dit goed is elastisch omdat het onder de -1 zit.
Oefening: Oefeningen Elasticiteiten.
Start
Eindtoets
Bronnen