Thema 9: Een product verkopen

Inleiding - Een product verkopen

Thema

Als een bedrijf producten maakt om ze later te verkopen, maakt het bedrijf allerlei kosten. Natuurlijk probeert het bedrijf de kosten zo laag mogelijk te houden, want hoge kosten betekent een hoge verkoopprijs. En een hoge verkoopprijs betekent vaak minder afzet en soms ook minder winst. Maar niet alleen de prijs van een artikel bepaalt of het veel of weinig wordt verkocht. Daar komt nog heel wat meer bij kijken. 

De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Winkelen in je woonplaats'.
Bekijk de video.

Je onderzoekt wat er bij komt kijken als je een winkel in het centrum van je eigen woonplaats wilt beginnen. Van dat onderzoek maak je een verslag.

Naast de eindopdracht vind je bij de afsluiting ook een overzicht van alle Kennisbankitems van dit thema plus een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en enkele vragen die je helpen bij het terugkijken op het thema.

Genoeg te doen. Aan de slag!

Leerdoelen

Aan het eind van het thema kan ik:

  • (minimaal) drie voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat afschrijvingskosten zijn en kan ik in verschillende situaties de afschrijvingskosten berekenen.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten.
  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen afzet en omzet duidelijk maken.
  • (met behulp van een voorbeeld) het verschil tussen brutowinst en nettowinst duidelijk maken.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met de Belasting Toegevoegde Waarde.
  • de prijs exclusief BTW uitrekenen als ik de prijs inclusief BTW en het BTW-percentage weet (en omgekeerd).
  • (met behulp van voorbeelden) omschrijven wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat wordt bedoeld met een speciaalzaak en met een parallelzaak.
  • uitleggen waarom plaats en personeel twee belangrijke instrumenten in het marketingbeleid zijn.
  • drie factoren noemen die mede bepalend zijn voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product.
  • (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie.

1. Bedrijfskosten

Vooraf

De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een van zijn klanten wil een houten schuur laten maken.
De Groot moet een prijsopgaaf maken.

Wat denk jij?
Waar hangt de prijs van de houten schuur vanaf?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende factoren op.
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • drie voorbeelden van bedrijfskosten noemen.
  • uitleggen wat afschrijvingskosten zijn en beheers je verschillende manieren om de afschrijvingskosten te berekenen.
  • uitleggen wat het verschil is tussen constante kosten en variabele kosten door voor beide een voorbeeld te noemen.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over bedrijfskosten.
Stap 2 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over verschillende kosten.
Stap 3 Alleen Vragen beantwoorden over afschrijvingskosten.
Stap 4 Alleen Vragen beantwoorden over de kosten van een dameskapsalon.
Stap 5 Alleen + samen Informatie lezen, vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 6 Alleen De kostprijs berekenen.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Bedrijfskosten

Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KB: Bedrijfskosten

Welke soort bedrijfskosten herken je in de volgende situaties?

  1. Het bedrijf sponsort de plaatselijke voetbalclub.
  2. De nota van het gasbedrijf bedraagt € 259,-.
  3. De secretaresse verstuurt een aantal brieven.
  4. Als je hier gaat werken, krijg je een bedrijfsopleiding.
  5. Het magazijn is afgelopen zomer voor € 10.000,- verbouwd.
  6. Voor de aanschaf van een nieuwe machine heeft de ondernemer € 8000,- geleend.

Controleer je antwoorden.

Stap 2: Verschillende kosten

De heer De Groot heeft een bouwbedrijf. Een klant wil een houten schuur laten maken. Bij het maken van de prijsopgaaf moet De Groot rekening houden met materiaalkosten. Daarnaast moet hij rekening houden met de kosten van het gereedschap dat hij gebruikt. Het gereedschap wordt niet weggegooid als de schuur klaar is, maar het gereedschap zal eens vervangen moeten worden.

  1. Geef twee voorbeelden van materiaalkosten waarmee De Groot rekening moet houden bij het maken van de prijsopgaaf.
  2. Bedenk een manier waarop De Groot in de prijsopgaaf rekening kan houden met de kosten die gemaakt worden voor het gereedschap dat wordt gebruikt?

Bestudeer nu de tweede pagina van het onderdeel bedrijfskosten:

KB: Bedrijfskosten

  1. De aanschafprijs van een machine is € 540.000,-. De verwachting is dat de machine 9 jaar meegaat.
    1. Bereken de afschrijvingskosten per jaar.
    2. Wat doet een ondernemer om na 9 jaar een nieuwe machine te kunnen kopen?

Stap 3: Afschrijvingskosten

De slagerijafdeling van een groot winkelbedrijf heeft een nieuwe snijmachine gekocht.
De aanschafprijs is € 6000,-.
De verwachting is dat de machine twee jaar meegaat en dat de machine na die twee jaar bij het inruilen nog € 400,- opbrengt.
De machine wordt 2000 uur per jaar gebruikt. Met de machine wordt 5 kilogram vlees per uur gesneden.

  1. Welk bedrag moet in twee jaar worden afgeschreven?
  2. Hoeveel is dat per jaar?
  3. Bereken de afschrijvingskosten per uur.
  4. Hoe hoog zijn de afschrijvingskosten per kilogram vlees?

Controleer je antwoorden.

Stap 4: Dameskapsalon

Een dameskapsalon heeft per week de volgende kosten:

  kostensoort bedrag
  Loonkosten € 2480,-
  Huisvestingskosten € 1760,-
  Energiekosten €   440,-
  Afschrijvingskosten €   680,-
  Overige kosten € 1040,-


Per week heeft de salon gemiddeld 320 klanten.
Beantwoord de volgende vragen.

  1. Leg uit waarom een kapsalon afschrijvingskosten heeft.
  2. Geef een voorbeeld van mogelijke overige kosten.
  3. Hoeveel bedragen de bedrijfskosten per week?
  4. Hoeveel is dat per klant?
  5. Een klant besteedt gemiddeld € 25,- in de kapsalon.
    Is dat genoeg?
  6. In de zomervakantie is de kapsalon een week dicht.
    Welke bedrijfskosten heeft het bedrijf niet in die week?

Stap 5: Constante en variabele kosten

Bestudeer uit de Kennisbank economie de derde pagina van het onderdeel:

KB: Bedrijfskosten

Geef van de volgende bedrijfskosten aan of het constante kosten of variabele kosten zijn.
Als je twijfelt, leg dan uit waarom je twijfelt.

  1. energiekosten
  2. reclamekosten
  3. materiaalkosten
  4. huisvestingskosten
  5. afschrijvingskosten
  6. personeelskosten
  7. inkoopkosten

Bespreek jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie steeds dezelfde antwoorden? Bespreek eventuele verschillen.

Stap 6: Kostprijs berekenen

Maak de volgende twee opdrachten.

  1. De eigenaar van een winkel in cadeauartikelen heeft berekend dat de bedrijfskosten per product gemiddeld 20% van de inkoopprijs zijn.
    1. De winkelier heeft een kandelaar ingekocht voor € 20,-. Laat met een berekening zien dat de kostprijs van de kandelaar € 24,- is.
    2. Wat is de kostprijs als de inkoopprijs € 85,- is?
      En wat is de kostprijs bij een inkoopprijs van € 132,-?
    3. Van een artikel is de kostprijs € 48,-. Wat was de inkoopprijs?
    4. Waarom wil een ondernemer de kostprijs van een product weten?
  2. Sander Lokic werkt in vaste dienst bij een garagebedrijf. Hij verdient € 1700,- per maand.
    Yke Engels plukt aardbeien bij een boer. Per doosje aardbeien dat ze plukt, krijgt ze € 0,60 cent betaald.
    1. Horen de loonkosten van Sander tot de constante kosten of tot de variabele kosten?
    2. En hoe zit dat met de loonkosten van Yke?

2. Afzet, omzet en winst

Vooraf

Job de Vroes is lid van de basketbalvereniging Rood-Zwart. Hij heeft zich bij zijn teamleider opgegeven om zaterdag de vereniging te helpen.
Twintig ouders bakken dan de hele dag oliebollen in het clubhuis en Job helpt, samen met andere leden, bij het bezorgen van de 1500 oliebollen.

Voor het maken van de oliebollen zijn de volgende inkopen gedaan:

  • meel € 105,-
  • rozijnen € 62,-
  • gist € 13,-
  • olie € 120,-

De verkoopprijs is € 0,35 per oliebol.

Wat denk jij?
Welk bedrag levert het verkopen van de oliebollen op?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • het verschil tussen afzet en omzet duidelijk maken.
  • het verschil tussen brutowinst en nettowinst duidelijk maken.
  • toelichten dat  btw staat voor Belasting Toegevoegde Waarde en wat het inhoudt.
  • de prijs exclusief btw uitrekenen als je de prijs inclusief btw en het btw-percentage weet.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over afzet, omzet en winst.
Stap 2 Alleen Vragen beantwoorden over brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de Belasting Toegevoegde Waarde.
Stap 4 Samen Vragen beantwoorden over de Belasting Toegevoegde Waarde met klasgenoot.
Stap 5 Alleen + samen Kort artikel over de Belasting Toegevoegde Waarde schrijven met klasgenoot.
Extra Alleen + samen Video's bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Afzet, omzet en winst

Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KB: Afzet, omzet en winst

  1. Neem de tabel over en vul hem verder in.
    Artikel Afzet Verkoopprijs Omzet
    A 50 € 1,80 € ......
    B ..... € 2,50 € 487,50
    C 90 € ..... € 301,50
  1. Een rijwielhandelaar verkoopt een fiets voor € 450,-.
    De inkoopprijs van de fiets is € 270,-.
    De bedrijfskosten per fiets zijn € 45,-.
    Bereken de brutowinst en de nettowinst.
    Voor wie is de nettowinst bestemd?


Stap 2: Bruto- en nettowinst & bedrijfskosten

  1. Neem de tabel over en vul de ontbrekende bedragen in.
    Omzet Inkoopprijs Brutowinst Bedrijfskosten Nettowinst
    € 3000,- € 2200,- € ..... € 125,- € .....
    € ..... € 6000,- € 4500,- € 1200,- € .....
    € 834,- € ..... € ..... € 256,- € 112,-
    € 75,30 € ..... € 36,15 € 12,70 € .....
  1. De firma BeeldGeluid verkoopt televisietoestellen.
    Op 1 mei is de voorraad van een bepaald merk tv-toestellen 31 stuks.
    Er worden in mei 20 van deze toestellen ingekocht. Op 1 juni is de voorraad nog 16 stuks.
    De verkoopprijs van dit toestel is € 625,-. De inkoopprijs is € 385,-.
    De bedrijfskosten bedragen € 100,- per toestel.
    1. Bereken de afzet van dit merk televisietoestel in deze periode.
    2. Bereken ook de omzet.
    3. Hoeveel bedraagt de brutowinst?
    4. En hoeveel de nettowinst?

Controleer je antwoorden.

Stap 3: Belasting toegevoegde waarde

Bestudeer uit de Kennisbank economie de tweede pagina van het onderdeel:

KB: Afzet, omzet en winst

  1. Soms weet je de prijs zonder btw en moet je de winkelprijs kunnen uitrekenen. Neem onderstaande tabel over en vul hem verder in.
    Prijs zonder btw Btw-percentage Winkelprijs
    €   12,50   6% € .....
    € 250,- 21% € .....
    € 472,- 21% € .....
  1. Soms weet je de winkelprijs en moet je de prijs zonder btw kunnen uitrekenen. Neem onderstaande tabel over en vul hem verder in.
    Prijs zonder btw Btw-percentage Winkelprijs
    € .....   6% €   10,07
    € ..... 21% € 145,20
    21% € 211,75

Controleer je antwoorden.

Stap 4: Vragen btw

Beantwoord samen met een klasgenoot de volgende vragen.

  1. Eind 2013 begrootte de minister van Financiën de btw-inkomsten voor 2014 op 44,1 miljard euro. De totale inkomsten van de overheid werden begroot op 249,1 miljard euro.
    Hoeveel procent van de totale inkomsten van de overheid komt uit de btw?
  1. Uit de krant:
    1. Wat gebeurt er met de winkelprijzen als de regering de btw verhoogt?
    2. Wat gebeurt er met je koopkracht als de regering de btw verhoogt?
    3. Winkeliers zijn niet blij met een verhoging van de btw. Waarom niet?
  1. Door een verhoging van de btw zal het zwartwerken toenemen.
    1. Wat versta je onder zwartwerken?
    2. Waarom zal een verhoging van de btw leiden tot meer zwartwerken?

Stap 5: Verschillende btw​-tarieven

In Nederland zijn er verschillende btw-tarieven.
Zoek samen met een klasgenoot antwoord op de volgende vragen.
Verwerk de antwoorden in een kort artikeltje over btw.

  • Welke drie btw-tarieven zijn er?
  • Hoeveel procent btw betaal je op medicijnen?
  • Hoeveel procent btw betaal je op voedingsmiddelen?
  • En hoeveel procent btw betaal je op luxeartikelen?
  • Waarom werkt de overheid met verschillende tarieven?
  • Vind je het goed dat de overheid met verschillende btw-tarieven werkt?
    Leg je antwoord uit.

Zorg dat je artikel een goede titel heeft.
Bedenk een duidelijke inleiding/vraagstelling.
Zorg voor een afsluiting/conclusie.
Maak geen taalfouten!

Succes.

3. De marketingmix

Vooraf

Hieronder zie je vier producten: een scooter, een mobiele telefoon, een afhaalpizza en een pak luiers.



Kies samen met een klasgenoot één van deze producten uit en beantwoord voor dat product de volgende vragen:

  • Wordt het product vooral gekocht door ouderen of door jongeren?
  • Is er in ieder dorp of iedere stad een winkel waar je het product kunt kopen?
  • Maakt de verkoper van het product veel reclame?
  • Wordt het product verkocht in een zelfbedieningswinkel of is het belangrijk dat je goed advies krijgt?
  • Zijn er van het product verschillende merken met verschillende prijzen te koop?

Bespreek jullie antwoorden met een tweetal klasgenoten die voor een ander product hebben gekozen.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • uitleggen wat bedoeld wordt met de doelgroep van een product en met het marketingbeleid van een ondernemer en een voorbeeld noemen van een doelgroep.
  • de definitie van de begrippen speciaalzaak en parallelzaak geven.
  • uitleggen waarom plaats en personeel twee belangrijke instrumenten in het marketingbeleid zijn.

Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Informatie lezen en vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 2 Alleen + samen Informatie lezen en vragen over producten beantwoorden met klasgenoot.
Stap 3 Alleen Informatie lezen en advertentie bekijken en vragen beantwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Onderzoek doen naar een winkelcentrum in de buurt en vragen beantwoorden.
Stap 5 Alleen + samen Informatie lezen, vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 6 Alleen + samen Vragen over personeel beantwoorden en bespreken met klasgenoot.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: KB Marketingmix

Bestudeer uit de Kennisbank economie de eerste pagina van het volgende onderdeel:

KB: Marketingmix

  1. Beantwoord de volgende vragen.
    1. Wat versta je onder doelgroep van een ondernemer?
    2. Het marketingbeleid wordt ook wel het beleid van de 5 P's genoemd. Leg uit waarom.
  1. In het marketingbeleid van een ondernemer staat de doelgroep centraal. De ondernemer probeert met de marketinginstrumenten de doelgroep over te halen om zijn product te kopen.
    Omschrijf zo nauwkeurig mogelijk de doelgroep van de volgende vier producten.
    1. luiers
    2. brommers/scooters
    3. mobiele telefoons
    4. kant-en-klaarmaaltijden

Bespreek de antwoorden op deze twee vragen met een klasgenoot. Bespreek eventuele verschillen.

Stap 2: Product

De eerste P in het marketingbeleid is de P van product.
Bestudeer pagina 2 van het onderdeel marketingmix:

KB: Marketingmix

Beantwoord de volgende vragen. Doe het samen met een klasgenoot.

  1. Als je een paar sportschoenen wilt kopen, kun je dat doen bij een winkel als Bristol, bij een schoenenwinkel of bij een sportwinkel.
    1. In welke winkel is, volgens jullie, de keuze het grootst?
    2. In welke winkel kun je het beste advies krijgen?
    3. Waar kopen jullie sportschoenen? Waarom kopen jullie ze in die winkel?
  1. Bekijk de negen winkels hieronder. Maak twee kolommen. Zet boven de eerste kolom 'speciaalzaak' en boven de tweede kolom 'parallelzaak'. Verdeel de winkels over de kolommen.
    slager supermarkt Hema
    De Bijenkorf   beddenwinkel   computershop
    kaaswinkel Bristol rijwielshop

Stap 3: Plaats

 

  1. Bekijk de advertentie. De Burg. Mooystraat is de drukste winkelstraat van Brughoven. In de straat zijn al drie schoenenwinkels. Vind jij het verstandig van Het Schoenenpaleis om zich in die straat te vestigen? Leg je antwoord uit.

Bestudeer nu pagina 3 van het onderdeel marketingmix:

KB: Marketingmix

  1. Beantwoord de volgende vragen.
    1. Waarom is het belangrijk dat een winkel waar je de dagelijkse boodschappen doet, goed bereikbaar is?
    2. Waarom vind je in een winkelstraat vaak meerdere kledingwinkels?
    3. In sommige plaatsen is er een 'meubelboulevard': een aantal meubelzaken die zich vlak bij elkaar hebben gevestigd.
      Leg uit waarom een meubelboulevard voor consumenten prettig kan zijn.

Stap 4: Vestigingsplaats

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Het dorp Overdal heeft 4000 inwoners.
    1. Wat denk je, is er in Overdal een supermarkt. Leg je antwoord uit.
    2. In Overdal vind je geen muziekwinkel. Leg uit waarom niet.
  1. Veel winkeliers vestigen hun bedrijf graag in een winkelcentrum.
    Houd samen met een klasgenoot een onderzoek naar een winkelcentrum bij jullie in de buurt.
    Ga in ieder geval op zoek naar het antwoord op de volgende vragen.
    • Welke winkels zijn er in dit winkelcentrum gevestigd?
    • Welke winkels mis je in het winkelcentrum die er volgens jullie wel zouden passen?
      Waarom denken jullie dat die winkels er niet zijn?
      Waar moeten jullie naaroe om die winkels te vinden?
    • Is het winkelcentrum goed bereikbaar met de auto? Is er voldoende parkeergelegenheid?

Stap 5: Personeel - 1

  1. Yasmin werkt als verkoopster in een kledingzaak. Paul werkt als vakkenvuller in een supermarkt. Yasmin en Paul werken beide in een winkel. Toch zijn er wat betreft het werk wel verschillen. Schrijf zoveel mogelijk verschillen op.

Bestudeer nu pagina 4 van het onderdeel marketingmix:

KB: Marketingmix

  1. Bekijk de negen winkels hieronder. Maak twee kolommen. Zet boven de eerste kolom 'zelfbediening' en boven de tweede kolom 'bediening'. Verdeel de winkels over de kolommen.
    slager supermarkt Hema
    De Bijenkorf beddenwinkel computershop
    kaaswinkel Bristol rijwielshop

Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.
Hebben jullie de winkels op dezelfde manier over de kolommen verdeeld? Bespreek verschillen.

Stap 6: Personeel - 2

  1. Lees de vijf zinnen hieronder. Welke zinnen passen het best bij een winkel met zelfbediening en welke het best bij een bedieningswinkel?
    1. Het personeel mag bij zijn werkzaamheden de klanten niet in de weg lopen.
    2. Het personeel moet productkennis hebben.
    3. Het personeel wijst klanten de weg in de winkel.
    4. Het personeel vraagt de klanten waar hij ze mee van dienst kan zijn.
    5. Het personeel moet de schapvoorraden regelmatig aanvullen.
  2. Een winkel in Volendam zoekt een verkoopmedewerkster. In de advertentie staat dat de nieuwe verkoopmedewerkster minstens één vreemde taal vloeiend moet kunnen spreken.
    1. Zal het hier om een winkel met zelfbediening of om een bedieningswinkel gaan?
      Leg je antwoord uit.
    2. Sylvia vindt de eis dat de verkoopmedewerkster een vreemde taal moet spreken vreemd.
      Als zij in het buitenland iets koopt, spreekt de verkoopster toch ook geen Nederlands.
      Ben je het met Sylvia eens? Leg je antwoord uit.

Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.

4. Prijs en promotie

Vooraf

Bakkerij Kamphuis bakt zijn eigen stokbroden. Per dag worden er honderd stokbroden gebakken en verkocht. Om de stokbroden te kunnen maken, maakt de bakkerij de volgende kosten:

  • ingrediënten: € 7,-
  • arbeidsuren: 1,5 uur à € 36,- per uur
  • overige bedrijfskosten € 14,-
Wat vind jij?
  • Wat is een goede verkoopprijs voor één stokbrood?
  • Eén keer per maand heeft bakkerij Kamphuis een 'stokbrooddag'.
    De stokbroden worden op die dag verkocht voor € 0,50 per stuk.
    - Wat vind je van die prijs?
    - Waarom zal de bakker dat toch doen?
Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.


Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • drie factoren noemen die mede bepalend zijn voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product.
  • uitleggen wat het verschil is tussen prijspromotie en productpromotie door middel van een voorbeeld.


Activiteiten

Stap Groepsgrootte Activiteit
Stap 1 Alleen Informatie lezen en vragen beantwoorden over de prijs.
Stap 2 Alleen Vragen over de inkoop- en verkoopprijs beantwoorden.
Stap 3 Alleen Vraag over de prijs- en plusformule beantwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Informatie lezen, vragen beantwoorden en bespreken met klasgenoot.
Stap 5 Alleen Vragen over promotie beantwoorden.
Stap 6 Alleen Vragen over adverteren beantwoorden.
Extra Alleen + samen Video bekijken en bespreken met klasgenoot.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Stap 1: Prijs

Bestudeer uit de Kennisbank economie pagina 5 van het onderdeel marketingmix.

KB: Marketingmix

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Soms lijkt het wel of een ondernemer alle vrijheid heeft om de prijs van een product te verhogen of te verlagen. Dat is niet helemaal waar.
    Schrijf drie zaken op waar een ondernemer rekening mee moet houden bij het vaststellen van de verkoopprijs van zijn producten.
  1. Soms verkoopt een winkelier een product onder de kostprijs.
    1. Waarom verkoopt een winkelier een product liever niet onder de kostprijs?
    2. Waarom zal een winkelier soms toch producten onder de kostprijs verkopen?

Stap 2: Van inkoop- naar verkoopprijs

Max Wenting is eigenaar van een rijwielzaak. De verkoopprijs van een bepaald merk fiets berekent hij op de manier hieronder.

Inkoopprijs € 185,-
Bedrijfskosten €   65,-  +
  _______
Kostprijs € 250,-
Winstopslag 30% €   75,-  +
  _______
Prijs zonder btw € 325,-
Btw 21% €   68,25  +
  _______
Verkoopprijs € 393,25

 

  1. Ga na of de berekening klopt.
  2. De berekende verkoopprijs is niet de prijs waarvoor de fiets in de winkel komt te staan.
    Wentink besluit de fiets voor € 399,- te koop te zetten.
    Waarom zal hij dat doen?

 

Stap 3: Prijsformule en plusformule

Niet iedere winkel richt zich op dezelfde doelgroep. Winkels als de Action en de Schoenenreus hanteren de prijsformule: een lage prijs is een heel belangrijk koopmotief.
Exclusievere zaken als de Bijenkorf en de Society Shop (kleding) richten zich op kopers die hechten aan kwaliteit; zij hebben een plusformule.

Maak twee kolommen. Zet boven de eerste kolom 'prijsformule' en boven de tweede kolom 'plusformule'. Verdeel de onderstaande begrippen over de beide kolommen.

A-merken eenvoudige presentatie
deskundig aankoopadvies beperkte service
laag kwaliteitsniveau laag prijsniveau
hoog prijsniveau sfeervolle presentatie
B-merken hoog kwaliteitsniveau

Stap 4: Prijs- en productpromotie

Bestudeer uit de Kennisbank economie de laatste pagina van het onderdeel marketingmix.

KB: Marketingmix

Hieronder staan 11 reclame-uitingen. Geef aan of het volgens jou gaat om prijspromotie of productpromotie. Als je twijfelt geef dan aan waarom je twijfelt.

  1. Drie halen, twee betalen.
  2. Deze week € 2,- goedkoper.
  3. Iets duurder, stuk lekkerder.
  4. Niet goed, geld terug.
  5. Tijdelijk 20% meer inhoud.
  6. Van € 75,- voor € 69,-.
  7. Zolang de voorraad strekt.
  8. Met goud bekroond.
  9. Tijdens de uitverkoop 25% korting.
  10. Ter kennismaking € 5,- korting.
  11. Waar voor je geld.

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Stap 5: Promotie

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Bij prijspromotie is het belangrijk dat de ondernemer de reactie van de concurrent goed inschat.
    Een prijsactie die klanten bij een concurrent weglokt, kan gemakkelijk leiden tot een prijzenoorlog.
    1. Wat wordt bedoeld met een prijzenoorlog?
    2. Leg uit waarom een prijzenoorlog voor alle ondernemers nadelig kan zijn.
  1. Bedrijven gebruiken in al hun reclameboodschappen vaak dezelfde slagzin.
    Bijvoorbeeld: 'AH blijft op de kleintjes letten', 'Heerlijk, helder Heineken' of 'Nike, just do it'.
    1. Schrijf nog drie slagzinnen op.
    2. Waarom werken veel bedrijven steeds met dezelfde slagzin?
  1. Soms is reclame erop gericht nieuwe klanten te winnen.
    Reclame kan ook als doel hebben om bestaande klanten vast te houden.
    1. Geef een voorbeeld van een reclame-uiting die erop gericht is nieuwe klanten te winnen.
    2. Veel supermarkten hebben een spaarzegelsysteem.
      Leg uit waarom dit een uitstekend middel is om klanten vast te houden.

Stap 6: Adverteren

Een manier van promotie is het plaatsen van een advertentie.
Maak de volgende opgave.

Een bakkerij vestigt zich in Veenstad. Om potentiële klanten opmerkzaam te maken op de nieuwe bakkerij ontwerpt de ondernemer een advertentie. De advertentie is 2 kolommen breed (7,5 cm) en 20 cm hoog. De ondernemer heeft de advertentietarieven van twee kranten opgevraagd.

Advertentietarieven bij plaatsing in een landelijk dagblad
Oplage 700.000 stuks.

  één kolom twee kolommen
per millimeter € 9,50 € 19,-


Bedragen exclusief 21% btw.
Bij 10 keer plaatsen een korting van 10% op het totaalbedrag.

Advertentietarieven bij plaatsing in een huis-aan-huisblad
Oplage 18.000 stuks.

  één kolom twee kolommen
per millimeter € 2,75 € 5,50

Bedragen exclusief 21% btw.
Iedere vierde plaatsing is gratis.
  1. Ontwerp een advertentie voor de nieuwe bakkerij.
  2. Wat zijn de kosten (inclusief btw) bij plaatsing in het landelijk dagblad?
  3. Bereken ook de kosten (inclusief btw) bij plaatsing in het huis-aan-huisblad.
  4. Voor welk blad zal de ondernemer kiezen? Leg je antwoord uit.
  5. Bereken de kosten per plaatsing als de ondernemer vier keer laat plaatsen in het huis-aan-huisblad.

Controleer je antwoorden.

 

Extra: Chiptest

Inleiding: Chipstest

Masja en Alien zitten in de bovenbouw van het vmbo. Ze maken voor het vak economie een praktische opdracht. De titel is 'Een vergelijkend warenonderzoek naar paprikachips'.

Denk, samen met een klasgenoot, alvast eens na over de volgende vragen.

  • Wat voor soort producten onderzoek je in een vergelijkend warenonderzoek?
  • Op welke zaken vergelijk je de producten?
  • Een onderwerp is nog niet hetzelfde als een praktische opdracht.
    Welke stappen moet je doorlopen om tot een praktische opdracht te komen.
  • Veel chips eten is niet gezond! Zou de overheid het eten van chips moeten verbieden?

Over het onderzoek van Masja en Alien ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank: Koopgedrag

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende item in de Kennisbank Economie.

KB: Koopgedrag en vergelijkend warenonderzoek

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen.

  1. Welke factoren hebben invloed op je koopgedrag? Noem er drie.
  2. Wat is het doel van commerciële reclame?
  3. Hoe noem je reclame die gericht is op het geven van een belangeloze boodschap?
    Ga op zoek naar een voorbeeld.
  4. Wat is een vergelijkend warenonderzoek?
    Noem een organisatie die vergelijkend warenonderzoeken uitvoert.

Vragen: Chipstest

Masja en Alien zitten in de bovenbouw van het vmbo. Ze maken voor het vak economie een praktische opdracht. De titel is: ‘Een vergelijkend warenonderzoek naar paprikachips’. Tijdens de voorbereiding kwamen Masja en Alien het volgende filmpje tegen.

Beantwoord nu de volgende vragen.

  1. Onderzoek je de volgende zaken wel of niet met een vergelijkend warenonderzoek?
    Kies steeds ja of nee.
    - de kwaliteit van de producten                    ja/nee
    - de prijs van de producten                           ja/nee
    - de plaats van de producten in de winkel     ja/nee

Masja zegt: "Een onderwerp verzinnen vonden we niet zo moeilijk, want van paprikachips houden we allebei, maar daarmee heb je nog geen praktische opdracht! Dus moesten we eerst bepalen welke stappen in welke volgorde we moesten afwerken." De leraar had gezegd: "Begin met het kiezen van een aanpak."

  1. Bekijk de vijf stappen:
    1 Een aanpak kiezen,
    2 de deelvragen netjes uitwerken,
    3 hoofd- en deelvragen maken,
    4 onderzoek doen,
    5 een evaluatie maken.
    In welke volgorde moeten de stappen worden afgewerkt?
  2. Niet alle zakken chips bleken even zwaar.
    Dus hebben Masja en Alien gewichten omgerekend.
    Een zak chips van 250 gram kost € 0,75.
    Reken uit hoeveel deze chips per 100 gram kost.
    Schrijf de berekening op.

Bestudeer de informatie in de bron hiernaast.

Prijzen
In het staafdiagram zie je van vijf merken chips de prijs per 100 gram.

  1. Hoeveel procent is merk D goedkoper dan merk B.
    Schrijf de berekening op.

Alien: "Heerlijk al die chips, ik blijf maar eten. Ik kan wel 10 zakken per dag op!"
Masja: "Dat lijkt mij niet zo’n goed plan. Kijk maar eens naar de info in de bronnen 2 en 3."

Voedingswaarde
In de tabel zie je de gemiddelde voedingswaarde per 100 gram chips.

Anbevolen hoeveelheid per dag
In de tabel zie je de aanbevolen hoeveelheid energie per dag voor verschillende leeftijden.

  1. Gebruik de informatie uit de bronnen. Alien is 16 jaar.
    Hoeveel zakken chips van 300 gram zou Alien per dag mogen eten (gelet op de aanbevolen hoeveelheid kilocalorieën per dag), als ze alleen maar chips eet?
    Schrijf je berekening op.

    Veel chips eten is ongezond!
    Veel chips eten leidt tot gewichtstoename. Ook het gemiddeld hoge zoutgehalte en de aanwezigheid van slechte vetten bevorderen de gezondheid niet.

    De overheid zou er wat tegen moeten doen", zegt Masja, "bijvoorbeeld een belasting op vet in levensmiddelen." "Dat vind ik niet", zegt Alien, "de mensen moeten dat zelf weten." "Nou", zegt Masja, "door dat vette eten doen meer mensen een beroep op de gezondheidszorg. Dit leidt tot hogere premies voor de ziektekostenverzekering: dan kost het ons allemaal geld. Dan moeten die mensen als ze ziek worden maar een deel van de kosten zelf betalen". "Daar ben ik het niet mee eens", zegt Alien. "Iedereen kan ziek worden".

  2. Geef een argument voor de mening van Alien.

Antwoorden

Antwoorden

  1. - de kwaliteit van producten: ja
    - de prijzen van producten: ja
    - de plaats van producten in de winkel: nee
  2. Juiste volgorde is: 1 - 3 - 4 - 2 - 5
  3. 0,75 / 2,5 = 0,3
    dus €0,30.
  4. (0,50 - 0,30) / 0,50 = 0,4 = 40%
  5. 2200 / (3 x 540) is ongeveer 1,36 per zak.
  6. Voorbeeld van een juist argument:
    Ook mensen die niet vet eten, kunnen ziek worden. Vaak kunnen ze daar niets aan doen. Daarom is het niet eerlijk ze ook nog daarvoor te laten betalen.

 

Extra: Melkprijs

Introductie

In 2017 waren er in Nederland 1.466.000 koeien die samen 11.294.572.000 liter melk produceerden. Die melk moet allemaal verkocht worden en als het kan voor een voor de boer eerlijke prijs. Maar de melkprijs bij de boer kent een regelmatig patroon van pieken en dalen.

Denk, samen met een klasgenoot, eens na over de volgende vragen.

  • Hoe duur is een pak melk van 1 liter in de supermarkt ongeveer?
  • Wie verdienen er allemaal aan de verkoop van een pak melk?
  • Waarom is, denken jullie, de melkprijs bij de boer niet altijd even hoog?
  • Een boer heeft zowel vaste als variabele kosten. Geef van beide soorten kosten een voorbeeld.
  • Boeren in Europa krijgen subsidie. Weten jullie waarom?

Over de melkprijs ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank Economie

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende items in de Kennisbank Economie.

KB: Bedrijfskolom

KB: Bedrijfskosten

KB: Indexcijfers

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  1. Wat is een bedrijfskolom? En wat wordt bedoeld met toegevoegde waarde?
  2. Hoe loopt de geldstroom in een bedrijfskolom?
    En hoe de goederenstroom?
  3. Geef drie voorbeelden van bedrijfskosten.
  4. Wat is het verschil tussen constante kosten en variabele kosten.
    Geef van beide soorten kosten een voorbeeld.
  5. Wat wordt bedoeld met de kostprijs van een product?
  6. Welk indexcijfer hoort altijd bij het basisjaar?

Vragen Melkprijs

In 2017 waren er in Nederland 1.466.000 koeien die samen 11.294.572.000 liter melk produceerden. Een boer ontving in 2017 gemiddeld € 0,35 per liter.

  1. Hoe groot is de gemiddelde opbrengst in euro’s van de melk per koe in 2017?
    Schrijf je berekening op.


De melkprijs bij de boer kent een regelmatig patroon van pieken en dalen.
In de herfst/winter stijgt de prijs om in de lente/zomer weer te gaan dalen.

  1. Geef een verklaring voor dit stijgen en dalen van de prijs bij de boer.
    Gebruik in je antwoord de woorden: vraag en aanbod.

In de grafiek zie de ontwikkeling van de melkprijs tussen 2000 en 2009.

Tussen 2002 en 2006 was de producentenprijs redelijk stabiel. De prijs bij de boer varieerde wel.

  1. In welk jaargetijde is de winst van de producent het hoogst: in de lente/zomer of in de herfst/winter? Verklaar je antwoord.

Melkveeboeren hebben vaak veel geld moeten investeren in hun bedrijf.
De kosten per liter melk bedragen gemiddeld 37 cent per liter.
De prijs die de boeren ontvangen voor de melk is voor hen vaak niet kostendekkend.
Een uitbreiding van het aantal koeien kan op den duur kostendekkend werken.

  1. Waarom kan er wel kostendekkend worden geproduceerd bij meer koeien?
    1. De variabele kosten worden over meer liters melk verdeeld.
    2. De variabele kosten worden over minder liters melk verdeeld.
    3. De vaste kosten worden over meer liters melk verdeeld.
    4. De vaste kosten worden over minder liters melk verdeeld.

Bekijk de bedrijfskolom van melk.

In oktober 2009 bedroeg de melkprijs in de supermarkt € 0,68 per liter, terwijl de boer maar € 0,21 per liter kreeg.

  1. Geef twee argumenten waarom je niet kan stellen dat de supermarkt 47 cent nettowinst maakt op een liter melk.
    Je moet 1 argument uit de bron halen en 1 argument zelf bedenken.

Veel economen vinden dat de overheid zich niet moet bemoeien met de melkprijzen.
De meeste boeren willen subsidie van de Europese Unie op hun melk.

  1. Met wie ben jij het eens? Met de economen of met de boeren?
    Geef een argument voor je mening.

Antwoorden

  1. 11.294.572.000 / 1.466.000 ≈ 7704,35 liter per jaar.
    7704,35 x € 0,35 ≈ € 2696,52 opbrengst per koe.
  2. In de herfst/winter zal er minder aanbod van melk zijn, of een grotere vraag.
    In de lente/zomer zal er meer aanbod van melk zijn, of een geringere vraag.
  3. In de lente/zomer
    De prijs bij de boer is in de lente/zomer het laagst. In die periode zal de winst bij de producent dus het hoogst zijn.
  4. C, de vaste kosten worden over meer liters melk verdeeld.
  5. 1. De boer levert niet rechtstreeks aan de supermarkt, de overige schakels willen hier ook geld aan verdienen
    2. De supermarkt heeft ook (bedrijfs)kosten in verband met de verkoop van de melk
  6. Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de economen:
    − Zonder bemoeienis van de overheid heeft iedere producent een eerlijke kans.
    − Hoe meer concurrentie, hoe lager de prijs. Dit is gunstig voor de consument.
    − De belastingbetaler hoeft nu niet te betalen.
    Voorbeelden van een juist argument voor de mening van de boeren:
    − Melk valt onder eerste levensbehoefte, daarin moeten we ons zelf kunnen voorzien. Boeren kunnen dan wel genoeg verdienen en hoeven niet verliesgevend te produceren.
    − Boeren worden werkloos als ze niet kunnen concurreren.

Extra: Winkelketen Action

Introductie

De winkelketen Action is een grote speler geworden in Nederland. Mensen komen naar Action, omdat ze daar ‘lekker’ kunnen shoppen voor weinig geld.

Denk, samen met een klasgenoot, eens na over de volgende vragen.

  • Wat wordt bedoeld met een marketingstrategie?
    Uit welke 'P's' bestaat een marketingstrategie?
  • Tot welke 'P' uit de marketingstrategie behoort het assortiment van Action?
  • Wat denk je, is het loon van een verkoopster van Action hoog of laag? 
    Leg uit waarom.
  • Action heeft vaak een hoge afzet per product. 
    Waarom is dat nodig?
  • Hoe zou de winkelketen Action nog meer klanten kunnen trekken?

Over de winkelketen Action ga je straks een aantal vragen beantwoorden.

Kennisbank Economie

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende items in de Kennisbank Economie.

KB: Arbeidsproductiviteit 

KB: Afzet, omzet en winst 

KB: Marketingmix

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  1. Omschrijf het begrip arbeidsproductiviteit. Waarom is een hoge arbeidsproductiviteit vaak gunstig voor een bedrijf?
  2. Wat is het verschil tussen de nettowinst en de brutowinst bij de verkoop van een product.
  3. Omschrijf het begrip doelgroep. Waarom is het belangrijk bij de marketingmix rekening te houden met je doelgroep?
  4. Wat is een voorbeeld van een parallelzaak? En wat een voorbeeld van een speciaalzaak?
  5. Wat wordt bedoeld met prijspromotie? En wat met productpromotie?

Vragen winkelketen Action

De winkelketen Action begint een grote speler te worden in Nederland. Mensen komen naar Action, omdat ze daar ‘lekker’ kunnen shoppen voor weinig geld. 

Naast een permanent assortiment is er ook een steeds wisselend assortiment. 
Het werken met een steeds wisselend assortiment, zodat klanten niet weten wat ze aan zullen treffen, is een voorbeeld van een marketingstrategie.

  1. Leg uit dat een wisselend assortiment klanten naar de winkel kan lokken.


Veel consumenten zijn van mening dat de producten bij Action goedkoop zijn. 
In de praktijk blijkt het assortiment maar voor een derde deel uit vaste artikelen te bestaan, de rest wisselt om de zoveel tijd. 

Naast het lokken van klanten heeft Action een andere reden om met een steeds wisselend assortiment te werken.

  1. Noem een andere reden dan het lokken van klanten voor Action om met een steeds wisselend assortiment te werken.

Uit de krant:
Het aantal winkels van Action groeide de afgelopen twee jaar van 200 naar 250. 
Het bedrijf verkoopt voornamelijk Aziatische producten tegen bodemprijzen. 
Frisdrank uit Taiwan, serviesgoed uit China en speelgoed uit Hongkong. 
Het is allemaal te koop bij Action.


  1. Het assortiment speelt een belangrijke rol in de marketingstrategie van Action. 
    Tot welk onderdeel van de marketing behoort het assortiment?
    1. plaatsbeleid
    2. prijsbeleid
    3. productbeleid
    4. promotiebeleid

Jolanda en Wendy, beiden 16 jaar oud, zijn vriendinnen. Zij zijn op weg naar de Actionwinkel waar Wendy werkt. Jolanda zegt: “Gisteren heb ik nog een pennenetui bij jullie gekocht en moest € 1,35 (inclusief € 0,22 btw) afrekenen bij de kassa. 
Hoe kan Action hier ooit winst op maken?” “Nou”, zegt Wendy, “goedkoop inkopen. 
De inkoopprijs bedraagt 80% van de verkoopprijs exclusief btw.”

  1. Hoeveel bedraagt de brutowinst in euro’s op een pennenetui? 
    Schrijf je berekening op.

Wendy zegt: “De personeelskosten bij Action zijn laag in vergelijking met andere winkelketens. Ik verdien net iets meer dan het minimumloon en moet er hard voor werken. Onze arbeidsproductiviteit is heel hoog. Dat is gunstig voor een lage kostprijs.”

  1. Leg uit waarom een hoge arbeidsproductiviteit zorgt voor een lage kostprijs per product.

  2. Om uiteindelijk toch een flinke winst te maken, is het nodig dat Action een grote afzet heeft. Wat wordt er bedoeld met afzet?

Volgens Jolanda zou Action er verstandig aan doen ook wat duurdere producten te verkopen met een betere kwaliteit. “Ik denk dat er dan meer klanten komen”, zegt ze.

  1. Geef een argument voor de mening van Jolanda.

Antwoorden

  1. Voorbeelden van een juiste uitleg:
    − Consumenten weten dat Action steeds een nieuw assortiment heeft en worden nieuwsgierig. Dat zal een reden zijn om Action te bezoeken.
    − Zo kan men proberen steeds een andere doelgroep te bereiken.
  2. Voorbeelden van een juiste reden:
    − (Werken met een vast assortiment betekent dat die goederen ingekocht moeten worden, ook als de prijs hoog is.) Door met een wisselend assortiment te werken, kunnen die goederen gekocht worden die prijstechnisch interessant zijn.
    − Men kan zich richten op seizoenproducten.
    − Men hoeft weinig/geen voorraden aan te houden.
  3. D, promotiebeleid
  4. verkoopprijs exclusief btw: € 1,35 - € 0,22 = € 1,13
    inkoopprijs: 80% van € 1,13 = € 0,90
    brutowinst: € 1,13 - € 0,90 = € 0,23
  5. Door een hoge arbeidsproductiviteit zijn er in verhouding weinig werknemers nodig, waardoor de loonkosten per eenheid product laag zijn.
  6. Het aantal producten dat wordt verkocht.
  7. Hierdoor zal er een andere doelgroep worden aangeboord waardoor er meer klanten komen.

Begrippenlijst

Een product verkopen

bedrijfskosten
alle kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van goederen en diensten.
afzet
het aantal verkochte producten.
afschrijvingskosten
kosten door het minder waard worden van machines.
omzet
het geldbedrag dat de verkoop van producten oplevert.
omzet = afzet x prijs.
kostprijs
alle kosten die een ondernemer maakt om één product te maken.
brutowinst
bedrag dat overblijft als van de omzet de inkooppprijs is afgehaald.
brutowinst = omzet - inkoopprijs.
constante kosten
kosten die een ondernemer ook maakt als hij geen goederen of diensten produceert.
nettowinst
bedrag dat overblijft als van de brutowinst de bedrijfskosten zijn afgehaald.
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten.
variabele kosten
kosten die samenhangen met de productie van de goederen en diensten.
Belasting Toegevoegde Waarde (btw)
belasting die je betaalt als je iets koopt.
parallelzaak
het assortiment bestaat uit producten die niets met elkaar te maken hebben.
marketingbeleid
alles wat een ondernemer doet om zijn doelgroep te bereiken. Het product-, plaats-, personeels-, prijs- en promotiebeleid.
speciaalzaak
het assortiment bestaat uit producten die bij elkaar horen.
doelgroep
de kopers op wie een ondernemer zich richt.
productpromotie
reclame waarbij niet de prijs maar (de kwaliteit van) het product centraal staat.
prijspromotie
reclame maken met de prijs.
assortiment
de producten die een ondernemer verkoopt.

Diagnostische toets

Een product verkopen

Het thema 'Een product verkopen' sluit je af met een diagnostische toets.

De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.

Succes.

Toets:Een product verkopen

Examentraining

vmbo-kgt34

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.

VMBO-GT34 2017-TV1

2017-TV1 Vraag 36

VMBO-GT34 2017-TV2

2017-TV2 Vragen 6-11

VMBO-GT34 2018-TV1

2018-TV1 Vragen 11-16

VMBO-GT34 2019-TV2

2019-TV2 Vraag 8
2019-TV2 Vragen 28-32

 

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examenvragen? Ga dan naar ExamenKracht.

  • Het arrangement Thema 9: Een product verkopen is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Larry Kerkhofs Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2025-01-22 16:48:42
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Een product verkopen' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4;
    Leerinhoud en doelen
    Arbeid, productie en bedrijfsleven; Economie;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    14 uur en 50 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, leerlijn, rearrangeerbare

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Economie. (2020).

    Thema: Een product verkopen - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/73830/Thema__Een_product_verkopen___vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Een product verkopen

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.