Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

1.1 Inleiding

Deze les gaat over enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Niveau: 2 mavo

 

De doelen voor deze les zijn:

  • Ik kan de persoonsvorm en het onderwerp in een zin aanwijzen (1.1);
  • Ik ken de eigenschappen van een enkelvoudige zin (1.2);
  • Ik weet het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin (1.3);
  • Ik kan van een samengestelde zin de hoofdzin(nen) en bijzin(nen) bepalen (1.4 en 1.5).

 

Voordat je aan de slag gaat met enkelvoudige en samengestelde zinnen, moet je eerst je kennis over de persoonsvorm en het onderwerp opfrissen. In het menu links zie je een kopje met "Persoonsvorm en onderwerp". Daar klik je op. Daarna werk je alle paragrafen en opdrachten af van boven naar beneden.

 

Je kunt zelfstandig aan de slag met deze opdrachten. Je mag ook samenwerken met je buurman/buurvrouw. Als je er niet uitkomt, kun je de docent om hulp vragen tijdens de les.

Persoonsvorm en onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp

Voordat je aan de slag kunt gaan met enkelvoudige en samengestelde zinnen, moeten we wat voorkennis opfrissen over de persoonsvorm en het onderwerp. Daarvoor maak je opdracht 1.

 

Ben je vergeten hoe het zat met de persoonsvorm en het onderwerp? Bekijk dan het filmpje hieronder.

 

Opdracht 1

Oefening:Opdracht 1: Persoonsvorm en onderwerp

1.2 Enkelvoudige zinnen

Enkelvoudige zinnen zijn de makkelijkste zinnen. Het zijn zinnen met maar één persoonsvorm (en dus ook één onderwerp).

Voorbeelden zijn:

  • Lotte gaat naar school.
  • Ik vind rode appels heel erg lekker.
  • Konijnen zijn mijn lievelingsdieren.

Maar enkelvoudige zinnen kunnen ook langer zijn:

  • Morgen ga ik tomaten en bloemen kopen op de markt in Emmen.
  • Gisteren moest ik door de regen van school naar huis fietsen.

 

De persoonsvorm en het onderwerp staan altijd naast elkaar, de volgorde maakt niet uit. Kijk maar naar de zinnen hierboven. "Lotte gaat...", "Ik vind...", "Konijnen zijn...", "... ga ik", "... moest ik".  

 

Samengevat

In enkelvoudige zinnen...

  • staat maar één persoonsvorm;
  • staan de persoonsvorm en het onderwerp altijd meteen achter elkaar.

Opdracht 2

Oefening:Opdracht 2: Is de zin enkelvoudig?

1.3 Samengestelde zinnen

Wat is een samengestelde zin?

In de vorige opdracht heb je gezien dat niet elke zin enkelvoudig is. Als een zin niet enkelvoudig is, noemen we de zin samengesteld: de zin bestaat uit meerdere onderdelen.

Bekijk het filmpje hieronder tot 1:15, dan zet je het filmpje op pauze. Lees daarna de uitleg eronder.

 

Eigenschappen van samengestelde zinnen zijn:

  • Een samengestelde zin heeft meer dan één persoonsvorm
  • Een samengestelde zin kun je vaak (niet altijd!) herkennen aan deze woorden:
    • maar, en, want, dus, of, dat, als, omdat, terwijl, zodra, enz.
    • Dit noem je voegwoorden.

 

Voorbeelden van samengestelde zinnen zijn:

  • Ik houd niet van spruitjes, omdat ze zo bitter zijn.
  • Ik hoop dat je komt.
  • Als we volgende week gaan zwemmen, neem ik mijn duikbril mee.

 

Maar let op! De woorden "dat", "en", "als" en "of" kunnen ook in een enkelvoudige zin staan:

  • Dat kan verwijzen naar iets:
    • Ik vind dat een mooie kast.
    • Dat hondje is erg lief.
  • En kan een opsomming zijn:
    • Lotte, Sophie en ik gaan naar de bioscoop.
    • Ik ga tomaten en mandarijnen kopen.
  • Als kan een vergelijking aangeven:
    • Mijn tas is net zo groot als die van jou.
  • Of kan een keuze of opsomming aangeven:
    • Wil je cola of sinas?

 

In de opdracht 3 ga je oefenen met deze lastige voegwoorden.

Opdracht 3

Oefening:Opdracht 3: Lastige voegwoorden

Enkelvoudig of samengesteld?

Hoe weet je wanneer een zin enkelvoudig of samengesteld is?

In de vorige theoriestukjes hebben we een paar eigenschappen van samengesteld en enkelvoudige zinnen gezien. Die eigenschappen vatten we hieronder kort samen.

 

Kijk hoeveel persoonsvormen je ziet.

  • Eén persoonsvorm > enkelvoudig
  • Meerder persoonsvormen > samengesteld (check ook of je één van deze woorden ziet: maar, en, want, dus, of, dat, als, omdat, terwijl, zodra.

 

Voorbeelden

  • Lotte gaat naar school.
    • De enige PV is "gaat", dus enkelvoudig.
  • Lotte gaat naar school en ik ga naar mijn werk.
    • "gaat" en "ga" zijn allebei PV, dus de zin is samengesteld. Extra check: je ziet twee stukken die verbonden zijn door het woord "en".
  • Ik vind rode appels heel erg lekker.
    • De enige PV is "vind", dus enkelvoudig.
  • Ik vind rode appels heel erg lekker, omdat ze zo'n mooie kleur hebben.
    • "vind" en "hebben" zijn allebei PV, dus samengesteld. Extra check: je ziet twee stukken die verbonden zijn door het woord "omdat".

 

Opdracht 4

1.4 Hoofdzinnen en bijzinnen

Wat is het verschil?

Zoals je in de vorige opdracht hebt gezien, bestaan samengestelde zinnen uit twee stukken. Die stukken worden aan elkaar geplakt door voegwoorden: maar, en, want, dus, of, dat, als, omdat, terwijl, zodra.

 

Eén van de stukken noemen we de hoofdzin. In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm altijd naast elkaar. Het andere deel noemen we de bijzin. In een bijzin staan het onderwerp en de persoonsvorm los van elkaar. Een ander verschil is dat je de hoofdzin zelfstandig kunt gebruiken: de bijzin is gewoon los een gekke zin.

Let op: Soms is het andere deel óók een hoofdzin, dan heb je dus helemaal geen bijzinnen. Hoe dat werkt, leer je later. Eerst is het belangrijk dat je in zinnen met een hoofdzin en een bijzin de hoofdzin kunt herkennen.

In het menu links zie je twee voorbeelden. Bekijk de voorbeelden en maak daarna opdracht 5.

Voorbeeld 1

Vandaag blijven we binnen, omdat het weer slecht is.

Deze zin bestaat uit twee stukken:

                       1                                                             2

Vandaag blijven we binnen      omdat      het weer slecht is.

PV: blijven                                                PV: is

OND: we                                                  OND: het weer

In het eerste deel staan PV en OND naast elkaar.

In het tweede deel staan ze niet naast elkaar, "slecht" staat ertussen. 

 

Het lijkt er nu dus op dat het eerste deel de hoofdzin is.

De laatste check: kunnen we het eerste deel als zelfstandige zin gebruiken? "Vandaag blijven we binnen." Ja, dat kan.

Het tweede deel kunnen we niet zelfstandig gebruiken: "Het weer slecht is." Dat is een gekke zin.

Voorbeeld 2

Als de chauffeur weer terug is, rijden we door naar Amsterdam.

Deze zin bestaat uit twee stukken:

                       1                                                             2

Als       de chauffeur weer terug is                rijden we door naar Amsterdam.

            PV: is                                                       PV: rijden

            OND: de chauffeur                                   OND: we

In het eerste deel staan PV en OND niet naast elkaar. 

In het tweede deel staan ze wel naast elkaar (rijden we).

 

Het lijkt er nu dus op dat het tweede deel de hoofdzin is.

De laatste check: kunnen we dit deel als zelfstandige zin gebruiken. "Rijden we terug naar Amsterdam", ja dat is een vraagzin.

Het eerste deel, "De chauffeur weer terug is", kan geen zelfstandige zin zijn.

Opdracht 5

Oefening:Opdracht 5: Welk deel is de hoofdzin?

1.5 Combinaties van hoofdzinnen en bijzinnen

In de vorige opdracht kreeg je samengestelde zinnen die uit een hoofdzin en een bijzin bestaan. Het kan ook zijn dat een samengestelde zin uit twee hoofdzinnen bestaat. Of uit twee hoofdzinnen en een bijzin. Hieronder zie je welke combinaties je moet kunnen herkennen. In het linkermenu zie je combinatie 2, 3 en 4 ook. Daar vind je een voorbeeld en uitleg. Voor combinatie 1 kijk je in de vorige paragraaf voor de uitleg en voorbeelden.

 

  1. Hoofdzin en bijzin (zie vorige paragraaf)
  2. Hoofdzin en hoofdzin
  3. 2 hoofdzinnen en 1 bijzin
  4. 1 hoofdzin en 2 bijzinnen

Hoofdzin en hoofdzin

Kijk eens naar de volgende zin:

 

Wij gaan naar de kermis en hij gaat naar huis.

In deze zin zie je twee delen:

                       1                                       2

Wij gaan naar de kermis        en            hij gaat naar huis

 

Beide delen hebben de PV en het OND naast elkaar staan. Beide delen zou je ook zelfstandig kunnen gebruiken. Beide delen zijn dus hoofdzinnen.

 

Dit is ook zo bij de volgende voegwoorden:

  • Maar
    • Mijn lievelingskleur is rood, maar de lievelingskleur van mijn broer is blauw.
  • Want
    • Wij gaan naar het zwembad, want het is mooi weer.
  • Dus
    • Ons team heeft alle wedstrijden gewonnen, dus we zijn kampioen.

2 hoofdzinnen en 1 bijzin

Net heb je naar deze zin gekeken:

Wij gaan naar de kermis en hij gaat naar huis.

Deze zin bestaat uit twee hoofdzinnen. We kunnen er nog iets aan toevoegen, bijvoorbeeld:

Wij gaan naar de kermis en hij gaat naar huis, omdat hij ziek is.

Nu hebben we nog steeds twee hoofdzinnen, maar ook een extra stuk: "Omdat hij ziek is". Je ziet dat de PV (is) en het OND (hij) niet naast elkaar staan ("ziek" staat ertussen). Dit is een bijzin.

 

We hebben nu een zin met twee hoofdzinnen en één bijzin:

Wij gaan naar de kermis en hij gaat naar huis, omdat hij ziek is.

           hoofdzin                        hoofdzin                          bijzin

 

 

1 hoofdzin en 2 bijzinnen

Kijk eens naar de volgende samengestelde zin:

Als we vrij zijn, gaan we naar de kermis, omdat het mooi weer is.

 

We verdelen de zin in stukjes:

                     1                                   2                                                     3

Als        we vrij zijn         gaan we naar de kermis       omdat        het mooi weer is.

Deel 1: PV (zijn) en OND (we) staan niet naast elkaar, dus bijzin.

Deel 2: PV (gaan) en OND (we) staan wel naast elkaar, dus hoofdzin.

Deel 3: PV (is) en OND (het) staan niet naast elkaar, dus bijzin.

 

Dit is dus een zin met één hoofdzin en twee bijzinnen.

Opdracht 6

Oefening:Opdracht 6: Bepaal de hoofdzin en de bijzin

Afsluiting

Je bent nu klaar met de module Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

 

De leerdoelen waren:

  • Ik kan de persoonsvorm en het onderwerp in een zin aanwijzen (1.1);
  • Ik ken de eigenschappen van een enkelvoudige zin (1.2);
  • Ik weet het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde zin (1.3);
  • Ik kan van een samengestelde zin de hoofdzin(nen) en bijzin(nen) bepalen (1.4 en 1.5).

 

Heb je deze doelen bereikt? Ga dan naar de toets. Twijfel je nog bij één of meerdere leerdoelen? Ga dan terug naar de paragraaf die erachter staat om de uitleg nog eens te lezen en opnieuw te oefenen.

Als je de toets gedaan hebt, maak je de opdracht Reflectie.

Toets

Reflectie