Deze wikiwijs is ontwikkeld als studieopdracht behorend bij module MZA van de deeltijdopleiding 'Docent Gezondheidszorg en Welzijn'. In deze Wikiwijs is een e-learning ontwikkeld over het onderwerp 'Het hormoonstelsel' (endocriene stelsel).
De doelgroep waarvoor de Wikiwijs is ontwikkeld zijn onze medestudenten, deze Wikiwijs kan worden gebruikt ter voorbereiding op de landelijke kennistoets. De eindtermen waar deze Wikiwijs op aansluit, zijn dan ook beschreven in de Kennisbasis Gezondheidszorg en Welzijn. Deze is in te zien op https://www.10voordeleraar.nl/toetsen/toetsgidsen,-handreikingen,-kennisbases-en-voorbeeldtoetsen.
De Wikiwijs is ontwikkeld door Maartje van Casteren, Gerrie Hebinck en Naomi van Roekel. Ieder teamlid heeft hier als volgt zijn eigen bijdrage aan geleverd:
Gerrie: Schildklier, Bijschildklieren, Bijnieren, Alvleesklier, Diabetes Mellitus type 1
Naomi: Algemeen, Weefselhormonen, Diabetes Mellitus type 2, Hypoglykemie en Hyperglykemie
De vragen/opdrachten behorend bij elk hoofdstukje is gemaakt door het teamlid dat verantwoordelijk is voor dat specifieke hoofdstuk. Uiteraard dragen wij gezamelijk de eindverantwoording over de gehele Wikiwijs.
Handleiding
Deze wikiwijs geeft uitleg over het hormoonstelsel, de hormoonklieren en de werking hiervan. Daarnaast wordt het vaak voorkomend ziektebeeld Diabetes Mellitus beschreven.
Tijdsduur: ~ 90 minuten
Extra informatie voor docenten: Je kunt de WikiWijs inzetten als studiemateriaal voor de studenten ter voorbereiding of als aanvulling op je lessen met betrekking tot het hormoonstelsel.
In deze wikiwijs is gebruik gemaakt van diverse online tools: Drillster: Om met Drillster te kunnen werken, is het nodig een account in Drillster aan te maken. Om de Drillster te kunnen openen, is het van belang dat je een smartphone met QR-code scanner bij de hand hebt. Wanneer je de QR-code scant, vind je rechts onderin de knop 'starten'. Klik hierop. Quizlet & Nearpod: Hier heb je geen account voor nodig om de tool te gebruiken. Klikken op de link leidt je vanzelf naar de online opdracht.
Daarnaast het advies om papier en pen klaar te leggen. Wanneer je aantekeningen maakt van de lesstof, zal je deze beter onthouden.
Op iedere pagina vind je wanneer je goed naar beneden scrollt een pijl aan de rechterzijde. (de afbeelding rechts dient als voorbeeld). Wanneer je volledig naar beneden scrollt en op de pijl klikt, wordt je verder de Wikiwijs ingeleid. Mocht je terug willen in het menu, kan je de pijl aan de linkerkant gebruiken.
Leerdoelen
Na het maken van deze wikiwijs is de student in staat om in eigen woorden te vertellen:
Hoe de anatomie en fysiologie van het hormoonstelsel eruit ziet, wat de functie van de bijbehorende organen zijn en welke werking hun hormonen hebben en wel van:
De hypothalamus
De hypofyse (glandula pituitaria)
De pijnappelklier (epifyse)
De schildklier (glandula thyreoidea)
De bijschildklieren (glandula parathyreodea)
De bijnieren (adrenes)
De alvleesklier (pancreas)
Weefselhormonen
Hoe de pathalogie van de alvleesklier is vorm gegeven, te weten van:
Diabetes Mellitus Type 1: oorzaken, symptomen, diagnose, prognose en behandeling
Diabetes Mellitus Type 2: oorzaken, sympptomen, diagnose, prognose en behandeling
Zwangerschaps Diabetes: oorzaken, sypmptomen, diagnose, prognose en behandeling
Hypoglykemie en Hyperglykemie: symptomen, behandeling en gevolgen
Anatomie en fysiologie van het hormoonstelsel
Het gedeelte anatomie en fysiologie bevat de informatie over de anatomie en fysiologie van de hormoonorganen en hun functies. We werken van boven in het lichaam naar beneden(hypothalamus) door naar de onderste hormoonklier die behandeld wordt (alvleesklier).
Het eerste hoofdstuk geeft uitleg over de functie en werking van het hormoonstelsel en de hormonen in het algemeen.
1. Algemeen
Het hormoonstelsel:
Het hormoonstelsel, ook wel het endocriene stelsel genoemd, zorgt samen met het zenuwstelsel voor de communicatie in ons lichaam. Deze stelsels geven beiden boodschappen door die ons lichaam aanzetten tot actie. Het zenuwstelsel doet dit via de snelle weg, door impulsen te versturen via de zenuwbaan. Het hormoonstelsel daarentegen doet dit via de langzame weg, middels de bloedbaan.
Het hormoonstelsel is betrokken bij en regelt allerlei lichaamsfuncties, zoals de lichaamstemperatuur, voortplanting, slapen en de stofwisseling. Het hormoonstelsel bestaat uit verschillende hormoonklieren (Zie Afbeelding 1: Hormoonklieren) welke aangemaakte hormonen via de bloedbaan verzenden waarin ze op zoek gaan door het hele lichaam naar hun doelcellen. De hormoonklieren worden verderop individueel behandeld.
Hormoonklieren hebben geen afvoerbuis en geven hun hormonen rechtstreeks af aan de bloedbaan. Dit noem je endocriene klieren. Op de afbeelding hiernaast zie je dat de aangemaakte hormonen (blauwe bolletjes) direct worden opgenomen in de bloedbaan en middels de bloedvaten door het lichaam op zoek gaan naar hun doelcellen.
Er zijn twee soorten hormoonklieren:
- Directe hormoonklieren: Deze hormoonklieren maken zelf hormonen die door het lichaam
worden verzonden via de bloedbaan naar de doelcellen.
- Indirecte hormoonklieren: Deze hormoonklieren zetten andere hormoonklieren aan tot productie van hormonen.
Wanneer een hormoonklier hormonen heeft afgegeven aan de bloedbaan, gaan deze hormonen door het lichaam op zoek naar de doelcellen. Op deze doelcellen bevinden zich receptoren (zie die als een slotje). Hier past dus niet ieder willekeurig hormoon op, maar enkel het hormoon met het juiste 'sleuteltje' dat op deze receptor past. Op onderstaande afbeelding is duidelijk te zien dat niet alle hormonen op iedere receptor van een cel kunnen binden.
Peptidehormonen: Deze hormonen zijn oplosbaar in water. Dit hormoon kan niet door de celwand (celmembraan) van de doelcel heen. De receptor van de doelcel bevindt zich dan ook op het celmembraan. Wanneer het hormoon deze receptor gevonden heeft, bindt hij zich aan de receptor op het celmembraan. Wanneer dit hormoon is gekoppeld op het membraan, zet dit heel veel verbindingen in werking binnen in de cel, waarbij uiteindelijk de cel de 'boodschap' van het hormoon gaat uitvoeren.
Steroïde hormonen: Dit is een hormoon op vetbasis. Dit hormoon is in staat om door de celmembraan heen te komen en in de cel(kern) op zoek te gaan naar de receptor. Bij binding aan de receptor in de doelcel wordt de celkern aangezet tot actie.
Opdracht: Hormonen en hun werking
1.3 Feedbackmechanisme
Feedbackmechanisme:
Het handhaven van de hormoonconcentratie (hormoonspiegel) gebeurt bijna altijd in een regelkring met negatieve terugkoppeling. Dit wordt ook wel negatieve feedback genoemd.
Je kunt dit feedbackmechanisme vergelijken met het mechanisme van een thermostaat.
Voor dit feedbackmechanisme moeten we inzoomen op de hersenen. In de hersenen bevinden zich twee belangrijke spelers van het hormoonstelsel, namelijk de hyopthalamus (voor de detectie van problemen) en de hypofyse (voor de regulatie ervan).
De Hypothalamus geeft aan de hypofyse door dat er een probleem is, bijvoorbeeld bij een te lage concentratie van een bepaalde stof in het bloed. De hypothalamus stimuleert de hypofyse tot aanmaak van een bepaald hormoon, welke dan op weg gaat naar de doelcellen in het lichaam.
Als dan van het zojuist aangemaakte hormoon de spiegels in het bloed weer zijn genormaliseerd (wordt onder andere gemeten in de hypothalamus), zal het feedbackmechanisme in actie springen als rem. Wanneer dit zo is, volgt er een negatieve terugkoppeling naar de hypothalamus/hypofyse waardoor deze de hormoonproductie van dit stofje weer afremmen.
Er bestaat ook positieve feedback. Dit is wanneer er een te lage concentratie van een bepaald hormoon wordt gemeten van een bepaalde stof. Hierdoor wordt de hypothalamus/hypofyse aangezet om meer hormoon aan te maken. Dit komt minder vaak voor de negatieve feedback.
Heb jij de lesstof van Hoofdstuk 1- Het hormoonstelsel - Algemeen goed begrepen en onthouden? Test je kennis met de online tool: Drillster. Je komt hier door de QR-code hieronder te scannen met je smartphone, zoals aangegeven was in de handleiding.
Had je veel fouten bij de Drillster of zijn er nog onduidelijkheden over Hoofdstuk 1: De algemene werking van het hormoonstelsel, hormoonklieren en het feedbackmechanisme? Luister dan eens naar de volgende Podcast.
De hypothalamus staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse achterkwab. De hypothalamus 'meet' of er voldoende van een bepaald hormoon in het bloed aanwezig is. Wanneer het lichaam meer of minder van een bepaald hormoon nodig heeft, geeft de hypothalamus de hypofyse een seintje. Het 'meten' van de hormonen wordt ook wel feedbackmechanise genoemd.
Het is een belangrijk centrum voor de temperatuurregulatie van het lichaam, het honger- en dorstgevoel, het dag- en nachtritme (de biologische klok), het emotioneel gedrag en het geheugen.
Welke hormonen maakt de hypothalamus?
Het anti-diuretisch hormoon (ADH). Via de achterkwab van de hypofyse wordt dit naar de nieren gestuurd. Daar moet het ervoor zorgen dat er niet teveel water in de urine komt, maar juist teruggeresorbeerd wordt in de nieren. Hierdoor blijft het vocht- en zoutevenwicht in het lichaam in balans. Wat weer tot gevolg heeft dat de osmotische waarde van het bloed in evenwicht blijft.
2.2 Opdrachten Hypothalamus
Oefening: Hypothalamus
0%
Maak de oefenvragen om te kijken of je de theorie goed hebt begrepen.
Waar bevindt de hypofyse (glandula pituitaria) zich?
Trek een denkbeeldige lijn van links naar rechts tussen je slapen. Vlak achter de neusbrug ligt de hypofyse, in een holte van je schedel basis. Dit is een orgaan ter grote van een erwt en weegt maar 0,7 gram!
Welke hormonen maakt de hypofyse?
De hypofyse heeft een voorkwab (adenohypofyse) en achterkwab (neurohypofyse), deze zijn verantwoordelijk het aan maken van hormonen en het aansturen van organen die hormonen produceren. De tabel weergeeft welke hormonen de hypofyse aanmaakt.
Om wat extra te oefenen met al deze hormonen kun je gebruik maken van deze -->Quizlet.
Voorkwab (adenohypofyse)
Hormonen
Functie hormonen
Bijnierschorsstimuleerd hormoon (ACTH)
Cortisol
Ontstekingsremmend, stress bestendigheid, handhaving vet- eiwit- en koolhydradtenbalans.
Geslachtsklierhormoon (LH/FSH)
Luteïniserend hormoon en
Follikelstimulerend hormoon
Ze zetten de geslachtsklieren aan tot het produceren van geslachtshormonen en reguleren de voortplanting.
Schildklier-stimulerend hormon (TSH)
Tyroxine
De schildklier reguleert talrijke lichaamsfuncties, o.a. de hartslag, de lichaamstemperatuur, de energie behoefte en (cel)stofwisselingsprocessen.
Groeihormoon (GH)
Groeihormoon
Groeihormoon houdt het lichaamsgewicht, de energiebalans en de hartfunctie op peil. Het speelt een rol in de suikerstofwisseling, de handhaving van de balans tussen spier - en vetmassa en de vetstofwisseling. Het beïnvloedt ook de botstructuur en eventuele bloedvatverkalking. Groeihormoon regelt mogelijk ook de verouderingsprocessen, het denktempo en het geestelijk welbevinden.
Prolactine
Prolactine
Het wordt alleen tijdens de zwangerschap en de periode van borstvoeding in grotere hoeveelheden aangemaakt. Bij mannen heeft dit hormoon verder geen functie.
Melanocyt stimulerend hormoon
MSH
Zorgt voor je pigment.
Achterkwab (neurohypofyse)
Hormonen
Functie hormonen
Antidiuretisch hormoon (ADH)
Aldosteron
Het ADH heeft een vaatvernauwende werking. Het reguleert ook de geproduceerde hoeveelheid urine en de concentratie daarvan. Het zorgt ervoor dat de nieren voldoende water vasthouden en niet teveel water uit plassen.
Oxytocine
Oxytocine
Het maakt je rustig, betrokken bij de bevalling en melkproductie.
3.2 Opdrachten hypofyse
4. Pijnappelklier
Waar bevindt de pijnappelklier (epifyse) zich? De pijnappelklier bevindt zich diep in de hersenen,
de pijnappelklier maakt deel uit van de epithalamische
regio in de tussenhersenen.
Functie van de pijnappelklier (epifyse):
- Remmende werking op je hormonen voor geslachtsrijping (tot ongeveer je 10e jaar)
- Voorkomt de vorming en groei van tumoren
- Versterkt het immunsysteem
- Maakt de neurotransmitter (overdrachtstof) serotonine.
Hormonen en hun werking:
- Het hormoon melatonine, dit zorgt voor je dag- en nacht ritme en speelt een rol bij verschillende biologische klokken.
- Het hormoon drenoglomerulotropine, beinvloed de bijnieren van het regelen van de bloeddruk
- Het hormoon serotonine, reguleert de psycho-emotionele toestand van een persoon. Het verlicht stress, reguleert de spanning van gladde spieren en wordt overdag aangemaakt. Een gebrek aan dit hormoon kan depressies en fobieën veroorzaken. Het is de tegenhanger van aderaline, dopamine en endormine (melatonine).
4.2 Opdrachten pijnappelklier
5. Schildklier
De schildklier (glandula thyreoidea) bevindt zich in de hals, voor de luchtpijp (trachea) en net onder het schilldklierkraakbeen (de ademsappel). Het ligt als een soort schild om de luchtpijp heen, onder het strottenhoofd. De schildklier bestaat uit twee kwabben (lobben), één links en één rechts. Deze twee kwabben zitten door een heel klein tussenstukje, ook wel istmus genoemd, aan elkaar vast.
De schildklier bestaat voor het grootste deel uit follikels, zeer kleine ronde blaasjes. De wanden van de follikels bestaan uit follikelcellen. De follikelcellen zijn gevuld met een taaie vloeistof (colloïd). Daarnaast zitten in de schildklier ook parafolliculaire cellen. Deze cellen worden ook wel de C-cellen genoemd. Ze zitten tussen de follikels in.
Over het algemeen kun je de schildklier niet zien en voelen, maar een enkele keer kun je hem voelen tijdens het slikken, aan beide kanten van de adamsappel (schildlierkraakbeen). De schildklier is een klier (orgaan) die het lichaam nodig heeft om andere taken uit te voeren en krijgt bloed van 4 slagaders. Daarmee is de schildklier het meest doorbloede orgaan in ons lichaam.
Videomateriaal schildklier
Bekijk onderstaande video over de werking van de schildklier.
Video werking schildklier. Bron: https://www.youtube.com/watch?v=7FGI-uLv6EE&feature=youtu.be
Opdracht schildklier
5.1 Functie schildklier en werking hormonen
De schildklier is een vlindervormige endocriene klier. De schildklier produceert hormonen die belangrijk zijn voor diverse functies van het lichaam. De hormonen die de schildklier maakt, zijn het schildklierhormoon T4 (thyroxine of tetrajoodthyroxine) en T3 (trijoodthyroxine). Daarnaast produceert de schildklier calcitonine.
Schildklierhormonen T3 en T4 werken binnen het gehele lichaam. De schildklier, specifiek de follikelcellen van de wanden van de follikels scheiden vooral T4 af. Dit wordt in de organen omgezet, onder andere in de lever, in het actievere T3. Het schildklier colloïd (taaie vloeistof) die in de follikels zit bekleed een cruciale functie in ieders lijf. Schildklier colloïd vormt namelijk de basis van de schildklierhormonen. De schildklierhormonen hebben een stimulerende invloed op de stofwisseling. Ze stimuleren de lichaamscellen van verschillende organen om meer energie te gebruiken. Hierdoor gaat bijvoorbeeld de hartslag omhoog, stijgt de lichaamstemperatuur en gaat het spijsverteringsstelsel harder werken. De schildklierhormonen stimuleren groei en ontwikkeling, samen met het groeihormoon en insuline. Zij stimuleren namelijk lichaamscellen tot de productie van eiwitten. Vooral de ontwikkeling van zenuwweefsel staat onder invloed van schildklierhormonen.
De C-cellen die ook in de schildklier zitten scheiden calcitonine af. Calcitonine werkt samen met een hormoon dat door de bijschildklieren wordt geproduceerd. Dit parathormoon draagt samen met calcitonine bij aan het calciumevenwicht in het lichaam. Calcitonine remt de afbraak van botweefsel.
Jodium is een belangrijk bestanddeel van schildklierhormoon: T4 bevat 4, en T3 bevat 3 jodium-atomen. Als er voldoende schildklierhormoon in het bloed aanwezig is, dan wordt dat via een terugkoppeling (feedback) gesignaleerd door de hypothalamus en de hypofyse; deze verminderen hierop de productie van respectievelijk TRH en TSH (het principe van dit regelmechanisme lijkt sterk op dat van een centrale verwarming).
Om een goede schildklierfunctie te kunnen waarborgen is dus jodium nodig. Maar voor de opname en verwerking van jodium door de schildklier zijn echter meer voedingsstoffen nodig. De belangrijkste nutriënten die de schildklier en jodiumhuishouding handhaven en optimaliseren zijn selenium, zink en magnesium. Maar ook vitamine A, E, D, B12 en het mineraal ijzer zijn cruciaal voor een optimale schildklierwerking. Deze voedingstoffen moeten dus voldoende gegeten worden voor een optimale schildklierwerking. Bij een goed werkende schildklier spreekt men van ' euthyreoïde' .
Een tekort aan schildklierhormonen bij ongeboren-, of jonge kinderen kan de groei belemmeren en leiden tot ernstige geestelijke ontwikkelingsachterstand. Daarom wordt in Nederland bij iedere pasgeborene door middel van de hielprik het gehalte van het schildklierhormoon in het bloed bepaald.
Afbeelding: Overzicht samenhang Hypothalamus, Hypofyse en Schildklier. Bron: https://www.umcg.net
Hieronder zie je een schema waarin duidelijk beschreven is wat de belangrijkste effecten van het schildklierhormoon zijn.
BELANGRIJKSTE EFFECTEN VAN HET SCHILDKLIERHORMOON
Basaal metabolisme en lichaamstemperatuur.
Versneld metabolisme en verhoogde productie van lichaamswarmte.
Koolhydraat-, vet-
Eiwitstofwisseling.
Stimuleert de afbraak van koolhydraten; maakt vetten vrij; essentieel voor de eiwitsynthese; verhoogt de aanmaak van cholesterol door de lever.
Zenuwstelsel.
Bevordert een normale ontwikkeling van het zenuwstelsel van foetus, baby en peuter; bevordert een normale werking van het zenuwstelsel bij volwassenen.
Hart- en vaatstelsel.
Bevordert een normale hartfrequentie, pompfunctie en output.
Spieren.
Bevordert een normale ontwikkeling en functie van de spieren.
Botten.
Bevordert een normale groei en rijping van de botten.
Spijsverteringsstelsel.
Bevordert een normale motiliteit van het maag-darmkanaal; stimuleert de afgifte van spijsverteringssappen.
Voortplantingsstelsel.
Bevordert een normale reproductie functie bij de vrouw.
Huid.
Bevordert een normale vochtbalans en secretie van de huid.
Afbeelding: Schema effecten schildklier. Bron: Pathologie van Mark Zelman, 2017.
5.2 Opdrachten schildklier
6. Bijschildklieren
De bijschildklieren (glandulae parathyreoïdeae) zijn kleine kliertjes die in de hals gelegen zijn in de buurt van de schildklier (vandaar de naam bijschildklier). De bijschildklieren zijn ovaal van vorm, zijn geelbruin van kleur, zijn een paar millimeter (zo groot als een rijstkorrel en wegen zo'n 50mg), en lijken op vetweefsel. De meeste mensen hebben er vier, maar er is nogal wat variatie in ligging van de bijschildklieren. Deze klieren liggen niet altijd netjes in de buurt van de schildklier, maar kunnen ook voorkomen in een uitgebreid gebied van hoog in de hals bij het tongbeen, tot laag in de borstholte in de buurt van het hart, voor of achter de slokdarm, en opzij van de halsslagaders. Bij één op de twintig patiënten (5%) zijn er meer dan vier bijschildklieren.
De bijschildklier bestaat uit twee soorten cellen. Dat zijn de hoofdcellen en de zogenaamde oxyfiele cellen. De hoofdcellen zijn de belangrijkste cellen. Wel is het zo dat de oxyfiele cellen groter zijn dan de hoofdcellen.
De bijschildklieren zijn heel klein maar hebben toch een hele belangrijke functie in ons lichaam. De bijschildklieren hebben afgezien van hun ligging, verder eigenlijk niets te maken met de schildklier.
De bijschildklieren (parath thyreoïdeae) zijn kleine endocriene kliertjes. De bijschildklieren scheiden het bijschildklierhormoon af als in het lichaam het calciumniveau laag is. Zelfs de kleinste daling in de concentratie van calcium zorgt ervoor dat de bijschildklieren binnen enkele minuten reageren. De bijschildklieren verhogen dan de snelheid waarmee ze het hormoon afscheiden. Als de concentratie calcium hoog is, neemt de activiteit van de bijschildklieren meteen weer af. Dit uiterst effectieve mechanisme zorgt voor de juiste hoeveelheid calcium in het bloed en regelt de functie van de bijschildklieren. Aanhoudende lage calciumspiegels kunnen uiteindelijk leiden tot een vergroting van de bijschildklieren.
De bijschildklieren bestaan uit twee soorten cellen, de hoofdcellen, die het alvleesklierhormoon produceren en de oxyfiele cellen waarvan nog niet bekend is wat hun functie precies is.
De bijschildklieren produceren het bijschildklierhormoon (parathormoon of PTH), dat van groot belang is voor de kalk- en fosfaathuishouding in ons lichaam. Het parathormoon regelt de hoeveelheid calcium in het bloed, in samenwerking met vitamine D (dat we binnenkrijgen via zonlicht en onze voeding) en calcitonine. Calcitonine is een hormoon dat door de schildklier wordt gemaakt. Het bijschildklierhormoon zorgt voor het juiste evenwicht tussen de grote hoeveelheid kalk (calcium) die in de botten opgeslagen is en de veel kleinere maar ook heel belangrijke hoeveelheid kalk die in het bloed opgelost is. Kalk maakt de botten bestand tegen breuken en inzakking. Kalk in het bloed is onder meer van belang voor de goede overdracht van prikkels tussen zenuwen onderling, en van zenuwen naar spieren. Het is dus van groot belang dat beide kalkvoorraden in een goed evenwicht worden gehouden. Die hele kleine bijschildklieren spelen hier een grote rol in.
PTH regelt naast de calciumspiegel (kalk) en de fosfaathuishouding ook de magnesiumspiegel in het lichaam. Magnesium is een mineraal dat essentieel is voor diverse lichaamsfuncties. In het lichaam wordt magnesium voornamelijk in de botten en spieren opgeslagen. In het bloed circuleert weinig magnesium.
Calcitonine is een hormoon dat in de schildklier wordt geproduceerd. Dit hormoon voorkomt dat het calciumgehalte in het bloed te hoog wordt. Dit doet het onder andere door de afbraak van botweefsel af te remmen. Het effect van dit hormoon is mild en kortdurend. Bij een tekort aan calcitonine ontstaat geen ontregeling van het calciumgehalte in het bloed. Calcitonine is een hormoon dat een ondersteunende werking heeft.
Calcium voor spieren en zenuwcellen. De bijschildklieren controleren het calciumgehalte in het lichaam. Calcium is een noodzakelijk mineraal. Buiten dat calcium de belangrijkste factor is voor de aanmaak van beenderen en tanden, speelt het ook een centrale rol in de werking van spieren en zenuwcellen en de bloedstolling. Als de hoeveelheid calcium in het bloed niet goed is raken allerlei lichaamsprocessen van slag. Het grootste risico bij een calciumtekort is een acute hartstilstand of een coma.
6.2 Opdrachten bijschildklieren
7. Bijnieren
Bijnieren (adrenes) zijn kleine organen in het lichaam die belangrijke hormonen maken. Ieder mens heeft twee bijnieren, één linker en één rechter bijnier. De twee bijnieren (adrenes) liggen als twee kleine driehoekige klieren bovenop de nieren in ons lichaam. De Latijnse benaming voor de bijnieren is 'adrenes'. Deze vertaling is gebaseerd op de positie van de bijnieren, ad = bij of op, renes = nieren. Dus kort uitgedrukt 'liggend op de nieren'. Je kunt niet leven zonder bijnierschorshormonen die door de bijnieren gemaakt worden. Als je bijnieren verwijderd zijn, dan moet je de rest van je leven medicijnen slikken.
De bijnieren bestaan uit de bijnierschors (aan de buitenkant) en het bijniermerg (aan de binnenkant). Beiden gedeelten zijn zowel anatomisch als fysiologisch van elkaar te onderscheiden.
De schors (cortex) en het merg (medulla) produceren beide verschillende hormonen. De bijnierschors bestaat uit drie lagen, met elk een andere functie. Die lagen noemen we zona reticularis (binnenste laag), zona fasciculata (middelste laag) en zona glomerulosa (buitenste laag). In deze drie lagen worden de volgende hormonen gemaakt. Dit zijn van binnenste laag naar buitenste laag androgenen, cortisol en aldosteron.
Het bijniermerg bestaat uit zenuwweefsel dat wordt aangestuurd door het sympatisch zenuwstelsel en produceert de catecholaminen adrenaline en noradrenaline.
Op het plaatje hieronder zie je de bijnieren liggen, in het Engels heten ze voor de rechter bijnier: the right adrenal gland en voor de linker bijnier: the left adrenal gland.
Afbeelding: Doorsnede van een bijnier. Bron: https://www.friskogfunksjonell.no
Videomateriaal bijnieren
Bekijk onderstaande film over werking van de bijnieren
Video werking bijnieren. Bron: https://www.youtube.com/watch?v=DOMzGNyKvR4&feature=youtu.be
Opdracht bijnieren
7.1 Functie bijnieren en werking hormonen
Hormonen bijnierschors (cortex).
Corticosteroïde hormonen bestaan uit:
Mineralocorticoïden: Reguleren het water- en zoutevenwicht, waardoor de bloeddruk op peil gehouden wordt. Het belangrijkste mineralocorticoïd is aldosteron. Aldosteron zorgt voor een goede balans voor de mineralen in de cellen. Aldosteron bevordert het vasthouden van natrium en de uitscheiding van kalium door de nieren. Tijdens de vorming van urine door de nieren zorgt aldosteron voor de uitwisseling van het natrium- en kaliumzout. Natrium wordt meer opgenomen en water volgt, terwijl kalium in de urine terecht komt. Dit leidt tot een toename van het bloedvolume van het bloed en dus het stijgen van de bloeddruk.
Glucocorticoïden: Beïnvloeden de koolhydraat-, vet- en eiwitstofwisseling. Het belangrijkste glucocorticoïd is cortisol, ook wel hydrocortison genoemd. Zonder cortisol kan een mens niet leven. Het heeft belangrijke taken in het lichaam. Het beïnvloedt het slaap-waakritme, het geheugen, het concentratievermogen en de stemming. Cortisol heeft invloed op de werking van hart- en bloedvaten, de botten, de huid, het bindweefsel, spieren en gewrichten. Cortisol speelt ook een belangrijke rol bij het afweersysteem van het lichaam. Het hormoon cortisol is ook een stresshormoon, net zoals adrenaline. Als je lichaam stress ervaart wordt er als eerste adrenaline aangemaakt. Daarna wordt er door het lichaam cortisol aangemaakt. Cortisol verhoogt je hartslag omdat je lichaam voor langere tijd moet kunnen werken en presteren. Omdat je hartslag verhoogt, kan zuurstof sneller rondgepompt worden door je hele lichaam heen. Ook wordt daarom de suikeropname in je spieren verhoogd, met andere woorden je bloedsuikerspiegel gaat omhoog. Door meer suiker in je bloed, de glucose, krijgt je lichaam meer energie waardoor het weer meer kan presteren. Daarnaast verbetert cortisol je humeur en zodoende is het lichaam in staat om actie te ondernemen gedurende lange tijd.
Androgenen: Geslachtshormonen, spelen een rol bij de groei en seksuele ontwikkeling van mensen. Een androgeen dat exclusief in de bijnierschors gemaakt wordt, is het hormoon dehydro-epiandrosteron (DHEA). Het belang van DHEA voor ons functioneren is nog niet geheel duidelijk. DHEA heeft mogelijk invloed op het immuunsysteem, botten en spieren, de werking van de hersenen en het gedrag en de stofwisseling. In de toekomst zal de rol van de bijnierandrogenen duidelijker worden.
Het bekendste androgeen (geslachtshormoon) is Testosteron. Bij mannen wordt testosteron in de bijnieren en de teelballen gemaakt. Bij vrouwen wordt het testosteron in de eierstokken en de bijnieren gemaakt. Mannen maken grotere hoeveelheden testosteron aan dan vrouwen.
Testosteron heeft een aantal belangrijke functies in het lichaam, waaronder:
Ontwikkeling van de mannelijke primaire en secundaire geslachtskenmerken.
Zorgt voor de ontwikkeling van sperma.
Heeft een grote invloed op het libido bij mannen en vrouwen.
Testosteron stimuleert de groei van skeletspieren.
Onder invloed van testosteron verandert de talgproductie, een van de oorzaken van acne.
Testosteron speelt een rol bij het verlies van hoofdhaar bij mannen.
Oestrogeen is het belangrijkste geslachtshormoon bij vrouwen. Ook bij mannen komt oestrogeen in het lichaam voor, hetzij wel in veel lagere concentraties dan bij de vrouw. Bij mannen is nog niet geheel duidelijk welke functies de oestrogenen hebben.
Oestrogeen heeft een aantal belangrijke functies waaronder:
Ontwikkeling van de primaire en secundaire vrouwelijke geslachtskenmerken.
Regelen van de menstruatiecyclus.
Speelt een rol in de zwangerschap.
Het soepel houden van de vagina, en voor de productie van het cervixslijm (dat weer van invloed is op de activiteit en levensduur van zaadcellen die de vagina binnen komen).
Hormonen bijniermerg (medulla).
Het bijniermerg is ontstaan uit zenuwweefsel en zorgt voor de productie van de hormonen, adrenaline, noradrenaline en in mindere mate dopamine, die alle drie afstammen van het aminozuur tyrosine.
Het hormoon adrenaline zorgt onder andere voor :
Verwijding van de bloedvaten in de skeletspieren en de longen.
Een versnelde hartslag en een groter slagvolume (waardoor de bloeddruk stijft) en een snellere ademhaling.
Dit hormoon wordt ook wel het stresshormoon genoemd want doordat de bijnieren dit hormoon aanmaken ben je in gevaarlijke situaties in staat om te reageren en te vluchten.
Het hormoon noradrenaline zorgt vooral voor :
Vernauwing van de bloedvaten in de huid en de spijsverteringsorganen.
De hormonen adrenaline en noradrenaline stimuleren samen de toevoer van bloed naar de vitale organen wanneer dat nodig is.
7.2 Opdrachten bijnieren
8. Alvleesklier
De alvleesklier (pancreas) zit diep verstopt in je buik, achter de maag. De alvleesklier heeft een kop en een staart. De kop ligt in de bocht van de twaalfvingerige darm, op de plaats waar de ductus pancreaticus (alvleesgang) in de twaalfvingerige darm uitmondt. De alvleesgang is een kanaal in de alvleesklier dat samen met de ductus choledochus uitmondt in de papil van Vater. Het kanaal is de afvoerbuis van de exocriene verteringssappen van de alvleesklier. De meeste mensen hebben één ductus pancreaticus. Bij sommige komt een ductus pancreaticus accesorius voor, de ductus Santorini. De ductus pancreaticus accesorius, is een kanaal in de alvleesklier dat bij een klein deel van de populatie naast de ductus pancreaticus als afvoerbuis van de exocriene verteringssappen van de alvleesklier voorkomt.
Het grootste deel van de alvleesklier bestaat uit exocriene cellen en het kleinste gedeelte bestaat ut endocriene cellen. Exocriene klieren hebben een afvoerbuis en geven hun product af aan een holte in het lichaam. Endocriene klieren hebben geen afvoerbuis, zij geven hun secreet af aan de bloedsomloop.
De alvleesklier geeft de hormonen insuline, glucagon en somatostatine af. Deze betacellen (insuline), alfacellen (glucagon) en deltacellen (somatostatine) liggen in de eilandjes van Langerhans.
De alvleesklier heeft twee verschillende functies in het lichaam, te weten de exocriene functie en de endocriene functie.
De exocriene functie speelt een belangrijke rol bij de vertering van het voedsel. De alvleesklier produceert pancreassap (spijsverteringsenzymen) dat via kleine afvoerbuisjes die samenkomen tot één grote afvoerbuis (pancreasbuis/alvleesgang). Dit wordt afgevoerd naar de twaalfvingerige darm. Waar ze dan hun werk doen.
De endocriene functie van de alvleesklier bestaat uit de synthese, opslag en afgifte van de hormonen insuline, glucagon en somatostatine.
Werking hormoon insuline: Dit hormoon wordt geproduceerd door de betacellen in de alvleesklier. Insuline verlaagt de bloedsuikerspiegel. Insuline zorgt ervoor dat glucose door de weefsels opgenomen wordt vanuit het bloed, waardoor de bloedsuikerspiegel daalt. De koolhydraten die niet direct nodig zijn voor de verbranding worden opgeslagen als glycogeen, vooral in de lever.
Werking hormoon glucagon: Dit hormoon wordt geproduceerd door de alfacellen in de alvleesklier. Glucagon verhoogt de bloedsuikerspiegel. Als de bloedsuikerspiegel daalt, bijvoorbeeld na een periode van vasten of slaap, wordt glucagon afgegeven. Glucacon zet de lever aan tot omzetting van glycogeen in glucose, waardoor de bloedsuiker spiegel weer stijgt.
Werking hormoon Somatostatine: Dit hormoon wordt afgegeven door de deltacellen in de alvleesklier en remt de afgifte van glucagon en insuline.
De uiteindelijke samenwerking tussen deze hormonen zorgt er voor dat de bloedsuikerspiegel goed binnen acceptabele waarden blijft.
Een aantal hormonen worden niet gemaakt door hormoonklieren, maar worden door cellen in andere weefsels en organen geproduceerd. Dit noem je weefselhormonen. Met name bij de spijsvertering spelen de weefselhormonen een belangrijke rol. In onderstaande tabel staat beschreven welke weefselhormonen er zijn, waar deze worden gevormd en wat de functie van het weefselhormoon is.
Weefselhormoon:
Gevormd in:
Functie:
Gastrine
De maagwand
Stimuleert productie van maagsap
Erytropoëtine
De nieren
Stimuleert in het rode beenmerg de vorming van rode bloedcellen.
Secretine
De wand van de twaalfvingerige darm
Stimuleert afgifte van alvleesklier sap en gal
Cholecystokinine
De wand van de twaalfvingerige darm
Stimuleert afgifte van alvleessap en gal(door de galblaas)
Leptine
Vetweefsel
Veroorzaakt via de hypothalamus een gevoel van verzadiging
Histamine
Beschadigde lichaamscellen, bindweefselcellen en bloedcellen.
Uiteenlopende effecten, afhankelijk van de plaats in het lichaam.
Prostaglandines
Veel type weefselcellen
Uiteenlopende effecten op de nabijgelegen weefselcellen.
9.1 Opdracht weefselhormonen
Pathologie van het hormoonstelsel
In dit hoofdstuk wordt de pathologie van het hormoonstelsel behandeld. Hierin richten we ons op Diabetes Mellitus Type 1 en Type 2 en zwangerschapsdiabetes.
Bekijk allereerst onderstaand filmpje.
Diabetes Mellitus type 1, 2 en zwangerschapsdiabetes
1. Diabetes Mellitus type 1
Diabetes Mellitus Type 1 is een ziekte die veel voorkomt en ook in prevalentie aan het toenemen is.DM type 1 is een auto-immuunziekte, die vaak op jonge leeftijd ontstaat. Hierdoor ontstaan er defecten in het afweersysteem van het lichaam. Met als gevolg dat de betacellen die in de alvleesklier (pancreas) het hormoon insuline moeten maken afgeremd worden door nog onduidelijke oorzaken. Doordat er te weinig tot helemaal geen insuline meer geproduceerd wordt gaat de bloedsuikerspiegel stijgen en krijgen cellen en organen geen glucose en voedingsstoffen meer wat normaal door de insuline uit het bloed gehaald wordt. Insuline is een primaire levensbehoefte, zonder insuline kan een mens niet leven. Vroeger gingen mensen met DM type 1 dood omdat er geen juiste behandelingen waren. Tegenwoordig heeft een zorgvrager met DM type 1 goede overlevingskansen door de behandelingen die er zijn. Wel is het slagen van deze behandeling medebepalend door de leefstijl van deze zorgvrager met DM type 1 en eventueel bij multiple pathologie. Helaas is de ziekte nog niet te genezen.
Afbeelding: Gezonde leefstijl bij diabetes mellitus. Bron: https://shutterstock.Inc
1.1 Oorzaken
Er zijn verschillende oorzaken die kunnen leiden tot DM type 1, toch is de echte specifieke oorzaak hiervoor nog niet gevonden. Onderzoekers blijven hiermee bezig om de ultieme oorzaak in dit ziektebeeld te achterhalen. Want als ze dit weten kunnen ze de behandelingen nog meer verbeteren van DM type 1.
Mogelijke oorzaken zijn:
Auto-immuunziekte, hierbij keert het immuunsysteem zich tegen zijn eigen lichaam doodat het immuunsysteem lichaamseigen cellen en stoffen als lichaamsvreemd gaat zien.
Erfelijkheid (in geringe mate), zekerheid is hier nog niet over, wel is het typerend dat in de ene familie meer mensen DM type 1 hebben en dus meer voorkomt in die familie dan in andere families.
Voeding (bijv. gluten of koemelk), ook hier houden de onderzoekers zich nog mee bezig hoe dit nu precies in elkaar zit.
Virussen (bijv. verkoudheid of griep), er gebeurt hierdoor iets door de verminderde weerstand/ziek zijn in het lichaam, wat invloed heeft op de juiste werking van de alvleesklier en zijn hormoonafgifte, wat dit precies inhoudt weet men nog niet.
Bij risicofactoren voor het krijgen van DM type 1 lijken de uitkomsten van de risicofactoren vrijwel op de oorzaken van DM type 2.
Risicofactoren die het krijgen van DM type 1 bevorderen zijn:
Specifieke risicofactoren DM type 1 nog niet bekend.
DM type 1 bij een eerstegraads familielid, bijv. de moeder in het gezin.
Ziek zijn.
Sommige varianten van HLA-genen, de zogenaamde risicogenen.
Voeding/allergenen.
1.3 Symptomen
Symptomen van DM zijn:
Veel urineren (polyurie): Hoge bloedsuikergehalte veroorzaakt een hoog glucosegehalte in de nieren. De nieren laten glucose door, is dan extra water nodig. Gevolg is een verhoogde urineproductie.
Hevige dorst (polydipsie): Wordt veroorzaakt door het verhoogde vochtverlies. Vaak de eerste klacht waarmee de zorgvrager bij de huisarts komt. Door heel veel te drinken wordt het vochtverlies gecompenseerd.
Veel eten (polyfagie): Komt doordat het lichaam geen voldoende voedingstoffen krijgt, dus steeds op zoek is naar voeding om aan energie voor de werking van het lichaam te kunnen voldoen.
Vermagering (cachexie): Ondanks goede eetlust vermagert de patiënt. Door de uitscheiding van glucose gaan veel kilojoules verloren. Ook worden vetten onvolwaardig verbrand. Deze klacht komt vooral voor bij zorgvragers met DM type 1. Bij zorgvragers met DM type 2 is eerder sprake van overgewicht.
Infecties: Door het bloedglucosegehalte neemt de vatbaarheid voor infecties toe. Er kunnen steenpuisten, urineweginfecties en schimmelinfecties bij de vagina optreden.
Wazig zien: Doordat de bloedvaten beschadigt raken die de ogen voorzien van voedingstoffen.
Adem die naar aceton ruikt: Komt door de onvolwaardige vetbranding in het lichaam, hierdoor ontstaat de specifieke geur van de adem.
Misselijkheid, overgeven en beroerd voelen: Logisch gevolg omdat het bloedsuikergehalte in het lichaam ontregeld is waardoor de werking van organen en cellen in het lichaam stagneert of geheel stopt.
Glucosebepaling: Door middel van vingerprik en bloedglucosemeter nuchter of twee uur na de maaltijd. Ideale bloedglucosewaarde 4-8 mmol/l. Normale nuchtere waarde 4-5/6 mmol/l. Sprake van diabetes bij nuchtere waarde boven 6 mmol/l bij onbehandeld persoon en niet nuchtere waarde boven 11,o mmol/l.
Urineonderzoek: Wordt onderzocht op glucose (omdat bij diabetes de nieren dit doorlaten) en op ketonen (dit zijn de afvalstoffen die ontstaan uit de onvolledige vetverbranding in het lichaam).
Definitieve diagnose: Ten minste tweemaal een verhoogde bloedglucosewaarde aantonen. Diagnose kan nu ook gesteld worden op basis van het HbA1c. Dit is de gemiddelde bloedglucosewaarde over de afgelopen 8-12 weken. Het HbA1c wordt ook gebruikt om bij een zorgvrager met DM te controleren of hij de juiste dosering medicijnen en/of insuline gebruikt. Een HbA1c van 6,5 % (48 mmol/mol) of hoger kan worden gebruikt voor de diagnose diabetes.
Diagnosestelling: Door internist in ZH. Gebruikt hierbij de NHG-standaard.
1.5 Behandeling
De behandeling van DM type 1 bestaat uit:
Dagelijks bloedsuiker meten: Dit kan handmatig. Tegenwoordig zijn er ook al insulinepompen die zelf ook al het bloedsuikergehalte in het lichaam meten en op geleide daarvan insuline toedienen. In overleg met de arts of diabetesverpleegkundige wordt er afgesproken hoe vaak er bloedsuiker geprikt moet worden, welke tijden en bij welke verschijnselen je extra bloedsuiker moet prikken.
Dagelijks insuline toedienen: door middel van een insulinepen of een insulinepomp.
Elke dag benodigde insuline berekenen: M.b.t. de voeding en hierop dan de hoeveelheid insuline op aanpassen.
Regelmatige controles: Bij huisarts, (POH) diabetesverpleegkundige, diëtiste en andere betrokken specialisten.
Positieve leefstijlaanpassingen: Waardoor de diabetes beter onder controle blijft. Bijvoorbeeld gezonde voeding, op vaste tijden eten en voldoende bewegen.
Roken: Wordt geadviseerd om te proberen te stoppen omdat roken het hart en de bloedvaten ernstig belast, wat ook al gebeurt door de diabetes. Als een zorgvrager dit niet wil of kan zal hij of zij rekening moeten houden met het toenemen van complicaties bij zijn/haar diabetes.
Alcoholgebruik: Wordt geadviseerd om niet meer dan 1 glas per dag te drinken. Als je alcohol drinkt is je lever alleen maar bezig met het afbreken van alcohol. Daardoor geeft je lever geen glucose meer af en daalt je bloedglucosewaarde. Hoe snel dat gaat, verschilt per persoon en type drankje. Die daling kan leiden tot een hypo. Niet alleen de alcohol heeft effect op je bloedglucosewaarden, ook de suiker in de dranken kunnen hier invloed op uitoefenen. Als diabeet moet je rekening houden met het effect van alcohol en het effect van de koolhydraten.
Mentale ondersteuning: Bijvoorbeeld door het bijwonen van praatgroepen, een psycholoog of POH etc. Je krijgt namelijk bij DM type 1 niet alleen lichamelijk veel te verduren maar op geestelijk gebied ook. Het is dan goed om daar hulp bij te zoeken.
De prognose van DM type 1 is nog niet altijd even duidelijk en is afhankelijk van zeer veel verschillende factoren. Hieronder de prognose in het kort:
DM type 1 is nog niet te genezen.
Gemiddelde levensverwachting van een zorgvrager met DM type 1 in vergelijking met een mens zonder DM type 1, staat vast dat de zorgvrager met DM type een kortere levensverwachting hebben. Dit is mede afhankelijk van waar in de wereld je geboren bent en opgroeid en onder welke omstandigheden. Wat hierin ook meespeelt is de mate van wisselingen in bloedglucosewaarden. Des te meer dit er zijn des te meer heeft het lichaam met name het hart en de bloedvaten en later ook andere organen te lijden heeft wat uiteindelijk invloed heeft op de totale levensverwachting.
Chronisch. DM type 1 is een ziekte die een zorgvrager levenslang met zich mee draagt.
Door de verbeterde gezondheidszorg worden overlevingskansen voor mensen met DM type 1 groter. Ook dit hangt weer af van verschillende factoren waaronder leefstijlaanpassingen één van de belangrijkste uitgangspunten is.
Afbeelding: Schijf van vijf. Bron: https://www.diabetesfonds.nl
1.7 Complicaties
Jarenlang te hoge glucosewaarden zorgt voor versnelde veroudering van de bloedvaten. Ze vernauwen dan, doordat vetten in het bloed aan de wanden blijven kleven. De bloeddoorstroming verslechtert, waardoor de organen minder bloed en dus ook minder zuurstof krijgen. Hiervan hebben de ogen (het netvlies), nieren en zenuwen het meest te lijden, omdat die het meest afhankelijk zijn van een goede bloeddoorstroming van de kleine vaatjes.
Complicaties bij DM type 1 zijn:
Diabetische ketoacidose: Ontstaat doordat er onvoldoende suiker beschikbaar is in het lichaam. Vetten worden dan als energiebron gebruikt. Bij verbranding van vetzuren komen afvalstoffen vrij, de ketonen. Deze zitten in het bloed en worden uitgescheiden met de urine. Ketonen zijn zuur en veroorzaken een lage pH (acidose) van het bloed. Adem ruikt naar aceton ‘fruitig’.
Diabetes coma: Ontwikkeld zich langzaam, is levensbedreigend. Ontstaat doordat patiënt te weinig insuline spuit of te veel koolhydraten eet. Bloedsuikerspiegel stijgt, ontstaat uiteindelijk een diabetisch coma. Symptomen: polyurie, polydipsie, uitdroging ketoacidose en sufheid. Zonder behandeling ontstaat comateuze toestand met diepe ademhaling (Kussmaul) en acetongeur. Spoedopname in ZH, behandelen met insuline, vocht en elektrolyten.
Hypoglycemisch coma: Ontstaat snel, is levensbedreigend. Gevolg van een teveel aan insuline, onvoldoende inname van koolhydraten of excessieve lichaamsbeweging. Symptomen: hypoglykemie, transpireren, duizeligheid en trillen. Patiënt is verward, ontstaat uiteindelijk een diabetisch coma. Snelle intraveneuze toediening van suiker is noodzakelijk.
Diabetische retinopathie: Kleine bloedvaatjes in het netvlies raken beschadigd en er ontstaan littekens op het netvlies. Gevolg slechter zien en zonder behandeling uiteindelijk blindheid.
Diabetische nefropathie: De nieren worden langzaam aangetast en dit kan leiden tot nierfalen.
Diabetische neuropathie: Aantasting van de zenuwen. Symptomen: minder gevoel, zwakte, soms pijn in benen en armen, tintelingen, zweten en minder goed in evenwicht zijn. Preventie neuropathie: veel bewegen.
Hart- en vaatziekten: Ook de grote bloedvaten en het hart zelf (kransslagaders) kunnen beschadigd raken door slecht geregelde diabetes. Gevreesde complicaties: hartinfarcten en hersenbloedingen. Naast andere factoren dragen hoge bloedglucosewaardes bij aan de kans op hart- en vaatzieken. Kun je beperken door gezond leven, veel bewegen, gezond eten (vetarm), stabiele glucoseregeling.
1.8 Opdrachten Diabetes Type 1
2. Diabetes Mellitus type 2
In tegenstelling tot Diabetes Mellitus type 1 wordt er bij Diabetes Mellitus type 2 in de alvleesklier nog wél insuline aangemaakt. Bij DM2 wordt de insuline als het ware onzichtbaar, waardoor het lichaam er niet meer (goed) op reageert.Daardoor blijft er te veel suiker in je bloed zitten. Eerst maakt het lichaam extra insuline aan, maar na verloop van tijd steeds minder.
DM2 ontstaat door overgewicht, te veel en te vet eten en/of te weinig bewegen, in combinatie met erfelijke aanleg. Sommige mensen zijn dus te zwaar, eten te veel en te vet en bewegen te weinig maar krijgen geen diabetes: zij missen de genetische aanleg. Mensen die de genetische aanleg wel hebben, maar heel gezond eten en bewegen, krijgen meestal ook geen diabetes. Of iemand de aanleg heeft om DM2 te krijgen kan vaak worden afgelezen aan de familie: meestal (maar zeker niet altijd) zijn er anderen die ook DM2 hebben. Veroudering speelt ook een belangrijke rol: de kans op diabetes wordt steeds groter naar mate mensen ouder worden
Afbeelding. Bron : www.animaatjes.nl
2.2 Risicofactoren
De risicofactoren van DM2 zijn:
overgewicht
ongezonde voeding
te weinig lichaamsbeweging
roken
bepaald medicijngebruik
2.3 Symptomen
Mensen met DM2 hebben vaak geen idee dat ze aan deze ziekte lijden. De klachten zijn vaak langdurig en kunnen ook andere oorzaken hebben. Symptomen van diabetes mellitus type 2 kunnen zijn:
Veel drinken
Slecht genezende wondjes
Terugkerende infecties, bijv. blaasontsteking
2.4 Diagnose
De diagnose DM2 wordt gesteld door de bloedsuiker-concentratie te meten. Dit kan op twee momenten op een dag worden gemeten:
1) Ochtend: Wanneer in de ochtend, na 8-10uur vasten, bij herhaling >7.0mmol/L wordt gemeten.
2) Willekeurig moment: Wanneer de bloedsuikerconcentratie op een willekeurig moment van de dag hoger is dan11.1 mmol/L.
2.5 Behandeling
Leefstijlveranderingen:
De behandeling van DM2 bestaat in de basis uit voedingsadviezen en lichamelijke oefening. Wanneer een patient met DM2 geen leefstijlveranderingen doorvoert , wordt de behandeling van DM2 bemoeilijkt. In grote lijnen betekenen de leeftstijlveranderingen dat men minstens driekwartier per dag matig intensieve lichamelijk inspanning moeten verrichten. Hierbij kan gedacht worden aan fietsen of bijvoorbeeld wandelen. Gedetailleerd advies krijgt een patient van de dietist en/of diabetesverpleegkundige. Mocht een patient ook nog roken, wordt sterk aangedrongen om te stoppen met roken. Roken in combinatie met diabetes is desastreus voor hart-en bloedvaten.
Medicatie:
Wanneer de verandering in leefstijl onvoldoende effect heeft op de bloedsuikerspiegel, worden geneesmiddelen ingezet om DM2 onder controle te houden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende soorten medicatie: 1. De regulatie van de bloedsuiker: Er zijn medicijnen die de aanmaak van insuline stimuleren en er zijn medicijnen die het lichaam gevoeliger maken voor de werking van insuline. Uw internist zal u meestal in eerste instantie één medicijn voorschrijven. Als dat nog steeds onvoldoende is kan dat medicijn nog met andere medicijnen worden gecombineerd. Als alle leefstijladviezen en de medicijnen samen onvoldoende blijken om de bloedsuikerconcentratie normaal te maken is insuline behandeling noodzakelijk. Hoe langer mensen DM2 hebben, hoe groter de kans dat insuline behandeling nodig wordt. Insuline kan alleen per injectie worden toegediend.
2. De regulatie van de bloeddruk. De leefstijladviezen zijn ook van groot belang voor bloeddruk verlaging. Daarnaast zijn er heel veel verschillende soorten medicamenten die de bloeddruk lager maken. Soms hebben patiënten met DM2 meerdere medicijnen nodig om een acceptabele bloeddruk te krijgen.
3. De regulatie van cholesterol. Bij patienten met DM2 is de kans zeer groot dat ze een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed hebben. Wanneer aanpassingen in het voedingspatroon onvoldoende effect heeft op het cholesterolgehalte, is het nodig om middels medicatie het cholesterolgehalte naar beneden te halen.
De prognose van DM2 patienten is sterk afhankelijk van de regulering van de bloedsuikerspiegel, cholesterolgehalte en bloeddruk. De mensen die deze regulatie goed gecontroleerd krijgen, kunnen een goed leven leiden zonder complicaties.
Wanneer de regulatie niet goed onder controle te krijgen is, hebben kans op de volgende complicaties:
- Beschadiging van hart- en bloedvaten.
- Beschadiging van het netvlies.
- Beschadiging van de nieren.
- Beschadiging van de zenuwen.
- Zweren en infecties van de voeten en onderbenen (diabetische voet).
Het zijn dus juist de complicaties welke bij DM2 patienten leiden tot grote problemen.
2.7 Opdracht: Diabetes Mellitus type 2
3. Zwangerschapsdiabetes
Zwangerschapsdiabetes is een tijdelijke vorm van diabetes, die meteen over gaat na de bevalling. Vrouwen kunnen hier last van krijgen vanaf de 24e week van de zwangerschap.
Het medische woord voor zwangerschapsdiabetes is: diabetes gravidarum.
Bekijk deze video met de uitleg over zwangerschapsdiabetes:
De oorzaak van zwangerschapsdiabetes heeft te maken met:
Hormonale veranderingen tijdens zwangerschap leiden tot insulineresistentie.
Tijdens je zwangerschap verandert er veel in je lichaam. Zo maakt je lichaam andere hormonen aan. Die hormonen zorgen er vervolgens voor dat je lichaam minder goed op insuline reageert. Als reactie daarop maakt je lichaam bij een normale zwangerschap automatisch iets meer insuline aan, maar als je zwangerschapsdiabetes gebeurt het tegenovergestelde: je lichaam maakt te weinig insuline aan. Hierdoor blijft er te veel suiker in je bloed zitten.
3.2 Risicofactoren
Iedere vrouw kan zwangerschapsdiabetes krijgen maar er zijn een aantal factoren die de kans vergroten:
Als je bij een eerdere zwangerschap zwangerschapsdiabetes hebt gehad.
Als je eerder een baby van meer dan vier kilo hebt gekregen.
Als je overgewicht hebt voordat je zwanger raakt.
Als je een direct familielid met diabetes type 2 hebt.
Als je cholesterol of bloedsuiker te hoog zijn.
Als je van Hindoestaanse, Marokkaanse of Turkse afkomst bent.
3.3 Symptomen
Je kunt aan zwangerschapsdiabetes lijden zonder dat je last hebt
van merkbare symptomen. Daarom is het verstandig in ieder geval
tussen 26e en 28e week van je zwangerschap je
bloedsuikerwaarden te laten meten.
Symptomen die mogelijk voorkomen zijn:
Dorst
Veel plassen
Moeheid
Afvallen
Jeuk
Veel vruchtwater
3.4 Diagnose
Er zijn richtlijnen waarin staat dat iedere vrouw getest moet worden, dit gebeurt echter niet altijd. Je kunt ook zelf vragen om een test.
De diagnose wordt gesteld door een glucose tolerantietest (GTT).
Je krijgt dan een suikerdrankje om te kijken of je lichaam voldoende insuline aanmaakt. Na een uur meten ze je bloedglucosewaarde. Is deze hoger dan 7,8 mmol/l, dan heb je zwangerschapsdiabetes.
3.5 Behandeling
Behandeling van zwangerschapsdiabetes:
Vrouwen krijgen het advies om hun voeding aan te passen, met name de koolydraden inname verspreiden over de gehele dag en inname van suikerrijke producten verminderen.
Blijft de bloedsuikerspiegel toch te hoog? Dan moet je tijdelijke insunline inspuiten.
Na de bevalling verdwijnt de zwangerschapsdiabetes meestal binnen een dag.
3.6 Prognose
De prognose van zwangerschapsdiabetes:
Wanneer zwangerschapsdiabetes niet wordt herkend, loop je het riscio op een forse baby. Dit kan risico's geven voor de bevalling.
De baby heeft meer kans op een lage bloedsuikerspiegel.
Meestal wordt na de bevallig het glucose gehalte weer gewoon bij de moeder, ze loopt wel extra riscio op diabetes type 2. Mocht de moeder weer in verwachting raken heeft ze een verhoogd risico om opnieuw zwangerschapsdiabetes te krijgen.
3.7 Opdrachten zwangerschapsdiabetes
4. Hyperglykemie en hypoglykemie
Als je diabetes hebt, dit kan bij type 1, 2 én zwangerschapsdiabetes, zijn er momenten waarop je een te hoge bloedsuiker (hyperglykemie) of te lage bloedsuiker (hypoglykemie) kunt hebben. In de volksmond wordt dit ook wel een hyper en een hypo genoemd.
Hyperglykemie:
Een hyper ontstaat wanneer er een te hoog gehalte aan glucose in je bloed zit. Ofwel, je bloedsuikerspiegel is te hoog. We spreken van een hyper wanneer er een waarde wordt gemeten van >10.0mmol/L. De symptomen die een patient met diabetes dan heeft zijn:
Veel plassen
Vermoeid zijn
Veel drinken en dorst houden
Plotseling humeurig
Misselijk zijn of overgeven
Adem ruikt naar aceton
Droge mond
Wanneer je een hyper hebt, wil het lichaam het teveel aan suiker kwijtraken, door veel te plassen.Veel blijven drinken kan helpen, extra bewegen ook, doordat de spieren dan extra bloedssuiker verbranden. Wanneer je insuline spuit, is het soms nodig extra insuline te spuiten bij een hyper.
Als een hyper steeds verergerd, kan men flauwvallen of in het ergste geval zelfs in coma raken.
Hypoglykemie:
Een hypo onstaat wanneer je een te lage bloedsuikerspiegel in je lichaam hebt <4.0mmol/L. Dit kan ook een gevolg zijn van teveel insuline spuiten, waardoor je bloedsuikerspiegel flink daalt. De symptomen die optreden bij een hypo, zijn:
Transpireren
Trillen
Hoofdpijn
Duizeligheid
Vermoeidheid
Hongerig gevoel
Slecht zicht
Wisselend humeur
Wanneer men een hypo heeft, is het van belang snel iets zoets te eten of drinken. Hierdoor zal de bloedsuikerspiegel in het lichaam snel stijgen, waardoor de symptomen zullen afnemen.
Wat is gevaarlijker?
Heb jij al een vermoeden wat gevaarlijker is? Een hyper of een hypo? Op korte termijn zijn zowel de hyper en de hypo gevaarlijk en kunnen ze levensbedreigende vormen aannemen.
Op lange termijn leiden hypers tot meer schade in het lichaam. Hierbij kun je denken aan bloedvaten die slechter worden, door de hoge gehaltes glucose. Dit kan dan weer gevolgen hebben op de conditie van het hart en ogen. Daarnaast kan het leiden tot moeilijk te genezen wonden op bijvoorbeeld de voeten, wat in het ergste geval kan leiden tot amputatie.
We bieden jou hieronder een aantal links/sites die oefenmateriaal bevatten over het hormoonstelsel. Denk je de stof te beheersen, dan kun je door naar de afsluitende toets.
Quizlet
Via deze quizlet kun je oefenen of je de organen van het hormoonstelsel kent.
Nearpod
Met behulp van deze nearpod kun je nogmaals oefenen met de anatomie van de hormoonorganen.
Diabetes Liga (2017). Leven met Diabetes Type 2. Gent: Borgerhoff & Lamberigts.
Hersenletsel-uitleg.nl (z.d.) Pijnappelklier - epifyse. Geraadpleegd op 2 november 2019, van https://www.hersenletsel-uitleg.nl/gevolgen/gevolgen-per-hersendeel/pijnappelklier-epifyse-1#01
Het arrangement MZA 1920A Team Hormoonstelsel is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
In dit arrangement wordt de anatomie en fysiologie van het hormoonstelsel behandeld. De pathologie van het hormoonstelsel komt ook aan bod, daar wordt ingezoomd op het ziektebeeld Diabetes Mellitus.
Leerniveau
MBO, Niveau 4: Middenkaderopleiding;
Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Studiebelasting
1 uur en 30 minuten
MZA 1920A Team Hormoonstelsel
nl
MZA 1920A Hormoonstelsel
2019-11-05 21:19:11
In dit arrangement wordt de anatomie en fysiologie van het hormoonstelsel behandeld. De pathologie van het hormoonstelsel komt ook aan bod, daar wordt ingezoomd op het ziektebeeld Diabetes Mellitus.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Hypothalamus
Alvleesklier
Toets - Het hormoonstelsel
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.