Start
Inleiding
Dit jaar gaan we op een aantal momenten tijdens het jaar aan de slag met literatuur en fictie. Daarvoor gebruiken we deze digitale omgeving. Je kunt hier de fictieopdrachten vinden en de bijbehorende theorie. Het is soms ook nodig om deze theorie te gebruiken voor je opdracht. Bij de theorie vind je soms ook opdrachten. Deze zullen worden ingezet tijdens de lessen. Succes!
Planning
Toetsmoment |
opdracht |
weging |
Se |
Periode 1 |
literaire mindmap |
2 |
0% |
Periode 2 |
boekverfilming + moodboard |
2 |
5% |
Periode 3 |
Slash! |
2 |
0% |
Fictieopdrachten
Fictieopdracht 1 - literaire mindmap
FICTIEOPDRACHT 1 – LITERAIRE MINDMAP T3 1920
|
Het woord ‘mindmap’ zegt veel mensen wel iets. Ook van het woord ‘literatuur’ zullen veel mensen wel eens gehoord hebben. Maar wat is het precies? Een mindmap is vooral een grafische voorstelling van iets en omdat we er een literaire mindmap van maken is het een grafische voorstelling van een gelezen boek.
Doel
Het doel van deze opdracht is dat we na één oogopslag kunnen zien hoe jouw gelezen boek in elkaar zit. Een mindmap heeft een duidelijke structuur en biedt een helder overzicht met literaire begrippen op een A3-vel. Daarnaast is het ook leuk om elkaars mindmap te bekijken! Je bent dus niet alleen maar bezig met het schrijven van een boekverslag, maar je kunt wat creatiever aan de slag. Ben je geen tekentalent? Dat is niet erg, want het gaat niet om de kwaliteit van de tekeningen, maar om waar die tekeningen voor staan.
Waaraan moet de mindmap voldoen?
1. In het midden komt de titel van je boek te staan, plus een tekening die dat boek typeert. Deze tekening past dus bij je boek.
2. Vanuit het midden teken je acht verschillende takken. Iedere tak heeft een andere kleur.
3. Ieder tak gaat over een ander onderwerp.
4. De takken die aan de rechterkant komen te staan, zijn: personages, perspectief, tijd en ruimte. De takken die aan de linkerkant komen te staan, zijn: thema, beoordeling, schrijver en eigen keuze. De volgende onderwerpen moet je dus gebruiken: personages, perspectief, tijd, ruimte, thema, beoordeling en schrijver. Dit zijn zeven onderwerpen, dus het achtste onderwerp mag je zelf bedenken. Verras ons! (denk bijvoorbeeld aan: zelfreflectie, gewonnen prijzen, etc.)
5. Je vult de takken met steekwoorden en tekeningen die bij dat onderwerp horen.
6. Zorg dat de mindmap een geheel is en wees zo creatief mogelijk, maar onthoud: uiteindelijk gaat het om de inhoud!
Zie voor tips en informatie de uitleg (theorie) op Wikiwijs!
Succes!
Voorbeelden van literaire mindmaps:
Fictieopdracht 2 - boekverfilming + moodboard
Fictieopdracht 3 - Slash!
Young Adult
In de eerste en tweede klas heb je kennisgemaakt met verschillende soorten jeugdboeken, zoals probleemboeken, historische romans en fantasieboeken. Sommige van die jeugdboeken zul je nu kinderachtig vinden, maar literatuur voor volwassenen vind je misschien nog te moeilijk. Speciaal voor jongvolwassenen zijn er Young Adult-boeken. Young Adult is geen genre, maar een leeftijdsaanduiding. Young Adultboeken worden als 15+-boeken aangeduid. In de bibliotheek krijgen deze boeken een D-etiket en staan ze in een aparte kast.
Kenmerken van een Young Adult-boek zijn:
– De hoofdpersoon is tussen de 15 en 20 jaar.
– Het verhaal gaat over iets wat jongeren meemaken en wat jongeren interesseert.
– Jongeren kunnen zich herkennen in personages die op zoek zijn naar wie of wat ze willen zijn.
Fictie & non-fictie
Verhalen, gedichten, strips, computerspellen, films en t.v. series zijn er voor je plezier, ze zijn ontspannend. Je zou ook kunnen zeggen dat fictie wordt geschreven om je te vermaken.
De verhalen, films etc. hebben altijd een amuserende doel.
Je hebt in je leven waarschijnlijk al veel verhalen gelezen of gehoord. Sommige van die verhalen zijn verzonnen, andere verhalen zijn echt gebeurd. De verhalen die verzonnen zijn, noem je fictie. Het woord fictie komt van het Engelse woord fiction, dat 'verzinsel' betekent.
Verhalen kunnen, naast je vermaken, ook iets met je doen: ze kunnen je aan het denken zetten, je diep raken, je iets leren of je helpen bij het vormen van een mening.
Waargebeurde verhalen, verhalen die echt gebeurd zijn, noem je non-fictie. Ook teksten die feitelijke informatie geven, zoals krantenartikelen, verslagen van voetbalwedstrijden, documentaires over de Tweede Wereldoorlog, biologieboeken en de atlas behoren tot de non-fictie. Deze teksten worden niet tot de literatuur gerekend, maar tot de informatieve media.
Opdracht 1: Opdracht 1
Start
Personages
De belangrijkste persoon in een verhaal is de hoofdpersoon. De andere personen zijn bijfiguren. Met de hoofdpersoon kun je het beste meeleven, omdat je weet wat hij denkt en voelt. Meestal zijn de hoofdpersonen gewone mensen, maar soms zijn het idolen of helden. Als je meeleeft met een idool of held, kun je even ontsnappen aan je eigen leven. Maar hoofdpersonen kunnen ook buitenstaanders zijn, ze kunnen gepest of gediscrimineerd worden of ergens van worden beschuldigd. Ook met hen kun je meeleven: je hebt met ze te doen en maakt je kwaad over hoe ze behandeld worden.
Een ander verschil tussen hoofdpersonen en bijfiguren is dat hoofdpersonen vaak een ontwikkeling doormaken en bijfiguren meestal niet. Hoofdpersonen veranderen door de dingen die ze meemaken, net als echte mensen. Ze worden bijvoorbeeld dapperder, eerlijker, gemener of gelukkiger. Denk maar aan het boek Oorlogswinter. Eerst is Michiel een gewone jongen van veertien jaar, maar door de dingen die hij meemaakt, wordt hij heel volwassen.
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk.
• De hoofdpersonen worden het meest uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven. Je komt veel te weten over hun gedachten en gevoelens.
• De bijfiguren worden eenvoudig beschreven. De meeste aandacht krijgt hun uiterlijk. Vaak hebben ze maar één eigenschap.
Perspectief
Een verhaal kan op verschillende manieren geschreven zijn: in de ik-vorm en in de hij/ zij-vorm. Wanneer de hoofdpersoon een ik-figuur is, dan kruip je als lezer in de huid van de ik. Daardoor leef je mee met wat de ik-figuur ziet, denkt en voelt. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een dagboek(vorm). Wanneer de hoofdpersoon geen ik-figuur is, maar aangeduid wordt met hij of zij, dan zijn er twee mogelijkheden: je leest de gedachten en belevenissen van deze ene persoon of je leest ze van alle hoofdpersonen.
Een verhaal kan vanuit verschillende perspectieven verteld worden.
• Als een verhaal in de ik-vorm is geschreven, weet je alleen van de ikpersoon wat hij ziet, denkt en voelt. Van de andere personen weet je dat niet. Er is dan sprake van een ik-perspectief.
• Een verhaal kan ook in de hij/zij-vorm zijn geschreven. Er zijn dan twee mogelijkheden:
– een personaal perspectief --> Je weet alleen van de hoofdpersoon wat hij ziet, denkt en voelt; van de bijfiguren weet je dat niet.
– een alwetende verteller --> Je weet van meerdere personages wat zij zien, denken en voelen.
Tijd
Veel verhalen zijn gemakkelijk te begrijpen doordat de schrijver steeds duidelijk aangeeft waar het verhaal zich afspeelt en doordat de schrijver de gebeurtenissen in de volgorde zet waarin ze zijn gebeurd. Dit laatste noemen we chronologische volgorde. Sommige verhalen zijn minder gemakkelijk te volgen door wisselingen van plaats en tijd.
• Als het verhaal zich opeens ergens anders afspeelt, is er sprake van een wisseling van plaats.
• Een wisseling van tijd die veel voorkomt is een tijdsprong: er wordt een paar uur, dagen, weken of jaren overgeslagen, waarna het verhaal weer verdergaat.
Wisselingen van plaats en tijd komen meestal voor aan het begin van een nieuw hoofdstuk, maar kunnen ook midden in een hoofdstuk voorkomen. Meestal kun je een wisseling van tijd en plaats dan herkennen aan een witregel.
Elk boek speelt zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis: de historische tijd.
De vertelde tijd is de tijdsduur die in het verhaal wordt beschreven. Schrijvers vatten vaak een onbelangrijke periode in enkele woorden samen. Dat heet versnelling. Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Ook kan de schrijver een gebeurtenis langzamer beschrijven dan deze in de werkelijkheid zou duren. Dat heet vertraging. De meeste schrijvers vertellen hun verhalen niet in chronologische volgorde (de volgorde waarin alles gebeurd is), maar zij spelen als het ware met de tijd. Dat kan op verschillende manieren gebeuren:
• De schrijver vertelt iets wat eerder is gebeurd. Je noemt dat een flashback, een sprong terug in de tijd.
• De schrijver vertelt iets wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Dat heet een flashforward, een sprong vooruit in de tijd.
Ruimte
Onder de ruimte verstaan we niet alleen de plaats van handeling, maar ook het weer, seizoen, verleden en toekomst. De ruimte zorgt voor sfeer en spanning.
Past de ruimte bij de handeling dan spreek je van overeenkomst tussen ruimte en handeling. Omgekeerd spreek je van contrast tussen ruimte en handeling.
Thema
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in een woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog. Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat, heb je meer woorden nodig. Je gebruikt een hele zin om het thema, de hoofdgedachte van een verhaal, weer te geven, bijvoorbeeld: ‘Het is heerlijk om verliefd te zijn, maar soms blijft liefde onbeantwoord’. Om het thema te bepalen moet je ontdekken op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben. Ook uit de afloop van het verhaal kun je soms afleiden wat het thema is. Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken. Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Denk aan toeval, haat of schuld. Ook kan een motief een hele zin of een voorwerp zijn, zoals een glas of een spiegel. Door motieven ontstaat een patroon in het verhaal. Een motto is een citaat, spreuk of dichtregel voor in het boek, waarmee de auteur vaak de bedoeling van het boek aanduidt. Lang niet alle boeken hebben een motto.
Zo bepaal je het thema van een boek:
• Stel het onderwerp vast.
• Bekijk de titel en het omslag.
• Lees het motto (als dat er is).
• Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden; zoek dus de motieven.
• Lees nogmaals de afloop van het verhaal.
Beoordeling
Welke boeken je graag leest, is niet alleen een kwestie van smaak, maar ook een kwestie van leeservaring. Hoe meer je leest, hoe meer eisen je aan een boek stelt. Je smaak ontwikkelt zich dus. Om uit te leggen wat jouw smaak is, kun je bijvoorbeeld iets zeggen over het genre of het onderwerp, de realiteit of fantasie, over spanning, over de tijd waarin en de ruimte waar het verhaal zich afspeelt, de personages en of het verhaal in de ik-vorm of in de hij/ zij-vorm is geschreven. Door middel van een voorbeeld uit het boek kun je je smaak verduidelijken. Wat jij van een verhaal vindt, is persoonlijk, want iedereen kan een andere mening over hetzelfde boek hebben.
Of je een boek wel of niet leuk vindt, hangt soms af van de manier waarop het geschreven is. De manier waarop een boek geschreven is, noem je de stijl. Als je iets wilt zeggen over de stijl van een schrijver, let je op:
– zinslengte: gebruikt de schrijver vooral korte of vooral lange zinnen?
– het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden
– het gebruikmaken van beschrijvingen
– het gebruik van de directe rede (dialogen)
– het taalgebruik: is het heel modern met veel spreektaal of juist een beetje ouderwets?
– stijlmiddelen, zoals: overdrijving, eufemismen en herhaling
Als je een boek wilt beoordelen, is het de bedoeling dat je je mening geeft en deze met argumenten ondersteunt. Als argumenten gebruik je voorbeelden uit het boek. Je kunt een boek op veel aspecten beoordelen, zoals het onderwerp, de gebeurtenissen, de personen, de opbouw en het taalgebruik. Bij elk aspect kun je beoordelingswoorden gebruiken. Formuleer je beoordeling zó dat iemand die het boek niet gelezen heeft direct denkt: ja, dat is iets voor mij, of: nee, daar begin ik niet aan. Een beoordeling is altijd subjectief: de ene lezer houdt bijvoorbeeld meer van realistische verhalen, terwijl de ander liever sciencefiction leest. Overzicht van beoordelingswoorden (natuurlijk mag je ook tegengestelde woorden of heel andere woorden gebruiken):
onderwerp/gebeurtenissen |
grappig
herkenbaar
interessant
langdradig
leerzaam
|
ontroerend
origineel
realistisch
spannend
voorspelbaar
|
personen |
geloofwaardig
herkenbaar
ik-perspectief
|
hij/zij-perspectief
realistisch
verrassend
|
opbouw |
chronologisch
direct meeslepend
ingewikkeld
|
open einde
veel hoofdstukken
verwarrend
|
taalgebruik |
beschrijvend
kinderachtig
met emotie
|
moeilijk
origineel
veel dialoog
|