Tijd

Veel verhalen zijn gemakkelijk te begrijpen doordat de schrijver steeds duidelijk aangeeft waar het verhaal zich afspeelt en doordat de schrijver de gebeurtenissen in de volgorde zet waarin ze zijn gebeurd. Dit laatste noemen we chronologische volgorde. Sommige verhalen zijn minder gemakkelijk te volgen door wisselingen van plaats en tijd.

• Als het verhaal zich opeens ergens anders afspeelt, is er sprake van een wisseling van plaats.

• Een wisseling van tijd die veel voorkomt is een tijdsprong: er wordt een paar uur, dagen, weken of jaren overgeslagen, waarna het verhaal weer verdergaat.

 

Wisselingen van plaats en tijd komen meestal voor aan het begin van een nieuw hoofdstuk, maar kunnen ook midden in een hoofdstuk voorkomen. Meestal kun je een wisseling van tijd en plaats dan herkennen aan een witregel.

 

Elk boek speelt zich af in een bepaalde periode van de geschiedenis: de historische tijd.

De vertelde tijd is de tijdsduur die in het verhaal wordt beschreven. Schrijvers vatten vaak een onbelangrijke periode in enkele woorden samen. Dat heet versnelling. Met een tijdsprong slaat de schrijver een stuk tijd over. Ook kan de schrijver een gebeurtenis langzamer beschrijven dan deze in de werkelijkheid zou duren. Dat heet vertraging. De meeste schrijvers vertellen hun verhalen niet in chronologische volgorde (de volgorde waarin alles gebeurd is), maar zij spelen als het ware met de tijd. Dat kan op verschillende manieren gebeuren:

• De schrijver vertelt iets wat eerder is gebeurd. Je noemt dat een flashback, een sprong terug in de tijd.

• De schrijver vertelt iets wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. Dat heet een flashforward, een sprong vooruit in de tijd.