Extra Nederlands - Cursus Leesvaardigheid

Extra Nederlands - Cursus Leesvaardigheid

Les 1

Leerdoel van deze les:
Je weet wat Extra Nederlands is;
Je voorkennis over de begrippen is geactiveerd.

Lesdoelen:
Je weet hoe deze wikiwijs werkt en waar je deze vinden kunt;

Je hebt jezelf aangemeld in de classroom die bij deze les hoort;
Je hebt een Googledocument aangemaakt die je gebruikt voor Extra Nederlands;

Je hebt zelf een woordwolk gemaakt en deze in het Googledocument geplakt.

  • Voorstellen;
  • Uitleg: wat is Extra Nederlands;
  • Werken aan de opdracht: maak een woordwolk;
  • Afronding les.

 

1.1 Opdracht

Woordwolk begrippen leescursus
Woordwolk begrippen leescursus

Maak zelf een woordwolk.

Dit doe je door alle begrippen die je vindt in het voorbeeld, over te nemen in jouw eigen woordwolk.
Je doet dit via
https://www.woordwolk.nl/

 

De woordwolk die je gemaakt hebt, plak je in het Googledocument dat je gebruikt voor deze cursus.

 

Afronding les 1

Je weet wat Extra Nederlands is;
Je voorkennis over de begrippen is geactiveerd.

Je weet hoe deze wikiwijs werkt en waar je deze vinden kunt;
Je hebt jezelf aangemeld in de classroom die bij deze les hoort;
Je hebt een Googledocument aangemaakt die je gebruikt voor Extra Nederlands;

Je hebt een woordwolk gemaakt en deze in het Googledocument geplakt.

Les 2 Structuur van een tekst

Leerdoelen van deze les:
Je weet wat een alinea, witregel, titel, inleiding, slot, afbeelding/illustratie, tussenkopje, bijschrift & bron is.

2.1 Titel

De titel van een tekst vertelt in het kort waar een tekst over gaat. Een titel valt op, bijvoorbeeld door vetgedrukte of grotere letters.

Voorbeeld van een titel
Voorbeeld van een titel

2.2 Alinea

Een alinea is een stukje van een tekst. Een ander woord voor alinea is tekstblok. Tussen alinea’s staat vaak een lege regel. Dat noem je een witregel.

 

Elke alinea heeft een eigen onderwerp. Dat noem je een deelonderwerp. Alle alinea’s samen, vormen de tekst in z’n geheel.  

 

2.3 Voorbeeldtekst

Voorbeeldtekst met titel en drie alinea's:


Verstappen achtste in GP Italië

Max Verstappen is zondag na een inhaalrace als achtste geëindigd in de Grand Prix van Italië. De winst was op het circuit van Monza voor Charles Leclerc, die vanaf poleposition was vertrokken en Ferrari de eerste thuiszege sinds 2010 bezorgde.

Verstappen begon de race vanaf de negentiende en voorlaatste startplek door een gridstraf vanwege een motorwissel. De Nederlander startte slecht, maar werkte zich aardig op en eindigde op plek acht.

In de strijd om de zege gaven Leclerc en wereldkampioen Lewis Hamilton de wedstrijd kleur. Hamilton zette continu druk, maar kon de Ferrari-rijder niet van zijn tweede zege op rij afhouden en werd na een foutje nog gepasseerd door Mercedes-teamgenoot Valtteri Bottas.

 

2.4 Bron

Een bron vertelt je wie een tekst heeft geschreven of waar de tekst vandaan komt. De bron staat boven of onder de tekst.

Soms staat er onder een tekst ‘Naar: www.nu.nl’ of ‘Uit: De Telegraaf’. Op die manier wordt de bron dus ook vermeld. De bron kan je verschillende dingen vertellen:  

  • Wie de schrijver is;  
  • Uit welk blad of boek, of van welke website de tekst komt;  
  • Wanneer de tekst is geschreven.  

Voorbeeld:  www.nu.nl, de Volkskrant, Kidsweek.  

2.5 Tussenkopje

Een tussenkopje is een titel voor één of meer alinea’s. een tussenkop vertelt je iets over de inhoud van deze alinea’s.  

Voorbeeld:  

150 jaar

Het is maandag precies 150 jaar geleden dat de slavernij werd afgeschaft in de Nederlandse koloniën. Op 1 juli 1863 werden 47 duizend slaven vrijgemaakt in Suriname en op de Antillen.  Zij werkten vooral op plantages waar suiker, koffie, cacao en katoen werden geproduceerd voor de wereldhandel. Met 21 kanonschoten werd hun vrijheid aangekondigd.  

2.6 Afbeelding

Een afbeelding (of illustratie) bij een tekst kan een foto of een tekening zijn. Een afbeelding bij een tekst gaat over het onderwerp van die tekst.  

Een bijschrift is een korte zin of een woord onder een afbeelding. Een bijschrift verduidelijkt de afbeelding, maar kan ook iets zeggen over de inhoud van een tekst. Een bijschrift kan serieus of juist grappig zijn.

Koning Willem Alexander overweegt baard
Koning Willem Alexander overweegt baard

2.7 Opdracht

Download het werkblad bij les 2 en print het.

Opdracht 1: Lees tekst 1 en zet de juiste woorden in de vakken naast de tekst.  Let op: sommige woorden komen vaker dan 1 keer voor.

Opdracht 2: Bekijk de foto’s en omcirkel bij elk bijschrift de letter van de foto die erbij hoort. Leg uit waarom volgens jou het bijschrift bij de foto hoort.

Opdracht 3: Bekijk de foto’s. bedenk bij elke foto een bijschrift. Schrijf het bijschrift onder de foto.

Opdracht 4: Leg de genoemde woorden uit.  

Afronding les 2

Je weet wat een alinea, witregel, titel, inleiding, slot, afbeelding/illustratie, tussenkopje, bijschrift & bron is.

Les 3 Orienterend lezen en voorkennis activeren

Leerdoelen van deze les:
Je weet wat oriënterend lezen is. 
Je weet hoe je voorkennis activeert.

3.1 Oriënterend lezen

Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen. Eén van deze manieren noem je oriënterend lezen. Oriënteren wil zeggen dat je de tekst ‘scant’. Je probeert erachter te komen wat voor tekst je voor je hebt. oriënterend lezen doe je aan de hand van een stappenplan.  

Stap 1: Kijk naar de tekst. Let daarbij op de volgende onderdelen: titel, tussenkopjes, alinea’s, afbeeldingen, bijschriften, opvallend gedrukte woorden en de bron.

Stap 2: Lees de inleiding van de tekst.

Stap 3: Stel de vraag: waar gaat deze tekst over?

3.2 Voorkennis activeren

Voordat je een tekst helemaal leest, is het handig om je voorkennis te activeren. Dit doe je nadat je een tekst oriënterend hebt gelezen. Je weet dan wat het onderwerp van de tekst is en kunt vervolgens gaan bedenken: wat weet ik allemaal over dit onderwerp. Op deze manier activeer je de kennis die je al hebt over het onderwerp en kun je al een beetje voorspellen waar de tekst over gaat. Dit helpt je om de tekst beter te begrijpen. 

3.3.1 Opdracht

Lees de tekst hieronder oriënterend en maak daarna de vragen bij de tekst. Noteer de vragen in het google document dat je gebruikt voor deze lessen.

 

Vragen bij tekst "Doe eens lief!"

  1. De tekst die je gaat lezen heeft de titel Doe eens lief! Waaraan denk je bij deze titel?
  2. Bij de tekst staan twee plaatjes. Bekijk ze. Waaraan denk je bij deze plaatjes?

  3. De tekst heeft drie kopjes. Waar denk je aan bij deze kopjes? Wat weet je er al van? Schrijf per kopje waar je aan denkt en wat je er al van weet.

  4. Maak nu een voorspelling van waar de tekst over gaat.

  5. Wat is het onderwerp van de tekst?

  6. Wat zal deze tekst je vertellen over het onderwerp?

  7. Lees de tekst nu helemaal en beantwoord de laatste vraag: klopte je voorspelling?

3.3.2 Opdracht

Lees de tekst hieronder oriënterend en maak daarna de vragen bij de tekst. Noteer de vragen in het google document dat je gebruikt voor deze lessen.

Vragen bij tekst "Bosbranden in het Amazonegebied"

  1. De tekst die je gaat lezen heeft de titel Bosbranden in het Amazonegebied. Waaraan denk je bij deze titel?
  2. Bij de tekst staan twee plaatjes. Bekijk ze. Waaraan denk je bij deze plaatjes?

  3. De tekst heeft vier kopjes. Waar denk je aan bij deze kopjes? Wat weet je er al van? Schrijf per kopje waar je aan denkt en wat je er al van weet.

  4. Maak nu een voorspellingvan waar de tekst over gaat.

  5. Wat is het onderwerpvan de tekst?

  6. Wat zal deze tekst je vertellen over het onderwerp?

  7. Lees de tekst nu helemaal en beantwoord de laatste vraag: klopte je voorspelling?

Afronding les 3

Je weet hoe je een tekst oriënterend moet lezen en hoe je je voorkennis het beste kunt activeren.

Les 4 Inleiding, middenstuk/kern en slot

Leerdoel van dit les:
Je kunt in een eenvoudige tekst de inleiding, het middenstuk en het slot herkennen.
Je weet welke verschillende soorten inleidingen er zijn.
Je weet welke verschillende soorten slotalinea's er zijn.

 

LET OP! Schrijf in je agenda: voor de volgende les moet je een tekst meenemen die bv. over je hobby gaat. Deze tekst knip je uit een tijdschrift of uit de krant. Teksten die je van internet haalt, zijn niet geschikt.
De tekst bestaat ten minste uit drie alinea's.

4.1.1 Inleiding, middenstuk/kern, slot

Een tekst heeft altijd een vaste indeling.

Een tekst bestaat uit 3 delen:
- Een inleiding;
- Een middenstuk of een kern;
- Een slot.

 

4.1.2 Inleiding

De inleiding van een tekst vertelt in het kort waar een tekst over gaat. Vaak gebruikt de schrijver de inleiding om je nieuwsgierig te maken naar de rest van de tekst.

Er zijn verschillende manieren waarop een schrijver een tekst kan beginnen:
1. De schrijver begint de tekst met een voorbeeld van het probleem dat hij in de tekst bespreekt;
2. De schrijver begint de tekst met een vraag (of meerdere vragen) die hij in de tekst probeert te beantwoorden;
3. De schrijver begint de tekst met een grappig verhaaltje (ook wel een anekdote genoemd);
4. De schrijver begint de tekst met algemene informatie over het onderwerp;
5. De schrijver begint de tekst met een samenvatting van de gehele tekst.

 

4.1.3 Middenstuk

In het middenstuk van een tekst vind je de belangrijkste informatie van een tekst. Je noemt dit ook wel de kern van een tekst. Soms staat de kern van een tekst in één alinea. Als het een lange tekst is, wordt de informatie verdeeld over meerdere alinea’s. Als je van elke alinea de eerste en de laatste zin achter elkaar opschrijft, krijg je een goed beeld waar de tekst over gaat.

4.1.4 Slot

Het slot van een tekst is het einde van een tekst.

Er zijn verschillende manieren waarop een schrijver een tekst kan afsluiten:
1. De schrijver eindigt een tekst met het geven van een mening;
2. De schrijver eindigt een tekst met een samenvatting van het geheel;
3. De schrijver eindigt een tekst met het geven van een advies.

4.2 Opdracht

4.3 Opdracht

4.4 Opdracht

Opdracht 3:
Deze opdracht maak je in het Googledocument dat je eerder gebruikt hebt voor deze lessen.

Schrijf nu zelf een korte inleiding en een slot. Je mag zelf kiezen wat voor soort inleiding je gaat schrijven (voorbeeld, vraag, grappig verhaaltje, algemene informatie of samenvatting) en je mag ook zelf weten wat voor slot je gaat schrijven (met een mening, samenvatting of advies). Van je docent krijg je het onderwerp van de tekst waarvoor jij alleen de inleiding en het slot gaat schrijven.

Je schrijft je inleiding en slot in het document dat je de vorige les in classroom hebt aangemaakt.

Ideeen voor het schrijven van een inleiding en een slot:
Kies een tekst die gaat over

- de actualiteit;

- sport;

- muziek;

- je hobby;

- een ander geniaal idee.

Zoek op internet naar ideeën en inhoud voor je tekst. Let op: je moet de teksten helemaal zelf schrijven.

Afronding les 4

Je kunt/weet nu:
- in een eenvoudige tekst de inleiding, het middenstuk en het slot herkennen.
- welke verschillende soorten inleidingen er zijn.
- welke verschillende soorten slotalinea's er zijn.

Les 5 Leesstrategieen

Leerdoelen van deze les:
Je weet wat leesstrategieen zijn en hoe je hier mee werken kunt.
Je weet wat oriënterend lezen is.

 

Je hebt voor deze les een tekst nodig die je zelf meegenomen hebt. Deze tekst gaat over je hobby.

Als je klaar bent met de opdracht, ga je aan het werk met de opdracht die staat bij EXTRA -> Toetsvoorbereiding/samenvatting

5.1 Orienterend lezen

Je kunt een tekst op verschillende manieren lezen. Eén van deze manieren noem je oriënterend lezen. Oriënteren wil zeggen dat je de tekst 'scant'. Je probeert erachter te komen wat voor tekst je voor je hebt.

Oriënterend lezen doe je aan de hand van een stappenplan.
 

5.2 Stappenplan oriënterend lezen

Stap 1) Kijk naar de tekst. Let daarbij op de volgende onderdelen: titel, tussenkopjes, alinea's, afbeeldingen, bijschriften, opvallend gedrukte woorden en de bron.

Stap 2) Lees de inleiding van de tekst en de eerste zin van iedere alinea.

Stap 3) Stel de vraag: waar gaat deze tekst over?

5.3 Opdracht

Deze opdracht maak je in het Googledocument dat je eerder gebruikt hebt voor deze lessen.

Beantwoord bij de tekst over jouw hobby onderstaande vragen.
- Je beantwoord de vragen in het Googledocument dat je al eerder gebruikt hebt voor deze lessen. Je kunt de vragen ook in het document kopieeren.-

Zet boven je tekst: Vragen bij opdracht 1 van les 5.


Vraag 5.1. Wat is de titel van de tekst?
Vraag 5.2. Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?
Vraag 5.3. Hoeveel tussenkopjes heeft de tekst?
Vraag 5.4. Met welk soort inleiding begint de schrijver de tekst?
A. Een voorbeeld
B. Een actuele gebeurtenis
C. Een grappige verhaaltje (een anekdote)
D. Algemene informatie
E. Een samenvatting
Vraag 5.5. Leg je antwoord bij vraag 5.4 uit.
Vraag 5.6. Schrijf van elke alinea in de tekst de 1e en de laatste zin op.
Als je met 5.6 klaar bent, kun je de volgende  vraag beantwoorden.
Vraag 5.7. Geven deze zinnen een goede samenvatting van de tekst? Leg je antwoord uit.
Vraag 5.8. Noteer wat er in het slot van de tekst verteld wordt.
Vraag 5.9. Wat is de bron van de tekst?
Vraag 5.10. Zoek op internet een passende foto bij je artikel. Deze kopieer je in het google document.
Vraag 5.11. Bedenk een passend bijschrift bij de foto.

 

 

Afronding les 5

Je weet wat leesstrategieen zijn en hoe je hier mee werken kunt.
Je weet wat oriënterend lezen is.

Les 6 Leesstrategieen - vervolg

Leerdoelen van deze les:
Je weet wat zoekend lezen is.

Je kunt werken met de woordhulp.

6.1 Zoekend lezen

Een nieuwe leesstrategie is zoekend lezen: Soms hoef je een tekst niet helemaal te lezen, omdat je op zoek bent naar bepaalde informatie. Die manier van lezen heet zoekend lezen.


Om zo snel mogelijk te kunnen zoeken is het belangrijk dat je weet:
•    Wat je wilt opzoeken;
•    Waar je dat kunt opzoeken (de bron);
•    Hoe die bron is opgebouwd (alfabetisch?).

Zoekend lezen gebruik je bijvoorbeeld als je de betekenis van een woord niet kent. Een geschikte bron is dan het woordenboek. Je kunt een moeilijk woord ook via internet opzoeken. Verder is een atlas een bron om plaatsnamen, landen, rivieren enz te vinden. Een website kun je vinden door zoektermen in te voeren in een zoekmachine zoals Google.

6.2 Tijdens het lezen

Lees de tekst.
-    Onderstreep belangrijke woorden en signaalwoorden. Let op tekstverbanden.
-    Maak aantekeningen en/of een schema. Heb je een goed beeld van de tekst?
-    Stel vragen over het belangrijkste van de tekst: wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe?

Begrijp je nog wat je leest? Wat doe je als je iets niet begrijpt?
•    Je begrijpt een woord niet > gebruik de woordhulp (zie volgende leertekst)
•    Je begrijpt een klein stukje tekst niet > lees het moeilijke stukje nog een keer.

6.3 Opdrachten

Voor je de vragen gaat maken, heb je eerst de leertekst over zoekend lezen en leesstrategieën gelezen. Hierna ga je de vragen beantwoorden.

Deze opdracht maak je door de vragen te beantwoorden ín deze wikiwijs.

Oefening:Opdracht 6.3.1

Oefening:Opdracht 6.3.2

6.4 De woordhulp

Woordhulp
Je ziet een woord dat je niet begrijpt. Je wil weten wat het woord betekent. Wat kun je doen?

1.    Lees een stukje terug of verder.
-    Daar staat soms een woord dat ongeveer hetzelfde betekent;
-    Daar staat soms een woord dat het tegenovergestelde betekent;
-    Daar staat soms uitgelegd wat het woord betekent.

2.    Kijk naar de illustratie bij de tekst. Misschien heeft het plaatje iets met het woord te maken.
3.    Kijk naar het woord. Soms ken je al een stukje van het woord.
4.    Soms kom je zelf niet achter de betekenis. Vraag het dan aan iemand anders of zoek het op in een woordenboek.

Lees de zin opnieuw met de gevonden betekenis. Controleer of het klopt in de tekst.
 

6.5 Opdracht

Lees de tekst. Beantwoord na het lezen van de tekst de vragen.  
De vragen maak je in het Googledocument dat je eerder gebruikt hebt voor deze lessenserie.

Deze tekst komt uit 1731.

Kobus en Agnietje
Na den eersten aanval van onze hupschen werkgast op ’t onbedreeve hart van ’t zoete Agnietje, twijfel ik niet of hij zou den volgende Zondag niet missen zyn uiterstebest te doen, om de kans weer te wagen. Hier in bedroog ik my niet, en ’s agtermiddags na ‘tuitgaan van de kerk, zag ik hem zinlyk uitgedost, en ’t hairtje netjes gepoedert, ’t geen hem een heel ander manspersoon deed lyken, met een langzamen tred aankomen. Dog de arme vryer wendde vergeefsche moeite aan. De deur en de vensters bleven by Agnietjes gesloten. ‘t Geen hem, wanneer hy voor de derde reis ’t huis voorby spanseerde, met de uiterste verslagenheid zyne oogen na den Hemel deed heffen, als of hy aldaar over Agnietjes ongevoeligheid en wreedheid, klagtig wou vallen.
Uit:Justus van Effen, Kobus en Agnietje, 1731

 

Vraag 1. Waar gaat tekst 1 over?

Vraag 2.Weet jij de betekenis van de volgende woorden?
Bedenk de betekenis.
hupschen:
werkgast:
onbedreeve:
’s agtermiddags:
zinlyk uitgedost:
dog:
reis:
spanseerde:
klagtig vallen:

Afronding les 6

Je weet wat zoekend lezen is.
Je kunt werken met de woordhulp.

Les 7 Slot

7.1 Dit was de leescursus!

Dit was de leescursus! De leescursus heeft je als het goed is geholpen met inzicht in leesvaardigheid. Hoe ga je met een tekst om? Hoe kun je 'handig' lezen? Waar moet je op letten als je een grotere tekst moet lezen.
Misschien wist je al veel van leesvaardigheid en heb je de kans gehad om alles te herhalen. Misschien was sommige lesstof nieuw voor je.  

Je krijgt binnenkort een toets over de inhoud van de leescursus. Deze toets moet je thuis voorbereiden. Je kennis van de begrippen wordt getoetst en je krijgt een tekst waar je vragen over krijgt.

Je kunt de begrippen leren. De tekst kun je niet voorbereiden, want je weet niet van te voren welke tekst je krijgt.


Hoe kun je de toets voorbereiden? Er zijn verschillende manieren hoe je dit aan kunt pakken. Doe het vooral op je eigen manier. Hier zijn wel een aantal tips die je kunnen helpen

1) Lees deze hele wikiwijs goed door;
2) Lees het Googledocument met de opdrachten door. Welke opdrachten kon je goed maken? Welke vond je moeilijk? Vraag hulp van een klasgenoot of bij de docent als dat nodig is;
3) Maak en leer de vragen die je kunt vinden bij Extra > Toetsvoorbereiding;
4) Leer de woordenlijst en betekenissen bij les 7 uit je hoofd;
5) Zorg dat je de verschillende rijtjes weet die in de cursus behandeld zijn, zoals inleiding - middenstuk/kern - slot, en de verschillende manieren hoe een schrijver een tekst kan beginnen.

Heel veel succes!

7.2 Woordenlijst

Dit is de woordenlijst met alle begrippen die besproken zijn in de leescursus. De betekenis staat er niet bij. Je kunt deze zelf opzoeken in deze wikiwijs.

afbeelding
alfabetisch
alinea
anekdote
bijschrift
bron
Googledocument
illustratie
inleiding
kern
leesstrategieën
middenstuk
oriënterend lezen
samenvatting
scannen van een tekst
slot
structuur
titel
tussenkopje
voorkennis activeren
voorspelling over een tekst
witregel
woordenboek
woordhulp
woordwolk
zoekend lezen
zoekmachine

Extra - Toetsvoorbereiding / samenvatting

Extra > Uitleg

Deze opdracht maak je in het Googledocument dat je eerder gebruikt hebt voor deze lessenserie.


DOEL: Aan de hand van vragen maak je zelf een samenvatting van de theorie van de leescursus. Als je dit gedaan hebt, heb je de theorie van de cursus herhaald. Op die manier weet je precies wat je geleerd hebt tijdens de cursus. Ook heb je de theorie nodig voor de toets.

Je neemt de vragen over in het Googledocument dat je hebt gebruikt voor deze lessen. Dit doe je door de vragen te kopieëren en te plakken in het Googledocument -> Ctrl + C / Ctrl + V.

 

Vragen bij Les 1

Opdracht bij les 1:

Neem de begrippen uit de Wordle over. Je hoeft de begrippen nog niet uit te leggen.

Je kunt ook de Wordle uit les 1 kopieëren en plakken in jouw google document. 

Vragen bij Les 2

Vraag bij les 2: 

Neem onderstaande begrippen over en geef uitleg bij de begrippen. Doe dit in je eigen woorden. Per begrip schrijf je een complete zin.

Alinea, witregel, titel, inleiding, slot, afbeelding/illustratie, tussenkopje, bijschrift & bron.

Vragen bij Les 3

Vragen bij les 3:

3a) Leg in je eigen woorden uit wat oriënterend lezen is.
3b) Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe je dit aanpakt.
 

3c) Leg in je eigen woorden uit wat voorkennis activeren is. 
3d) Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe je dit aanpakt.

Vragen bij Les 4

Vragen bij les 4: 

Onderstaande vragen leg je uit in je eigen woorden. 

4a) Schrijf op uit welke vaste onderdelen een tekst meestal bestaat.

 

4b) Geef vijf verschillende manieren aan hoe een schrijver een tekst kan beginnen

 

4c) Wat vind je in het middenstuk van een tekst?


4d) Geef drie verschillende manieren hoe een schrijver een tekst kan afsluiten

Vragen bij Les 5

Vragen bij les 5.
Leg in je eigen woorden uit hoe het stappenplan van oriënterend lezen werkt.

Tijdens het lezen
Lees de tekst.
-    Onderstreep belangrijke woorden en signaalwoorden. Let op tekstverbanden.
-    Maak aantekeningen en/of een schema. Heb je een goed beeld van de tekst?
-    Stel vragen over het belangrijkste van de tekst: wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe?

Begrijp je nog wat je leest? Wat doe je als je iets niet begrijpt?
•    Je begrijpt een woord niet > gebruik de woordhulp (zie volgende leertekst)
•    Je begrijpt een klein stukje tekst niet > lees het moeilijke stukje nog een keer.

Vragen bij Les 6

Vragen bij les 6.
Je geeft uitleg in je eigen woorden.
6.1 Wat is zoekend lezen?
6.2 Wat kun je volgens deze cursus tijdens het lezen doen met een tekst die je bijvoorbeeld moet lezen voor een schoolopdracht?
6.3 Leg uit hoe de woordhulp werkt.

TOETS

  • Het arrangement Extra Nederlands - Cursus Leesvaardigheid is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Fenna Koopman
    Laatst gewijzigd
    2020-01-23 11:23:30
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur 0 minuten
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Soorten inleidingen

    Soorten slotalinea's

    Opdracht 6.3.1

    Opdracht 6.3.2

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.