Dat geld en economie met elkaar te maken hebben, heb je ook al in het eerste thema gezien.
Ik dit thema wordt dat nog veel duidelijker.
Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt bijvoorbeeld munten en bankbiljetten en je hebt geld op je bankrekening.
Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.
De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Duurder of goedkoper'.
Je onderzoekt waarom de prijzen van sommige producten stijgen en waarom de prijzen van andere producten juist dalen.
Je onderzoek sluit je af met het schrijven van een kort artikel over redenen van prijsveranderingen.
Naast de eindopdracht vind je in de afsluiting een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en reflectievragen.
Genoeg te doen. Aan de slag.
Leerdoelen
Aan het eind van het thema kan ik:
uitleggen wat chartaal geld en wat giraal geld is, en kan ik voorbeelden van beide soorten geld noemen.
de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven en aangeven wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
de begrippen prijscompensatie en reëleloonsverhoging omschrijven.
het verschil noemen tussen gebondenkoopkracht en vrijekoopkracht.
de drie functiesvangeld onderscheiden.
omschrijven wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
een aantal activiteiten van een bank noemen.
1. Geld
Vooraf
Als een Italiaanse koopman in de 13de eeuw wol kocht op de markt in Brugge, dan werden de gouden munten waarmee hij betaalde gewogen.
Wat denk jij?
Waarom werden de munten gewogen?
Waarom worden de munten tegenwoordig niet meer gewogen?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
uitleggen waarom munten en bankbiljetten in omloop zijn gebracht.
met een voorbeeld uitleggen wat het verschil tussen chartaal geld en giraal geld is.
toelichten dat er in Nederland voor 2002 nog met de gulden werd betaald.
Stap 1: Munten en bankbiljetten
Om het kopen en verkopen van producten beter te laten verlopen, zijn er munten en bankbiljetten in omloop gebracht.
Van de eerste munten was de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt was, gelijk aan het bedrag dat op de munt stond. Van de munten die we nu gebruiken, is de materiaalwaarde lager dan het bedrag dat op de munt staat afgebeeld.
Ook bij bankbiljetten geldt dat de waarde van het papier waarvan het biljet gemaakt is lager is dan het bedrag dat op het bankbiljet gedrukt staat.
De muntstukken van 1, 2 en 5 eurocent zijn roodachtig van kleur; ze zijn van staal met een laagje koper. De munstukken van 10, 20 en 50 eurocent zijn geelachtig en bevatten vooral koper en een beetje aluminium, zink en tin.
Waarom denk je dat de munstukken van 1, 2 en 5 eurocent niet helemaal van koper zijn?
Stap 2: Eurolanden
In 2002 is in elf Europese landen de euro als betaalmiddel ingevoerd. 'Oude' muntstukken konden bij de banken worden omgewisseld voor euro's. In die elf landen zijn toen zo'n 50 miljard 'oude' muntstukken uit roulatie genomen.
Zoek van vier eurolanden de naam van de muntsoort op die uit roulatie is genomen.
De metaalwaarde van de 50 miljard 'oude' munten is becijferd op 1 miljard euro.
Is de metaalwaarde van de munten kleiner, gelijk of groter dan de omruilwaarde van de munten? Leg je antwoord uit.
Alle landen die meedoen met de euro hebben euromunten en euro-bankbiljetten van dezelfde waarde. De euro-bankbiljetten zien er overal hetzelfde uit. Van de munten is één zijde in alle landen gelijk; de andere zijde is bestemd voor een nationaal symbool. Je kunt met alle bankbiljetten en munten in alle landen die meedoen met de euro betalen.
Wat is het nationale symbool op de Nederlandse euromunten?
Schrijf van drie eurolanden het nationale kenmerk op dat op de munten staat.
Kun je in Portugal met Nederlandse euromunten betalen?
Stap 3: Chartaal en giraal geld
Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.
Heb jij een rekening bij een bank?
Is het geld dat op die rekening staat giraal of chartaal geld?
Wat denk je, is de totale waarde van het chartale geld groter of kleiner dan de totale waarde van het girale geld? Leg je antwoord uit.
Uit de krant: Gemiddeld betaald bedrag met de pinpas daalt
Gemiddeld pinden consumenten per betaling € 34,22. In 2008 was dat nog
€ 44,61. In het 2002 lag dat gemiddelde nog boven de € 47,-. Mensen pinnen dus steeds kleinere bedragen. Winkeliers zijn daar blij mee, want het draagt bij aan de veiligheid.
Is betalen met de pinpas giraal of chartaal betalen?
Waardoor is het gemiddeld bedrag dat met de pinpas wordt betaald gedaald?
Bedenk een reden waarom contant betalen voor winkeliers gevaarlijker is dan betalen met een pinpas.
Stap 4: Pinnen
Om te kunnen 'pinnen' moet je een pinpas en een pincode hebben.
Als je in een winkel met je pinpas betaalt, verandert dan de hoeveelheid giraal geld of de hoeveelheid chartaal geld? Leg je antwoord uit.
Een pincode bestaat meestal uit vier cijfers.
Een grote bank heeft wel een miljoen pashouders.
Heeft iedere pashouder een unieke code? Leg je antwoord uit.
Onderstaande videoclip was een item in het NOS jounraal. Bekijk de clip.
Is het ondertussen mogelijk om met je mobieltje te betalen?
Stap 5: Toets Geld
De opdracht sluit je af met een toets.
De toets bestaat uit negen vragen.
Zorg dat je alle vragen goed beantwoord.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In het jaar 1325 laat Jan III van Brabant de eerste gulden maken. De eerste gulden is van goud en lijkt op de Italiaanse munten die in Florence werden gemaakt. De gulden werd daarom ook wel florijn genoemd.
In 1542 laat Karel V de zilveren Karolus-gulden slaan. De gulden is twintig stuivers waard. Voor het eerst staat de regerend vorst op de munt.
In 1814 wordt De Nederlandsche Bank opgericht. Het eerste bankbiljet wordt gedrukt; het is een bankbiljet van duizend euro. Twee jaar later, in 1816, wordt de cent ingevoerd. Afgesproken wordt dat de gulden honderd centen waard is.
Vanaf 1968 is de gulden niet meer van zilver; de guldens worden vanaf dat jaar van nikkel gemaakt.
In het jaar 2002 verdwijnt de gulden: de gulden wordt vervangen door de euro.
Hoeveel jaar is de gulden in Nederland gebruikt als betaalmiddel?
Waarom gebruikten we het f-teken voor de gulden?
Wie was de laatste vorstin die stond afgebeeld op de gulden?
Waarom, denk je, heeft men in 1968 besloten de gulden niet meer van zilver, maar van nikkel te maken?
2. Wat is het geld waard?
Vooraf
Lees het stukje uit de krant hiernaast.
Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.
Wat denk jij?
Kun je naar aanleiding van het krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
de definitie geven van de begrippen koopkracht en inflatie.
uitleggen wat de begrippen koopkracht en inflatie met elkaar te maken hebben.
twee oorzaken van inflatie noemen.
uitleggen wat bedoeld wordt met prijscompensatie en een reële loonsverhoging.
uitleggen dat je koopkracht kunt onderverdelen in gebonden koopkracht en vrije koopkracht.
Stap 1: Koopkracht en inflatie
Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Een bedrijf heeft veel verschillende kosten.
Voorbeelden van bedrijfskosten zijn personeelskosten, energiekosten, huisvestingskosten, reclamekosten, materiaalkosten.
Om welke soort kosten gaat het in de volgende gevallen?
De rekening van het gasbedrijf bedraagt € 200,- per maand.
Als je hier komt werken, krijg je een auto van de zaak.
Ons bedrijf is sponsor van de plaatselijke voetbalvereniging.
Het magazijn wordt voor € 10.000,- verbouwd.
Voor het produceren van de deuren is voor € 500,- aan hout gebruikt.
Inflatie als gevolg van hogere kosten noem je kosteninflatie.
Leg uit waarom een verhoging van de kosten vaak zal leiden tot een hogere verkoopprijs.
Stap 3: Bestedingsinflatie
De vraag en het aanbod van producten hebben invloed op de prijs van een product. Hieronder zie je negen verschillende mogelijkheden. Geef per mogelijkheid aan wat het gevolg is voor de prijs van het product. Als je niet weet wat het gevolg is, zet dan een vraagteken bij de prijs.
vraag naar het product
aanbod van het product
prijs van het product
1
blijft gelijk
blijft gelijk
...............
2
blijft gelijk
stijgt
...............
3
blijft gelijk
daalt
...............
4
stijgt
blijft gelijk
...............
5
stijgt
stijgt
...............
6
stijgt
daalt
...............
7
daalt
blijft gelijk
...............
8
daalt
stijgt
...............
9
daalt
daalt
...............
Vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Bespreek eventuele verschillen.
Stap 4: Loonsverhoging
Maak de volgende twee opdrachten.
1
In 2012 verdiende de heer Majoor € 40.000,-.
De inflatie is 2% per jaar. De heer Majoor krijgt prijscompensatie.
Bereken het loon van de heer Majoor in 2013.
2
In 2012 verdiende mevrouw Meijs € 50.000,-.
De inflatie is 2% per jaar.
In 2013 gaat mevrouw Meijs € 52.000,- verdienen.
Is de loonsverhoging die mevrouw Meijs heeft gekregen een reële loonsverhoging?
Leg je antwoord uit met een berekening.
Controleer je antwoorden.
Stap 5: Looneisen
Hogere looneisen van werknemers kunnen er toe leiden dat er in de toekomst opnieuw hogere looneisen gesteld worden.
Dit kun je uitleggen in een aantal stappen. Hieronder zie je die stappen.
Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde. Alleen stap 1 staat goed.
Zet de stappen in de juiste volgorde.
1 Werknemers eisen meer loon
... prijzen stijgen
... loonkosten stijgen
... werknemers eisen opnieuw meer loon.
... producenten berekenen hogere kosten door in product
Vergelijk je antwoord met het antwoord van een klasgenoot.
Stap 6: Gebonden/vrije koopkracht
Koopkracht kun je onderverdelen in:
gebonden koopkracht: uitgaven die je moet doen.
vrije koopkracht: je kunt je geld besteden zoals je zelf wilt
Hieronder zie je aantal producten. Maak twee kolommen. Zet boven de ene kolom 'gebonden koopkracht' en boven de andere kolom 'vrije koopkracht'. Verdeel de producten over beide kolommen.
brood
computer
geodriehoek
tijdschrift
nagellak
jas
tandpasta
boek
fiets
Vergelijk je antwoord met het antwoord van een klasgenoot.
Zijn jullie het helemaal met elkaar eens? Bespreek eventuele verschillen.
3. Geld als smeermiddel
Vooraf
De heer Dijkstra is tandarts. Zijn buurman, de heer Van Vught, is leraar wiskunde. Zij hebben de volgende afspraak: de kinderen van de heer Dijkstra krijgen gratis wiskundebijles van de heer Van Vught en de kinderen van de heer Van Vught mogen gratis naar de tandarts bij de heer Dijkstra.
Wat vind jij?
Vind je het een goede afspraak die de heer Van Vught en de heer Dijkstra hebben gemaakt?
Kun je zelf nog een voorbeeld van een vergelijkbare afspraak bedenken.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
met een voorbeeld uitleggen wat bedoeld wordt met directe ruil en indirecte ruil.
de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.
uitleggen wat bedoeld wordt met specialiseren en met arbeidsverdeling.
Stap 1: Directe/indirecte ruil
Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.
Geef aan of er in de volgende gevallen sprake is van directe ruil of van indirecte ruil.
Nienke koopt een boek. Ze betaalt met een boekenbon die ze voor haar verjaardag heeft gekregen.
Voor de verbouwing van het clubhuis krijgt de aannemer twee gratis seizoenskaarten.
Stel je voor dat er geen geld zou zijn (er is dus alleen directe ruil mogelijk) en je hebt een vakantiebaantje in een fietsenfabriek. Per week krijg je als loon één fiets. Je wilt graag een nieuwe game voor op je playstation hebben.
Omschrijf welke problemen je tegenkomt voor je de nieuwe game bemachtigd heb.
Stap 2: Functies van geld
Functies van geld
Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:
ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen.
rekenmiddel: geld wordt gebruikt om de waarde van iets aan te geven.
spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.
Welke functie(s) van het geld herken je in de volgende zinnen?
De feestcommissie maakt een begroting voor de feestavond.
Brigitte heeft een kaartje voor een concert gekocht.
Marjolein haalt iedere week de euromunten van 2, 5 en 10 eurocent uit haar portemonnee en stop ze een potje.
Anne heeft een prijs van € 1000,- gewonnen in een loterij.
Met het geld kan ze haar grootste wens, het kopen van een scooter, in vervulling laten gaan. Maar voor ze een nieuwe scooter koopt, verzamelt ze eerst folders en vergelijkt ze de prijzen.
Stap 3
Specialiseren en arbeidsverdeling
Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les. Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.
Bespreek met een klasgenoot waarom ruil nodig is als mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten.
Door ruil is het mogelijk dat mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten. Je noemt dat specialiseren.
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen. De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.
Marco beweert dat door arbeidsverdeling bedrijven/werknemers zich toe kunnen leggen op de werkzaamheden waarin zij het beste zijn; zij maken daardoor meer producten dan zonder deze specialisatie.
Ben jij het met Marco eens? Leg uit waarom wel of waarom niet.
Stap 4
Soorten arbeidsverdeling
Drie soorten arbeidsverdeling zijn:
interne arbeidsverdeling: de verdeling van het werk binnen één bedrijf.
externe arbeidsverdeling: de verdeling van het werk over verschillende bedrijven.
geografische arbeidsverdelding: de verdeling van het werk over verschillende gebieden.
Welke arbeidsverdeling herken je in de volgende gevallen.
In Zwitserland kun je goed skiën. Frankrijk is bekend om zijn wijn. In Spanje vind je stierengevechten.
In het ene bedrijf worden fietsen gemaakt, in een ander bedrijf wordt voedsel geproduceerd en in weer een ander bedrijf worden mensen geopereerd.
In een krantenbedrijf verzamelen de journalisten het nieuws, drukkers zorgen ervoor dat de krant wordt gedrukt en de bezorgers zorgen dat de krant wordt bezorgd.
4. Banken
Vooraf
Bekijk de logo's hieronder.
Schrijf de namen van de bedrijven op die bij de logo's horen.
Wat denk jij?
Voor welke soort activiteiten kun je bij deze bedrijven terecht?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende activiteiten op.
Aan het eind van deze opdracht kun je:
twee activiteiten van banken noemen.
je nieuwe banksaldo uitrekenen nadat er een aantal bedragen zijn bijgeschreven en afgeschreven.
uitleggen wat de rol van De Nederlandsche Bank en van de Europese Centrale Bank is.
Stap 1: Banken
Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.
Je hebt een aantal activiteiten gezien waarvoor je terecht kunt bij een bank.
Welke activiteiten herken je in de zinnen hieronder?
Om een huis te kopen sluit de familie Sanders een hypotheek bij de ABNAMRO-bank.
Voor ik naar Amerika ga, haal ik eerst wat dollars bij de bank.
De heer Van Houdt werkt op de beurs in Amsterdam in dienst van de Rabobank
Mevrouw Van Buren laat een deel van haar salaris op een aparte rekening zetten. Zo legt ze geld opzij voor een reis naar China.
De heer Gitz sluit een reisverzekering bij de bank.
De heer Van Zandt heeft een salarisrekening bij de ING-bank.
Stap 2: Banksaldo
Bekijk het bankafschrift.
Waarvoor is het bedrag op 24 januari bijgeschreven?
Hoeveel is er in het totaal afgeschreven?
Controleer met een berekening of het nieuwe saldo klopt.
Is het een creditsaldo of een debetsaldo?
Stap 3: Banksaldo berekenen
In het schema zie je de kolommen 'vorig tegoed', 'bijgeboekt', 'afgeboekt' en 'nieuw tegoed'. Per regel moet nog één bedrag uitgerekend worden.
Neem het schema hieronder over en vul het verder in.
vorig tegoed
bijgeboekt
afgeboekt
nieuw tegoed
1
€ 456,24
€ 243,24
€ 383,40
€ ............
2
€ 296,14
€ 212,48
€ 638,40
€ ............
3
€ ............
€ 1.245,95
€ 790,50
€ 723,57
4
€ ............
€ 245,95
€ 994,30
- € 520,50
5
€ 1.496,11
€ 850,00
€ ............
€ 1.678,34
6
- € 496,00
€ 850,00
€ ............
€ 210,50
7
€ 2,472,87
€ ............
€ 1.298,34
€ 5.943,90
8
- € 3,450,50
€ ............
€ 1.298,30
- € 1.590,90
Stap 4: Spaargeld en geldlening
Als je geld op je spaarrekening hebt staan, krijg je rente.
Als je geld van een bank leent, betaal je rente.
Mevrouw De Waard heeft op haar spaarrekening € 10.000,- staan. Ze krijgt 3,5% rente.
Welke bedrag aan rente ontvangt zij na één jaar?
De heer Van Zoelen heeft bij dezelfde bank een lening van € 10.000,-. Hij betaalt 6% rente.
Welke bedrag aan rente betaalt hij na één jaar?
Verklaar het verschil tussen de antwoorden op de vragen hierboven.
Stap 5: Machtiging
Sommige betalingen komen maandelijks terug. Denk maar aan de huur voor een woning of aan gas en elektra. Voor deze uitgaven kun je de bank een machtiging geven. Dat betekent dat de bank het bedrag iedere maand automatisch overschrijft. Op je bankafschrift is zo'n bedrag dan vaak aangegeven met een code, bijvoorbeeld PO: periodieke overschrijving of IC: incasso machtiging.
Bedenk zelf nog een betaling die regelmatig terug komt.
Wat is het voordeel voor het gas- en elektrabedrijf als jij aan de bank een machtiging geeft?
Wat is het voordeel voor jou om de bank een machtiging te geven?
Bekijk het bankafschrift in stap 2 nog eens.
Staat er, volgens jou, op het afschrift een bedrag dat automatisch afgeschreven is? Leg je antwoord uit.
Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.
Stap 6: DNB en ECB
De Nederlandsche Bank (DNB) is de bank der banken. In opdracht van de overheid houdt DNB toezicht op het bankwezen. Dat toezicht is nodig om de burgers vertrouwen te geven in de banken en hen te beschermen tegen te grote macht van de banken. De Nederlandsche Bank is ook de bank van de overheid. De bank regelt betalingen van de overheid. En als de overheid geld tekort komt, kan de overheid geld lenen via De Nederlandsche Bank.
De Europese Centrale Bank (ECB) is opgericht in 1998. Deze bank heeft de invoering van de euro begeleid en is de bank van de Europese Unie.
Uit de krant:
Consument krijgt hulp van De Nederlandsche Bank
Van onze verslaggevers. Amsterdam, donderdag
De Nederlandsche Bank gaat het toezicht op de financiële sector verscherpen. Naast de gebruikelijke taken gaat de bank zich actief bemoeien met voorlichting aan de consument. Dit meldt DNB in haar jaarverslag over het afgelopen jaar. De president van DNB spreekt van 'wildgroei' aan financiële producten die over het publiek worden uitgestort. Veel van die aanbiedingen zijn zó ingewikkeld dat de consument niet in staat is te beoordelen of het een goede aanbieding is.
Zoek op wie op dit moment de president van De Nederlandsche Bank is.
Waarom vindt DNB het belangrijk om de consument extra voorlichting te geven over de 'wildgroei' aan financiële producten?
Blijkt uit deze actie dat DNB de bank van de overheid is? Leg je antwoord uit.
Europese Centrale Bank
bank die toezicht houdt op Eurolanden.
Diagnostische toets
Geld en banken
Het thema 'Geld en banken' sluit je af met een diagnostische toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Aan de eind van de toets zie je je score.
Bij een score van ongeveer 80% heb je een voldoende.
Aan het eind van je toets kun je van de vragen die je fout had, zien wat het goede antwoord was.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.
Het arrangement Thema 3: Geld en banken is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Larry Kerkhofs
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2025-01-22 16:49:07
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Het thema 'Geld en banken' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.
Fair Use
In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Geld
Koopkracht en inflatie
Geld en banken
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.