Hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid

Welkom

Een intelligentietest maakt een kind nog niet hoogbegaafd (Van Gerven, 2002).

 

Inleiding

Wie ben ik?

Mijn naam is Marjolein Keizer en ik ben sinds september 2018 werkzaam als invaller bij de stichting Consent.  
In het schooljaar 2018-2019 ben ik gestart met de Masteropleiding tot gedragsspecialist. Ik ben op dit moment werkzaam op Montessorischool het Zeggelt, aan de Meeuwenstraat, in Enschede.
Mijn keuze voor de verdieping in het onderwerp hoogbegaafdheid is tot stand gekomen door het bijwonen van de studiedagen op het Zeggelt. Toen ik voor module 4, zelf een vraagstuk mocht koppelen aan een onderwerp die past bij de school en mijn eigen interesses ben ik nog meer geprikkeld geraakt om met dit onderwerp aan de slag te gaan. Ik zag in het onderwerp hoogbegaafdheid uitdaging omdat ik hier nog weinig van af wist.

Montessorionderwijs

Het Montessorionderwijs is opgericht door Maria Montessori (1870 - 1952). Haar quote ‘leer mij het zelf te doen’, staat centraal binnen het Montessorionderwijs.
De drie belangrijkste pijlers zijn: vrijheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.
Het Montessorionderwijs staat bekend om zijn ontwikkelingsmateriaal. Door het materiaal werken leerlingen niet alleen met boeken of pen en papier, maar leren ze ook met hun zintuigen.
De groepen zijn verdeeld in drie bouwen.
Zo is er de onderbouw waar leerlingen van 4-6 jaar (groep 1, 2) bij elkaar zitten
De middenbouw waar leerlingen van 6- 9 jaar (groep 3, 4, 5) bij elkaar zitten
De bovenbouw waar leerlingen van 9 – 12 jaar (groep 6, 7, 8) bij elkaar zitten
Op onze school wordt er uit gegaan van de individuele mogelijkheden van ieder kind en laten de leerkrachten de leerlingen hun eigen talenten ontplooien.

Problematiseren

Er worden steeds meer (hoog)begaafde leerlingen op het Zeggelt gesignaleerd. Dit maakt dat hoogbegaafdheid na jaren weer naar voren wordt gehaald. Ook omdat het protocol uit 2008 verouderd is en daarmee niet meer aansluit bij de huidige tijd. Van belang hierbij is ook om als team alle neuzen weer dezelfde kant op te krijgen betreffende de aanpak (signalering) van hoogbegaafdheid. Het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner wordt bewust en onbewust meegenomen binnen het traject van hoogbegaafdheid. Het word ingezet op de verschillende niveaus. Een leerling heeft zijn directe omgeving juist nodig om verandering in het gedrag waar te kunnen maken.

Wat is hoogbegaafdheid?

Van Gerven (2002) zegt dat hoogbegaafdheid vaak omschreven wordt aan de hand van een triadisch model van J. Renzulli en F. Mönks. Hoogbegaafdheid is meer dan alleen het intelligentiequotiënt (130). Het is namelijk haast onmogelijk om een eenduidige definitie te geven van hoogbegaafdheid (Althuizen, de Boer & van Kordelaar, 2015).

https://talentstimuleren.nl/thema/begaafdheid/theorie-modellen/monks

Renzulli zette eind jaren zeventig van de vorige eeuw hoogbegaafdheid opnieuw op de kaart. Zoals in het bovenstaande model ook zichtbaar is zie je de drie ringen die Renzulli benoemd. Intelligentie, creatief en motivatie. Mönks heeft enkele jaren later de drie ringen van Renzulli in een driehoek geplaatst. Zo kwam daar de toevoeging van gezin, school en vrienden.
Hoogbegaafdheid kan tot uiting komen wanneer de drie persoonlijke factoren (intelligentie, creativiteit en motivatie) onder invloed van omgevingsfactoren (gezin, school en vrienden (peers)) zichtbaar gemaakt kunnen worden.

Intelligentie

Motivatie

Creatief

  • Al jong bezig zijn met lezen, cijfers, tekenen
  • Al jong bezig zijn met levensbeschouwing (hoe ziet de wereld eruit)
  • Gemakkelijk met weinig herhaling
  • Geconcentreerd tempo werken
  • Goed geheugen
  • Uitblinken op meerdere gebieden
  • Moeilijk kunnen kiezen
  • Brede kennis
  • Leergierig
  • Brede interesse
  • Stelt verschillende soorten vragen
  • Doorzettingsvermogen
  • Perfectionistisch
  • Kijkt kritisch naar eigen werk
  • Faalangstig zijn/ te veel willen doen
  • Zelfstandig
  • Weinig hulp nodig/ zoekt weinig hulp
  • Fantasierijke creativiteit
  • Groot voorstellingsvermogen

 

Hoogbegaafdheid heeft te maken met de interactie tussen de mens en zijn omgeving (van Gerven, 2002). Een kind heeft zijn omgeving nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen.
Men zou zich ook eens af kunnen vragen of een hoge intelligentie en een groot denkvermogen wel als belangrijkste eigenschappen gezien zouden moeten worden van hoogbegaafdheid.
Bovenstaande van de omgevingsfactoren samengevat:
In de klas is het belangrijk dat de leerkracht het kind blijft uitdagen en het laat merken dat het kind er mag zijn.
Voor ouders is het belangrijk dat de leerling zich thuis prettig moet kunnen voelen, dat ouders de leerling motiveren en op een positieve manier aankijken tegen het presteren van de leerling speelt een grote rol.
Zodra de leerling thuis gedrag gaat laten zien zoals slecht slapen, driftbuien, slecht humeur, buikpijn, hoofdpijn moet je je als ouder afvragen of het wel goed gaat op school (signalering).

Signalering

Het signaleren vraagt veel tijd van de leerkracht, op latere termijn kan de investering als winst gezien worden.  Zo kan de leerkracht aansluiten op een ieder zijn eigen juiste beginsituatie (Van Gerven, 2002).

Signaleren

Om hoogbegaafdheid te signaleren bij kinderen is het belangrijk dat de signalering niet alleen afhankelijk is van de leerkracht, maar ook dat ouders deelnemen in dit proces.
Het is belangrijk, als er al in de onderbouw gedacht wordt aan (hoog)begaafdheid, dat er zo vroeg mogelijk in de schoolloopbaan gesignaleerd wordt. Dan kan er vanaf het begin adequaat op ingespeeld worden.
Het signaleren is voor alle kinderen bedoeld. De leerkracht signaleert vanaf het begin meteen welke kinderen meer zorg nodig hebben. Dit geldt ook voor de kinderen die nieuw op school instromen halverwege het schooljaar.
Onderstaande link laat verschillende intake vragenlijsten zien die ingezet zouden kunnen worden zonder dat er meteen aan ouders duidelijk gemaakt wordt dat het om hoogbegaafdheid gaat.
https://talentstimuleren.nl/thema/stimulerend-signaleren/hulpmiddel/4548-intakevragenlijst-kleuters

Voorschoolse jaren

Hoogbegaafdheid wordt vooral gemeten door de schoolprestaties en het intelligentiepeil. Wat betreft het voorschoolse stukje wordt er rondom hoogbegaafdheid niet iets gedaan.
Wat hierin belangrijk is, is dat het intelligentiepeil pas te meten is bij een leeftijd vanaf 6 jaar.
Dit heeft te maken met de verschillen tussen kinderen in de leeftijd tot 6 jaar. Kinderen in die leeftijdscategorieën ontwikkelen zich vooral sprongsgewijs.
Om al vanaf de voorschooljaren een goed beeld te krijgen van het kind, is tijdens het intakegesprek of een eerste gesprek tussen de leerkracht en de ouders het van belang dat er al vragen gesteld zullen worden rondom de begaafdheid van het kind.
Het is niet zo zeer de bedoeling om ouders meteen de vragenlijst voor te leggen met dat daarin ‘letterlijke vragen’ worden gesteld over hoogbegaafdheid. Het is meer om een beeld te krijgen van het kind.
Verschillende vragen die daarin opgenomen kunnen worden zijn:
- Is uw kind ’s nachts zindelijk
- Zoekt uw kind contact met volwassenen
- Is uw kind nieuwsgierig
- Heeft uw kind een goed geheugen
- Hoe speelt u kind met andere kinderen
Zie kopje signaleren voor voorbeeld vragenlijsten.

Kleuters

Om bij kleuters een ontwikkelingsvoorsprong  te ontdekken is niet eenvoudig. Niet alle kleuters zoeken moeilijke werkjes uit, maar kiezen juist voor de gemakkelijkere werkjes zodat ze snel klaar zijn. De kleuter wordt daarmee een ‘onderduiker’ (profiel de onderduikende leerling).
Bij deze kleuter ontstaan er problemen in de thuissituatie.
Dat een kleuter een ontwikkelingsvoorsprong heeft betekent nog niet meteen dat het hoogbegaafdheid is. Het kan een voorsprong zijn op zijn of haar leeftijdgenootjes wat later weer bijtrekt.
Er zijn 13 kenmerken beschreven volgens van Gerven (2002) die duiden op een ontwikkelingsvoorsprong. In het onderstaande tabel worden ze kort toegelicht.

Kenmerken ontwikkelingsvoorsprong

 

Taalvaardigheid

  • Ze hebben een sterke verbale communicatie en zijn zeer talig
  • Nemen dingen te letterlijk
  • Grenzen peuteren (Jij mag, het denken niet te hoeven doen en zelf keuzes kunnen maken)

Intense betrokkenheid

  • Enorme energie voor inzetten bij een opdracht
  • Moeizaam de slaap kan vatten
  • Behulpzaam
  • Voelt zich sterk verantwoordelijk voor de gang van zaken in de klas

Diep denken

  • Nadenken over levensbeschouwelijke zaken zoals dood en leven

Empathisch vermogen

  • Sterk inleven in de situatie van een ander of iets wat hij of zij heeft gezien

Kennishonger

  • De ‘waarom vraag’ op alles wat zij tegen komen

Logisch denken

  • Verbanden leggen op hun eigen manier

Creërend vermogen

  • Vanuit een bestaande situatie tot de meest bijzondere oplossingen komen
  • Creativiteit, fantasie en betrokkenheid

Fantasie

  • Fantasierijk (van niets, iets maken)
  • Leiderschapskwaliteiten

Taakgerichtheid en concentratie

  • Vooral tijdens eigen gekozen opdrachten

Aanpassingsvermogen

  • Het aanpassen aan zijn of haar omgeving

Cijfers en letters

  • Het eigen maken van de verworvenheid om cijfers en letters te ontdekken

Sterk geheugen

  • Afspraken van maanden terug nog kunnen herinneren

Humor

  • Een eigen gevoel voor humor hebben ontwikkeld
  • Humor inzien die leeftijdsgenoten nog ontgaat

Onderpresteerders

Het signaleren van onderpresteerders verdient bijzondere aandacht. Bij deze groep kinderen komt hoogbegaafdheid niet zichtbaar naar voren bij het zien van de schoolprestaties. Dit geldt zowel bij de kleuters als op latere leeftijd bij kinderen.
Het onderpresteren moet niet worden onderschat. Een kleuter, die als peuter al heeft geleerd hoe het zich moet aanpassen, daar in schuilt het gevaar. Het kind weet dat namelijk precies!
Het kind weet thuis en school ook al van elkaar te scheiden, door op school geen interesses te hebben en thuis bijvoorbeeld het liefst sommetjes aan het maken is.
Kaufmann (1991 p.76) omschrijft onderpresteren als volgt “Onderpresteren is langdurig minder presteren dan wat op basis van de aanwezige mogelijkheden van iemand verwacht mag worden.”
Onderpresteren is in twee groepen te scheiden:
De relatieve onderpresteerders, deze kinderen presteren het zelfde als het gemiddelde in de groep. Dit zijn kinderen die voortdurend onder hun eigen niveau presteren.
Deze kinderen zijn voor de leerkracht niet in beeld als zijnde dat ze hoogbegaafd zijn.
De absolute onderpresteerders, presteren onder hun eigen niveau en ver beneden het groepsniveau. Het zijn de kinderen die opvallen in de groep.
Als een leerkracht de onderpresteerder wil begeleiden is het van belang dat de leerkracht de motieven van het kind kent. Om die motieven te vinden, heb je alleen wel meteen een lastig punt, het is moeilijk om dit te vinden.
Onderpresteren is niet iets wat van de één op andere dag ontstaat. Het is een sluipend interactief proces.
Het is een proces tussen leerling en leerkracht, maar er moet niet gezegd worden dat het opzettelijk gebeurd dat de leerkracht het kind niet goed heeft begeleidt.
Het is signaleren blijft erg belangrijk.
Zodra een absolute onderpresteerder zich niet uitgedaagd voelt kan het kind zich gaan vervelen en fouten gaan maken. Het eigen werk is niet meer interessant.
Wat er meestal gebeurd is dat er oefen en herhalingsstof wordt aangeboden. Dit komt door het gedrag wat het kind laat zien à verveling, fouten maken, etc.
Het is een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden.
De problemen bij onderpresteerders beginnen pas goed zichtbaar te worden vanaf groep vijf.
Door het selectief te luisteren naar instructies heeft het niet alles meegekregen en een selectie gemaakt in waar het kind wel naar wil luisteren.
Het kind krijgt doordat er herhaling valt in de instructie meerdere keren de stof te horen.
Er vindt een kwaliteitsdaling plaats. Het niveau komt onder het beheersingsniveau te staan.
Dit maakt het voor het kind nog meer demotiverend en het kan gefrustreerd raken.

Kenmerken onderpresteerders

Een onderpresteerder gaat niet graag naar school doordat het kind een groeiende weerstand ontwikkeld heeft voor school. Het leerstof aanbod en de ouders spelen hierbij ook een rol. Als de stof te veel is aangepast en de leerkracht verwachtte een grote mate van aanpassing van het kind, kan het zijn dat ouders dit zien als een teleurstelling en dit werkt averechts op het kind. Het kind kan aan zijn ouders merken dat zij ook niet meer achter school staan en hierdoor kan het kind nog meer in de weerstand gaan zitten.
Ook de belangen die het kind heeft, kan het kind voor zichzelf wegzetten doordat het in het verleden in de groep altijd maar hoorde dat het kind de beste was. Dit kan als niet prettig ervaren worden en hierdoor kan het kind een strategie zich eigen maken om juist niet op te vallen.
Wat nog meer opvallend is aan onderpresteerders in de klas is dat deze kinderen veelal de aandacht opeisen van de leerkracht of zelfs agressief gedrag laten zien.
Onderstaande lijst laat de positieve en negatieve kenmerken zien:

Ongewone interesses

Het verzamelen van informatie op diverse kennisgebieden.

Voorkennis

De enige voorkennis die het kind al weet over onderwerpen die nog aan bod komen in de klas

Onnodige fouten

Het maken van onnodige fouten. Tussendoor zal het kind ook opdrachten foutloos maken.
Mondelinge prestaties zijn vaak beter dan schriftelijke prestaties.

Neerwaartse lijn in prestaties

Het kind kan eerst een didactische voorsprong hebben maar een half jaar later een didactische achterstand hebben opgebouwd.

Ontdekkingsdrang en creativiteit

Op hun eigen creatieve manier bezig zijn met het ontdekken hoe iets in elkaar zit of hoe iets werkt.

Komt uit de verf bij onderwijs op maat

De mondelinge toelichting krijgt het kind de ruimte en  hierdoor valt het op dat de onderpresteerders goed presteren.

Eigen keuzes

Als de onderpresteerder zelf zijn werk mag kiezen waar het mee aan de slag kan gaan, blijkt het toch geïnteresseerd te zijn.

Gevoeligheid

Zijn erg gevoelig. Kunnen zich snel gekwetst voelen.

Slechte prestaties

De neerwaartse lijn die tot stand is gekomen, laat zien dat onderpresteerders slecht presteren

Niet maken van huiswerk

Ze vinden huiswerk niet noodzakelijk en daarom noteren zij hun huiswerk niet en hierdoor wordt het huiswerk vergeten

Hekel aan automatiseren

Zien het nut van automatiseren niet

Faalangstig/ perfectionisme

Leggen de lat voor hun eigen prestaties erg hoog
Het stellen van extreem hoge doelen

Verzet tegen autoriteit

Hulp die aangeboden wordt, wijzen onderpresteerders vaak af
Het accepteren van de hulp kan een onderpresteerder niet

Slechte concentratie

Zijn snel afgeleid en handelen impulsief
Bij eigen gekozen taken zien wordt wel terug gezien dat een onderpresteerder zich kan concentreren

Afwijzen van verantwoordelijkheid

Het kind kijkt wel naar zijn eigen gedrag, maar ziet niet in dat de verantwoordelijkheid ook bij het kind zelf ligt

(Van Gerven, 2002, p. 81 - 83)

Begeleiden van onderpresteerders

Om onderpresteerders te begeleiden moet je goed kijken naar de motivatie van het kind en de leerkracht moet zich bewust zijn van de mogelijkheden die er zijn om te helpen om het kind weer te motiveren.
De ouders op de hoogte brengen van de bevindingen die zichtbaar zijn geworden, zijn van groot belang om met ouders te delen.
De innerlijke drang tot leren en presteren kan worden aangewakkerd door vier dingen. En is eigenlijk een basisaanpak die bij elke onderpresteerder herhaalt moet worden:
1 acceptatie (hoogbegaafdheid)
2 feedback (duidelijke feedback)
3 ruimte geven (om doelen na te streven)
4 niet meer mopperen (stoppen)


Om daarna aan de slag te gaan zijn aanpassingen nodig in het aanbod voor het kind zodat het weer onderwijs krijgt op zijn of haar eigen niveau.

  • Een aangepaste beperkte instructie
  • Het maken van grotere denkstappen
  • Vervangende leerstof
  • Vervangen van andere leerstof
  • Het wekelijks inzetten van een avontuuruur waarin het kind zelf kan bepalen waar het mee aan de slag gaat voor dat uur

Een hulpmiddel die ook ingezet kan worden is dat de leerkracht samen met het kind een stappenplan gaat maken voor een aantal weken (ongeveer tien) zodat het kind alles weer op de rit gaat krijgen.
Bedenk dat dit een proces is en niet meteen al snel te realiseren is. Het vertrouwen moet groeien.
Vooral geen eisen stellen door zowel de leerkracht als de ouders is van belang.
Daarna samen kijken waar het kind nog wel interesses voor heeft. Het is dan van belang het kind daarin te stimuleren en zijn eigen doelen daarvoor te laten bepalen.
Dan ga je een stapje verder en verwacht je langzaam wat kleine eisen van het kind.
In kleine stapjes eisen stellen en niet meer de gehele dag de vrijheid zal wennen zijn, maar structureel er aan vast houden, helpt.
De doelen worden samen bepaald.  Als die doelen niet zijn behaald, is dat niet erg, maar is het wel van belang dat dit besproken wordt en het kind zich hier van bewust wordt.
Bij de vierde stap kan de eigen gekozen activiteiten nu steeds meer verdwijnen en vakgebieden weer naar voren worden gehaald.
Er mag verwacht worden dat de intrinsieke motivatie weer terug is.
De laatste stap is dat het onderwijsaanbod weer teruggebracht gaat worden naar het regulier lesprogramma. In deze laatste fase moet er ook in gesprek met het kind worden afgesproken welke signalen het kind afgeeft als het zich verveelt of gaat onderpresteren.

Verschillende profielen van hoogbegaafde leerlingen

George T. Betts en Maureen Neihart (1988) hebben naar jaren literatuuronderzoek, observaties en interviews, zes profielen opgesteld voor begaafde en getalenteerde kinderen.
De profielen geven een basis voor een theoretisch concept van waaruit verschillende inzichten zichtbaar worden. Ieder (hoog)begaafd kind laat, ondanks de verschillende profielen, zijn of haar begaafdheid  op zijn eigen manier zien/ komt dit tot uiting.
De zes profielen geven informatie over het gedrag, gevoelens en behoeften van de (hoog)begaafde leerlingen.
De profielen kunnen als leermiddel worden ingezet om leerlingen er bewust van kunnen laten worden wat (hoog)begaafdheid voor de leerlingen betekent.
Dit kan bijdrage voor een beter begrip (bewustwording) en voor persoonlijke groei op cognitief, sociaal en emotioneel gebied.

   

 

   

 

De onderduikende leerling

De onderduikende leerling

  • Doet alles eraan om niet op te vallen
  • Vermijdt uitdagingen
  • Onzeker en faalangstig
  • Zoekt acceptatie in zijn omgeving
  • Vriendschappen sluiten is lastig
  • Doelen die graag behaald willen worden, worden niet behaald
  • Heeft weinig tot geen band met de leerkracht of de klas

Behoeften

  • Ruimte krijgen om keuzes te maken
  • Gehoord worden door anderen

 

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel onderduikend

De aangepaste succesvolle leerling

De aangepaste succesvolle leerling

  • Presteert niet naar eigen vermogen
  • Kan meer dan de leerling laat zien
  • Onderpresteerders
  • Perfectionistisch
  • Kritisch op zichzelf
  • Vind het krijgen van bevestiging prettig
  • Is onzeker over de toekomst
  • Gaat uitdagende activiteiten uit de weg

Behoeften

  • Uitdagingen
  • Moet leren om zijn of haar zwakke kant in te zien
  • Moet een Growth mindset ontwikkelen

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel aangepast succesvol

De zelfsturende autonome leerling

De zelfsturende autonome leerling

  • Zelfverzekerd
  • Groei en ontwikkeling
  • Positief zelfbeeld
  • Positief inzicht op zijn of haar kunnen
  • Sociaal-emotionele vaardigheden zijn ontwikkeld
  • Zelfstandig
  • Eigen doelen stellen
  • Bereid om risico’s te nemen

Behoeften

  • Meer ondersteuning nodig ook al is het zelfverzekerd!
  • Heeft aanmoediging nodig om risico’s te kunnen nemen
  • Feedback nodig over de sterke kanten en mogelijkheden

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel zelfsturende autonoom

De uitdagende creatieve leerling

De uitdagende creatieve leerling

  • Zeer creatief met oplossingen
  • Ziet uitzonderingen
  • Neemt scherp waar
  • De leerling daagt de leerkracht uit
  • Eerlijk en direct

Behoeften

  • Ondersteuning op het gebied van creativiteit
  • In verbinding gebracht te worden met anderen

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel uitdagend creatief

De dubbel bijzondere leerling

De dubbel bijzondere leerling

  • Niet alleen begaafd maar ook zichtbaar kenmerken van leerproblemen en/of gedragsproblemen.
  • Intense frustratie en woede
  • Voelt zich vaak niet begrepen
  • Ziet zichzelf niet als succesvol

Behoeften

  • Wanneer de leerproblemen en/of het gedragsprobleem naar voren wordt gehaald en de begaafdheid om de achtergrond komt te staan zal  de begaafdheid onvoldoende (h)erkend worden.
  • Sterke kanten stimuleren ( op de voorgrond zetten)
  • Het ontwikkelen van vaardigheden om ermee leren om te gaan
  • Doorzetten en leren om voor zichzelf op te komen

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel dubbel bijzonder

De risico leerling

De risico leerling

  • Erg gevoelig
  • Creatief
  • Heeft een negatief zelfbeeld
  • Gedemotiveerd voor schoolse taken
  • Laat negatief gedrag zien
  • Voelt zich niet geaccepteerd

Behoeften

  • Veiligheid en structuur
  • Een individueel programma

Voor meer informatie zie onderstaande link.

Profiel risico leerling

Stimuleren van hoogbegaafdheid in de school

Aanwezig verrijkingsmateriaal stimuleren hoogbegaafde kinderen

Op school zijn verschillende materialen aanwezig die ingezet kunnen worden bij (hoog)begaafde kinderen.
Belangrijk voor het verrijkingsmateriaal is dat het:
- Open vraagstellingen bevat
- Beschikt over een hoge complexiteit
- Opdrachten met een probleemgericht karakter
- Meerdere oplossingsstrategieën heeft
- Beroep doen op de creativiteit van de leerling
- Het didactische niveau overstijgt van de leerling

Hieronder wordt een opsomming gegeven welke materialen aanwezig zijn binnen de school:
- Slimme taal.
Dit bestaat uit twee thema's: kranten en tijdschriften en Kinderliteratuur. Voor groep 3 - 8 zijn er werkboekjes met gevarieerde taalopdrachten rondom deze thema’s ontwikkeld.
- Complex. Dit bestaat uit opdrachten zoals Kien, Elftal en Rekenrap. Dit materiaal is bedoeld voor de betere rekenaars.
- Rekentijgers. Rekentijgers bestaat uit vier onderdelen; getalbegrip en bewerkingen, meten en meetkunde, logisch denken en redeneren en combinaties. Het is aanwezig voor groep 6.
- Rekenpuzzels en breinkrakers.
- Detective Denkwerk.
- Vooruit.
Dit is een tijdschrift dat 4 keer per jaar verschijnt. er staat allerlei soorten opdrachten en lessen in over verschillende soorten onderwerpen.
- De techniektorens. Deze staan aan de Benthemstraat. Er zijn drie torens. Voor alle drie de bouwen is er een toren aanwezig.
- Bolleboos. Dit zijn leesboeken voor jonge kinderen die passen bij hun leeftijd, maar waarin ze hun uitdaging kunnen vinden.

Wat kan er als verrijkingsmateriaal toegepast worden in de school?

Via onderstaande website worden verschillende verrijkingsmaterialen genoemd.
https://talentstimuleren.nl/onderwijs/primair-onderwijs/leermateriaal/1375-lijst-verrijkingsmateriaal
Er is gekozen om materiaal aan te schaffen, door mijzelf, om te kijken of dit past bij de school. In het aanwezige verrijkingsmateriaal staan vooral veel verrijkingsmiddelen voor de midden en bovenbouw. Hierdoor is er gekozen voor de onderbouw. Het gaat om twee filosofische boeken.
Deel 1 heet ‘Klein maar dapper: filosoferen met jonge kinderen’.
Deel 2 is het vervolg op deel 1 en heet ‘De vliegende papa’s’
Doordat kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong (op latere leeftijd misschien de term hoogbegaafd zullen krijgen) al op jonge leeftijd bezig zijn met fundamentele vragen als de dood of leven, wat was er voor de mens, enz. Leken deze boeken mij geschikt.
Op een verhalende manier kan het kind uitdaging vinden en wordt het tot nadenken gezet.

De boeken
Deel 1:

Het is een boek die leerlingen tot nadenken zet met ‘anders denken’. Het prikkelt tot nadenken over fundamentele vragen.
Er wordt een verband gelegd tussen de natuurlijke kinderinteresse in verschillende levensvragen van het beter denken en communiceren (Heesen, 1996).

Deel 2:
Is een vervolg op deel 1. Dit boek bevat 15 nieuwe verschillende verhalen met ieder zijn eigen vragen die een leerling of leerkracht tot nadenken zet (Heesen, 2000).

Verrijkingsmateriaal Talentstimuleren

Een lesje in de klas

Uit het boek 'Klein maar dapper' is het thema: mensen zijn alleen samen gekozen.
Zie foto's van de les.

 

 

Als start activiteit is er gekozen om een tekening van de hand te maken om het onderwerp te introduceren.
Na de introductie is het verhaal die in het boek staat voorgelezen.
Het verhaal gaat over een meisje waarvan de linkerhand iets heel graag wil, terwijl de rechterhand zegt dat het niet mag. De rechterhand wijst de linkerhand erop dat ze al een koekje heeft gehad.
Handvragen die gesteld kunnen worden na het voorlezen van het verhaal:
- Wat wil de linkerhand van Marie?
- Wat wil de rechterhand?
- Waarom hebben we twee handen?
- Welke dingen horen bij jou?
Het overtrekken van de hand verliep goed. Ze waren meteen enthousiast en gingen dan ook direct aan de slag. Na het overtrekken las ik het verhaal voor. Na het voorlezen van het verhaal, deed ik een rondje met de vraag: waar ging het verhaal over?
De kinderen vertelden het verhaal en daarna stelde ik enkele vragen.
Ik stelde vragen (zie hierboven) en ik zag dat ze moesten nadenken voordat ze antwoord konden geven.
Eén van de jongens gaf als antwoord op de vraag wat hoort erbij jou? HIj gaf meteen antwoord dat gel bij hem hoort omdat hij een jongen is. Een jongen doet gel in zijn haar. De meiden gaven daarna antwoord dat bij meisjes make-up hoort.
Ze vonden het wel gek dat handen ruzie konden hebben omdat handen aan je lichaam zitten en je een persoon bent en niet twee personen bent.

Soms moet je kiezen en keuzes maken. Dat is niet altijd gemakkelijk. Soms kan het een langere tijd duren voor je tot een oplossing bent gekomen.

 

 

Stelling

Padlet met stellingen

Feedback collega's

Zou je misschien feedback kunnen geven wat je van de Wiki (website) vindt?
Klik op de onderstaande link om een reactie toe te kunnen voegen.

 

 

Feedback collega's Wiki

Literatuurlijst

Bronnen
Althuizen, M., de Boer, E. & Van Kordelaar, N. (2015). Een andere kijk op hoogbegaafdheid. Amterdam: SWP.
Betts, G, T.. & Neihart, M. (1988). Profiles of the gifted and talented. Gifted Child Quarterly 32 (2), 248-253.
Heesen, B. (1996) Klein maar dapper (1e druk). Eindhoven: Uitgeverij Damon.
Heesen, B. (2000) De vliegende papa’s (1e druk). Eindhoven: Uitgeverij Damon.
Het Zeggelt, (2019, juni 11) Opgehaald van https://hetzeggelt.nl/wp-content/uploads/2018/10/Schoolgids-2018-2019.pdf
Kauffman, F. A. (1991) ‘De moed om te slagen: een nieuwe kijk op onder prestatie.’ Ninth World Conference on gifted and talented children. (Den Haag, 1991).
Monks, F. J. (1988). De rol van de sociale omgeving in de ontwikkeling van het hoogbegaafde kind. In: G. Kanselaar ,J., Van der Linden & A. Pennings (Red.), Begaafdheid: onderkenning en beïnvloeding (p.205-218). Amersfoort: Acco.
Renzulli, J. S. (1978). What Makes Giftedness? Reexamining a Definition. Phi Delta Kappan, 60(3), 180-184, 261.
SLO Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling. (2019, mei 30). Opgehaald van Talent stimuleren: www.talentstimuleren.nl
Van Gerven, E. (2002) Zicht op hoogbegaafdheid, Handboek voor leerkrachten in het basisonderwijs (2e druk). Utrecht: Lemma.